Plan: | Dirkshorn - Burgerweg |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0441.BPDRKSHRNBRGW-ON01 |
Het voornemen is om op de gronden in de hoek van de Burgerweg en de Oosterdijk te Dirkshorn een brandweerkazerne te realiseren. De huidige brandweerkazerne, aan de Dorpsstraat 55a, ligt midden in de woonkern Dirkshorn en op hetzelfde perceel is een autobedrijf met werkplaats gevestigd.
Deze brandweergarage heeft een te kleine stallingsruimte, geen opleidingsruimte en geen oefenterrein dat geschikt is voor alle, noodzakelijke oefeningen. Er is daarom geen mogelijkheid om op de huidige locatie de gewenste opgave te realiseren.
De ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan geeft daarom een nieuwe juridisch-planologische regeling voor het plangebied.
Het perceel ligt in het buitengebied van de gemeente Schagen. De begrenzing van het plangebied is afgestemd op de toekomstige inrichting van het terrein voor de brandweerkazerne. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied rood omkaderd weergegeven.
Figuur 1.1 Ligging van het plangebied
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Harenkarspel' (zoals vastgesteld op 11 december 2013).
In het genoemde bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemmingen 'Agrarisch met waarden' en is voorzien van de gebiedsaanduiding ‘cultuurhistorische waardevolle verkaveling’ en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. In figuur 1.2 is een fragment van het geldende bestemmingsplan weergegeven van het plangebied. Tevens geldt het bestemmingsplan 'Parkeren' van de gemeente Schagen (zoals vastgesteld op 7 november 2017). Dit facetbestemmingsplan voorziet in een parkeerregeling voor een groot deel van het grondgebied van de gemeente Schagen.
Figuur 1.2 Fragment bestemmingsplan van het plangebied
Binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' is het niet mogelijk om de gronden, zowel functioneel als qua mogelijkheden, ten behoeve van een brandweerkazerne in te richten. De ontwikkeling is dan ook in strijd met het geldende bestemmingsplan.
Bij de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' is aangegeven dat een omgevingsvergunning voor bouwwerken met een oppervlakte van 2.500 m2 of meer niet zonder meer is toegestaan. Door middel van een onderzoek wordt aangetoond dat de werkzaamheden niet leiden tot schade aan mogelijk aanwezige archeologische waarden. Paragraaf 4.10.1 gaat hier nader op in.
De gebiedsaanduiding ‘cultuurhistorische waardevolle verkaveling’ heeft tot gevolg dat een te verlenen omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden, in dit geval het dempen van sloten en andere waterlopen, alleen onder voorwaarden kan worden verleend. Dit in verband met het beschermen van de cultuurhistorisch waardevolle verkavelingspatronen van de gemeente Schagen. Paragraaf 4.10.2 gaat hier nader op in.
Tevens gelden ter plaatse van het plangebied de bestemmingsplannen 'Parkeren' (07-11-2020) en het bestemmingsplan ' Paraplu-omgevingsplan 1e tranche' (03-06-2020).
Het bestemmingsplan ' Parkeren' voorziet in uniforme parkeerregeling voor de gemeente Schagen om te voldoende aan de wettelijke verplichting. Het paraplu-omgevingsplan is een herstel-omgevingsplan. Dit is een omgevingsplan dat een doorwerking heeft op alle onderliggende vastgestelde bestemmingsplannen. Het doel van het paraplu-omgevingsplan is onder meer harmonisering van de geldende bestemmingsplannen ter voorbereiding op de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een toelichting gegeven op de bestaande en de gewenste situatie. De gewenste situatie is immers het belangrijkste uitgangspunt voor dit bestemmingsplan. De ontwikkeling wordt getoetst aan het geldende beleid in hoofdstuk 3. Daarbij wordt ook gekeken naar de mogelijke uitgangspunten vanuit het beleid voor dit plan. In hoofdstuk 4 vindt toetsing plaats aan de omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op het juridische deel van het bestemmingsplan; de regels en ruimtelijke verbeelding. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
In dit hoofdstuk staat een beschrijving van de bestaande en de toekomstige situatie. De bestaande situatie is de basis waarin de gewenste situatie een goede plaats moet krijgen. De toekomstige situatie is het belangrijkste vertrekpunt voor dit bestemmingsplan en de daarin opgenomen regeling.
De gewenste ontwikkeling vindt plaats op agrarische gronden in de kom van de Burgerweg en de Oosterdijk. De gronden bevinden zich ten zuiden van de kern Dirkshorn en ten oosten van de kern Tuitjenhorn. Een aanzicht op het plangebied is weergeven in figuur 2.1. Een luchtfoto van het plangebied in figuur 2.2 en een luchtfoto van het plangebied en zijn omgeving in figuur 2.3.
Ten noorden van het plangebied bevindt zich de lintbebouwing van de Oosterdijk. Aan dit lint bevinden zich afwisselend woningen en bedrijven. Een impressie van de bebouwing direct ten noorden van het plangebied is weergeven in figuur 2.1. De erven kennen allen een landschappelijke inpassing middels hoogopgaande beplanting rondom de erven. Ook het wegenpatroon wordt gekenmerkt door (weg) beplanting welke aan weerzijden van de weg is aangebracht. Het landschap kenmerkt zich verder als een open agrarisch landschap.
Direct ten zuiden van het plangebied bevindt zich een recreatieterrein en een bedrijventerrein. De terreinen worden door de Oosterdijk van elkaar gescheiden. Ten noordoosten van het plangebied bevindt zich het agrarisch landschap. De Burgerweg loopt in westelijke richting over op de kern Tuitjenhorn.
Figuur 2.1 Vooraanzicht plangebied
Figuur 2.2 Luchtfoto plangebied
Figuur 2.3 Luchtfoto plangebied
Figuur 2.4 Vooraanzicht op de lintbebouwing van de Oosterdijk ten noorden van het plangebied
In de huidige situatie bevindt de brandweerkazerne zich zoals aangegeven aan de Dorpsstraat 55a midden in Dirkshorn. De huidige post is sterk verouderd en ongeschikt (geworden) voor het huidige en beoogde gebruik. De brandweerkazerne is daarom op zoek gegaan naar een nieuwe en meer geschikte locatie. Hiervoor heeft een locatieonderzoek (zie bijlage 1) plaatsgevonden door de gemeente Schagen samen met de Veiligheidsregio NHN. Daarbij is zowel gekeken naar binnenstedelijke locaties als naar locaties buiten het stedelijk gebied. Hierbij is geconcludeerd dat een mogelijke locatie binnen een stedelijke omgeving kan leiden tot overlast voor omwonenden en/of leiden tot onveilige situaties.
Op basis van de locatieonderzoek is de locatie aan de Burgerweg te Dirkshorn de meest geschikte vestigingslocatie. Het plan is om hier een gebouw van circa 290 m2 (12,5 meter bij 23 meter) te realiseren. Daarnaast wordt een fietsenstalling van 3,5 meter bij 12 meter gebouwd. De gebouwen krijgen een maximale goot -en bouwhoogte van respectievelijk 4 en 9 meter.
Ten westen van het plangebied komt een oefenterrein, wasplaats en opslag van wrakken van 18 meter bij 10 meter. Het gaat om maximaal 2 wrakken en die worden niet opgestapeld maar staan beide met de wielen op de grond. Deze staan er tussen de 1 tot 4 weken. De hoogte bedraagt maximaal 2 meter. Op het terrein worden verder parkeerplaatsen aangelegd. De bebouwing wordt, net als de bebouwing in de omgeving, ingepast met gebiedseigen beplanting.
Het terrein gaat gebruikt worden door de brandweer. Naast het uitrukken van de brandweer vinden hier wekelijks oefenavonden plaats. Bij onregelmatig/onvoorspelbare uitrukmomenten zijn er 24/7, 4 tot 10 personen aanwezig. Tijdens de oefen- en teambuilding avonden, éénmaal per week in de avonduren, zijn er 10 tot 20 personen aanwezig. Dus het totaal aantal personen is maximaal 30 personen één maal per week. Er wordt geen slaapgelegenheid voorzien.
Een overzicht van de gewenste situatie is weergeven in figuur 2.5. Een doorsnede van het toekomstige gebouw is weergeven in figuur 2.6. Een plattegrond van het toekomstige kazernegebouw is weergeven in figuur 2.7.
Figuur 2.5 Toekomstige situatietekening
Figuur 2.6 Doorsnede kazernegebouw
Figuur 2.7 Plattegrond kazernegebouw
Vanuit de provinciale verordening dient de landschappelijke inpassing een juridische doorwerking te krijgen in het bestemmingsplan. Artikel 6.54 van de provinciale verordening, regelt de juridische doorwerking van de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (leidraad) en dient ruimtelijke kwaliteit vanuit het oogpunt van landschappelijke en cultuurhistorische waarden te waarborgen. Dit is van toepassing op alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied. Volgens artikel 6.54 kan een bestemmingsplan of wijzigingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mits er rekening wordt gehouden met de ambities en ontwikkelingsprincipes van toepasselijke ensembles en provinciale structuren uit de provinciale leidraad. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de kansen bij de ambities en ontwikkelprincipes van ensembles en de ontstaansgeschiedenis en kernwaarden van de ensembles en provinciale structuren.
West-Friesland West
Het plangebied valt in het gebied West-Friesland West. De Westfriese Omringdijk vormt een herkenbare omlijsting van het oude zeekleilandschap van West-Friesland. Hierin liggen diverse droogmakerijen. In het Westfriese landschap zijn lokale landschappelijke verschillen ontstaan door de ontstaansgeschiedenis, de strijd tegen het water, de ligging en vooral de groei van de steden, de mate van ruilverkaveling en de huidige dynamiek. Het westelijk deel van West-Friesland heeft landschappelijk gezien veel verwantschap met West-Friesland Midden en Oost, maar heeft wel deels een eigen ontstaansgeschiedenis en karakteristieken. Dit westelijk deel ligt in de nabijheid van de Noordzeekust en is in hoge mate verstedelijkt, met Alkmaar-Noord, Schagen, Heerhugowaard en Langedijk als grotere, snel gegroeide kernen. Twee spoorlijnen, de N9 en de toekomstige Westfrisiaweg verbinden dit gebied met de omgeving. Naarmate men dichter bij Alkmaar komt heeft dit een grotere invloed op het landschap.
Kernwaarden in het ensemble
Ensemble West-Friesland-West staat hieronder beschreven aan de hand van drie provinciale kernwaarden:
Het plangebied ligt in het zuidwestelijk deel van West-Friesland West. Rond Waarland en in het zuidwestelijk deel (Warmenhuizen, Tuitjenhorn en Geestmerambacht) heeft de ingrijpende ruilverkaveling geleid tot een droger en grootschaliger landschap met linten, verspreid liggende bebouwing en slechts hier en daar beplanting.
In dit ensemble bevinden zich zowel matig open gebieden als meer open gebieden. Het gebied ten (zuid)oosten van Schagen is het meest open. Hier zijn tussen de linten lange zichtlijnen over het polderland. Vaak is er zicht vanaf het lint op het landschap. Ook de gebieden aan de westzijde van het ensemble zijn relatief open.
In het Westfriese landschap zijn de ontginningsstructuren, vaarten en dijkwegen de belangrijkste lokale structuurlijnen. De lint(dorp)en met de vele stolpen zijn beeldbepalend en zijn van oudsher de ruimtelijke dragers van verstedelijking.
Ambities en Ontwikkelprincipes
De algemene ambitie is om ruimtelijke ontwikkelingen:
Het plangebied valt in het gebied 'Ruilverkaveld middendeel met kleine droogmakerijen en historische structuren'. Het landschap met herkenbare historische structuren is vertrekpunt. Het gaat om de langgerekte linten, smalle wegen, stolpenreeksen, erven, terpen, dijken en kreekruggen (reliëfverschillen), waterstructuren en de karakteristieke dorpen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen worden zorgvuldig ingepast en voegen zich in het bestaande landschap, zowel in de linten als in het landelijk gebied.
Landschappelijke beoordeling
Van belang is dat nieuwe functies en bebouwing op een goede manier worden ingepast bij de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het gebied. Behoud van de openheid en het zichtbaar en herkenbaar houden van de landschappelijke karakteristiek is het streefbeeld. Met de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt wordt aangesloten bij de typische beleving van de lintbebouwing. Dit betekent dat de gebouwen middels gebiedseigen beplanting wordt ingepast. Met de uitwerking van dit bestemmingsplan wordt derhalve bijdragen aan de kernwaarden, ambities en ontwikkelprincipes. Er is sprake van een goede landschappelijke inpassing.
In dit hoofdstuk komen enkele beleidsstukken aan bod die een directe doorwerking kunnen hebben op dit bestemmingsplan.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.
Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. De gemeente ligt niet binnen 'van deze gebieden.
Opgaven
Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:
Realiseren opgaven
In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:
Conclusie
Gelet op de te realiseren opgaven uit de NOVI kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling geen rijksbelangen raakt als opgenomen in de NOVI.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking. De toelichting van een ruimtelijk project dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, moet een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling bevatten. Indien het project die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Een plan om een brandweerkazerne mogelijk te maken wordt gezien als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in dit kader van het Bro. De ontwikkeling vindt plaats in een stedelijk bebouwingslint met afwisselend bedrijven en woningen. In de huidige situatie bevindt de brandweerkazerne zich aan de Dorpsstraat 55a. De huidige post is sterk verouderd en ongeschikt verklaard. De brandweerkazerne is daarom op zoek gegaan naar een nieuwe en meer geschiktere locatie. Op de huidige locatie is dit probleem niet te verhelpen, waardoor verplaatsing van de brandweerpost naar een centraal gelegen punt de enige manier is om de brandweerzorg, de opkomsttijden en het dekkingspercentage te verbeteren.
Voor het zoeken naar een nieuwe geschikte locatie heeft een locatieonderzoek plaatsgevonden tussen de gemeente Schagen en Veiligheidsregio NHN. Daarbij is zowel gekeken naar binnenstedelijke locaties als naar locaties buiten het stedelijk gebied. Hierbij is geconcludeerd dat een mogelijke locatie binnen stedelijke omgeving kan leiden tot overlast voor omwonenden en/of leiden tot onveilige situaties. De verdeling van de verschillende brandweerkazernes wordt en is regionaal afgestemd om tot een evenwichtige en veilige verdeling van de brandweerkazernes binnen de regio te geraken om zodoende de brandveiligheid binnen de regio te kunnen garanderen. Omwille van die brandveiligheid is het van belang dat de huidige te verplaatsen brandweerkazerne binnen de grenzen van de gemeente Schagen hernieuwd geaccommodeerd wordt. Op basis van de locatieonderzoek is de locatie aan de Burgerweg te Dirkshorn de meest geschikte locatie bevonden.
Een brandweerpost moet enerzijds op relatief korte afstand tot woongebied liggen in verband met de aanrijtijden voor de leden van de vrijwillige brandweer, maar kan anderzijds zowel op het gebied van geluid(overlast) als ontsluiting niet worden gerealiseerd te midden van een stadscentrum of woonwijk.
Het is noodzakelijk dat de brandweerauto’s snel een zo groot mogelijk gebied kunnen bereiken. De ligging nabij uitvalswegen is daarom essentieel. Het besluitgebied is gelegen aan de Burgerweg en Oosterdijk nabij, van waaruit de omliggende kernen Dirkshorn en Tuitjenhorn snel bereikbaar zijn. Verder sluit de Oosterdijk in zuidelijk richting aan de op de N245. Vrijwilligers uit de directe omgeving kunnen hierdoor de kazerne ook snel bereiken.
Concluderend kan gesteld worden dat de voorliggende ontwikkeling, mede gezien de specifieke functie, passend is op deze locatie binnen de uitgangspunten van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Omgevingsvisie Noord-Holland 2050
Het ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Holland is vastgelegd in de Omgevingsvisie Noord-Holland 2050. In de Omgevingsvisie Noord-Holland 2050 geeft de provincie een toekomstbeeld, waaruit het provinciaal belang volgt. Het toekomstbeeld is als volgt gedefinieerd: 'De Provincie Noord-Holland zorgt dat Noord-Holland een mooie, veelzijdige en internationaal concurrerende provincie blijft door in te zetten op klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik'.
Om het geschetste toekomstbeeld ruimtelijk te realiseren, heeft de provincie provinciale belangen benoemd. De drie hoofdbelangen (klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik) vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de Provincie.
De hoofdbelangen uit de Omgevingsvisie Noord-Holland 2050 zijn juridisch vertaald in de Omgevingsverordening NH2020. Deze wordt onderstaand besproken.
Omgevingsverordening NH2020
De provincie heeft op 16 november de nieuwe omgevingsverordening genaamd Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld. In de Omgevingsverordening NH2020 zijn de beleidsuitgangspunten juridisch vastgelegd. In de Omgevingsverordening NH2020 is onder andere een regeling opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied.
Het plangebied ligt binnen het door de provincie aangewezen werkingsgebied 'landelijk gebied'.
Artikel 6.3 van de Omgevingsverordening NH2020 van de provincie Noord-Holland gaat in op nieuwe stedelijk ontwikkelingen. Hierin staat: 'een ruimtelijk plan kan uitsluitend voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als de ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken'. 'Gedeputeerde Staten stellen nadere regels aan de afspraken bedoeld in het eerste lid'.
In de toelichting op dit artikel staat dat dit artikel aansluit op de wettelijk verplichte toepassing van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking en de provincie de toetsing van de Ladder voor Duurzame verstedelijking daarom niet heeft opgenomen in de verordening. Er wordt aangegeven dat verantwoordelijkheid en afwegingsruimte bij de regio ligt. Voor de ontwikkeling heeft een zorgvuldige afweging plaatsgevonden.
Verder ligt het plangebied niet in een door de provincie aangewezen 'Bijzonder provinciaal landschap', 'Natuurnetwerk Nederland en natuurverbindingen' en/of andere gebieden die van provinciaal belang zijn. Uiteraard dient te allen tijde te worden voldaan aan Artikel 6.59 'Ruimtelijke kwaliteitseis ingeval van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling in het landelijk gebied'. Voor deze motivering wordt verwezen naar paragraaf 2.3. Hierbij is gebruik gemaakt van de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie.
Het Bijzonder Provinciaal Landschap (BPL)
Het Bijzonder Provinciaal Landschap (BPL) is het regime voor bescherming en waar mogelijk versterking en ontwikkeling van gebieden in Noord-Holland die landschappelijk, aardkundig, ecologisch of cultuurhistorisch van bijzondere waarde zijn. Het BPL is beschreven in kernkwaliteiten per deelgebied. De voormalige beschermingsregimes Bufferzones, Aardkundig Monument en Weidevogelleefgebied zijn geborgd in de kernkwaliteiten. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN, gericht op de wezenlijke kenmerken en waarden van natuur en landschap) en Provinciale Monumenten hebben een eigen regime en vallen daarom buiten het BPL-regime.
In het BPL zijn ruimtelijke ontwikkelingen, met uitzondering van nieuwe stedelijke ontwikkelingen, toegestaan wanneer de beschreven kernkwaliteiten niet worden aangetast. Per locatie kan aan de hand van de kernkwaliteiten een zorgvuldige afweging worden gemaakt welke ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk en welke niet wenselijk zijn. Hierdoor is er ruimte voor maatwerk en gebiedsgerichte differentiatie. In de ruimtelijke onderbouwing van een bestemmingsplan dat een ontwikkeling in het BPL mogelijk maakt, moet worden gemotiveerd dat de ter plaatse geldende kernkwaliteiten niet worden aangetast.
Het plangebied valt niet binnen een door de provincie aangewezen Bijzonder Provinciaal Landschap (BPL). Specifieke kernkwaliteiten zijn dan ook niet aan de orde.
Structuurvisie 2025
De Structuurvisie 2025 geeft voor de komende 10 à 15 jaar de koers aan van de ruimtelijke ontwikkeling van Schagen. De hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid staan derhalve verwoord in deze visie. Dit betekent niet dat de structuurvisie een ‘blauwdruk’ is, waar voor elke locatie de ontwikkeling en inrichting gedetailleerd is weergegeven, of dat er exact is aangegeven welk programma of welke ruimtelijke randvoorwaarden van toepassing zijn. Gedurende de planperiode zullen veel van de in deze structuurvisie aangegeven ontwikkelingskoersen, nader moeten worden onderzocht. Ook zullen er per beleidsthema of per locatie haalbaarheidsstudies en ruimtelijke randvoorwaarden moeten worden opgesteld. Op basis van nader onderzoek, uitwerkingen en randvoorwaarden voor ruimtelijke ontwikkelingen, zal de besluitvorming plaatsvinden over concrete plannen en projecten. De structuurvisie zet dus de koers uit, schept ruimte voor ontwikkelingen.
Groei is niet een doel op zich, maar de kwalitatieve ontwikkeling van wonen, werken, recreatie, educatie en zorg vormt een belangrijke drager. Deze hangt samen met de ambitie voor het behoud van de noodzakelijke voorzieningen en het versterken van de vitaliteit van de regio. De nieuwe locatie van de brandweerkazerne aan de Burgerweg binnen de gemeente draagt bij het streven naar het op peil houden en verbeteren van het voorzieningenniveau binnen de gemeente.
Naast het feit dat de ontwikkelingen in het plangebied binnen het overheidsbeleid tot stand moet komen, moet ook rekening gehouden worden met de aanwezige functies in en rond het gebied. Het uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In dit hoofdstuk zijn de randvoorwaarden, die voortvloeien uit de omgevingsaspecten, beschreven.
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven voor activiteiten, plannen en besluiten plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden. Aangezien voorliggende ontwikkeling onder de drempelwaarden blijft zou hiervan sprake kunnen zijn. Dan moet het wel gaan om een stedelijk ontwikkelingsproject.
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van een brandweerkazerne en de daarbij behorende functies. De beoogde ontwikkeling valt daarmee onder een perceelsgebonden ontwikkeling waarbij geen sprake is van een stedelijk ontwikkeling zoals in het Besluit Milieueffectrapportage is beschreven. Een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' wordt daardoor niet noodzakelijk geacht. In de opvolgende paragrafen worden de mogelijke milieugevolgen nader toegelicht. Hieruit blijkt dat er geen significante effecten ontstaan als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling.
In de parkeernormennota ‘Nota Parkeernormen Schagen 2016 is geen norm opgenomen voor een brandweerkazerne of een vergelijkbare voorziening. Dit wordt bepaald aan de hand van het beoogde gebruik.
Het terrein gaat gebruikt worden door de brandweer. Naast het 'uitrukken van de brandweer vinden hier wekelijks oefenavonden plaats. Bij onregelmatig/onvoorspelbare uitruk momenten zijn er gedurende 24/7 4 tot 10 personen aanwezig. Tijdens de oefen- en teambuilding avonden, éénmaal per week in de avonduren, zijn er 10 tot 20 personen aanwezig.
De maximale situatie die kan ontstaan is een samenloop van een uitruk en een bijeenkomst. In dat geval zijn er naar verwachting maximaal 30 personen op hetzelfde tijdstip aanwezig. Deze personen komen niet allemaal (afzonderlijk) met de auto. In het plangebied komen circa 20 parkeerplaatsen. Dit is ruim voldoende om te kunnen voorzien in de parkeerbehoefte. Het parkeren op de openbare weg is dan ook niet nodig.
De bijdrage aan de verkeersintensiteiten, afkomstig van de brandweerlieden en het uitrukken is beperkt. De omliggende wegen hebben voldoende capaciteit om de verkeersintensiteiten te kunnen opvangen. Deze leidt niet tot onevenredig gevaarlijke situaties. Om de verkeersveiligheid zo goed mogelijk te waarborgen, wordt de toegangsweg zo ver mogelijk van de kruising af aangebracht. Dit wordt 1 gecombineerde in- en uitgang van het terrein. Om de veiligheid voor fietsers en auto's zo goed mogelijk te waarborgen, wordt de aansluiting op de Burgerweg uitgevoerd door middel van een rood verkeersplateau.
Het milieubeleid en de daarop gebaseerde regelgeving spelen een belangrijke rol bij het ruimtelijk ordeningsbeleid. Beide beleidsterreinen richten zich op de bescherming van de kwaliteit van de (leef)omgeving. In ruimtelijke plannen wordt de situering van milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) ten opzichte van elkaar (milieuzonering) geregeld. In de toelichting bij een ruimtelijk plan moet aangegeven worden hoe aan dat beleid gestalte wordt gegeven.
In het plangebied wijzigt de situatie. De agrarische bestemming wordt omgezet naar een maatschappelijke bestemming ten behoeve van een brandweerkazerne. De milieusituatie ter plaatse van het plangebied veranderd richting de omgeving. In de directe omgeving van het plangebied komen enkele woningen voor.
Rondom het plangebied is echter sprake van een gemengd gebied, door de aanwezigheid van meerdere (agrarische) bedrijven, een bedrijventerrein, een recreatiepark en de ligging aan de ontsluitingsweg Burgerweg.
Binnen het plangebied worden geen nieuwe milieugevoelige functies mogelijk gemaakt. De brandweerkazerne zelf kan wel hinder veroorzaken op de omgeving. Een brandweerkazerne is een categorie 3.1 inrichting op grond van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (2009) met een richtafstand van 50 m in een “Rustige woonwijk/rustig buitengebied” en 30 m in “Gemengd gebied”. Vanwege de afstand tot de meest nabijgelegen woning aan de Oosterdijk 44 wordt in beide gevallen niet aan de richtafstand voldaan. Inpassing is mogelijk bij een geluidbelasting op woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen van maximaal 50 dB(A) voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (etmaalwaarde), 70/65/60 dB(A) voor maximale geluidniveaus en 50 dB(A) etmaalwaarde t.g.v. de verkeersaantrekkende werking (indirecte hinder). Daarom is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 2 toegevoegd. Hierna worden de belangrijkste resultaten besproken.
Directe hinder
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus
Uit het onderzoek blijkt dat in de dagperiode op alle toets-/rekenpunten wordt voldaan aan de VNG-richtwaarde van 50 dB(A) voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau. De brandweerkazerne is daarmee inpasbaar.
Maximale geluidniveaus
Uit het onderzoek blijkt dat bij nagenoeg alle omliggende woningen kan worden voldaan aan de VNG-richtwaarden van 70/65/60 dB(A) voor wat betreft de reguliere maximale geluidniveaus (dat wil zeggen niet de brandweersirene). Bij de westgevel van de woning Oosterdijk 484 is nog een geringe overschrijding van 2 dB in de nachtperiode als gevolg van het volgas wegrijden uit de garage van een brandweerwagen. Omdat dit niet iedere nacht plaatsvindt, kan deze overschrijding aanvaardbaar worden geacht.
De berekende maximale geluidniveaus vanwege de brandweersirene kunnen fors hoger zijn. Voor wat betreft de directe hinder is er vanuit gegaan dat deze alleen bij de uitrit wordt aangezet als dat nodig is. Ook in dat geval zijn de maximale geluidniveaus hoog. In het kader van de milieuregelgeving (Activiteitenbesluit) kan dit buiten beschouwing worden gelaten. In de ruimtelijke beoordeling kan hierbij aangesloten worden. Uit de aard van de bron zijn maatregelen niet mogelijk.
Indirecte hinder
Uit het onderzoek blijkt dat de algemene voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde voor indirecte hinder wordt overschreden, maar dat er wel wordt voldaan aan de grenswaarde van 65 dB(A) etmaalwaarde. De hoogst berekende waarde bedraagt 61 dB(A) etmaalwaarde, waarbij de bijdrage van de brandweersirene op de openbare weg is meegerekend (1x per dag/avond/nacht). Zonder deze (calamiteuze) wordt nagenoeg voldaan aan 50 dB(A) etmaalwaarde.
Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd. In de Wgh wordt onderscheid gemaakt tussen geluidgevoelige functies enerzijds en niet-geluidsgevoelige functies anderzijds. Indien een geluidsgevoelige functie mogelijk wordt gemaakt en binnen de zone van een weg, spoorweg of een industriegebied ligt, moet onderzocht worden of voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde.
Met het bestemmingsplan wordt een nieuwe brandweerkazerne mogelijk gemaakt. Een brandweerkazerne is een niet-geluidsgevoelig object. Bovendien voorziet het bestemmingsplan niet in bestemmingen waarop geluidzoneringsplichtige inrichtingen als bedoeld in bijlage I van het Besluit omgevingsrecht ('grote lawaaimakers') gevestigd kunnen worden. Een nadere toetsing aan de Wet geluidhinder kan daarom achterwege blijven.
Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft luchtkwaliteit. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, aan te pakken.
Overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit zijn veelal het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Op grond van de algemene maatregel van bestuur 'niet in betekenende mate' (NIBM) vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen vrijgesteld van toetsing.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de N245 (ten oosten van het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. In onderhavig bestemmingsplan wordt de N245 als toetsingskader gebruikt, omdat de Oosterdijk en de Burgerweg niet is opgenomen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.
Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Er worden daarnaast een brandweerkazerne mogelijk gemaakt. Op basis van de gegevens uit paragraaf 4.2 is sprake van een worst-case scenario van een verkeeerstoename van 60 mvt/etmaal. Een dergelijk toename leidt niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Pas bij enkele honderden verkeersbewegingen per dag is hier sprake van. Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Toetsingskader
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Voor het groepsrisico geldt op grond van het Bevt slechts een oriënterende waarde en alleen in bepaalde gevallen is het doen van een verantwoording van een toename van het GR verplicht.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Onderzoek
Risico's zijn inzichtelijk gemaakt op de risicokaart die per provincie wordt bijgehouden. Uit de risicokaart blijkt dat nabij het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn. Verder worden in of nabij het plangebied geen gevaarlijke stoffen vervoerd over het spoor, water of door buisleidingen. Het plangebied ligt niet in invloedsgebieden van risicobronnen. Vanuit dit aspect bestaan dus geen belemmeringen voor het plan.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Uitgangspunt ten aanzien van de bodemkwaliteit is dat deze bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zodanig goed moet zijn dat er geen risico's voor de volksgezondheid bestaan bij het gebruik van het plangebied.
Verdachte plekken met betrekking tot de kwaliteit van de bodem dienen in het kader van de Wet bodembescherming bij ruimtelijke plannen te worden gesignaleerd vanuit een goede ruimtelijke ordening. Gezien het huidige hobbymatig paarden gebruikt, kan de locatie als onverdacht beschouwd worden. Daarnaast is het bodemloket geraadpleegd om te kijken of er in het verleden bodemonderzoeken in het plangebied zijn uitgevoerd. Hieruit blijkt dat in 2002 een bodemonderzoek (JB/01-8100-1003R01a.doc) is uitgevoerd. De resultaten van het uitgevoerde (historische) bodemonderzoek geven aan dat de (voormalige) activiteiten en/of de onderzoekslocatie voldoende zijn onderzocht in het kader van de Wet bodembescherming.
Zekerheidshalve is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 3 toegevoegd. Doel van het onderzoek was het vastleggen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. In de bovengrond is plaatselijk een licht verhoogd gehalte aan PAK aangetoond. In de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aan de geanalyseerde parameters aangetoond. In het grondwater is een licht verhoogde concentratie aan xylenen aangetoond. Indien getoetst aan het Besluit bodemkwaliteit voldoet de grond indicatief aan de klasse Altijd toepasbaar.
Op basis van de resultaten van het uitgevoerde bodemonderzoek is geen aanvullend of nader onderzoek noodzakelijk. Met dit onderzoek zijn milieuhygiënisch gezien geen belemmeringen aangetroffen voor de voorgenomen nieuwbouw.
Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets'. De watertoets kan worden gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder. Het onderhavige plangebied ligt in het beheersgebied van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK)
Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het HHNK (kenmerk: 20210610-12-26775) (zie bijlage 6). Met de gegevens die zijn opgegeven is bepaald dat het plan een beperkte invloed heeft op de waterhuishouding. Hierdoor kan de korte procedure worden gevolgd voor de watertoets. Dit betekent dat de beperkte invloed van het plan op de waterhuishouding kan worden ondervangen met standaard maatregelen. Deze maatregelen zijn opgenomen in het wateradvies. Bij de uiteindelijke uitwerking van de bouwplannen wordt hier rekening mee gehouden.
Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema s waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen. Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn.
Verharding en compenserende maatregelen
Binnen het werkgebied van het hoogheemraadschap is de afgelopen decennia door verstedelijking het areaal aan open water afgenomen. Om onder andere dit verschijnsel tegen te gaan is in 2003 de watertoets geïntroduceerd die ervoor moet zorgen dat de waterbelangen beter in ruimtelijke plannen worden meegenomen en dat ontwikkelingen 'waterneutraal' worden gerealiseerd. Een van de onderdelen van de watertoets is het beoordelen van de verhardingstoename.
Er is sprake van een substantiële toename van bebouwing en/of verharding in het plangebied van circa 1500 m2. Door deze toename aan verharding zal neerslag versneld worden afgevoerd naar het oppervlaktewater, al dan niet via het rioolstelsel. Dit leidt tijdens extreme situaties tot pieken in de waterstand met wateroverlast als gevolg. Om ervoor te zorgen dat de waterhuishoudkundige situatie niet verslechtert ten gevolge van de verhardingstoename zullen er in het desbetreffende peilgebied compenserende maatregelen getroffen moeten worden in de vorm van extra wateroppervlak.
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier hanteert bij ontwikkelingen waarbij sprake is van een verhardingstoename tot 2000 m2 de vuistregel dat 10% van de toename aan verhard oppervlak dient te worden gecompenseerd door middel van het inrichten van nieuwe waterberging. Uitgangspunt is dat de compensatie wordt gerealiseerd binnen het plangebied. In onderstaand tabel is een waterbalans opgenomen. Er is derhalve een watercompensatie nodig van 197 m2. Dit wordt gedaan door het graven van een sloot aan de zuidkant en westkant van het plangebied. Exacte afstemming hierover vindt nog plaats met het waterschap.
Ruimtelijke adaptatie
Geadviseerd wordt om in het ontwerp van het plan het principe van ruimtelijke adaptatie op te nemen. Zo zou kunnen worden gedacht aan het aanbrengen van 'groene daken' op nieuwe gebouwen, eventueel met meervoudig ruimtegebruik en waterberging capaciteit. Ook kan bij bijvoorbeeld de aanleg van nieuwe parkeerplaatsen gebruik worden gemaakt van waterdoorlatende verharding met bijbehorende afvoer vertragende onderlaag of waterberging op straat en in verlaagde groenstroken.
Beheer en onderhoud waterlopen
Alle werkzaamheden binnen een zone van 5 meter van de insteek van waterlopen zijn vergunningplichtig, omdat deze invloed kunnen hebben op de wateraan- en afvoer, waterberging of het onderhoud. Bij de aanleg van nieuw water in dit plangebied wordt geadviseerd zoveel mogelijk aan te sluiten op de bestaande waterstructuur en onderhoudssituatie. Bij aanleg of aanpassing van waterlopen is het belangrijk om rekening te houden met de bereikbaarheid voor onderhoud van zowel de nieuwe als bestaande waterlopen. Hiertoe moeten de waterlopen wel aan de voorwaarden van het hoogheemraadschap voldoen.
Waterkwaliteit en riolering
Binnen het plan is geen sprake van activiteiten die als gevolg kunnen hebben dat vervuild hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt. Het hemelwater kan dus als schoon worden beschouwd. Het is daarom niet doelmatig om het af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinrichting (rwzi). Dit betekent dat het waterschap adviseert om voor de nieuwe ontwikkeling een gescheiden stelsel aan te leggen. Het afvalwater wordt geloosd op het rioolstelsel. De wijze van het afvoeren van hemelwater wordt in overleg met het waterschap afgestemd.
Het hoogheemraadschap adviseert om met het oog op de waterkwaliteit het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk te voorkomen. Met voorgenoemde adviezen wordt bij de uitvoering van het plan rekening gehouden.
Vergunningen
Voor werkzaamheden in, langs, op, bij of aan open water, waterkeringen, alsmede voor het doen van lozingen op het oppervlaktewater en het realiseren van verhardingstoenames groter dan 800 m2 is een watervergunning nodig.
Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op de natuurbescherming, rekening worden gehouden met de Wet Natuurbescherming. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Deze waren voorheen geregeld in de Natuurbeschermingswet en Flora- en faunawet, maar zijn nu beide opgenomen in de Wet Natuurbescherming.
Wet natuurbescherming
Het plangebied ligt niet in een beschermd natuurgebied. De dichtstbijzijnde beschermde gebieden liggen op circa 7 kilometer afstand. Het gaat om de Schoorlse Duinen. Gelet op het toekomstige gebruik van het plangebied, de aard omvang van de ontwikkeling en de afstand tot beschermde gebieden kunnen directe effecten, zoals verstoring of verontreiniging, op de Natura 2000-gebieden niet geheel worden uitgesloten.
Om deze reden is een stikstofonderzoek uitgevoerd (bijlage 5). Uit dit onderzoek blijkt dat de stikstofdepositie 0,00 mol/ha/jaar bedraagt. Negatieve effecten in de vorm van verzuring en vermesting op Natura 2000-gebieden kunnen dus worden uitgesloten. Het bestemmingsplan is daarom uitvoerbaar in het kader van de Wet natuurbescherming.
NNN (EHS) en ‘habitat voor weidevogels’
Het NNN wordt beschermd via het ruimtelijke spoor en is opgenomen in de Omgevingsverordening NH2020. Ook de bescherming van leefgebieden voor weidevogels is hierin opgenomen. De weidevogelkerngebieden die binnen NNN liggen, vallen onder het NNN beschermingsregime. Buiten het NNN heeft de provincie ervoor gekozen de kerngebieden vanwege de ecologische waarde en kwaliteit van het landschap te laten opgegaan in het Bijzonder Provinciale Landschap (BPL) met de kernkwaliteit ‘habitat voor weidevogels’. Ook zijn er delen van het voormalig weidevogelleefgebied uit de voormalige provinciale verordening, die niet onder de kerngebieden vallen, opgenomen in het BPL wanneer er ter plaatse andere kernkwaliteiten aanwezig zijn die de provincie wil beschermen. Voormalige weidevogelleefgebieden die niet vallen onder het nieuwe kerngebiedenbeleid en geen andere kernkwaliteiten hebben die de provincie wil beschermen, vallen in de Omgevingsverordening niet meer onder een beschermingsregime.
Het plangebied grenst niet aan het NNN-gebied en valt ook niet binnen een gebied wat door de provincie is aangewezen als Bijzonder Provinciale Landschap. Door de aard en omvang van de ontwikkeling en de afstand tot beschermde gebieden kunnen negatieve effecten op het NNN en ‘habitat voor weidevogels’ worden uitgesloten.
Voor de soortenbescherming gelden onder andere algemene verboden voor het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rustplaatsen of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten of het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort.
Voor de ontwikkeling heeft een quickscan flora & fauna plaatsgevonden. Deze is als bijlage 4 toegevoegd. Hieruit blijkt dat de geplande werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd zonder dat een aanvullend onderzoek of een ontheffing op de Wet natuurbescherming noodzakelijk is. Wel wordt geadviseerd bij de werkzaamheden rekening te houden met de broedperiode van vogels, met name bij werkzaamheden rondom of aan de bosschages op de grens met het perceel in het noorden van het plangebied. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met eventueel aanwezige grondgebonden zoogdieren en/of amfibieën.
De ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt zijn niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming. Voor alle soorten is de zorgplicht van kracht. Bij verstoring van dieren tijdens de werkzaamheden moeten deze de gelegenheid krijgen te vluchten naar een nieuwe leefomgeving. Hiermee zal tijdens de uitvoering van de werkzaamheden rekening worden gehouden.
Het is wettelijk verplicht om bij ruimtelijke plannen ook de aspecten archeologie en cultuurhistorie mee te wegen. In het geval van dit bestemmingsplan is het aspect archeologie zeker van belang, het plangebied heeft in het geldende bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'.
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2022 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.
In het geldende bestemmingsplan zijn op basis van het gemeentelijk archeologische beleid van de gemeente gebieden voorzien van een beschermende regeling, opgenomen in dubbelbestemmingen. Voor het plangebied geldt een archeologische verwachting, die is vertaald naar de bestemming 'Waarde – Archeologie 4'. Bij ingrepen groter dan 2.500 m2 en dieper dan 50 centimeter is archeologisch onderzoek nodig. In dit plan worden geen ingrepen gedaan die groter zijn dan 2.500 m². Het gebouw krijgt een oppervlakte van 290 m2. Vanuit dit aspect bestaan dan ook geen belemmeringen voor de ontwikkeling. Wel wordt deze dubbelbestemmingen weer overgenomen in het bestemmingsplan. In dit kader heeft Archeologie West-Friesland een advies afgegeven. Dit advies is als bijlage 7 opgenomen. Archeologie West-Friesland geeft ook aan dat het plangebied de archeologische vrijstellingsgrens overschrijdt, maar de geplande ingreep echter niet. Daarnaast is aan de hand van historisch kaartmateriaal redelijkerwijs aan te nemen dat eventuele aanwezige waarden ten tijde van de ruilverkaveling verstoord zijn geraakt. Indien de (grondroerende) plannen ongewijzigd blijven, is nader archeologisch onderzoek in het kader van de Archeologische Monumentenzorg niet noodzakelijk. Archeologie West-Friesland adviseert de voorgenomen ingrepen vrij te geven met betrekking tot het aspect archeologie. De dubbelbestemming Waarde-Archeologie 4 kan gehandhaafd blijven.
De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.
In het plangebied zelf staat geen bebouwing of andere specifieke elementen die van cultuurhistorische waarden zijn. Wel is, volgens het geldende bestemmingsplan, het verkavelingspatronen in de omgeving van cultuurhistorische waarde. In het geldende bestemmingsplan is een regeling opgenomen dat geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden ten aanzien van cultuurhistorisch waardevolle verkavelingspatronen. De verkavelingpatronen worden veelal begrenst door watergangen. In dit kader heeft Archeologie West-Friesland een advies afgegeven. Dit advies is als bijlage 7 opgenomen. Hierin wordt aangegeven dat het landschap niet oud of cultuurhistorisch waardevol is. Op basis van historisch kaartmateriaal kan worden vastgesteld dat het landschap ter hoogte van het plangebied dateert uit de jaren ’70 van de 20ste eeuw. Alleen de Oosterdijk, waar het plangebied aan de oostzijde aan grenst is van hoge cultuurhistorische waarde. Deze bevindt zich niet binnen het plangebied. De gebiedsaanduiding ter bescherming van het karakteristieke verkavelingspatroon kan daarom ook komen te vervallen in het nieuwe bestemmingsplan.
Vanuit het omgevingsaspect cultuurhistorie bestaan dan ook geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.
In of nabij het plangebied lopen geen hoofdleidingen of -kabels. Daarnaast liggen er geen relevante zones over het plangebied. Dit aspect vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
In de voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan de milieu- en omgevingsaspecten en het beleid. In dit hoofdstuk worden de bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven.
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op dezelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld en om de uitleg daarvan.
Voor de bestemmingen geldt dat de regeling is gebaseerd op de regeling uit het bestemmingsplan Landelijk Gebied Harenkarspel, het bestemmingsplan ' Parkeren' en het bestemmingsplan ' Paraplu-omgevingsplan, 1e tranche'. Daarmee voldoet het plan aan de gemeentelijke standaard. Maatwerk is verricht voor de specifieke situatie in het plangebied. Een nadere toelichting op de regeling staat in deze paragraaf.
Binnen de voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn de grond bestemd voor maatschappelijke voorzieningen en aanvullend ook specifiek voor hulpverlenende diensten met bijbehorend oefenterrein en wrakkenopslag voor het mogelijk maken van de brandweerkazerne met bijbehorende voorzieningen.
Binnen de bestemming mag een gebouw en overkappingen, met overige bouwwerken, zoals erf- of perceelafscheidingen worden gebouwd. Binnen de bestemming is een bouwvlak opgenomen waarin gebouwen moeten worden gebouwd. De maximale bouw- en goothoogte van de gebouw(wn) is op de verbeelding opgenomen. De maximale goothoogte bedraagt 4 meter en de maximale bouwhoogte bedraagt 9 meter.
Overige bouwwerken (bouwwerken, geen gebouw zijnde) zijn, onder voorwaarden, ook toegestaan. De maatvoeringseisen van deze bouwwerken, waaronder erfafscheidingen zijn opgenomen in de bouwregels.
Onder voorwaarden kan met een omgevingsvergunning van de bouwregels worden afgeweken. De afwijkingsmogelijkheden zien op het bouwen buiten het bouwvlak, een hogere de goot- en bouwhoogte en de mogelijkheid om een groter deel van het gebouw plat af te dekken.
De bestemming 'Waarde - Archeologie 4' zoals opgenomen in het bestemmingsplan Landelijk Gebied Harenkarspel, blijft op de gronden van toepassing. De bestemming geeft een beschermende regeling voor de mogelijk in de grond aanwezige archeologische waarden. Dit betekent onder meer dat, wanneer voor werken en werkzaamheden met een bepaalde omvang een vergunning nodig is, door middel van onderzoek wordt aangetoond dat de vergunning verleenbaar is.
Wanneer uit onderzoek blijkt dat in het plangebied geen archeologische waarden aanwezig zijn of verwacht worden, kan de bestemming worden verwijderd. Hiervoor is in de bestemming een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een wijzigingsplan. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.
Het bestemmingsplan doorloopt de wettelijk vastgelegde procedure, waarmee de maatschappelijke uitvoerbaarheid aangetoond kan worden.
Overleg
Het bestemmingsplan is, volgens artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), verzonden naar de overleginstanties. Hieruit zijn geen reacties binnengekomen.
Er is een informatieavond geweest. De omgeving is op de hoogte en staat in algemene zin positief tegenover de ontwikkeling. De tweede informatieavond met omwonenden werd op 15 februari jl. gehouden; de hoekpunten van het beoogde gebouw waren in het veld met piketpalen uitgezet en daarmee zichtbaar voor de aanwezigen.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan volgt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het ontwerpplan wordt hiervoor gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Een ieder wordt daarbij in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling zienswijzen op het plan naar voren te brengen.
Vervolg
Vervolgens wordt het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vastgesteld. De publicatie van het vaststellingsbesluit vindt (over het algemeen) plaats binnen twee weken na de vaststelling. Tijdens de daarop volgende inzagetermijn (6 weken) is het mogelijk beroep in te stellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Het vaststellingsbesluit treedt in werking op de eerste dag ná de dag waarop de beroepstermijn afloopt, tenzij er een voorlopige voorziening is aangevraagd.
De economische uitvoerbaarheid moet aangetoond worden. Bepalend daarbij zijn de grondexploitatieregeling en de financiële haalbaarheid van de ontwikkelingen die in het plangebied mogelijk worden gemaakt.
Grondexploitatieregeling
Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, woningbouw categorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.
In dit geval is tussen de initiatiefnemer en de gemeente een anterieure overeenkomst opgemaakt en ondertekend, waarbij eventuele planschade voor rekening van de ontwikkelaar is.
Financiële haalbaarheid
De initiatiefnemer financiert de ontwikkeling en alle werkzaamheden die daarbij van toepassing zijn. Daarbij horen onder meer ook de plankosten. Het bestemmingsplan is hierdoor economisch uitvoerbaar.