direct naar inhoud van Regels
Plan: Helmweg 20
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0441.BPCOOGHelmweg20-ON01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Helmweg 20, CALLANTSOOG met identificatienummer NL.IMRO.0441.BPCOOGHelmweg20-ON01 van de gemeente Schagen.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 archeologie:

de bestudering van menselijke geschiedenis door middel van de overblijfselen van materiþble cultuur, de omgeving en van dierlijke resten;

1.6 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit het verleden;

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.8 bed & breakfast:

een kleinschalige vorm van verblijfsrecreatie voor één of enkele nachten op basis van logies en ontbijt;

1.9 beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis:

het uitoefenen van een vrij en zelfstandig beroep, of het beroepsmatig verlenen van diensten, op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, technisch gebied of daarmee gelijk te stellen activiteiten, niet zijnde detailhandel, waarbij de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.10 bestaand:

het legale gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is of gebouwd kan worden, krachtens een bouwvergunning (vóór 1 oktober 2010)/omgevingsvergunning voor het bouwen (ná 1 oktober 2010);

1.11 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 bijgebouw

een op zichzelf staand gebouw dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en niet in directe verbinding staat met het hoofdgebouw;

1.14 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.15 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.16 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.17 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.18 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.19 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.20 bruto vloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de binnenwerkse ruimte(n) die wordt gebruikt voor bed & breakfast of een beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis; inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.21 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling voor verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.22 erker:

een uitbouw aan een woning, die zich bevindt aan de voor- of zijgevel of beide, van een woning en welke ondergeschikt is aan de hoofdbouwmassa;

1.23 horecabedrijf

een bedrijf waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren worden verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

1.24 peil:
  • 1. voor een bouwwerk op een perceel geldt de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte begane grond vloer;
  • 2. indien op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
1.25 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen voor het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.26 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.27 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.28 verblijfsrecreatie:

voorzieningen ten behoeve van het verblijf op een kampeerterrein, waaronder tevens wordt verstaan centrale en sanitaire voorzieningen; 1.30 woning een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;

2.2 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de breedte en diepte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken of het hart van scheidingsmuren;

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, nederwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.8 het peil:

de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang van een gebouw of, indien de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst, de door het bevoegd gezag vastgestelde hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ”Tuin" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen;
  • b. groenvoorzieningen;
  • c. water.

3.2 Bouwregels
  • a. Op of in deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van erkers en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
  • b. Voor het bouwen van erkers gelden de volgende regels:
    • 1. de diepte van erkers mag niet meer bedragen dan 1,5 m;
    • 2. de bouwhoogte van erkers mag niet meer bedragen dan de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van de woning waaraan wordt gebouwd bedragen, met een maximum van 3 m.
  • c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m;
    • 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 m.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen in een woning , al dan niet in combinatie met een ruimte voor beroeps- of bedrijfsuitoefening aan huis;
  • b. bed & breakfast, is toegestaan in of bij een bewoonde woning, met dien verstande dat:
    • 1. de bed & breakfast functie zowel in het hoofdgebouw als in bijgebouwen toegestaan,
    • 2. gebruik als bed & breakfast is ondergeschikt aan de hoofdfunctie,
    • 3. de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bed and breakfastfunctie bedraagt niet meer dan 30% van het bruto vloeroppervlakte van de hoofdfunctie,
    • 4. een bed & breakfast mag maximaal 9 slaapplaatsen aanbieden;
  • c. detailhandel, uitsluitend op gronden ter plaatse van de aanduiding "detailhandel";
  • d. een praktijkruimte in een woning, uitsluitend op gronden ter plaatse van de aanduiding "praktijkruimte";
  • e. een schildersbedrijf, uitsluitend op gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - schildersbedrijf";
  • f. woonwagens, uitsluitend op gronden ter plaatse van de aanduiding "woon-wagenstandplaats";
  • g. kleinschalig kamperen, uitsluitend op gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - kleinschalig kamperen", met dien verstande dat:
    • 1. er niet meer dan 8 kampeerstandplaatsen voor kampeermiddelen zijn toegestaan;
    • 2. het plaatsen van kampeermiddelen is toegestaan gedurende de periode van 15 maart en met 31 oktober;
  • h. zomerwoningen, uitsluitend op gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - zomerwoning";
  • i. garageboxen-overkappingen, uitsluitend op gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - garageboxen-overkappingen",

met de daarbij behorende:

j. groenvoorzieningen;

k. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;

l. openbare nutsvoorzieningen;

m. water;

n. tuinen, erven en terreinen;

o. bouwwerken.

4.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
    • 2. de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer dan de aangegeven hoogten ter plaatse van de aanduiding "maximale goot- en bouwhoogte (m)" bedragen, dan wel de bestaande hoogten indien deze meer zijn;
    • 3. het aantal woningen mag niet meer dan het bestaande aantal woningen bedragen, dan wel het aangegeven aantal ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden";
    • 4. woningen mogen gestapeld worden gebouwd uitsluitend op gronden ter plaatse van de aanduiding "gestapeld";
    • 5. de inhoud van woningen, met inbegrip van aan- en uitbouwen als bedoeld in lid 24.2 onder d en e, mag niet meer dan 750 m3 bedragen, dan wel de bestaande inhoud indien deze meer is;
    • 6. hoofdgebouwen dienen op ten minste 3 m van de zijdelingse perceelsgrens te worden gebouwd, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is.
  • b. Voor het bouwen van woonwagens gelden de volgende regels:
    • 1. woonwagens mogen uitsluitend binnen een bouwvlak of bestemmingsvlak worden geplaatst;
    • 2. op gronden ter plaatse van de aanduiding "woonwagenstandplaats" mogen niet meer dan 2 woonwagens worden geplaatst;
    • 3. de bouwhoogte van een woonwagen mag niet meer dan 3,5 meter bedragen;
    • 4. de oppervlakte van een woonwagen mag niet meer dan 100 m2 bedragen.
  • c. Voor het bouwen van en gelden de volgende regels:
    • 1. de goothoogte van zomerwoningen mag niet meer dan 3 m bedragen, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer is;
    • 2. de bouwhoogte van zomerwoningen mag niet meer dan 6,5 m bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer is;
    • 3. de oppervlakte van een zomerwoning mag niet meer dan de bestaande oppervlakte bedragen;
    • 4. de afstand van een zomerwoning tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 3 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is.
  • d. Voor het bouwen van aan- of uitbouwen aan zijgevels bij woningen gelden de volgende regels:
    • 1. aan- of uitbouwen mogen aan de zijgevel van de woning worden gebouwd;
    • 2. aan- of uitbouwen mogen aan de zijgevel of in het verlengde daarvan aan de woning worden gebouwd tot maximaal 3 m voorbij de zijdelingse bouwgrens en tot maximaal 3 m achter de achterste bouwgrens;
    • 3. aan- of uitbouwen aan de zijgevel van de woning mogen van een kap worden voorzien waarvan de goothoogte niet meer dan 3 m mag bedragen en waarvan de dakhelling gelijk is aan die van het hoofdgebouw;
    • 4. aan- of uitbouwen aan de zijgevel van de woning mogen plat worden afgedekt mits de hoogte niet meer bedraagt dan de hoogte van de eerste bouwlaag met een maximum van 4 m.
  • e. Voor het bouwen van aan- of uitbouwen aan achtergevels bij woningen gelden de volgende regels:
    • 1. aan- of uitbouwen mogen aan de achtergevel van de woning worden gebouwd;
    • 2. aan- of uitbouwen mogen aan de achterzijde van de woning tot maximaal 3 m achter de achterste bouwgrens worden gebouwd;
    • 3. de goot- en bouwhoogte van aan- of uitbouwen aan de achterzijde van de woning mag niet meer dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning bedragen, met een maximum van 3 m respectievelijk 4 m.
  • f. Voor het bouwen van bijgebouwen bij woningen gelden de volgende regels:
    • 1. de goothoogte van bijgebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer is;
    • 2. de bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer dan 6 m bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer is, met dien verstande dat de bouwhoogte van bijgebouwen nooit hoger mag zijn dan de bouwhoogte van woningen.
  • g. Voor het bouwen van bijgebouwen bij woonwagens gelden de volgende regels:
    • 1. een bijgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
    • 2. de bouwhoogte van een bijgebouw mag niet meer dan 3 m bedragen.
  • h. Ten aanzien van oppervlaktenormen voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij woningen gelden de volgende regels:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan:
      • 50 m2 voor erven met een kleinere oppervlakte dan 2.000 m2 dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is; met uitzondering van gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - zomerwoning" waarbij de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en een zomerwoning niet meer mag bedragen dan 85 m2, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
      • 70 m2 voor erven met een oppervlakte vanaf 2.000 m2, met uitzondering van gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - zomerwoning" waarbij de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en een zomerwoning niet meer mag bedragen dan 105 m2, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw mag niet meer bedragen dan 50% van het erf aan de zij- en achterkant van de woning, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is.
  • i. Voor het bouwen van garageboxen-overkappingen geldt de volgende regel:
    • 1. de bouwhoogte van garageboxen-overkappingen mag niet meer dan 3 m bedragen.
  • j. Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen mag niet meer dan de toegestane bouwhoogte als bepaald in het Besluit bouwvergunningsvrije en lichtbouwvergunningsplichtige bouwwerken (Bblb) bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6 m bedragen;
    • 3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 m bedragen.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  • een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

4.4 Woningsplitsing en vorming van onzelfstandige woonruimte met, of zonder, bouwkundige aanpassing
  • a. Het veranderen, vervangen of vergroten van een woning mag niet leiden tot:
    • 1. de vorming van een extra woning;
    • 2. de vorming van een extra onzelfstandige woonruimte.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de regel onder a.1 en woningsplitsing toestaan, mits;
    • 1. Het splitsen van een woning dient gerealiseerd te worden binnen de bestaande bebouwing;
    • 2. De woningen, nadat splitsing heeft plaatsgevonden, hebben elk een gebruiksoppervlakte van ten minste 35m2;
    • 3. De afwijking zoals bedoeld in dit artikel wordt slechts verleend indien in op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort, in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, wordt bepaald aan de hand van het bepaalde in de 'Nota Parkeernormen Schagen 2016', met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze nota gedurende de planperiode;
    • 4. De woning die gerealiseerd wordt ten gevolge van de splitsing moet passen binnen het regionale woningbouwprogramma;
    • 5. Het bepaalde in het plan en toestaan van splitsen van woningen mag enkel plaatsvinden mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
      • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
      • het straat- en bebouwingsbeeld;
      • de sociale veiligheid;
      • de verkeersveiligheid;
      • de woonsituatie:
  • c. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de regel onder a.2 en een extra onzelfstandige woonruimte toestaan in een door de eigenaar bewoonde woning, mits;
    • 1. de toegevoegde onzelfstandige woonruimte dient gerealiseerd te worden binnen de bestaande bebouwing;
    • 2. De toegevoegde onzelfstandige ruimte een gebruiksoppervlakte van ten minste 12m2 heeft;
    • 3. De afwijking zoals bedoeld in dit artikel wordt slechts verleend indien in op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort, in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, wordt bepaald aan de hand van het bepaalde in de 'Nota Parkeernormen Schagen 2016', met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze nota gedurende de planperiode;
    • 4. De woning die gerealiseerd wordt ten gevolge van de splitsing moet passen binnen het regionale woningbouwprogramma;
    • 5. Het bepaalde in het plan en toestaan toevoegen van onzelfstandige ruimten mag enkel plaatsvinden mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
      • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
      • het straat- en bebouwingsbeeld;
      • de sociale veiligheid;
      • de verkeersveiligheid;
      • de woonsituatie.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 5 Algemene bouwregels

5.1 Bestaande maten

Voor een bouwwerk, dat krachtens een omgevingsvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringsbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:

  • a. bestaande maten, die meer bedragen dan in de bouwregels is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
  • b. bestaande maten, die minder bedragen dan in de bouwregels is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
5.2 Bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, alsmede erkers, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- dan wel bestemmingsgrens met niet meer dan 1,50 m wordt overschreden.

5.3 Kelders

Onder woningen en daarbij behorende aan- en uitbouwen mogen kelders worden gebouwd, met dien verstande, dat:

  • a. de kelder loodrecht onder de woning en/of daarbij behorende aan- en uitbouwen wordt gebouwd;
  • b. de maximale diepte van de kelder, gemeten vanaf de onderkant van de begane grond, 4 meter bedraagt.

5.4 Maximale bouwhoogte van gebouwen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen, worden plaatselijke verhogingen zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, buiten beschouwing gelaten, mits:

  • a. de oppervlakte per plaatselijke verhoging niet meer dan 10 m² bedraagt;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van de verhogingen ten hoogste 50% van het dakvlak bedraagt;
  • c. de verhoging leidt tot een hoogte welke ten hoogste 1,25 maal de maximale bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt.

5.5 Parkeervoorzieningen

Een omgevingsvergunning voor het (ver)bouwen van een bouwwerk wordt slechts verleend indien in, op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort, in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, wordt bepaald aan de hand van het bepaalde in de 'Nota Parkeernormen Schagen 2016', met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze nota gedurende de planperiode.

5.6 Afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in Parkeervoorzieningen indien:

  • 1. het voldoen aan deze regel door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
  • 2. op andere geschikte wijze in de nodige parkeergelegenheid wordt voorzien;
  • 3. strikte toepassing van de nota leidt tot een bijzondere hardheid, die niet door dringende redenen/noodzaak wordt gerechtvaardigd;

onder de voorwaarde dat dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie ter plaatse en met inachtneming van het bepaalde in de 'Nota Parkeernormen Schagen 2016', met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze nota gedurende de planperiode.

Artikel 6 Algemene gebruiksregels

6.1 Parkeervoorzieningen

Een omgevingsvergunning voor het uitbreiden of wijzigen van de functie van een bouwwerk wordt slechts verleend indien in, op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort, in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, wordt bepaald aan de hand van het bepaalde in de 'Nota Parkeernormen Schagen 2016', met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze nota gedurende de planperiode.

6.2 Afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.1 indien:

  • a. het voldoen aan deze regel door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
  • b. op andere geschikte wijze in de nodige parkeergelegenheid wordt voorzien;
  • c. strikte toepassing van de nota leidt tot een bijzondere hardheid, die niet door dringende redenen/noodzaak wordt gerechtvaardigd;

onder de voorwaarde dat dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie ter plaatse en met inachtneming van het bepaalde in de 'Nota Parkeernormen Schagen 2016', met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze nota gedurende de planperiode.

6.3 Beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis

Een woning en/of bedrijfswoning en de daarbij behorende aan-, en uitbouwen en bijgebouwen mogen worden gebruikt voor beroeps- of bedrijfsuitoefening aan huis, mits:

  • a. de gezamenlijke vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 40% van het bruto vloeroppervlak van de betreffende woningen en de daarbij behorende aan-, en uitbouwen en bijgebouwen;
  • b. het geen detailhandel of horeca betreft;
  • c. het beroep/bedrijf wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;
  • d. op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van het aan huis gebonden beroep of bedrijf plaatsvindt;
  • e. in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt;
  • f. de activiteit geen afbreuk doet aan het woonkarakter en/of agrarische karakter van de omgeving.

6.4 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruiken of laten gebruiken als staan- of ligplaats voor onderkomens;
  • b. het gebruiken of laten gebruiken als sport- of wedstrijdterreinen, parkeerterreinen, kampeer- of caravanterreinen, woonwagen- of andere kampen, dagcampings en lig- of speelweiden, met uitzondering van - voor zover toegestaan - een kleinschalige camping;
  • c. het aanwezig of opgeslagen hebben van één of meer aan hun gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, dan wel onderdelen daarvan en het opgeslagen hebben van ongerede en onklare machines, voer-, vaar-, of vliegtuigen;
  • d. het gebruiken of laten gebruiken als opslagplaats, dan wel stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten, behoudens indien en voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
  • e. de opslag van bagger en grondspecie behoudens indien en voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de wettelijke onderhoudsplicht van naastgelegen waterpartijen;
  • f. het gebruiken of laten gebruiken als volkstuin voorzover gronden niet zijn voorzien van de aanduiding “volkstuin”;
  • g. het gebruiken of laten gebruiken als ligplaats voor woonschepen;
  • h. het gebruiken of laten gebruiken van gronden, bouwwerken en woonschepen ten behoeve van een seksinrichting;
  • i. het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor paardenbakken met uitzondering van paardenbakken gelegen ter plaatse van een agrarisch bouwvlak;
  • j. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van risicovolle inrichtingen;
  • k. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  • l. het gebruiken of laten gebruiken van gebouwen als groepsaccommodatie;
  • m. het gebruiken of laten gebruiken van vaste kampeermiddelen, recreatiewoningen en zomerwoningen voor permanente bewoning;
  • n. het gebruiken of laten gebruiken van bijgebouwen als zelfstandige of afhankelijke woonruimte;
  • o. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige woning;
  • p. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor detailhandel, tenzij het detailhandel bij een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis betreft, in welk geval detailhandel is toegestaan die als nevenactiviteit beperkt blijft tot de verkoop van producten die een directe relatie hebben met het beroep of de bedrijfsactiviteit of producten die binnen het beroep of de bedrijfsactiviteit vervaardigd worden;
  • q. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een horecabedrijf;
  • r. het gebruik van een woonhuis voor meer dan één woning, met uitzondering ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" in welk geval een woonhuis mag worden gebruikt voor het in de aanduiding aangegeven aantal;
  • s. Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruiken dan wel laten gebruiken van gronden of bouwwerken waarbij de parkeergelegenheid die is vereist en aangelegd op grond van artikel Parkeervoorzieningen of Parkeervoorzieningen niet in stand wordt gelaten.

6.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.4 Strijdig gebruik onder t voor het gebruik van bedrijfsgebouwen voor de huisvesting van maximaal 20 arbeidsmigranten, onder de voorwaarden dat;

  • a. de huisvesting uitsluitend plaatsvindt als nevenfunctie van een volwaardig en als zodanig bestemd agrarisch bedrijf.
  • b. de huisvesting noodzakelijk is voor werknemers die werkzaam zijn op ter plaatse gevestigde agrarische bedrijf; waarbij voor ten hoogste 5 maanden per jaar de huisvesting ook mag worden aangewend voor werknemers die werkzaam zijn op een ander agrarisch bedrijf of agrarisch handelsbedrijf;
  • c. de huisvesting uitsluitend mag plaatsvinden op het bestaande agrarische bouwvlak indien een conform de bestemming door de eigenaar of bedrijfsleider bewoonde en in gebruik zijnde agrarische bedrijfswoning op het bouwperceel aanwezig is.
  • d. voor het bouwen van nieuwe bebouwing en/of woonunits een inrichtingsplan is opgesteld, waarin in ieder geval aandacht is besteed aan een goede landschappelijke inpassing van de bebouwing en/of woonunits en de parkeervoorzieningen. Over de landschappelijke inpassing dient vooraf met de gemeente overleg plaats te vinden.
  • e. van deze afwijkingsbevoegdheid wordt gebruik gemaakt als aanvrager aantoont dat voldaan wordt aan de parkeernorm en aantoont dat het woon- en leefklimaat van de omwonende niet wordt geschaad, waarbij in ieder geval moet worden aangetoond dat
    • 1. de verkeersveiligheid van de aanwonenden aan dezelfde weg gelegen wordt gewaarborgd.
    • 2. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet wordt belemmerd.
  • f. de bouwregels geldend voor de bestemming agrarisch onverkort van kracht blijven.
  • g. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.4 Strijdig gebruik onder t voor het gebruik van bijgebouwen voor de huisvesting van maximaal 60 arbeidsmigranten onder voorwaarde dat;
    • 1. Voorafgaand aan het voeren van de afwijkingsprocedure een participatie traject wordt doorlopen.
    • 2. Dat dit participatie traject in overleg met de gemeente tot stand dient te komen.
    • 3. Bij de aanvraag dient een schriftelijke weergave te worden gevoegd van de uitkomsten van dit participatie traject.
    • 4. Dit advies wordt aantoonbaar meegenomen in de daaropvolgende besluitvorming.
    • 5. Het hierboven in dit lid onder 2 bepaalde mag - na toestemming van de gemeente aangepast worden aan de specifieke omstandigheden van het bedrijf.
    • 6. Het bepaalde in de leden a tot en met f blijft onverkort van kracht.

 

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels

7.1 Ondergeschikte afwijkingen

Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels kan worden afgeweken, kunnen burgemeester en wethouders met een omgevingsvergunning afwijken van de desbetreffende regels van het plan voor:

  • a. de op de verbeelding aangeduide en/of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages (met uitzondering van de oppervlakte van gebouwen, bebouwing en bestemmingsvlakken) tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • c. het bepaalde in het plan en toestaan dat antennemasten worden gebouwd met een hoogte van ten hoogste 15 m;
  • d. het bepaalde in het plan en toestaan dat antennemasten ten behoeve van telecommunicatiedoeleinden worden gebouwd met een hoogte van ten hoogste 40 m;
  • e. het aanleggen van verhardingen ten behoeve van een betere ontsluiting van agrarische gronden en ten behoeve van fiets- en wandelpaden;
  • f. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of profiel van (vaar)wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  • g. het bepaalde in het plan en toestaan dat gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen, openbaar vervoer, telecommunicatie, sanitaire voorzieningen, kunstwerken en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits;
    • 1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 100 m³ bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 15 m bedraagt.

De onder a tot en met g genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend worden verleend, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschaps- en bebouwingsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de archeologische en aardkundige waarden.
7.2 Mantelzorg

Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels kan worden afgeweken, kunnen burgemeester en wethouders met een omgevingsvergunning afwijken van de desbetreffende regels van het plan voor:

  • a. het gebruik van een bijgebouw bij een (bedrijfs)woning als afhankelijke woonruimte;
  • b. de bouwregels voor bijbehorende bouwwerken bij een (bedrijfs)woning, zoals opgenomen in de bestemmingsregels, en extra bouwmogelijkheden bieden voor de bouw van een bijgebouw ten behoeve van mantelzorg, mits:
    • 1. de hulpbehoevende(n) aan wie zorg wordt geboden over een indicatie van een bevoegde arts dan wel instelling beschikt;
    • 2. het parkeren op eigen terrein plaatsvindt en, indien dit niet mogelijk is, de parkeerdruk in de naaste omgeving als gevolg van het gebruik voor mantelzorg niet onevenredig toeneemt;
    • 3. er geen sprake is van een zelfstandige woning;
    • 4. zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen (als gevolg van verhuizing of overlijden) het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte wordt beëindigd en de woonvoorzieningen worden verwijderd;
    • 5. de oppervlakte van een nieuw te bouwen bijgebouw, c.q. mantelzorgwoning ten hoogste 100 m2 bedraagt,
    • 6. het bebouwingspercentage van het achtererf ten hoogste 75% bedraagt;
    • 7. de bouwhoogte van een bijgebouw c.q. mantelzorgwoning niet meer dan 3,5 m bedraagt.

Artikel 8 Algemene wijzigingsregels

8.1 Inleiding

De in dit artikel genoemde wijzigingen kunnen uitsluitend worden toegestaan als er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • het landschaps- en bebouwingsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • het uitzicht van woningen;
  • de verkeersveiligheid.

8.2 Nutsvoorzieningen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen voor wat betreft het bouwen van nutsvoorzieningen en de bestemming wijzigen in de bestemming “Bedrijf - Nutsvoorziening”, waarbij de bij deze bestemming behorende regels van het moederplan van toepassing zijn.

8.3 Relatie met andere regelgeving

Burgemeester en wethouders kunnen bestemmingsregels wijzigen in die zin dat de in het bestemmingsplan opgenomen verwijzingen naar wetten, verordeningen, circulaires, publicaties, instanties en dergelijke worden geactualiseerd; de wijziging wordt uitsluitend toegepast indien het handhaven van de in de regels opgenomen redactie tot onduidelijkheden en/of onjuistheden leidt; een eventueel bij de actualisering op te nemen verwijzing naar de aangepaste wetten, verordeningen, circulaires, publicaties en instanties wordt alleen opgenomen indien deze aanpassingen geen inhoudelijke beleidswijzigingen betreffen.

8.4 Verdeelstations en gemalen

Burgemeester en Wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat ten behoeve van een transformatorstation, gasdrukmeet- en regelstation of rioolgemaal mag worden gebouwd tot een maximum inhoud van 400 m³ en een maximum bouwhoogte van 4 m

8.5 Seksinrichting

Burgemeester en Wethouders kunnen het bestemmingsplan ten behoeve van de vestiging van een seksinrichting binnen een bestaand hoofdgebouw binnen de bestemmingen ‘Agrarisch met waarden’, ‘Bedrijf’, ‘Maatschappelijk’ en ‘Horeca’, mits:

  • 1. er niet eerder een verzoek is gehonoreerd;
  • 2. de afstand tussen de seksinrichting en de dichtstbijzijnde woning van derde meer dan 25 m bedraagt;
  • 3. voor de bezoekers van de seksinrichting voldoende parkeergelegenheid op het terrein/erf behorende tot de seksinrichting aanwezig is;
  • 4. de seksinrichting aan de buitenzijde niet is/wordt uitgerust met opvallende (verlichte) reclameborden en –aanduidingen, die uit een oogpunt van landschapsschoon niet aanvaardbaar zijn;
  • 5. de seksinrichting niet wordt uitgeoefend in de vorm van een raamprostitutiebedrijf;
  • 6. de wegen die naar de locatie van de seksinrichting leiden, geschikt zijn voor het verwerken van het verkeer van en naar de seksinrichting;
  • 7. de afstand tussen de seksinrichting en godshuizen en scholen meer dan 500 m bedraagt;
  • 8. de afstand tussen de seksinrichtingen en de grens van de bebouwde kom, als bedoeld in artikel 48 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer, meer dan 500 m bedraagt.

Artikel 9 Overige regels

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar een wet, een algemene maatregel van bestuur, een verordening, een richtlijn of een andere (wettelijke) regeling, dan geldt deze wet, algemene maatregel van bestuur, verordening, richtlijn of andere (wettelijke) regeling zoals die luidt dan wel van kracht is op het moment van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan. uit landelijk gebied schagen

9.1 Toepassen wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag maakt niet eerder gebruik van een in een moederplan gegeven wijzigingsbevoegdheid dan nadat is verzekerd dat in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien ten behoeve van de nieuwe functie of de intensivering van de bestaande functie. Of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, wordt bepaald aan de hand van het bepaalde in de 'Nota Parkeernormen Schagen 2016', met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze nota gedurende de planperiode.

9.2 Uitzondering

Het bepaalde in Toepassen wijzigingsbevoegdheid is niet van toepassing indien:

  • 1. het voldoen aan deze regel door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
  • 2. op andere geschikte wijze in de nodige parkeergelegenheid wordt voorzien;
  • 3. strikte toepassing van de nota leidt tot een bijzondere hardheid, die niet door dringende redenen/noodzaak wordt gerechtvaardigd;

onder de voorwaarde dat dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie ter plaatse en met inachtneming van het bepaalde in de 'Nota Parkeernormen Schagen 2016', met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze nota gedurende de planperiode.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

“Regels van het bestemmingsplan "Helmweg 20" Callantsoog.