Plan: | Nieuwbouwlocatie Denneweg/Duinroosweg te Callantsoog |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0441.BPCOOGDENNEWEG-VA03 |
Nabij de kruising van de Denneweg en de Duinroosweg, te Callantsoog geeft de gemeente Schagen gronden uit voor sociale woningbouw. In samenwerking met de woningbouwcorporatie Wooncompagnie is de gemeente voornemens grondgebonden woningen alsmede een tweelaagsappartementengebouw te ontwikkelen. De gronden zijn in de huidige situatie in gebruik als groenstructuur met een waterpartij en speelterrein en als zodanig bestemd. Binnen de huidige bestemming 'Groen' in het geldende bestemmingsplan 'Petten, 't Zand, Callantsoog, Groote Keeten' (vastgesteld op 28 september 2010) is het planvoornemen niet mogelijk.
Ten behoeve van het woningbouwproject heeft de raad op 27 oktober 2020 het bestemmingsplan 'Nieuwbouwlocatie Denneweg/Duinroosweg te Callantsoog' vastgesteld (hierna: het bestemmingsplan). In de toelichting bij het bestemmingsplan was opgenomen dat het plan zowel in de bouwfase als in de gebruiksfase niet leidt tot significant negatieve effecten voor het nabij gelegen Natura 2000-gebied Duinen Den Helder - Callantsoog. Het plan leidt weliswaar tot een toename van stikstofdepositie, maar dit zijn dermate geringe deposities dat het evident is dat er geen significante gevolgen zijn voor het Natura 2000-gebied. Er was in de ogen van de gemeente dan ook geen passende beoordeling en geen vergunning op grond van de Wet natuurbescherming vereist.
Tegen het bestemmingsplan werd beroep ingesteld door een aantal omwonenden. Ook werd een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Daarnaast liet het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland per brief d.d. 14 januari 2021 weten dat naar haar mening voor het project wegens stikstofdepositie wel een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) nodig is.
In zijn uitspraak van 1 maart 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat vanwege het ontbreken van een passende beoordeling als bedoeld in artikel 2.8 Wnb, het bestemmingsplan is vastgesteld in strijd met artikel 2.7 Wnb.
Gelet hierop is besloten om voor het plan alsnog een passende beoordeling op te stellen.
Een en ander heeft consequenties voor de juridische besluitvormingsprocedure. Het bestemmingsplan moet opnieuw ter inzage worden gelegd en worden vastgesteld. Ook is een plan-mer-beoordeling noodzakelijk. Uit artikel 7.2a lid 1 Wet milieubeheer volgt namelijk dat als voor een bestemmingsplan een passende beoordeling moet worden gemaakt, er in principe ook een milieueffectrapport (planMER) moet worden opgesteld. Op grond van artikel 3 lid 1 Besluit mer geldt bij bestemmingsplannen voor een klein gebied niet automatisch een plan-mer-plicht als er een passende beoordeling moet worden gemaakt. Voor die plannen kan, indien het plan geen aanzienlijke milieueffecten veroorzaakt, worden volstaan met een plan-mer-beoordeling. Het resultaat van die beoordeling moet worden opgenomen in het bestemmingsplan. Voor het onderhavige plan, dat betrekking heeft op een zeer klein gebied en geen milieueffecten veroorzaakt, is daarom een plan-mer-beoordeling gemaakt en opgenomen in deze toelichting.
In het bestemmingsplan en de toelichting daarop zaten nog enkele fouten. Ook is inmiddels besloten om binnen het plangebied een wadi aan te leggen en alle voor het plan benodigde parkeerplaatsen te situeren langs de Duinroosweg en geen parkeerplaatsen aan te leggen langs de Denneweg. Er is van de gelegenheid gebruik gemaakt de fouten te herstellen en daar waar nodig de plankaart en planregels te wijzigen. Ook is de onderbouwing van nut en noodzaak van het woningbouwplan aangevuld en is hier en daar de tekst geactualiseerd.
Al met al is ten opzichte van de vorige versie van het bestemmingsplan en toelichting daarop het volgende gewijzigd:
plantoelichting
- in paragraaf 3.1.3 is nut en noodzaak van het plan nog meer onderbouwd.
- de Provinciale Ruimtelijke Verordening en de Structuurvisie Noord Holland 2040 zijn vervangen door de Omgevingsverordening Noord-Holland 2020 resp. de Omgevingsvisie NH2050. Paragraaf 3.2 en paragraaf 4.3.1 zijn hierop aangepast.
- in november 2020 zijn nieuwe regionale afspraken gemaakt met betrekking tot de woningbouw in de Kop van Noord-Holland. Paragraaf 3.3.1 is hierop aangepast.
- paragraaf 4.3.2, die betrekking heeft op de gevolgen van stikstofdepositie, is aangepast aan de hand van de passende beoordeling die is uitgevoerd. De passende beoordeling is als bijlage toegevoegd.
- in paragraaf 4.8, die betrekking heeft op het aspect verkeer, stond een foute parkeernorm vermeld. Dit is aangepast.
- in paragraaf 4.11 is een plan-mer-beoordeling opgenomen.
- paragraaf 6.2.2. is aangepast aan het gegeven dat het bestemmingsplan opnieuw ter inzage is gelegd.
- bijlage 1 Archeologische quickscan was geldig tot 10 juni 2021, hiervan is een update gemaakt.
- bijlage 6 (Besluit ontwerp omgevingsvergunning) is komen te vervallen; de (ontwerp) omgevingsvergunning wordt zelfstandig gepubliceerd
plankaart
- de 25 parkeerplaatsen die voor het woningbouwplan nodig zijn, worden allemaal aangelegd langs de Duinroosweg. Er worden geen nieuwe parkeerplaatsen aangelegd langs de Denneweg. De plankaart is hierop aangepast.
planregels
- begripsbepalingen: een definitie van het begrip 'wadi' is toegevoegd.
- in artikel 3 is toegevoegd dat gronden met de bestemming 'Groen' ook bestemd zijn voor wadi's. Tevens is geëxpliciteerd dat onder waterpartijen ook vijvers worden verstaan.
- in de artikelen 6.1 en 6.4 is de mogelijkheid voor bed en breakfast geschrapt. Het betreft hier immers sociale huurwoningen waar dit gebruik niet is toegestaan.
- in de artikelen 8.3 en 8.4 zijn kleine tekstuele verbeteringen aangebracht. In artikel 8.4 onder b is toegevoegd dat geen omgevingsvergunning nodig is voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden indien daarbij geen grondroerende werkzaamheden groter dan 500 m² plaatsvinden of niet dieper dan 0,50 m. Deze uitzondering op de vergunningplicht ontbrak ten onrechte in de vorige versie van het bestemmingsplan.
- in artikel 10 zijn kleine tekstuele verbeteringen aangebracht. In artikel 10.2 is toegevoegd dat een omgevingsvergunning voor het (ver)bouwen van een bouwwerk slechts wordt verleend indien in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Deze regel ontbrak ten onrechte in de vorige versie van het bestemmingsplan.
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de gronden behorende bij een tweetal percelen aan de Denneweg/Duinroosweg te Callantsoog (sectie D, gemeentecode CLO00). De exacte ligging van het plangebied blijkt uit de planbegrenzing van de verbeelding van het bestemmingsplan. Navolgende figuren geven een indicatie van het plangebied en de ligging hiervan.
Figuur 1. Weergave plangebied (Bron: Google Earth Pro)
Figuur 2. Ligging plangebied (Bron: Google Earth Pro)
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Petten, 't Zand, Callantsoog, Groote Keeten ', vastgesteld op 28 september 2010. In dit bestemmingsplan zijn de gronden aangewezen voor 'Groen', 'Water' en 'Verkeer - verblijfsgebied'. Ook kent het gehele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3'. Navolgende figuur geeft een uitsnede van de plankaart van het bestemmingsplan weer.
Figuur 3. Uitsnede bestemmingsplan 'Woongebied Kern Schagen' (2013)
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met de daarbij behorende:
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan. Het bouwen van grondgebonden- en gestapelde woningbouw en het gebruiken van de gronden ten behoeve van wonen is binnen de huidige bestemming niet mogelijk. In het bestemmingsplan is geen wijzigings- of afwijkingsmogelijkheid opgenomen om het bouwen en gebruiken van de gronden ten behoeve van wonen alsnog mogelijk te maken. Door middel van voorliggend nieuw bestemmingsplan kan alsnog het juiste planologisch-juridisch kader worden geboden voor het toekomstige gebruik.
In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen mogen in of op de gronden waar de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3' van kracht is geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:
Na de inleiding in dit hoofdstuk is in hoofdstuk 2 de huidige en toekomstige situatie van het plangebied beschreven. Ook is hier de beeldkwaliteit uiteengezet. Het van toepassing zijnde beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente is in hoofdstuk 3 uitgewerkt. Een omschrijving van de planologisch en milieukundige randvoorwaarden, ook wel omgevingsaspecten genoemd, is opgenomen in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 betreft de juridische toelichting van het bestemmingsplan. Als laatste is in hoofdstuk 6 de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid uiteengezet.
Het plangebied is gelegen ten noordoosten van het centrum van Callantsoog. Ten noordwesten en noordoosten van het plangebied loopt de Denneweg. De zuidwestelijke rand en zuidoostelijke rand worden omsloten door respectievelijk de Duinroosweg en het voetgangerspad Op Goeree, welke toegang verschaft tot de aan het plangebied grenzende woonblokken.
Het plangebied is momenteel in gebruik als groenstrook bestaande uit gras met een vijver in de westhoek, waar een voetgangerspad langs loopt. Het groen bestaat voornamelijk uit gras, enkele bomen en struweel. In de noordhoek van het plangebied bevindt zich een speelterrein met enkele speeltoestellen. Ook zijn er een vijftiental parkeerplaatsen gesitueerd langs de zuidelijke hoek van het plangebied, aan de Duinroosweg.
Figuur 4. De zuidelijke hoek van het plangebied gezien vanaf de Duinroosweg (Bron: Google Maps)
Figuur 5. Het speelterrein in de noordhoek van het plangebied (Bron: Google Maps)
In de toekomstige situatie worden er vijf grondgebonden sociale huurwoningen en een appartementengebouw gerealiseerd. Zowel de grondgebonden woningen als het woongebouw zullen uit twee woonlagen bestaan. Ontsluiting zal plaatsvinden aan zowel de voor- als achterzijde via een voetpad. Het reeds bestaande voetpad, dat langs de de vijver en het speelterrein loopt wordt verlegd en ingepast in het ruimtelijk ontwerp. Er wordt in de groenstrook een kleine wadi aangelegd. De grondgebonden woningen krijgen een tuin gericht op het zuidoosten met een buitenpandige berging. In het appartementengebouw, dat een plat dak zal krijgen, zullen 12 appartementen worden gevestigd met een balkon dat uit kijkt op de groenstructuur en de vijver. Het planvoornemen voorziet ook in het realiseren van een buitenpandige fietsenberging voor het appartementengebouw.
Figuur 6. Indicatieve weergave toekomstige situatie plangebied
In bovenstaande schets is de positionering van het gebouw weergegeven inclusief de invulling van het groen in het plangebied. Er is nadrukkelijk rekening gehouden met de vorm van de kavel, de bestaande omliggende bebouwing, en de geluidszone van de nabijgelegen wegen. In de bestaande situatie oogt de bestaande groenstructuur meer als een veld dan een echte ontmoetingsplek. De aanpassingen van het gedeelte nabij de vijver zorgen ervoor dat de ruimtelijke kwaliteit van het gebied als ontmoetingsplek wordt versterkt ondanks de geringe afname in groen. De voorgestelde inrichting als mini-park speelt hier een belangrijke rol in.
Figuur 7. Aanzicht vanaf de voorkant en de achterkant van de gebouwen
Figuur 7. Aanzichten eengezinswoningen
Figuur 8. Aanzichten appartementen
Op 13-03-2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Hierin is de visie van het Rijk op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een selectieve inzet van het rijksbeleid waarbij 13 nationale belangen aan de orde zijn die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleids-vrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het Kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is niet direct bindend voor derden, maar de uitwerking in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening wel. Hierop wordt in het navolgende ingegaan.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 30-12-2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwer-king van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd. Uit het Barro blijkt dat voor het plan-voornemen en het projectgebied geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Wel geldt bij elk ruimtelijk plan het in acht nemen van nationaal belang 13, een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. In de volgende subparagraaf wordt verder ingegaan op de Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna de Ladder), die dient als instrument voor dit nationale belang.
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Artikel 3.1.6. lid 2 Bro schrijft voor dat de onderbouwing van een ruimtelijk plan, waar een nieuwe stedelijke ontwikkeling mee mogelijk wordt gemaakt, aan de Ladder moet voldoen. Per 1 juli 2017 is een vereenvoudigde Ladder van toepassing.
De tekst uit het Bro luidt als volgt: ''De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied'.
De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Als nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Met het planvoornemen wordt een woongebouw gerealiseerd met 12 appartementen en 5 grondgebonden woningen en kan hiermee beschouwd worden als woningbouwlocatie en dus een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Behoefte
In de provinciale woonvisie 'Goed Wonen in Noord-Holland' is de ambitie opgenomen dat er in 2020 voldoende woningen van de juiste kwaliteit zijn in Noord-Holland. De provincie geeft daarnaast in de PRV de verplichting dat er regionale schriftelijke afspraken moeten zijn als een bestemmingsplan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De regio Kop van Noord-Holland heeft naar aanleiding hiervan het regionale actieprogramma wonen (RAP 2.0) opgesteld. De RAP 2.0 is gebaseerd op de door de provincie vastgesteld woningbouwprognose en is in lijn met de provinciale woonvisie. Het kwalitatief woningbouwprogramma Kop van Noord-Holland (KwK) bevat afspraken over de woningbouwprogrammering in de regio.
De gemeente Schagen, woningcorporatie Wooncompagnie en de Huurderskoepel Schagen en Omstreken hebben hun prestatieafspraken vastgelegd in het document 'Prestatieafspraken Schagen 2016 tot en met 2020'. De woonvisie van de gemeente, 'Een nieuwe gemeente, een nieuwe koers - Lokale woonvisie 2014 t/m 2018' vormt hiervoor een belangrijke onderlegger. In de woonvisie is beschreven dat in de gemeente Schagen groei plaatsvindt van het aantal huishoudens.
Het initiatief om sociale huurwoningen toe te voegen is omarmd door de dorpsraad van Callantsoog. Het gebrek aan nieuwe sociale huurwoningen draagt eraan bij dat (met name) jongeren het dorp verlaten. Met de realisatie van een mix van woningtypes vindt er een al lang gewenste uitbreiding van de sociale huur in Callantsoog plaats. Met de keuze voor verschillende woningtypen is het mogelijk om zowel starters als doorstromers een passende woning te bieden.
In onderstaande tabel staan het aantal actief woningzoekenden die de afgelopen 12 maanden minimaal 1 keer gereageerd hebben op een advertentie. Daaruit blijkt dat er 139 actief woningzoekenden in Callantsoog zijn. Dit zijn er 39 in de categorie starter t/m 28 jaar. Ook doorstromers en senioren zijn royaal vertegenwoordigt. Als gekeken wordt naar het aantal actief woningzoekenden in de afgelopen 3 jaar dan stijgt het aantal naar 199 (52 starters en 69 55+'ers). Dit project sluit aan op de woningbehoefte.
Daarbij: het is algemeen bekend dat er in Nederland een toenemend tekort aan beschikbare woningen is. Ook Wooncompagnie ziet de afgelopen jaren het aantal woningzoekenden in alle regio's waar zij actief is verder oplopen. Kijkend naar Callantsoog, dan is ook hier een trendmatige toename van het aantal actief woningzoekenden te constateren. Het tekort aan sociale huurwoningen vindt men ook terug in de toename van het aantal reacties per geadverteerde woning en de gemiddelde inschrijftijd die nodig is om voor een woning in aanmerking te komen. Onderstaande tabel geeft goed weer hoe groot de behoefte is aan sociale huurwoningen in Callantsoog en hoe die gegroeid is.
(Bron Woonmatch Kop van Noord Holland)
De gegevens voor Callantsoog zijn in lijn met de ontwikkeling voor de gehele gemeente Schagen.
(Bron Woonmatch Kop van Noord Holland)
Woningzoekenden zijn vrij om in Woonmatch aan te geven in welke kern men mogelijk zou willen wonen. Daarbij is het aantal kernen wat men mag aangeven niet gelimiteerd. Er zijn 1.675 woningzoekenden in de Kop van Noord-Holland die Callantsoog hebben aangegeven als een mogelijke plaats om te wonen. Dit getal is vooral indicatief interessant om de populariteit van de kern en de verhuurbaarheid op langere termijn te duiden.
Verder blijkt uit het Woningmarktonderzoek Gemeente Schagen van Atrivé uit januari 2020 dat er in de periode tot 2030 ruim 700 extra sociale huurwoningen nodig zijn in de gemeente.
Conclusie
Voorliggend voornemen maakt onderdeel uit van de regionale woningbouwafspraken. Uit voorgaande alinea's komt naar voren dat voldoende behoefte is naar de extra appartementen. Een nadere motivatie is dan ook niet nodig.
De over een aantal jaren verwachte Omgevingswet zal veel bestaande wetgeving op het gebied van de ruimtelijke ordening en milieu vervangen. De Provincie Noord-Holland anticipeert hierop door als eerste stap, samen met stakeholders en inwoners, de Omgevingsvisie NH2050 op te stellen als opvolger van de Structuurvisie Noord-Holland 2040 (met als ondertitel "Kwaliteit door veelzijdigheid") uit 2010. De omgevingsvisie is vormvrij en bevat een geheel nieuwe, de provincie zelfbindende, visie die gedragen wordt door zoveel mogelijk partijen. Hiervoor zijn verschillende participatievormen ingezet (co-creatie, consultatie) en is zowel online als offline het gesprek met belanghebbenden en belangstellenden aangegaan. De Omgevingsvisie NH2050 is op 19 november 2018 door Provinciale Staten (PS) vastgesteld en vervangt de Structuurvisie Noord-Holland 2040.
Het doel van de provincie met de omgevingsvisie is dat iedereen die in Noord-Holland woont, werkt en op bezoek komt een prettige leefomgeving aantreft. Nu, maar ook in de toekomst. De provincie stuurt aan op "balans tussen economische groei en leefbaarheid", dat als leidend thema wordt gezien. Dit betekent dat in heel Noord-Holland een basiskwaliteit van de leefomgeving wordt gegarandeerd.
Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is daarnaast voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Een economisch vitale provincie kan andersom weer bijdragen aan het welzijn en de leefbaarheid. In samenhang bekeken zijn in dit kader randvoorwaarden geformuleerd hoe om te gaan met grote thema's als klimaatverandering, energietransitie, veranderende economieën, volkshuisvesting, bodemdaling en verminderde biodiversiteit.
In de omgevingsvisie zijn hiervoor vijf samenhangende bewegingen benoemd, op basis van ruim 20 ontwikkelprincipes voor een toekomstige leefomgeving. Het planvoornemen is niet strijdig met de ontwikkelprincipes uit de Omgevingsvisie 2050.
De Omgevingsverordening Noord-Holland 2020 (hierna: Omgevingsverordening) is vastgesteld op 22 oktober 2020 door Provinciale Staten en is in werking getreden op 17 november 2020. De verordening schrijft voor waaraan de inhoud van (gemeentelijke) ruimtelijke plannen moet voldoen. Bij bouwen in het landelijk gebied speelt de Omgevingsverordening een belangrijke rol, maar bij bouwen in stedelijk gebied veel minder. De realisatie van de woningen vindt plaats binnen stedelijk gebied. Dit betekent dat alleen artikel 6.3 van de Omgevingsverordening van belang is. Dit artikel bepaalt dat een ruimtelijk plan alleen kan voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als de ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. Het plan is opgenomen in het regionale 'Kwalitatief Woningbouwprogramma van de Kop' (KWK) en is in overeenstemming met de regionale afspraken. Het is daarom mogelijk om binnen de regels van de Omgevingsverordening het plan te ontwikkelen.
In de provinciale woonvisie 'Goed wonen in Noord-Holland' is de ambitie opgenomen dat de in 2020 voldoende woningen van de juiste kwaliteit zijn in Noord-Holland. De speerpunten van het provinciale woonbeleid zijn het verbeteren van de afstemming tussen vraag en aanbod, het verbeteren van de mate waarin voorzieningen in de woonomgeving aansluiten bij de vraag van bewoners, en het verbeteren van de duurzaamheid van het woningaanbod en de woonomgeving. Deze speerpunten zijn vertaald in de Regionale Actieprogramma's.
Het woningbouwbeleid is op regionaal niveau vastgelegd in het Regionaal Kwalitatief Woningbouwprogramma voor de Kop van Noord-Holland (kortweg KwK). Het betreft hier een convenant over de ruimte voor woningbouw tot 2030 waaraan de gemeenten en de provincie Noord-Holland zich hebben verbonden op 10 novmber 2020. Hierbij wordt aangesloten op de harde plancapaciteit en op de ontwikkelingen uit de bevolkingsprognoses. Met het KwK wordt gestuurd en gemonitord op realisatie van de kwalitatief beste plannen.
In het Regionale Actieprogramma worden regionale afspraken gemaakt die nodig zijn om de woningmarkt toekomstbestendig te maken. De afspraken zijn gebaseerd op de provinciale woningbouwprognose. De prognose van de provincie Noord-Holland laat zien dat de bevolking van de Kop van Noord-Holland op de korte termijn een kleine groei heeft door met name buitenlandse migratie. Daarnaast is er door een toename aan alleenstaande ouderen sprake van vergrijzing. Voor de afspraken over de betaalbaarheid en sociale woningbouw wordt in het RAP verwezen naar de meerjarige prestatieafspraken van regiogemeenten met woningcorporaties.
Op 28 oktober 2014 heeft de gemeenteraad Schagen de visie 'Een nieuwe gemeente, een nieuwe koers - Lokale woonvisie 2014 t/m 2018' vastgesteld. In de Woonvisie staat beschreven hoe Schagen omgaat met de veranderingen op de woningmarkt. Huizenprijzen dalen, er staan veel woningen te koop, financiering is lastiger en de doorstroming verloopt moeizaam. In Schagen zijn daarbij bepaalde trends te zien: de groei van het aantal inwoners en huishoudens daalt, op termijn slaat dat om in krimp (volgens provinciale prognose: na 2030). Vergrijzing betekent meer ouderen, maar ook meer mensen met een beperking en toename van dementie. Kleine huishoudens nemen toe, huishoudens met kinderen nemen af. In stad Schagen neemt het aantal inwoners wel toe, vooral senioren willen graag dichtbij de voorzieningen wonen.
Centraal staat vraaggestuurd bouwen in de kernen van de gemeente. De Woonvisie beschrijft de rol van Schagen in de regio en de provincie en hoe onderling wordt samengewerkt om te komen tot een blijvend gezond woningbestand in zowel stad, dorp als landelijk gebied. Samen met maatschappelijke partners en de inwoners wil Schagen de antwoorden vinden en een impuls geven aan de vitaliteit en kracht van de gemeenschappen in de kernen.
Behoefte aan betaalbare huurwoningen en prestatieafspraken
In relatie tot voorliggend plan is vooral paragraaf 4.4.2 van de Woonvisie van belang. Daar wordt ingegaan op het feit dat de vraag naar goedkope huurwoningen toeneemt. Om deze vraag te kunnen bedienen zijn prestatieafspraken gemaakt met woningbouwcorporatie Wooncompagnie welke zijn vastgelegd in het document 'Prestatieafspraken Schagen 2016 tot en met 2020'. In dit document zijn de afspraken vastgelegd die de gemeente Schagen, woningcorporatie Wooncompagnie en de Huurderskoepel Schagen en Omstreken met elkaar hebben gemaakt. Een belangrijk thema is het behouden van het aanbod huurwoningen met een huurprijs die past bij de doelgroep. Daarnaast is als ambitie opgenomen om op korte termijn 100 betaalbare huurwoningen te realiseren in de gemeente Schagen.
De voorraad sociale woningbouw staat onder druk door een onevenredige toename van woningen in de vrije sector. Wooncompagnie wil met het planvoornemen de druk op de woningmarkt verlichten. Voorliggend plan voorziet in het realiseren van betaalbare huurwoningen.
De Structuurvisie Schagen 2025 is op 22 februari 2011 door de gemeenteraad vastgesteld en geeft koers aan de ruimtelijke ontwikkeling van Schagen over een planperiode van 10 tot 15 jaar (tot 2025). De hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid staan derhalve verwoord in deze visie. Dit betekent niet dat de structuurvisie een ‘blauwdruk’ is, waar voor elke locatie de ontwikkeling en inrichting gedetailleerd is weergegeven, of dat er exact is aangegeven welk programma of welke ruimtelijke randvoorwaarden van toepassing zijn. Gedurende de planperiode zullen veel van de in deze structuurvisie aangegeven ontwikkelingskoersen, nader moeten worden onderzocht. Ook zullen er per beleidsthema of per locatie haalbaarheidsstudies en ruimtelijke randvoorwaarden moeten worden opgesteld. Op basis van nader onderzoek, uitwerkingen en randvoorwaarden voor ruimtelijke ontwikkelingen, zal de besluitvorming plaatsvinden over concrete plannen en projecten. De structuurvisie zet dus de koers uit en schept ruimte voor nieuwe ontwikkelingen. De uitwerking daarvan is onderwerp van nadere studie.
Het is een belangrijke opgave om door woningbouw in de stad én in de dorpen het inwoneraantal vast te houden en mogelijkerwijs te laten groeien. Dit is geen autonome wens, maar hangt samen met het streven om het huidige voorzieningenniveau van Schagen op het peil van 2010 te houden en hiermee een aantrekkelijke stad te blijven. Nog belangrijker dan de aantallen woningen (kwantitatief) is de kwalitatieve opgave. De kwalitatieve doelstelling voor Schagen is meervoudig; zo is er enerzijds een sterke behoefte aan starterswoningen en dienen anderzijds kansen te worden geboden voor senioren om te wonen in de nabijheid van de voorzieningen. Deze behoefte wordt bij voorkeur op binnenstedelijke locaties opgelost, waarbij bouwen in hogere dichtheden mogelijk is.
De voorliggende ontwikkeling bedient de sociale huisvesting, het biedt daarmee kansen voor verschillende categorieën zoals senioren en sluit bovendien aan bij de doelstelling uit de structuurvisie om meer starterswoningen te realiseren. Daarnaast is sprake van een binnenstedelijke ontwikkeling, waarmee de druk op het buitengebied wordt ontlast. Gelet op het voorgaande wordt de beoogde ontwikkeling passend geacht binnen de kaders van de gemeentelijke structuurvisie.
De gemeente Schagen heeft een 'reisgids' opgesteld waarbinnen ingewikkelde afwegingen bij ruimtelijke plannen overzichtelijk worden gemaakt. De gids bevat een overzicht en een korte toelichting op regelgeving/procedures van hogere overheden. De gids kan gebruikt worden als naslagwerk bij het ontwikkelen van plannen en is onderverdeeld in drie hoofdthema's:
Voor het thema Wonen worden de vragen gesteld: Is de locatie kansrijk? Is het plan passend in de Lokale woonvisie? Is er een regionale behoefte? Is voldoende rekening gehouden met overige omgevingsaspecten? Is het antwoord op deze vragen ja? Dan kan het plan ingepast worden in het nieuwe woonprogramma.
Voor voorliggend plan kunnen alle vragen met ja beantwoord worden. Het planvoornemen is reeds opgenomen in de prestatieafspraken tussen woningbouwcorporatie Wooncompagnie en de gemeente Schagen.
De gemeente Schagen hanteert voor haar welstandsbeleid de 'Reisgids voor ruimtelijke kwaliteit'. Het voorliggende bestemmingsplan richt zich op een nieuwe invulling van het gebied. Het is een functionele en ruimtelijke verandering waarmee nieuwe functies worden toegevoegd en oude worden verwijderd. Het plan omvat meerdere wooneenheden, is een complex, en valt hiermee onder het hoofdstuk bijzondere ontwikkelingen van de reisgids. Op basis daarvan is voor deze ontwikkeling een beeldkwaliteitsparagraaf opgesteld. Deze paragraaf beschrijft de ontwikkelgeschiedenis, de ordeningsprincipes en bebouwingskarakteristieken van de omgeving en kwaliteiten van het gebied. De criteria in het beeldkwaliteitsplan zijn, als aanvulling op de Reisgids voor ruimtelijke kwaliteit, het welstandskader voor dit plan.
In de inleiding en in Hoofdstuk 2 is de relatie met (hoofdstuk bijzondere ontwikkelingen) uit de 'Reisgids voor ruimtelijke kwaliteit' verantwoord. Voor deze ontwikkeling wordt aansluiting gezocht bij kenmerken van (recente) bebouwing en karakteristieken in de directe omgeving. De stedenbouwkundige en architectonische samenhang staat bij elke ingreep voorop. De beoordeling door de commissie voor ruimtelijke kwaliteit vindt plaats aan de hand van een aantal aspecten: het gebouw in zijn omgeving, het gebouw op zichzelf, de detaillering en het kleur- en materiaalgebruik. Aanvullend op de gebiedsgerichte criteria voor Komgebieden (p 42 reisgids voor ruimtelijke kwaliteit) zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd om zorg te dragen voor een optimale stedenbouwkundige en architectonische inpassing.
Richtlijnen bebouwingskarakteristieken:
Bebouwing:
De uitwerking van het bouwplan wordt nader afgestemd in overleg met en beoordeeld door de Commissie voor Ruimtelijke Kwaliteit, daarmee is sprake van een goede onderlinge afstemming.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schagen heeft op 7 november 2017 het facetbestemmingsplan parkeren vastgesteld. Deze regels zijn van toepassing op toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente Schagen, bijvoorbeeld bij nieuwbouw.
Dit bestemmingsplan verwijst naar de 'Nota Parkeernormen Schagen 2016' en eventuele wijzigingen van deze nota gedurende de planperiode. Of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, wordt bepaald aan de hand van deze nota en de normen die daarin zijn opgenomen. Uitgangspunt is dat het parkeren op eigen terrein wordt opgelost.
De basis voor de toets voor de parkeereis is gelegd in de CROW-richtlijnen. Het CROW geeft in haar publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren; van parkeerkecijfers naar parkeernormen' richtlijnen over hoe om te gaan met parkeernormering. Voor situaties waar de nota geen uitsluitsel over geeft, wordt deze richtlijn gehanteerd. Voor sommige ontwikkelingen bestaan geen specifieke parkeernormen. In die gevallen zal maatwerk worden geleverd, waarbij zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de CROW-richtlijnen voor vergelijkbare ontwikkelingen.
De richtlijnen van het CROW gaan uit van een bandbreedte van minimale en maximale parkeerkerncijfers. Het aanhouden van een bandbreedte kan echter leiden tot allerlei discussies over de verschillende invloedsfactoren. Bij het opstellen van de parkeernormen is er voor gekozen om uit te gaan van het gemiddelde van de minimale en maximale parkeerkencijfers (afgerond naar boven).
Op basis van de parkeernormen kan berekend worden hoeveel parkeerplaatsen benodigd zijn. Hier wordt in paragraaf 4.8 nader op ingegaan.
Wet- en regelgeving
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Zoals reeds vermeld in paragraaf 1.3, is er voor het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3' van kracht. Voor deze gronden geldt een beschermingsregime voor ingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 50 cm. Het bevoegd gezag kan afwijken van dit beschermingsregime mits is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteitenonevenredig kunnen worden verstoord.
Om te bepalen welke bouwmogelijkheden mogelijk zijn binnen het plan is er door Archeolgie West-Friesland een archeologische quickscan uitgevoerd. De belangrijkste bevindingen zijn in deze paragraaf besproken. De volledige rapportage van deze archeologische quickscan is te vinden in Bijlage 1.
Op de beleidskaart archeologie van de voormalige gemeente Zijpe ligt het plangebied in de Jewelpolder (één van de Callantsogerpolders), een zone met een hoge verwachtingswaarde. Dit deel van de gemeente kan archeologische waarden bevatten, maar de ligging daarvan is nog onbekend. Er kunnen zowel resten aanwezig zijn van nederzettingen en ontginningen uit de prehistorie, Romeinse Tijd of de (vroege) middeleeuwen, waarvan de positie van tevoren niet of moeilijk is in te schatten. In de oude polders van 't Oge zijn tevens sporen van bewoning en agrarische activiteiten uit de Late Middeleeuwen te verwachten.
Voor deze zone wordt een bijzonder archeologieregime gevoerd vanwege de vermoedelijke aanwezigheid van belangwekkende archeologische bodemsporen en voorwerpen. Dit is vertaald naar een vrijstellingsgrens van de derde categorie (vrijstellingsgrens 500 m2, zie figuur 9). Ter verduidelijking, wanneer er in de archeologische quickscan wordt gesproken over het plangebied dan heeft dit betrekking op het deel van het plangebied waar de gebouwen komen te staan (zie ook navolgend figuur). Om verdere verwarring te voorkomen en onderscheid te maken met de begrenzing het plangebied zoals in paragraaf 1.2 beschreven wordt het plangebied met betrekking tot het aspect archeologie in de rest van deze paragraaf aangeduid als "plangebied (bouwlocatie)".
Figuur 9. Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Schagen, plangebied in lichtblauw omcirkeld
Archeologische onderzoeken in de directe omgeving
In het verleden zijn er in de directe omgeving van het plangebied (bouwlocatie) een aantal archeologische onderzoeken uitgevoerd. Deze zijn besproken in de rapportage (zie Bijlage
1).
Gespecificeerde archeologische verwachting
Het plangebied (bouwlocatie) ligt in de overgang van de duinen naar de strandvlakte en vanaf de Middeleeuwen kunnen vanaf maaiveld sporen van bewoning voorkomen. Op basis van het historisch kaartmateriaal geldt een lage archeologische verwachting voor sporen uit de Nieuwe tijd (na inpoldering van de Jewelpolder in 1536). Indien er nog veen in de ondergrond aanwezig is, geldt voor de top van het veen een middelhoge verwachting voor vindplaatsen uit de Romeinse tijd en mogelijk de Middeleeuwen. Onder het veen bevinden afzettingen behorende tot het Laagpakket van Wormer. Op goed gerijpte afzettingen is in principe bewoning mogelijk in het Laat Neolithicum.
Conclusie en advies
Met het uitvoeren van het planvoornemen wordt de vrijstellingsgrens van 500 m2 welke in het plangebied (bouwlocatie) geldt overschreven. Op basis van de archeologische onderzoeken in de directe omgeving worden geen archeologisch waardevolle resten binnen 1,5 m –Mv verwacht. Indien de (grondroerende) plannen ongewijzigd blijven, is nader archeologisch onderzoek in het kader van de Archeologische Monumentenzorg niet noodzakelijk. Hierbij wordt er van uitgegaan dat de woningen niet worden onderkelderd. Archeologie West-Friesland adviseert de voorgenomen ingrepen vrij te geven met betrekking tot het aspect archeologie.
Het planvoornemen mag op grond van voorgaande ten aanzien van het aspect archeologie uitvoerbaar worden geacht.
Het plangebied (bouwlocatie) ligt in de Jewelpolder ten noordoosten van 't Oghe. Deze polder werd in 1536 bedijkt. Voor het bepalen van de aanwezigheid van bewoningsresten uit de Nieuwe Tijd kan gebruik worden gemaakt van historisch kaartmateriaal. De 17de eeuwse kaarten van de Zijpe zijn niet allemaal accuraat ingetekend. Op geen van deze kaarten staat bebouwing aangegeven. Op de eerste kadastrale minuutkaart uit 1826 is binnen het bouwvlak eveneens geen bebouwing aanwezig (figuur 10). Volgens de Oorspronkelijke Aanwijzende Tafel (OAT) is het perceel in gebruik als weiland en in bezit van Klaas Zeeman. Tot ver in de 20ste eeuw bleef het plangebied onbebouwd. Voor het plangebied geldt dus een lage archeologische verwachting voor resten uit de Nieuwe tijd.
Figuur 10. Ligging toekomstige bebouwing (zwarte stippellijn) op de kadastrale minuut uit 1826
Conclusie
Het planvoornemen mag op grond van het voorgaande ten aanzien van het aspect cultuurhistorie uitvoerbaar worden geacht.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan inzicht verkregen moet worden over de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder andere inzicht verkregen moet worden in de noodzakelijke financiële investering van een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is dus feitelijk een onderdeel van de onderzoeksverplichting van B en W en de gemeenteraad bij de voorbereiding van een bestemmingsplan.
Hierbij moet worden opgemerkt dat ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming in beginsel moet worden voorkomen.
Een bepaalde mate van bodemverontreiniging hoeft in veel gevallen niet direct een probleem op te leveren. In veel gevallen zal historisch onderzoek inzake de betreffende verdachte locatie kunnen uitwijzen of er voldoende aanleiding is om ook bodemonderzoek te laten uitvoeren. Met een oriënterend bodemonderzoek en/of een nader bodemonderzoek kan worden vastgesteld of inderdaad sprake is van bodemverontreiniging, en zo ja, in welke mate en van welke omvang. Op basis van een nader onderzoek kan het bevoegd gezag bepalen of er een noodzaak is tot gedeeltelijke of gehele sanering van de locatie en of er beveiligingsmaatregelen moeten worden getroffen. Daarbij zal ook de huidige en/of toekomstige bestemming en het gebruik van de locatie een rol spelen uit welke saneringsvarianten kan worden gekozen.
Onderzoek
Ter plaatse van het plangebied is een verkennend bodemonderzoek conform NEN5740 uitgevoerd door van Dijk geo- en milieutechniek b.v. De rapportage van dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 2. Uit de analyseresultaten blijkt dat de grond ter plaatse van de voorziene bouwlocatie niet verontreinigd is met de onderzochte parameters (zie rapportage). Derhalve kan worden geconcludeerd dat er milieuhygiënisch gezien geen bezwaar is tegen de toekomstige nieuwbouw.
Conclusie
Het planvoornemen kan wat betreft het aspect bodem uitvoerbaar worden geacht.
In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het conform artikel 3.1.6 Bro noodzakelijk om aandacht te besteden aan de effecten op natuurwaarden. Effecten dienen te worden beoordeeld in relatie tot geldende wet- en regelgeving op het terrein van soortenbescherming en gebiedsbescherming. Deze beoordeling vindt plaats in relatie tot de Wet natuurbescherming (Wnb) die per 01-01-2017 in werking is getreden en het provinciale gebiedsgerichte natuurbeleid. Voor wat betreft de effecten op natuurwaarden moet onder meer aangegeven worden of er als gevolg van een plan vergunningen of ontheffingen noodzakelijk zijn en, zo ja, of deze verkregen kunnen worden.
Om de feitelijke situatie binnen het plangebied vast te stellen, is op 18 maart 2019 ecologisch veldwerk uitgevoerd door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs. Bijbehorende ecologische inventarisatie is in deze paragraaf opgenomen.
Inleiding
KADER
De initiatiefnemer is voornemens om tussen de Denneweg en de Duinroosweg vijf grondgebonden woningen met tuin te realiseren en een woongebouw met 12 appartementen. Om de uitvoerbaarheid van dit plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie op 18 maart 2019 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs. De weersomstandigheden waren: bewolkt, circa 10°C, droog en een matige wind.
PLANGEBIED
Het plangebied bevindt zich in de bebouwde kom van Callantsoog en betreft een grasperceel tussen de Denneweg en de Duinroosweg. De ontwikkelingen bestaan uit de realisatie van vijf grondgebonden woningen met tuin en een woongebouw met 12 appartementen.
In de huidige situatie bestaat het plangebied uit een intensief gemaaid grasperceel, met langs de randen groenstructuren in de vorm van (te behouden) solitaire bomen, een haag van bottelroos en enkele struiken. Permanent oppervlaktewater is aanwezig in de nabijgelegen vijver met houten beschoeiing. Bebouwing ontbreekt in het plangebied. Het grasperceel wordt onder andere gebruikt als speelplaats en uitlaatplaats voor honden.
Figuur 11. Impressie van het plangebied op 18 maart 2019. Links: het plangebied gezien richting de Duinroosweg (vanuit noordoost). Rechts het plangebied gezien richting de Denneweg (vanuit zuidwest)
Soortbescherming
Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:
Van deze laatstgenoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.
INVENTARISATIE
Uit het raadplegen van de Nationale Database Flora en Fauna (NDFF) via Quickscanhulp.nl (© NDFF - quickscanhulp.nl 11-03-2019 18:53:43) blijkt dat binnen een straal van een kilometer rond het plangebied diverse beschermde diersoorten bekend zijn. Het betreffen hoofdzakelijk vogels met jaarrond beschermde nesten, zoogdieren en amfibieën. Daarnaast is het voorkomen bekend van enkele ongewervelden (duinparelmoervlinder en gevlekte witsnuitlibel), de reptielensoort zandhagedis en de vaatplant groenknolorchis.
In het plangebied zijn diverse plantensoorten aangetroffen waaronder paarse dovenetel, gewone paardenbloem, zachte ooievaarsbek, veldzuring, madeliefje, gewoon biggenkruid, gewone ereprijs, dagkoekoeksbloem, stinkende gouwe, fluitenkruid, grote brandnetel en kleefkruid. Beschermde plantensoorten zijn niet aangetroffen en worden gezien de terreingesteldheid en het ontbreken van geschikt biotoop ook niet verwacht. De in de gegevens van Quickscanhulp.nl genoemde groenknolorchis komt naar verwachting voor in de duinen langs de Noordzeekust (verspreidingsatlas.nl). Voor deze soort is in het plangebied geen geschikt biotoop (zonnig, nat en voedselarm) aanwezig.
In het plangebied en in de directe omgeving zijn geen sporen (zoals braakballen, uitwerpselen en nesten) aangetroffen die duiden op de aanwezigheid van jaarrond beschermde broedvogelnesten. Hooguit vormt het plangebied een klein onderdeel van het foerageergebied van een soort als huismus die broedt in de omgeving van het plangebied. Wel zijn meer algemeen voorkomende broedvogels aangetroffen en broedend te verwachten in het plangebied. Het betreft soorten als merel en Turkse tortel.
Voor vleermuizen vormt het plangebied mogelijk een klein onderdeel van het foerageergebied zoals de uit de omgeving bekende soorten gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger (Quickscanhulp.nl). Verblijfplaatsen van vleermuizen en onmisbare vliegroutes zijn niet in het plangebied te verwachten. Zo zijn in de bomen geen ruimten (holten, scheuren en dergelijk) aangetroffen die kunnen fungeren als verblijfplaats en is geen bebouwing aanwezig. Ook zijn geen (onmisbare) lijnvormige structuren aanwezig, die voor vleermuizen relevant zijn voor hun verplaatsing.
In het plangebied zijn enkele grondgebonden zoogdiersoorten zoals bosmuis, huisspitsmuis, rosse woelmuis en egel te verwachten. Voor de te verwachten algemene soorten geldt in de provincie Noord-Holland een vrijstelling van de verbodsartikelen van de Wnb bij ruimtelijke ontwikkelingen. Uit de omgeving van het plangebied zijn enkele niet-vrijgestelde grondgebonden zoogdiersoorten bekend, waaronder wezel, hermelijn, bunzing en boommarter (Quickscanhulp.nl). Gezien de geringe omvang van de struiken, de functie van het plangebied als speelplaats en uitlaatplaats voor honden en de binnenstedelijke ligging, vormt het plangebied voor deze soorten geen geschikt leefgebied.
De groenstructuren in het plangebied vormen matig geschikt overwinteringsbiotoop voor amfibieën. Te verwachten zijn de meer algemeen voorkomende algemene amfibieënsoorten zoals gewone pad, bruine kikker en bastaardkikker. Vanwege de houtenbeschoeiing langs de rand van de vijver en de beperkte hoeveelheid watervegetatie, is de vijver weinig geschikt als voortplantingsbiotoop voor amfibieën. Voor de genoemde soorten geldt in de provincie Noord-Holland een vrijstelling van de verbodsartikelen van de Wnb bij ruimtelijke ontwikkelingen. Uit de omgeving van het plangebied is het voorkomen bekend van de niet-vrijgestelde (en dus beschermde) rugstreeppad (Quickscanhulp.nl). Geschikt voortplantingsbiotoop is voor deze en andere niet-vrijgestelde amfibieënsoorten niet in het plangebied en directe omgeving aanwezig. Bovendien vormt het plangebied geen hoogwaardig landbiotoop voor rugstreeppad, die is aangewezen op plekken met vergraafbare (zand)grond en/of opgeslagen materialen. Overwintering van rugstreeppad is dan ook niet te verwachten in het plangebied.
Beschermde soorten uit de soortgroepen vissen, reptielen en ongewervelden zijn niet in het plangebied te verwachten vanwege het ontbreken van geschikt biotoop. Voor de op Quickscanhulp.nl genoemde beschermde reptielensoort zandhagedis en de ongewervelden duinparelmoervlinder en gevlekte witsnuitlibel is geschikt leefgebied aanwezig in de duinen langs de Noordzeekust. Daar is het voorkomen van deze soorten ook bekend (ravon.nl, vlinderstichting.nl en telmee.nl).
TOETSING
Indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, kunnen in gebruik zijnde nesten van de meer algemeen voorkomende vogels worden verstoord of vernietigd, dit is bij wet verboden. Vernietiging of verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen kan voorkomen worden door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. Een standaardperiode voor het broedseizoen is er niet; van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.
Het plangebied blijft geschikt als foerageergebied voor vleermuizen en vogels met jaarrond beschermde nesten, doordat het groen deels behouden blijft en nieuw groen wordt gerealiseerd. Bovendien is in de directe omgeving in ruime mate alternatief foerageergebied aanwezig voor de te verwachten soorten. Hierop zijn zodoende geen negatieve effecten te verwachten.
Als gevolg van de ontwikkelingen kunnen enkele verblijfplaatsen van algemene amfibieën- en zoogdierensoorten worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De te verwachten algemene soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen van de provincie Noord-Holland. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wnb.
Voor de overige soort(groep)en kunnen negatieve effecten op in het kader van de Wnb beschermde soorten worden uitgesloten.
Gebiedsbescherming
Voor onderhavig plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wnb en de provinciale Omgevingsvisie en verordening.
WET NATUURBESCHERMING
In de Wnb is de bescherming van Natura 2000-gebieden, geregeld. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.
NATUURNETWERK NEDERLAND
Het NNN (voorheen ook wel Ecologische Hoofdstructuur genoemd) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland, dat voldoende robuust is voor een duurzame verbetering van de omstandigheden voor de wilde flora en fauna en voor natuurlijke leefgemeenschappen. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de provinciale NNN is voor Noord-Holland uitgewerkt in de Omgevingsvisie NH2050 en de bijbehorende Provinciale Omgevingsverordening NH2020.
WEIDEVOGELLEEFGEBIED
Vanuit het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid wordt buiten de NNN-gebieden bij ruimtelijke plannen specifiek ingezet op de bescherming van weidevogelleefgebied. Hiertoe zijn specifieke gebieden aangewezen.
INVENTARISATIE
Het plangebied ligt op een afstand van circa 60 meter ten westen van het dichtstbijzijnde in het kader van de Wnb beschermde gebied, te weten Natura 2000-gebied Duinen Den Helder - Callantsoog. Dit gebied is tevens aangewezen als NNN. Het dichtstbijzijnde weidevogelleefgebied ligt op een afstand circa 450 meter ten noorden van het plangebied. Tussen het plangebied en de beschermde gebieden liggen wegen en bebouwing.
TOETSING
Potentiële effecten op het Natura 2000-gebied Duinen Den Helder - Callantsoog blijven beperkt tot externe werking doordat het plangebied buiten dit Natura 2000-gebied ligt. De aangewezen habitattypen zijn gevoelig tot zeer gevoelig voor verzuring en vermesting door stikstofdepositie. Gezien de relatief kleine afstand tot het Natura 2000-gebied, zijn negatieve effecten door stikstofdepositie niet op voorhand uitgesloten. Daarom is een Aerius-berekening uitgevoerd om een eventuele significante toename van stikstofdepositie in kaart te brengen. Deze berekening wordt besproken in de navolgende paragraaf. Uit de Aerius-berekening komt naar voren dat het plan leidt tot een toename van stikstofdepositie in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden (zie Bijlage 3).
Behalve stikstofdepositie zijn hooguit effecten mogelijk als gevolg van optische verstoring en betreding van aangewezen vegetatietypen als gevolg van een toename van recreatie in het Natura 2000-gebied. Gezien het lage aantal van zeventien woningen zal hooguit sprake zijn van een zeer geringe toename van het aantal bezoekers aan Natura 2000-gebied Duinen Den Helder - Callantsoog. Dit zal zeker niet leiden tot negatieve effecten op aangewezen habitattypen. Deze inventarisatie geeft daarom geen aanleiding voor een voortoets in het kader van de Wnb.
Gezien de huidige terreinomstandigheden, de afstand tot NNN- en weidevogelleefgebieden en de aard van het plan, zijn met betrekking tot het voorgenomen plan geen negatieve effecten op in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid beschermde gebieden te verwachten. Deze inventarisatie geeft daarom geen aanleiding voor een nadere analyse in het kader van de gebiedenbescherming van de provinciale Omgevingsverordening.
Conclusie
Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan.
In voorliggende situatie is geen sprake van het doen van aanvullend onderzoek naar de aanwezigheid van beschermde soorten. Wanneer rekening wordt gehouden met het broedseizoen van vogels, is het aanvragen van een ontheffing van de Wnb voor flora en fauna niet aan de orde.
Een nadere analyse in het kader van de gebiedenbescherming van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is niet noodzakelijk. Voor deze activiteit is wel een vergunning op grond van de Wnb nodig met betrekking tot de depositie van stikstof. Dit is in navolgde paragraaf nader toegelicht. Het plan is op overige punten van provinciaal natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening.
In het kader van het bestemmingsplan 'Nieuwbouwlocatie Denneweg/Duinroosweg te Callantsoog' is de depositie van stikstof ten gevolge van de ontwikkeling in het plangebied berekend. De depositie van stikstof in natura 2000 gebieden ten gevolge van de emissie van NOx en NH3 van deze ontwikkeling alsmede van het verkeer van en naar de locatie is berekend met programmapakket Aerius. De berekeningen plus bijbehorende notitie zijn te vinden in Bijlage 3.
Rekenresultaat
De berekening met AERIUS genereert een rekenresultaat waarin wordt geconstateert dat de projectbijdrage leidt tot een stikstofdepositie van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar in Natura 2000-gebied Duinen Den Helder–Callantsoog. Het betreft een maximale overschrijding van afgerond naar boven 0,57 mol N/ha/jaar in het stikstofgevoelige habitattype ‘Duinbossen (droog), berken-eikenbos’.
Passende Beoorderling
Uit de AERIUS-berekeningen die zijn gemaakt op 25 februari 2020 (Bijlage 3) is gebleken dat het bouwplan in de aanlegfase een (tijdelijke) stikstofdepositie veroorzaakt van 0,53 mol/ha/jaar en in de gebruiksfase een (permanente) depositie van 0,03 mol/ha/jaar. Om uit te kunnen sluiten dat dergelijke deposities van signifance negative gevolgen kunnen zijn voor het nabij gelegen Natura 2000-gebied 'Duinen Den Helder - Callantsoog' is omwille van dit plan een Passende Beoordeling door Arcadis opgesteld. In de Passende Beoordeling is onderzocht of kan worden uitgesloten dat de bouw van woningen aan de Dennelaan in Callantsoog leidt tot significante gevolgen voor het Natura 2000-gebied Duinen Den Helder-Callantsoog, dan wel de natuurlijke kenmerken van dit Natura 2000-gebied aantast.
Het plangebied is gelegen in de nabijheid van het Natura 2000-gebied Duinen Den Helder- Callantsoog. Voor het plan is een passende beoordeling opgesteld (Bijlage 4). Als gevolg van het project treedt een eenmalige en geringe toename op van stikstofdepositie op kleine oppervlaktes van enkele habitattypen binnen het Natura 2000-gebied, en een zeer geringe permanente toename in een zeer klein deel van het gebied. De effecten van deze toenames zijn integraal beoordeeld. Uit deze beoordeling volgt dat de zeer geringe toenames, mede dankzij reguliere beheermaatregelen, niet leiden tot meetbare veranderingen in de samenstelling van de aanwezige vegetaties, en daarmee niet leiden tot een significante verslechtering van de kwaliteit van de aanwezige habitattypen in het Natura 2000-gebied. Ook cumulatieve significante effecten met andere projecten zijn uitgesloten. Het project leidt met zekerheid niet tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied Duinen Den Helder-Callantsoog.
Conclusie
Ten aanzien van het aspect stikstofdepositie is het planvoornemen uitvoerbaar.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico’s voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. De veiligheidsrisico’s in het kader van externe veiligheid worden uitgedrukt in een plaatsgebonden risico en een groepsrisico. De normen voor het plaatsgebonden en het groepsrisico hebben tot doel een voldoende veiligheidsniveau te garanderen voor de burger als persoon, dan wel deel uitmakend van een groep.
De provincie Noord-Holland heeft een risicokaart vervaardigd, waarop verschillende risicobronnen en risico-ontvangers zijn aangegeven. Om na te gaan of bij het planvoornemen ook aandachtspunten op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn, is de risicokaart van de provincie Noord-Holland geraadpleegd.
Figuur 12. Fragment Risicokaart (Bron: www.risicokaart.nl)
In de nabijheid van het plangebied (in bovenstaande kaart weergegeven met blauwe omlijning) valt af te lezen dat er in de directe omgeving van het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn. De dichtsbijzijnde risicovolle intsallatie ligt op ruim 1,3 kilometer afstand en betreft een bovengrondse propaantank van 5 m3 met een risicoafstand PR 10-6 van 20 meter. Deze risicolvolle inrichting ligt dus ruim voldoende afstand van het plangebied. Met het planvoornemen komen er ook geen nieuwe risicobronnen tot stand binnen het plangebied, welke van invloed zouden kunnen zijn op in de buurt gelegen kwetsbare objecten.
Conclusie
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid is het planvoornemen uitvoerbaar.
In 1979 is de Wet geluidhinder (Wgh) in werking getreden. De Wgh is er op gericht om de geluidhinder vanwege onder andere wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de ‘geluidbelasting’ op gevels van woningen en andere geluidgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm.
Industrielawaai en spoorweglawaai zijn niet aan de orde in en nabij het plangebied. In de hiernavolgende paragrafen is daarom enkel op wegverkeerslawaai ingegaan.
Wegverkeerslawaai
De Wet geluidhinder (Wgh) richt zich wat betreft wegverkeerslawaai op de zogenaamde zoneringsplichtige wegen. In principe zijn alle wegen zoneringsplichtig behalve:
Langs zoneringsplichtige wegen is een geluidszone gelegen waarvan de breedte wordt bepaald door het aantal rijstroken alsmede de ligging in stedelijk of buitenstedelijk gebied conform artikel 74 van de Wet geluidhinder. Indien wordt gebouwd binnen de geluidszone, verplicht de Wet geluidhinder door middel van akoestisch onderzoek aandacht te besteden aan de geluidssituatie.
De in de nabijheid van het plangebied gelegen Denneweg kent een maximum snelheid van 30 km/uur. Deze weg kent formeel gezien geen zone. Dit deel van de Denneweg is doodlopend en de verkeersintensiteit is zeer gering. In het kader van een goede ruimtelijke ordening behoeft deze weg akoestisch niet nader onderzocht te worden.
De aan de andere kant van het plangebied gelegen Duinroosweg kent een maximum snelheid van 30 km/uur. De weg heeft daarmee in de zin van de Wet geluidhinder geen zone. Akoestisch onderzoek van dit deze weg zou achterwege kunnen blijven, echter in het kader van een goede ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie is deze weg toch nader akoestisch onderzocht door BügelHajema Adviseurs. De volledige rapportage van dit onderzoek is te vinden in Bijlage 5. Doel van het onderzoek is het bepalen van de geluidbelasting op de gevel van de woningen en deze te toetsen aan de Wet geluidhinder. Aangetoond moest worden of ten gevolge van deze weg sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat.
Bij gebrek aan een wettelijk kader is bij de beoordeling van deze weg aangesloten bij de normstelling die de Wgh kent voor gezoneerde wegen. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB is als richtwaarde beschouwd. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt als maximaal aanvaardbare waarde beschouwd. Voorts wordt toepassing gegeven aan artikel 110g Wgh (voor een uitgebreide toelichting wordt er verwezen naar de rapportage).
Van de Duinroosweg zijn geen verkeersgegevens beschikbaar. De Duinroosweg is echter een weg met een beperkte verkeersfunctie. Berekend is daarom bij welke verkeersintensiteit op de Duinroosweg de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB wordt overschreden. Dit is het geval indien de verkeersintensiteit de 2.000 mvt/etmaal overschrijdt. Echter gelet op het feit dat deze weg een beperkte verkeersfunctie heeft, de verkeersintensiteiten op de omliggende gemeentelijke en provinciale wegen geen aanleiding geven om deze weg als sluiproute te nemen mag worden aangenomen dat deze verkeersintensiteit binnen de looptijd van het bestemmingsplan niet wordt overschreden.
Conclusie
Uit het onderzoek blijkt dat de te realiseren woningen voldoen aan de wettelijke eisen wat betreft het wegverkeerslawaai vanwege de Duinroosweg. De Wet geluidhinder verzet zich niet tegen de komst van deze woningen. Ook is er geen sprake van een aantasting van het woon- en leefmilieu in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
Op grond van artikel 3.1.6 Bro is de watertoets verplicht voor bestemmingsplannen. In een hierover op te nemen paragraaf dient te worden aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: ‘het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten’.
Voor elk plan wordt in het kader van de watertoets bepaald wat het effect is op de waterhuishouding. Als verantwoordelijke instantie voor het waterbeheer in, en in de directe omgeving van, het plangebied hanteert Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) als uitgangspunt dat het bebouwen van landelijk gebied geen verslechtering van de waterhuishoudkundige situatie mag betekenen. Daarom adviseert het hoogheemraadschap bij uitbreiding van verhard oppervlak compenserende maatregelen te nemen. Het hoogheemraadschap denkt daarbij aan vergroting van de bergingscapaciteit door bestaande waterlopen te verbreden of door nieuw oppervlaktewater aan te leggen. Tijdelijke berging van water door uitbreiding van het wateroppervlak creëert een grotere buffer in het systeem en daardoor een geringere peilstijging bij hevige regenval. De initiatiefnemer van het bouwplan is verantwoordelijk voor deze compenserende waterberging. Dat geldt zowel voor de financiering als voor de daadwerkelijke aanleg.
Het voorliggend plan is in het kader van het vooroverleg op 05-04-2019 aangeboden aan het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). Voor het planvoornemen dient de korte procedure te worden gevolgd. Hieronder worden de belangrijkste conclusies uit het advies van het Hoogheemraadschap weergegeven. Het volledige advies is als Bijlage 6 aan de toelichting toegevoegd.
Verharding en compenserende maatregelen
Binnen het werkgebied van het hoogheemraadschap is de afgelopen decennia door verstedelijking het areaal aan open water afgenomen. Om onder andere dit verschijnsel tegen te gaan is in 2003 de watertoets geïntroduceerd die ervoor moet zorgen dat de waterbelangen beter in ruimtelijke plannen worden meegenomen en dat ontwikkelingen 'waterneutraal' worden gerealiseerd. Een van de onderdelen van de watertoets is het beoordelen van de verhardingstoename.
Met het uitvoeren van het planvoornemen is er sprake van een substantiële toename van bebouwing en verharding in het plangebied van 1.023,5 m2. Door deze toename aan verharding zal neerslag versneld worden afgevoerd naar het oppervlaktewater, al dan niet via het rioolstelsel. Dit leidt tijdens extreme situaties tot pieken in de waterstand met wateroverlast als gevolg. Om ervoor te zorgen dat de waterhuishoudkundige situatie niet verslechtert ten gevolge van de verhardingstoename zullen er in het desbetreffende peilgebied compenserende maatregelen getroffen moeten worden.
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier hanteert bij ontwikkelingen waarbij sprake is van een verhardingstoename tot 2.000 m2 de vuistregel dat 10% van de toename aan verhard oppervlak dient te worden gecompenseerd door middel van het inrichten van nieuwe waterberging. Uitgangspunt is dat de compensatie wordt gerealiseerd binnen het plangebied. Wanneer compenserende maatregelen binnen het plangebied niet mogelijk zijn adviseert het hoogheemraadschap om contact op te nemen met het hoogheemraadschap om te bepalen wat de alternatieve mogelijkheden zijn.
Ruimtelijke adaptatie
Het hoogheemraadschap adviseert om in het ontwerp van het plan het principe van ruimtelijke adaptatie op te nemen. Zo zou kunnen worden gedacht aan het aanbrengen van 'groene daken' op nieuwe gebouwen, eventueel met meervoudig ruimtegebruik en waterberging capaciteit. Ook kan bij bijvoorbeeld de aanleg van nieuwe parkeerplaatsen gebruik worden gemaakt van waterdoorlatende verharding met bijbehorende afvoer vertragende onderlaag of waterberging op straat en in verlaagde groenstroken.
Waterkwaliteit en riolering
Het plan voorziet niet in activiteiten die als gevolg kunnen hebben dat vervuild hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt. Het hemelwater kan dus als schoon worden beschouwd. Het is daarom niet doelmatig het af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinrichting (rwzi). Het advies van het HHNK is daarom om voor de nieuwe ontwikkeling een gescheiden stelsel aan te leggen. Daarnaast wordt geadviseerd om met het oog op de waterkwaliteit het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk te voorkomen.
Beheer en onderhoud waterlopen
Het hoogheemraadschap adviseert om een obstakelvrije zone langs waterlopen van tenminste 5 meter aan te houden ten behoeve van onderhoud.
Conclusie
Het planvoornemen kan wat betreft het aspect water uitvoerbaar geacht worden. Wel zal er voor de toename in verhard oppervlak voor ongeveer 103 m2 compensatie moeten plaatsvinden. Compensatie zal worden bereikt door te werken met halfopen verharding en indien nodig vergroting van de vijver in het plangebied. Hoe de compensatie er precies uit komt te zien wordt in nader overleg met het HHNK nader bepaald.
Op grond van de Wet milieubeheer zijn bedrijven en instellingen verplicht te voldoen aan de eisen van een AMvB, dan wel een milieuvergunning te hebben voor de exploitatie van het bedrijf, waarbij rekening gehouden dient te worden met de omliggende woonbebouwing. Door middel van de milieuwet- en regelgeving wordt (milieu)hinder in woongebieden zoveel mogelijk voorkomen.
Uit de geactualiseerde publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) wordt de richtafstandenlijst voor milieubelastende activiteiten gehanteerd. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de minimale afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en hindergevoelige objecten, zoals woningen, om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. De grootste afstand is bepalend. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken.
Er dient te worden aangetoond dat het plan buiten de invloedssfeer van bedrijvigheid in de nabije omgeving valt. Tevens dient te worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor de nabijgelegen functies.
Onderzoek
In zuidelijke richting van het plangebied bevindt zich Hotel 't Zwaantje. Een hotel kan volgens de brochure van de VNG het beste worden ingedeeld in de categorie 'Hotels en pensions met keuken, conferentie-oorden en congrescentra' (SBI 2008 code 5510). Hiervoor geldt milieucategorie 1 met een grootste richtafstand opgenomen van 10 m met betrekking tot geur, geluid en gevaar.
Het planvoornemen voldoet aan de te hanteren richtafstand. Daarnaast is de vraag of de woningen zelf ook hinder op kunnen leveren voor de nabije omgeving. Een woning is niet aangemerkt als milieubelastende activiteit. Het plan levert dan ook geen belemmeringen op voor de nabijgelegen functies.
Conclusie
Wat betref het aspect hinder van bedrijven is het planvoornemen uitvoerbaar.
Verkeer en parkeren
Elke ruimtelijke functie trekt een bepaalde hoeveelheid verkeer aan en genereert daarmee een parkeerbehoefte. Bij ruimtelijke ontwikkelingen kan de vraag naar parkeerplaatsen stijgen. In dat geval is het van belang dat die ontwikkeling ook gepaard gaat met de aanleg van parkeerplaatsen.
Uitgangspunt van het planvoornemen is dat per toegevoegde wooneenheid ook voldoende parkeerplaatsen worden toegevoegd. Hiermee voorziet het plan als zodanig op zichzelf in de behoefte aan parkeerplaatsen die hiermee ontstaat.
Voor een ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid). In publicatie nr. 381 'Toekomstbestendig parkeren; van parkeerkencijfers naar parkeernormen' (2018) van het CROW (het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte) zijn vuistregels en kengetallen aangereikt om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen. De richtlijnen van het CROW gaan uit van een bandbreedte van minimale en maximale parkeerkencijfers. Daarnaast heeft de gemeente Schagen haar eigen parkeerbeleid 'Nota Parkeernormen Schagen 2016' welke gebaseerd is op CROW publicatie nr. 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (ondertussen vervangen door publucatie nr. 381). De parkeernormennota van de gemeente Schagen gaat uit van het gemiddelde van de minimale en maximale parkeerkencijfers (afgerond naar boven) en maakt gebruik van de door het CROW gehanteerde gebiedsindelingen. Het CROW gaat in haar richtlijnen uit van een tweetal gebiedsindelingen, namelijk naar stedelijkheidsgraad en een verdere verdeling binnen de betreffende gemeente.
Onder stedelijkheidsgraad wordt het aantal adressen per km² verstaan. Er zijn vijf stedelijkheidsgraden onderscheiden. De gemeente Schagen kent een omgevingsadressen dichtheid tussen de 500 en de 1000 adressen per km² (bron: demografische kerncijfers per gemeente 2014). Deze omgevingsadressen dichtheid wordt gekwalificeerd als "weinig stedelijk". Uit de 'Nota Parkeernormen Schagen 2016' blijkt verder dat het plangebied wordt gekwalificeerd als 'rest bebouwde kom'. Vanuit het advies van de beleidstafel en het integraal beleidsoverleg wordt de ontwikkeling aangemerkt als woningen die vallen in de categorie huur midden/goedkoop.
Uit onderstaande figuur, afkomstig uit de gemeentelijke parkeernota blijkt dat de gemeente Schagen voor sociale huurwoningen een parkeernorm van 1,6 parkeerplaatsen hanteert en voor huuretages in de categorie midden/goedkoop een parkeernorm van 1,4 parkeerplaatsen per eenheid waarvan 0,3 parkeerplaats ten goede komt aan het bezoekersaandeel.
Er worden 5 grondgebonden huurwoningen gerealiseerd. Die vallen onder de noemer 'huurhuis, sociale huur' met een parkeernorm van 1,6. Verder komen er 12 huurappartementen. Die vallen onder de noemer 'huurhuis, etage, midden/goedkoop' met een parkeernorm van 1,4. Het aantal benodigde parkeerplaatsen is derhalve:
5 X 1,6 = 8
12 x 1,4 = 16,8
Totaal: 25
Figuur 13. Parkeernormen voor de functie wonen (Bron: Nota Parkeernormen Schagen 2016)
De realisatie van het woongebouw leidt ook tot een toename van de verkeersaantrekkende werking van en naar het plangebied. In publicatie nr. 381 van het CROW (2018) staan kencijfers genoemd wat betreft de verkeersgeneratie die verschillende type woningen tot stand brengen. De grondgebonden woningen vallen onder de categorie 'Huur, huis. sociale huur' en het appartementengebouw onder 'Huur, appartement, midden/goedkoop (incl. sociale huur)'. De bijbehorende kencijfers met betrekking tot de verkeersgeneratie zijn 6 respectievelijk 4,5 ritten per wooneenheid per etmaal. In totaal komt dit neer op 84 lichte verkeersbewegingen per etmaal.
Uitgaande van een worst-case scenario kunnen vanwege het plan dus 84 extra voertuigbewegingen per weekdagetmaal op de toevoerende weg Duinroosweg (en de daar aan voorafgaande overige wegen) als gevolg van het planvoornemen worden verwacht. Vanwege de capaciteit van omliggende wegen is dit niet van een dusdanige orde van grootte dat hierdoor problemen voor de verkeersafwikkeling hoeven te worden verwacht.
Het CROW heeft richtlijnen aangegeven waarin de verwachte aanwezigheidspercentages voor de verschillende functies, zoals wonen, zijn benoemd. De hoogste parkeerdruk voor woningen is waar te nemen in de avonden en nachten en in het weekend.
Het planvoornemen voorziet in de realisatie van 25 parkeerplaatsen in het plangebied en voldoet hiermee aan de parkeerbehoefte.
Conclusie
Ondanks de toename van de verkeersaantrekkende werking van en naar het plangebied worden geen problemen voor de verkeersafwikkeling verwacht. Daarnaast worden in het plangebied voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd om te voldoen aan de parkeerbehoefte voor de nieuwe woningen waarbij een bescheiden restcapaciteit benodigd voor bezoekers, kan worden afgewend op de bestaande parkeerplaatsen. Wat betreft verkeer en parkeren is het planvoornemen dan ook uitvoerbaar.
Het plan dient te voldoen aan regels voor luchtkwaliteit. Aangetoond moet worden dat er geen normen worden overschreden. Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer.
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. De eerste verlenging liep tot en met 31 december 2016. De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu heeft het NSL voor een tweede maal verlengd, tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Het Besluit tweede verlenging NSL is per 1 januari 2017 in werking getreden.
Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd. PM10 en PM2,5 hangen overigens sterk samen. De fractie PM2,5 is onderdeel van het PM10. Wanneer de luchtkwaliteit aan de PM10 normen voldoet wordt ook aan de PM2,5 normen voldaan.
Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:
De voorgaande vrijstellingsregeling voor woningbouwprojecten is van toepassing op het planvoornemen van dit bestemmingsplan. Daarnaast leidt het planvoornemen niet tot een dusdanig aantal extra verkeersbewegingen dat de luchtkwaliteit in het geding zou zijn zoals hierboven in de paragraaf verkeer en parkeren is beschreven.
Conclusie
Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.
Duurzaamheid van een gebied of in relatie tot een ruimtelijke ontwikkeling kan tot uitdrukking komen in de thema’s: kwaliteit van de leefomgeving, water, energie, mobiliteit, natuur/ecologie en milieu. Onder deze laatste kan onder meer het volgende worden verstaan: gezondheid, externe veiligheid, materiaalkeuze en hergebruik van materialen, duurzaam slopen, geluid, lucht en beheer/onderhoud van een gebied of gebouw. Er bestaat geen wettelijke verplichting om het thema duurzaamheid in bestemmingsplannen vast te leggen. Wel vormt het een belangrijk onderwerp in het sociaal-maatschappelijke debat en daarmee een belangrijk aandachtspunt in het overheidsbeleid. Gemeenten streven in dat kader naar een duurzame (gebouwde) omgeving. Bestemmingsplannen kunnen echter beperkt worden gehanteerd om duurzame energieaspecten te regelen. Voor eventuele ambitieuze duurzame energiedoelstellingen dienen dan ook extra instrumenten, zoals privaatrechtelijke overeenkomsten, ingezet te worden.
De Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord heeft samen met de gemeenten in deze regio een brochure ontwikkeld over duurzaam bouwen en wonen. Vanaf 2020 mogen alleen nog energieneutrale of energieopwekkende woningen worden gebouwd. Middels deze brochure wordt inspiratie geboden hoe hiermee om kan worden gegaan.
Voor vragen op het gebied van duurzaam (ver)bouwen, energiebesparing of energie opwekken kunnen inwoners en ondernemers van Noord-Holland Noord tegenwoordig bij het Duurzaam Bouwloket terecht. De gemeente Schagen participeert hier in.
Het plan is zo optimaal mogelijk afgestemd op de inzet van het Duurzaam Bouwloket. Er wordt onder andere aardgasloos gebouwd. Voor een volledige overzicht van de gebruikte duurzame toepassingen wordt verwezen naar het bouwplan van het planvoornemen.
Conclusie
Het planvoornemen kan wat betreft het aspect duurzaamheid uitvoerbaar geacht worden.
In het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is aangegeven voor welke activiteiten een milieueffectrapport moet worden opgesteld. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Ook wanneer de drempelwaarden niet worden overschreden, moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu die aanleiding geven om een milieueffectrapport (MER) op te stellen (vormvrije m.e.r.-beoordeling). Daarbij moet worden gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III bij Richtlijn 2011/92/EU betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten. Deze omstandigheden betreffen:
1: de kenmerken van het project;
2: de plaats van het project;
3: de kenmerken van het potentiële effect.
Plan
Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in de bouw van 17 gasloze huurwoningen met 25 bijbehorende parkeerplaatsen. Tevens wordt een kleine wadi aangelegd. Het plangebied is ca. 8.000 m2. Het betreft hier een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in categorie 11.2 uit de D-lijst van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Het plan blijft onder de drempelwaarden van 100 hectare en 2.000 woningen. Het plan is daarmee niet rechtstreeks MER-plichtig. Wel is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.
Beoordeling
1. Kenmerken van het project
De kenmerken van het project moeten in aanmerking worden genomen, en met name:
Het plan is kleinschalig van aard; het behelst de bouw van 17 gasloze huurwoningen, bestaande uit twee woonlagen, plus de aanleg van 25 parkeerplaatsen en een kleine wadi. Ontsluiting zal plaatsvinden aan zowel de voor- als achterzijde via een voetpad. Het reeds bestaande voetpad, dat langs de vijver en het speelterrein loopt, wordt verlegd en ingepast in het ruimtelijk ontwerp. Er is geen cumulatie met andere projecten. De onder c tot en met g genoemde aspecten spelen geen rol bij dit project.
2. Locatie van het project
De kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarop het project van invloed kan zijn, moet in aanmerking worden genomen, en met name:
Het plangebied is gelegen in bestaand stedelijk gebied, ten noordoosten van het centrum van Callantsoog. Ten noordwesten en noordoosten van het plangebied loopt de Denneweg. De zuidwestelijke rand en zuidoostelijke rand worden omsloten door respectievelijk de Duinroosweg en het voetgangerspad Op Goeree.
Het plangebied is momenteel in gebruik als groenstrook bestaande uit gras met een vijver. Het groen bestaat voornamelijk uit gras, enkele bomen en struweel. In de noordhoek van het plangebied bevindt zich een speelterrein met enkele speeltoestellen. Ook zijn er een vijftiental parkeerplaatsen gesitueerd langs de Duinroosweg. Het gebied kent geen bijzondere (kwetsbare) waarden.
Het project is gelegen in de nabijheid van het Natura 2000-gebied Duinen Den Helder- Callantsoog. Voor het plan is een passende beoordeling opgesteld. Als gevolg van het project treedt een eenmalige en geringe toename op van stikstofdepositie op kleine oppervlaktes van enkele habitattypen binnen het Natura 2000-gebied, en een zeer geringe permanente toename in een zeer klein deel van het gebied. De effecten van deze toenames zijn integraal beoordeeld. Uit deze beoordeling volgt dat de zeer geringe toenames, mede dankzij reguliere beheermaatregelen, niet leiden tot meetbare veranderingen in de samenstelling van de aanwezige vegetaties, en daarmee niet leiden tot een significante verslechtering van de kwaliteit van de aanwezige habitattypen in het Natura 2000-gebied. Ook cumulatieve significante effecten met andere projecten zijn uitgesloten. Het project leidt met zekerheid niet tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied Duinen Den Helder-Callantsoog.
Uit de uitgevoerde ecologische inventarisatie (zie hiervoor, paragraaf 4.3.1) is gebleken dat het project ook niet op een andere manier een negatieve invloed heeft op de relevante natuurwaarden.
Het plangebied ligt niet in de buurt van een van de andere onder 2c genoemde gebieden.
3. Soort en kenmerken van het potentiële effect
De waarschijnlijk aanzienlijke milieueffecten van projecten moeten, in samenhang met de hierboven uiteengezette criteria, in aanmerking worden genomen, met inachtneming van:
Het betreft hier een kleinschalig project binnen bestaand stedelijk gebied. Het project heeft slechts een heel beperkt effect, en dan nog alleen op de directe omgeving. Bewoners in de omgeving ondervinden van de ontwikkeling geen hinder van enige betekenis. Het project brengt een toename van het verkeer met zich mee, maar dit is zeer beperkt: maximaal 84 verkeersbewegingen per dag, deels in noordelijke richting, deels in zuidelijke richting. Het project is onomkeerbaar, maar niet van negatieve invloed op milieuwaarden. Er is geen sprake van cumulatie van effecten met effecten van andere projecten.
Op basis van het bovenstaande mag worden aangenomen dat de toekomstige activiteiten in het plangebied geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zullen hebben. Het bevoegd gezag heeft op basis hiervan besloten dat het plan geen belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu en dat er geen milieueffectrapport nodig is. Zie Bijlage 7 voor het betreffende besluit.
Voor het plan is op grond van artikel 2.8, eerste lid van de Wet natuurbescherming een passende beoordeling opgesteld. Uit artikel 7.2a lid 1 Wet milieubeheer volgt dat als voor een bestemmingsplan een passende beoordeling moet worden gemaakt, er in principe ook een milieueffectrapport (planMER) moet worden opgesteld. Op grond van artikel 7.2a lid 2 Wet milieubeheer jo. artikel 3 lid 1 Besluit mer geldt bij bestemmingsplannen voor een in verhouding tot het totale grondgebied van de gemeente klein gebied niet automatisch een plan-mer-plicht als er een passende beoordeling moet worden gemaakt. Voor die plannen kan, indien het plan geen aanzienlijke milieueffecten veroorzaakt, worden volstaan met een plan-mer-beoordeling.
Bij de beoordeling moet rekening worden gehouden met de criteria van bijlage II bij Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's (PbEG 2001, L 197). Hierbij dienen de volgende bestuursorganen en instanties te worden geraadpleegd:
Het resultaat van de beoordeling moet worden opgenomen in het bestemmingsplan.
Het onderhavige plan heeft betrekking heeft op een in verhouding tot het totale grondgebied van de gemeente klein gebied van ca. 8.000 m2. Dit betekent dat er geen directe plan-mer-plicht bestaat, maar een plan-mer-beoordeling kan volstaan.
Hierboven in paragraaf 4.11.1 is reeds een beoordeling gemaakt aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij Richtlijn 2011/92/EU. De conclusie was dat er geen milieueffectrapport nodig is. Uit de jurisprudentie (zie bijvoorbeeld ABvRS 29 december 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO9187, r.o. 2.2.11) volgt dat in het kader van een m.e.r.-beoordeling voor een activiteit in een relatief klein gebied op lokaal niveau de criteria uit bijlage II bij Richtlijn 2001/42/EG vergelijkbaar zijn met de criteria uit bijlage III bij Richtlijn 2011/92/EU. Doordat de criteria vergelijkbaar zijn, hoeft geen aparte toets aan de criteria uit bijlage II bij Richtlijn 2001/42/EG plaats te vinden. In paragraaf 4.11.1 is al geoordeeld dat geen sprake is van nadelige effecten op het milieu. Daarom kan geconcludeerd worden dat aan de voorwaarden uit artikel 3, eerste en derde lid Besluit m.e.r. is voldaan. Derhalve is op grond van artikel 3, eerste lid Besluit m.e.r. jo. artikel 7.2a, tweede lid Wet milieubeheer het opstellen van een milieueffectrapport niet vereist.
De volgende bestuursorganen/instanties zijn geraadpleegd over de beoordeling:
Hun reacties zijn opgenomen in Bijlage 9
Conclusie
Het planvoornemen is op dit punt uitvoerbaar.
Wet ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening
Op 1 juli 2008 zijn de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld op grond van de Wro en het Bro.
Op grond van artikel 3.1.3 van het Bro moet een bestemmingsplan worden uitgewerkt in:
Daarnaast dient een dergelijk plan vergezeld te gaan van een toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende gedachten, de uitkomsten van het onderzoek en de uitkomsten van het overleg zijn vermeld.
De invoering van de nieuwe Wro en het nieuwe (Bro) heeft op 1 juli 2008 plaatsgevonden. Bij het opstellen van het bestemmingsplan is de geldende wet- en regelgeving toegepast.
Op grond van artikel 1.2.1 van het Bro (in werking getreden op 1 januari 2010) moet het bestemmingsplan digitaal beschikbaar gesteld worden. Om dit mogelijk te maken moet het bestemmingsplan worden uitgewerkt in een zogenoemde GML. In de GML is er een koppeling tussen de kaart, regels en toelichting (het bestemmingsplan) gemaakt. Deze koppeling van de kaart, regels en toelichting is de zogenoemde verbeelding van het bestemmingsplan. Hiervoor moet het bestemmingsplan worden opgesteld overeenkomstig de RO-standaarden:
Het voorliggende bestemmingsplan is zo opgesteld dat het bestemmingsplan digitaal beschikbaar gesteld kan worden. Dit betekent dat
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht (Bor) in werking getreden. Met de inwerkingtreding van de Wabo is een deel van de Wro opgenomen in de Wabo.
Op grond van de Wabo en het Bor is de omgevingsvergunning ingevoerd. In de omgevingsvergunning worden verschillende vergunningstrajecten (zoals bouwvergunning, milieuvergunning, etc.) gebundeld. In artikel 2.1 van de Wabo is een algemeen gebruiksverbod opgenomen. Op grond hiervan is voor een gebruik dat op grond van een bestemmingsplan niet is toegestaan een omgevingsvergunning noodzakelijk.
In de Wro en het Bro zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de volgende fasen onderscheiden:
Voorbereidingsfase
De gemeente voert ten behoeve van de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek uit naar de bestaande situatie en de mogelijke (ruimtelijke) ontwikkelingen in de gemeente. De gemeente stelt voor het overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Bro haar voornemen (vaak in de vorm van een voor-ontwerpbestemmingsplan) beschikbaar aan de besturen en diensten van hogere overheden. Ook biedt de gemeente eventueel de mogelijkheid om een reactie te geven op het voorontwerpbestemmingsplan via inspraak. De gemeente geeft een reactie op de overleg- en inspraakreacties. De uitkomsten hiervan worden vermeld in de toelichting bij het ontwerpbestemmingsplan en voor zover noodzakelijk verwerkt in regels en verbeelding.
Terinzageleggingsfase
Na de aankondiging in de Staatscourant, in ten minste één plaatselijk dag-, nieuws- of huis aan huisblad en op de internetpagina van de gemeente wordt het ontwerpbestemmingsplan voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. In deze periode kan door iedereen een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan worden ingediend.
Vaststellingsfase
Na de periode van terinzagelegging stelt de gemeenteraad het ontwerpbestemmingsplan, mogelijk met wijzigingen, binnen een periode van ten hoogste 12 weken vast.
Beroepsfase
Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Indien Gedeputeerde Staten of de Inspectie Leefomgeving en Transport een zienswijze hebben ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging uiterlijk 6 weken na vaststelling. Uiterlijk 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan zienswijzen van Gedeputeerde Staten en/of de Inspectie Leefomgeving en Transport, wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad uiterlijk 2 weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk 2 weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.
Coördinatieregeling
Voorliggend bestemmingsplan loopt via de coördinatiebepaling van artikel 3:30 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening. De coördinatieregeling maakt het mogelijk om de besluiten behorende bij deze ontwikkeling gezamenlijk voor te bereiden en te coördineren en gelijktijdig bekend te maken. Het doorlopen van deze procedure heeft tot gevolg dat tevens bundeling van rechtsbescherming plaatsvindt. Hierdoor hoeft een belanghebbende burger slechts tegen één besluit rechtsmiddelen aan te wenden.
In deze paragraaf is een korte toelichting op de juridische regels behorende bij het plan gegeven. Er is voor een zo eenvoudig mogelijke planologische regeling gekozen die voorziet in een helder stelsel van regels en de nodige flexibiliteit biedt. Aan de hand van de bestemmingsregels kan het planvoornemen worden gerealiseerd. In de toekomst kan de gerealiseerde situatie vervolgens worden gehandhaafd.
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
BEGRIPPEN
In dit artikel worden waar nodig de in de regels gebruikte begrippen verklaard. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, conform normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. Een deel van deze begrippen is voorgeschreven in de SVBP2012.
WIJZE VAN METEN
De wijze waarop maten, afstanden en dergelijke gemeten moeten worden, is voor een belangrijk deel voorgeschreven in de SVBP2012. Deze regels zijn overgenomen in artikel 2 van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
In deze paragraaf zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welke gebruik van de gronden is toegestaan en welke bebouwingsregels er gelden. Tevens zijn waar mogelijk flexibiliteitbepalingen opgenomen. De toekenning van bestemmingen tot een bepaald perceel is gebaseerd op het gewenste gebruik en een verantwoorde inpassing.
Het bestemmingsplan kent de volgende bestemmingen: Groen, Verkeer - Verblijfsgebied, Water, Wonen , Wonen - Woongebouw en Waarde - Archeologie 3
ARTIKEL 3 - GROEN
Beeldbepalende groene zones worden als structureel groen gezien en genieten op grond daarvan een bescherming in het bestemmingsplan.
Binnen de bestemming 'Groen' zijn de gronden aangewezen voor groenvoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en voet- en fietspaden.
ARTIKEL 4 - VERKEER - VERBLIJFSGEBIED
In het plangebied zijn de gronden aangewezen voor 'Verkeer - verblijfsvoorzieningen' bestemd voor met name wegen en parkeren. Daarnaast zijn groenvoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, en water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.
ARTIKEL 5 - WATER
Het in het plangebied aanwezige water is als zodanig bestemd. Op of in de gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. Voor oeververbindingen is een bouwhoogte van 3 m opgenomen. Voor wat betreft het meetpunt is aangesloten bij het begrip peil als bedoeld in artikel 1 onder ‘Begrippen’. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 1,5 m.
ARTIKEL 6 - WONEN
De bestemming ‘Wonen’ is gericht op de woonfunctie. Woningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Beroep- en bedrijfsuitoefening aan huis is toegestaan. In de bestemmingsomschrijving zijn de voorwaarden opgenomen waaronder de nevenfunctie mogelijk is. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen zijn toegestaan bij woningen. Ten aanzien van de oppervlakte ten behoeve van aan- en uitbouwen en bijgebouwen zijn normen opgenomen in de bouwregels. Bijgebouwen mogen niet worden gebruikt voor permanente bewoning.
ARTIKEL 7 - WONEN - WOONGEBOUW
Binnen de bestemming 'Wonen - Woongebouw' worden de beoogde appartementen mogelijk gemaakt. Woningen zijn al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden-beroep toegestaan. Het ruimtebeslag van dit aan huis verbonden beroep mag maximaal 40% van de totale bruto vloeroppervlakte van de woning zijn. Hoofdgebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd waarbij het aantal woningen beperkt is met een aanduiding 'maximum aantal wooneenheden'. Daarnaast is voor de te hanteren maximum goothoogte en de maximum bouwhoogte een aanduiding met bijbehorend maatvoeringsvlak opgenomen.
ARTIKEL 8 - WAARDE - ARCHEOLOGIE 3
Om de archeologische waarden in het gebied te beschermen is er een dubbelbestemming toegekend aan de gronden. Aan deze bestemming zijn regels verbonden als het gaat om grondbewerking.
Daarbij wordt naar gekeken als de oppervlakte van nieuw te bouwen bouwwerk groter is dan 500 m2 en de diepte van de grondbewerking dieper is dan 50 centimeter. Voor onder andere het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die noodzakelijk zijn voor het 'normale' onderhoud, met inbegrip van het vervangen van drainagewerken, is een uitzondering van toepassing. Het is voor het uitvoeren van die werkzaamheden niet noodzakelijk een omgevingsvergunning aan te vragen
Hoofdstuk 3: Algemene regels
ANTI-DUBBELTELREGEL
De anti-dubbeltelregel ziet er op toe dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning voor het bouwen mag worden meegenomen. De anti-dubbeltelregel heeft uitsluitend betrekking op situaties die plaatsvinden ten tijde van het geldende bestemmingsplan.
ALGEMENE GEBRUIKSREGELS
In de algemene gebruiksregels is vastgelegd welk gebruik in ieder geval strijdig is met de in de regels gegeven bestemmingsomschrijvingen.
ALGEMENE AFWIJKINGSREGELS
De algemene afwijkingsregels bieden enige flexibiliteit als het gaat om het afwijken van in het plan opgenomen maten en bieden ruimte om bepaalde voorzieningen te kunnen realiseren.
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
OVERGANGSRECHT
De in het Bro voorgeschreven formulering van het overgangsrecht is opgenomen in deze regels.
In het plan zijn de al dan niet in directe relatie met een bestemming staande voorzieningen, zoals ondergrondse leidingen, wegen, paden, parkeervoorzieningen, bermen, geluidwerende voorzieningen, centrale installaties ten behoeve van de energievoorziening, voorzieningen ten behoeve van de waterbeheersing in de vorm van watergangen, duikers, waterkeringen en dergelijke in de bestemming begrepen, zonder dat dit uitdrukkelijk is vermeld.
Op grond van het bepaalde in artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening is de gemeenteraad verplicht bij de vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In het onderhavige bestemmingsplan zijn bouwplannen als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voorzien.
In afwijking van het bepaalde in artikel 6.12, lid 1 Wet ruimtelijke ordening bepaalt lid 2 van dit artikel dat de gemeenteraad kan besluiten bij de vaststelling van het bestemmingsplan geen exploitatieplan vast te stellen indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld via gronduitgifte.
De grond waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft is eigendom van de gemeente. De gemeente dekt de kosten van de grondexploitatie via de uitgifte van de gronden voor de 17 sociale huurappartementen. De financiële uitvoerbaarheid van dit project blijkt ook uit de door de raad vastgestelde grondexploitatie Denneweg (d.d. 14-05-2019).
Tevens heeft de gemeente een anterieure overeenkomst gesloten met Wooncompagnie over de afname van de gronden en de uitvoering van het project. In de overeenkomst zijn ook afspraken gemaakt dekking van het planschaderisico en dekking van ambtelijke kosten t.b.v. de bestemmingsplanprocedure.
Op een viertal data is een inloopavond over het planvoornemen voor omwonenden en andere belangstellenden georganiseerd. Deze inloopavonden hebben plaatsgevonden op:
Omwonenden zijn op deze inloopavonden geïnformeerd over het stedenbouwkundig ontwerp zoals deze in procedure wordt gebracht, wat het komende bestemmingsplantraject voor het project inhoudt, en welk voorbereidingstraject daaraan vooraf gaat. De opmerkingen van de omwonenden op het stedenbouwkundig ontwerp zijn besproken en verwerkt in een nieuwe versie van het stedenbouwkundig ontwerp. Tijdens deze inloopavond waren vertegenwoordigers van Wooncompagnie en Rotteveel M4 aanwezig om het plan toe te lichten. Mederwerkers van de gemeente Schagen waren ook aanwezig.
Het oorspronkelijke ontwerpbestemmingsplan heeft overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) met ingang van 29 april 2020 gedurende een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is aan een ieder de gelegenheid geboden om een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan in te dienen. Binnen de hiervoor bedoelde termijn zijn zienswijzen ontvangen welke hebben geleid tot een aanpassing van het bestemmingsplan. Deze zienswijzen zijn terug te vinden in Bijlage 8. Het bestemmingsplan is gewijzigd vastgesteld op 27 oktober 2020. De nieuwe versie van het ontwerpbestemmingsplan heeft overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) met ingang van 6 juli 2021 gedurende een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is aan een ieder de gelegenheid geboden om een zienswijze op de nieuwe versie van het ontwerpbestemmingsplan in te dienen. Binnen de hiervoor bedoelde termijn zijn geen zienswijzen ontvangen.
Er zijn geen ambtshalve wijzigingen van de planregels of de plankaart nodig. Het bestemmingsplan kan daarom ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan ongewijzigd worden vastgesteld. Wel zijn de bij deze toelichting behorende AERIUS-berekeningen en de passende beoordeling gewijzigd. In de eerdere berekening waren de verkeersbewegingen onvoldoende worst case gemodelleerd, dit is aangepast. Verder zijn op 1 juli 2021 de Wet stikstofreductie en natuurverbetering en het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering in werking getreden. De stikstofdepositie in de aanlegfase kan, gelet op artikel 2.9a van de Wet natuurbescherming jo. artikel 2.5 Besluit natuurbescherming, buiten beschouwing worden gelaten. De passende beoordeling is hierop aangepast, alsmede aan het gegeven dat gebruik zal worden gemaakt van het Stikstofregistratiesysteem. Het bestemmingsplan is op 2 november 2021 ongewijzigd vastgesteld.