Plan: | PALLAS-plot |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0441.BPBGZPALLASPLOT-VA02 |
De Stichting Voorbereiding Pallas-reactor, verder PALLAS genoemd, heeft het voornemen om een multifunctionele nucleaire reactor te realiseren, die geschikt is voor het produceren van medische isotopen, industriële isotopen en het uitvoeren van nucleair technologisch onderzoek. Deze reactor, verder de PALLAS-reactor genoemd, dient ter vervanging van de huidige Hoge Flux Reactor (HFR) in Petten, die in 2021 60 jaar operationeel is en tegen het einde van zijn economische levensduur loopt.
In het ontwerp van de PALLAS-reactor is sinds de vaststelling van het bestemmingsplan 'PALLAS-reactor', onherroepelijk geworden met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:741, een aantal aanpassingen doorgevoerd. Deze en andere wijzigingen vormen voor aanleiding om een nieuwe bestemmingsplanprocedure te doorlopen. Met het voorliggende bestemmingsplan worden de aanpassingen in het ontwerp en overige wijzigingen juridisch-planologisch mogelijk gemaakt.
De aspecten die worden aangepast of aangevuld met voorliggend bestemmingsplan zijn grofweg op te delen in drie elementen: de aanleg van een tijdelijk bouwterrein: de Laydown Area (hierna: 'LDA') met tijdelijke toegangsweg, de uitbreiding van de bestemming "Bedrijventerrein – Bijzonder bedrijventerrein" (hierna: 'bedrijventerrein') ter facilitering van de wijzigingen in het ontwerp van de PALLAS-reactor en het planologisch vastleggen van de ligging van het koelwaterleidingsysteem.
Ten behoeve van de herziening van een aantal bestemmingen uit het vigerende bestemmingsplan 'PALLAS-reactor' wordt tevens een partiële herziening vastgesteld: Partiële herziening PALLAS-reactor' 2021. Dit betreft een herziening van bestemmingen op onderdelen, meer specifiek het verwijderen van een bestemming/aanduiding.
Met dit bestemmingsplan worden verschillende aspecten van de vigerende bestemmingsplannen aangepast of aangevuld. De aanleg van de LDA, de uitbreiding van de bestemming bedrijventerrein en de planologische verankering van het koelwatersysteem vormen de leidraad voor de planbeschrijving. Het plangebied wordt ook beschreven aan de hand van deze elementen. De uitbreiding van de bestemming bedrijventerrein is voorzien binnen hetzelfde gebied als de LDA. Deze aspecten worden daarom, indien mogelijk, gezamenlijk in beschouwing genomen.
Voor de bouw van de PALLAS-reactor wordt een tijdelijk bouwterrein ingericht: de LDA. De LDA en de uitbreiding van de bestemming bedrijventerrein zijn voorzien op de Energy & Health Campus (hierna: EHC), het voormalige Onderzoekslocatie Petten-terrein (OLP) aan de Westerduinweg in Petten, gemeente Schagen. Afbeelding 1 laat de huidige situatie op de EHC zien. De EHC bestaat uit een bedrijventerrein in duingebied. Bestratingen en gebouwen worden afgewisseld met duinvegetaties. De kust wordt van zuid naar noord gevormd door de Hondsbossche en Pettemer Zeewering, een strook jong duinlandschap dat naar het noorden toe steeds breder wordt richting het voormalige eiland Callantsoog. De EHC wordt aan de oostzijde begrensd door de Westerduinweg en Zijperzeedijk, aan de overzijde van de weg liggen bollenvelden. De EHC grenst aan het Natura 2000-gebied Zwanenwater en Pettemerduinen (afbeelding 2). De locatie van de voorgenomen activiteit is niet gelegen binnen Natura 2000-gebied of binnen het Natuurnetwerk Nederland.
Afbeelding 1: Plan- en onderzoeksgebied inclusief aangrenzende gebieden
Afbeelding 2: Natura2000 gebied Noordkustzone en Zwanenwater & Pettemerduinen
In het bestemmingsplan 'PALLAS-reactor' is ten behoeve van de koelwaterleidingen, die onderdeel uit gaan maken van het secundair koelwatersysteem van de PALLAS-reactor, een zoekgebied opgenomen met bijbehorende wijzigingsbevoegdheid. De exacte ligging van de koelwaterleidingen kon daarmee in een latere fase worden vastgelegd. Die exacte ligging is inmiddels binnen dat zoekgebied bepaald, maar past niet geheel binnen de wijzigingsbevoegdheid en wordt daarom met voorliggend bestemmingsplan vastgelegd. Op afbeelding 1 is de locatie van het voorziene koelwaterleidingsysteem weergegeven. De oranje lijn geeft het te boren deel aan, de roze lijn het deel dat met open ontgraving wordt aangelegd. Aan het meest oostelijke uiteinde (bij het Noordhollandsch Kanaal) komt het filterhuis met innameconstructies en aan het meest westelijke uiteinde (in de Noordzee) het uitlaatpunt (650 meter uit de Rijksstrandpalenlijn (RSP). De RSP wordt door Rijkswaterstaat gehanteerd om de bodemligging tegen af te zetten.
De LDA en de uitbreiding van de bestemming bedrijventerrein zijn voorzien op gronden gelegen binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied Zijpe' en het bestemmingsplan 'PALLAS – reactor' (afbeelding 3), vastgesteld door de gemeenteraad van gemeente Schagen op respectievelijk 18 mei 2016 en 2 april 2019.
Afbeelding 3: vigerende bestemmingsplannen 'Buitengebied Zijpe' en 'PALLAS-reactor'
Naast bovengenoemde bestemmingsplannen valt het plangebied van voorliggend bestemmingsplan deels binnen het plangebied van het facetbestemmingsplan 'Parkeren', vastgesteld door de gemeenteraad van Schagen op 7 november 2017. Het facetbestemmingsplan 'Parkeren' komt als het ware als een extra laag over bestaande bestemmingsplannen zonder parkeerregeling in de gemeente Schagen heen te liggen. Dit betreft het deel van het plangebied van voorliggend bestemmingsplan dat is gesitueerd binnen het plangebied van het bestemmingsplan 'Buitengebied Zijpe', vastgesteld door de gemeenteraad van Schagen op 22 april 2014 en 18 mei 2016. Deze parkeerregeling is ook van toepassing op voorliggend bestemmingsplan. De regels van het facetbestemmingsplan 'Parkeren' zijn daarom opgenomen in de regels van voorliggend bestemmingplan.
Daarnaast valt het plangebied van dit bestemmingsplan binnen het plangebied van het bestemmingsplan Paraplu-omgevingsplan, 1e tranche, vastgesteld door de gemeenteraad van Schagen op 30 juni 2020. De regels en begrippen in voorliggend bestemmingsplan zijn met het Paraplu-omgevingsplan in overeenstemming gebracht.
Koelwaterleidingsysteem
Ook de aanleg van het koelwatersysteem is voorzien op gronden gelegen binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied Zijpe' en het bestemmingsplan 'PALLAS – reactor'. In dit laatste plan zijn in het kader van artikel 3.6 lid 1a van de Wet ruimtelijk ordening (Wro) wijzigingsbevoegdheden opgenomen voor de realisatie van de koelwaterleidingen (artikel 26.1) en het bijbehorende filterstation (artikel 26.2). Aangezien bij het bepalen van de exacte ligging van de koelwaterleidingen geconstateerd is dat het gebied waar de wijzigingsbevoegdheid op ziet, aan de zeezijde onvoldoende toereikend is, is een zelfstandig bestemmingsplan vereist. Hoewel dit bestemmingsplan geen wijzigingsplan betreft, wordt in dit bestemmingsplan aan de wijzigingsvoorwaarden van het bestemmingsplan 'PALLAS-reactor' voldaan. De aanvaardbaarheid van de situering van de koelwaterleiding met toebehoren is met dat plan in grote lijnen al gegeven.
Voor zowel de koelwaterleidingen richting de Noordzee als de leidingen richting het Noordhollandsch Kanaal geldt dat de intredepunten zich bevinden op de EHC, die ter plaatse bestemd is als "Bedrijventerrein - Bijzonder bedrijventerrein". Richting de zee zijn de gronden direct aansluitend op de EHC bestemd als "Natuur - Duin". Dit betreft Natura 2000-gebied (zie afbeelding 2). Het duinlandschap loopt richting de zee over in het strand dat bestemd is als "Recreatie - Dagrecreatie 1", alvorens te eindigen in de Noordzee (bestemd als "Water - Zee"). Laatstgenoemde bestemming betreft ook Natura 2000-gebied en hier bevindt zich tevens het uittredepunt. Richting het kanaal omvat het plangebied de uitlopers van het duingebied die bestemd zijn als "Natuur - Duin". Parallel aan de duinen bevindt zich vervolgens de voor "Verkeer" bestemde N502. Aan de overzijde van de N502 omvat het plangebied vooral gronden met een agrarische gebruiksfunctie met de bestemming "Agrarisch". Ter hoogte van het bungalowpark bevinden zich ook waardevolle houtopstanden, bestemd als "Natuur - waardevolle houtopstand". Aan de oostzijde van het plangebied liggen nog de als "Verkeer" bestemde Parallelweg en de provinciale N9 alsmede het als "Water" bestemde Noordhollandsch Kanaal.
Doordat de leidingen op een diepte komen te liggen van tientallen meters onder het maaiveld zijn ze niet van invloed op gebruik dat in overeenstemming is met de geldende enkelbestemmingen. Samengevat zijn in de vigerende bestemmingsplannen aan de gronden de volgende enkelbestemmingen toegekend:
Dit hoofdstuk geeft een omschrijving van de voorgenomen ontwikkelingen. Het hoofdstuk bestaat uit drie paragrafen waarin de stappen ter aanpassing van of aanvulling op het bestaande project uiteengezet worden. Paragraaf 2.1 beschrijft de LDA, paragraaf 2.2 gaat in op de uitbreiding van de bestemming bedrijventerrein en paragraaf 2.3 behandelt de omvang en noodzaak van het koelwatersysteem.
Voor de bouw van de PALLAS-reactor wordt een tijdelijk bouwterrein ingericht, de LDA (afbeelding 4). Voor zover de LDA niet voorzien is op het bestaande bedrijventerrein van de EHC, zal de LDA 'tegen' en gedeeltelijk binnen de EHC komen te liggen. De beoogde locatie van het bouwterrein was in eerste instantie gelegen in een langgerekt zoekgebied op de agrarische gronden ten oosten van de N502. Bij verdere uitwerking is het zoekgebied van de LDA, en daarmee ook de ingang van de LDA, verplaatst naar de EHC.
Afbeelding 4: Projectgrens LDA (inclusief tijdelijke toegangsweg) en projectgrens Pallas-terrein
(Pallas-plot)
Tijdens de bouw van de PALLAS-reactor moet er ruimte zijn voor het bouwverkeer, parkeerplaatsen voor bouwmedewerkers, bouwketen en transport en opslag van materialen. Deze ruimte wordt gecreëerd op de LDA. Op het bouwterrein zijn tijdelijke parkeerplaatsen voorzien voor personeel tijdens de bouw. De hoeveelheid en het type werkzaamheden bepalen hoeveel personeel aanwezig is op de LDA. Dit kan oplopen tot 400 mensen per dag. Tijdens de bouwfase is zwaar transport (vrachtwagens) noodzakelijk om goederen, zand en beton van en naar het terrein te transporteren. Hiervoor wordt een nieuwe tijdelijke toegangsweg aangelegd vanaf de N502 om de LDA goed te kunnen bereiken.
Om de LDA te kunnen realiseren, is een aantal aanpassingen aan het bestaande terrein van de EHC nodig. Die aanpassingen zijn vereist om al het bouwmateriaal te kunnen opstellen, de ontsluiting van de LDA te realiseren en voor de daadwerkelijke bouw van de reactor. Dit betekent dat er binnen het terrein een herverdeling plaats moet vinden om zo een vlak bouwterrein te realiseren.
De realisatie van de LDA bestaat uit de volgende onderdelen:
Al deze faciliteiten worden dusdanig uitgevoerd dat ze het dagelijks bedrijf op de EHC en de omgeving zo min mogelijk beïnvloeden. Aangezien het tijdelijke bouwvoorzieningen betreft, zal het terrein na oplevering van het PALLAS-project zoveel mogelijk teruggebracht worden naar de oorspronkelijke staat. Met de aanleg van de LDA zal het overschot aan zand als tijdelijke opslag worden neergelegd op de Zijperzeedijk direct ten zuiden van de tijdelijke toegangsweg. Het zuidelijke deel van het bouwterrein komt op een niveau van NAP+5 m te liggen. Voor het noordelijke deel bedraagt dit niveau NAP+8 m. Verharding en grond die gebruikt zijn voor het tijdelijke bouwterrein, en niet afkomstig zijn uit het gebied zelf, worden afgevoerd na afronding van de werkzaamheden. Na voltooiing van de werkzaamheden wordt het duingebied, dan wel de dijk, conform de eisen vanuit waterveiligheid hersteld en teruggebracht naar de oorspronkelijke toestand.
Tijdelijke bestemming LDA
Het deel van de LDA dat niet voorzien is op het bestaande bedrijventerrein van de EHC, wordt met voorliggend bestemmingsplan mogelijk gemaakt door middel van een tijdelijke aanduiding. Relevant voor die aanduiding is dat onderhavig bestemmingsplan valt onder de werking van de Crisis- en herstelwet (hierna: 'Chw'). Uit artikel 3.2 Regeling uitvoering Crisis- en herstelwet blijkt dat artikel 7g van het Besluit Crisis- en herstelwet (hierna: 'Bu Chw') van toepassing is op de hele gemeente Schagen. Artikel 7g Bu Chw bepaalt dat ook artikel 7c Bu Chw dan van toepassing is. De verbrede reikwijdte van artikel 7c lid 3 Bu Chw maakt het mogelijk om een voorlopige bestemming voor een termijn van ten hoogste tien jaar te doen gelden (in plaats van de gebruikelijke vijf jaar). Dit betekent dus dat voor het regelen van een tijdelijke bestemming voor de LDA deze voor een langere termijn dan vijf jaar kan worden gelegd (tot maximaal tien jaar). De bouw van de reactor is na zeven jaar voltooid. Het terrein van LDA wordt daarom na zeven jaar (zoveel als mogelijk is) teruggebracht naar de oorspronkelijke situatie.
De PALLAS-reactor wordt gepositioneerd op beveiligd terrein. Dit terrein is omzoomd met hekken en is alleen via bewaakte toegangen te betreden. Het terrein kan grofweg worden opgedeeld in twee delen, het nucleaire eiland en het terrein rondom het nucleaire eiland, waarop de ondersteunende faciliteiten zijn gelegen.
Het gehele PALLAS-terrein betreft een beperkte toegangszone. Op de EHC komt een aparte receptie waar toegang tot het PALLAS-terrein wordt verkregen. Deze receptie maakt deel uit van een van de voorziene gebouwen. Op het PALLAS-terrein bevindt het nucleaire eiland zich binnen een streng beveiligde zone. Deze zone start bij het supportgebouw dat toegang verschaft tot het reactorgebouw en logistieke gebouw. In afbeelding 5 is de inrichting van het PALLAS-terrein weergegeven. Het nucleair eiland is het extra beveiligde gebied op het terrein, rondom de reactor en het supportgebouw (oranje omlijnd). Dit betreft een apart gedeelte binnen het PALLAS-plot, zoals weergegeven op afbeelding 6.
Afbeelding 5: Inrichting van het terrein, artist impression vanuit de lucht (bron: ICHOS/PALLAS,
bewerking door Arcadis)
Voor een nucleair project als de PALLAS-reactor is het van groot belang dat de logistieke processen en vervoersbewegingen in en tussen de verschillende gebouwen tot in detail worden vastgelegd. Om de veiligheid van de verschillende processen te kunnen waarborgen, dienen de gebouwen zorgvuldig ten opzichte van elkaar te worden gepositioneerd.
Bij verdere uitwerking van het ontwerp van het PALLAS-plot is echter gebleken dat de gronden waar een nucleaire aanduiding aan is gegeven in het bestemmingsplan 'PALLAS-reactor' niet voldoende ruimte bieden voor een adequate positionering van de gebouwen. Het plot is daarmee niet toekomstbestendig. Om veiligheid en bedrijfscontinuïteit voor komende decennia te waarborgen is het daarom wenselijk om de plot te vergroten. De beoogde grensaanpassing is weergegeven op afbeelding 6. Het hele PALLAS-plot (zie doorgetrokken zwarte lijn) krijgt de aanduiding 'concentratiegebied nucleaire activiteiten'.
Afbeelding 6: Omtrek voorgenomen PALLAS-plot doorgetrokken zwarte lijn
De uitbreiding van de bestemming bedrijventerrein maakt niet meer mogelijk dan het initiatief waarin het bestemmingplan 'PALLAS-reactor' voorziet. Om dit te borgen zijn voor deze uitbreidingen specifieke bouwaanduidingen opgenomen. De voorgenomen uitbreidingen zijn weergegeven op afbeelding 7 en worden navolgend toegelicht.
Afbeelding 7: Uitbreiding bestemming bedrijventerrein aan oost- en westzijde en locatie uitbreiding supportgebouw
Uitbreiding oostzijde
De grens aan de oostzijde van de bestemming bedrijventerrein, zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'PALLAS-reactor', kent een grillig verloop. Waarschijnlijk is deze grens gebaseerd op het grillige verloop van de voet van de Zijperzeedijk. Een dergelijke kronkellijn heeft echter het gevolg dat de PALLAS-plot niet efficiënt of aan de randen zelfs helemaal niet benut kan worden.
Met een rechte bestemmingsgrens kan het terrein van PALLAS efficiënter ingericht en ontsloten worden. Het supportgebouw – dat de toegang vormt tot de PALLAS-plot – kan dan namelijk zodanig worden gesitueerd dat het nucleaire transport geen andere logistieke lijnen op de EHC doorkruist. De toegangscontrole naar de beveiligde zone, welke zone zich achter het voorziene supportgebouw bevindt, vindt namelijk plaats via dit gebouw. Voor een optimale en doelmatige beveiliging rijden de voertuigen door het supportgebouw naar het reactorgebouw en weer terug. Op deze wijze heeft de toegangscontrole geen hinder van weersinvloeden. Met het rechttrekken van de bestemmingsgrens kan de gewenste nucleaire transportroute worden gerealiseerd en krijgen de overige logistieke processen die tussen de gebouwen op de plot plaatsvinden voldoende ruimte om de bedrijfscontinuïteit zeker te stellen.
Supportgebouw
Het supportgebouw verschaft toegang tot het reactorgebouw en het logistieke gebouw.
De poorten in dit gebouw vormen de toegangen tot het gebied met beperkte toegang en het beschermde gebied. Afbeelding 8 geeft een impressie van het beoogde supportgebouw.
Afbeelding 8: Artist impression supportgebouw (bron: ICHOS/PALLAS)
Ten behoeve van het vigerende bestemmingsplan 'PALLAS-reactor' is een plan-MER opgesteld. Ten tijde van het opstellen van het plan-MER was de precieze inrichting en technische invulling van de reactor en het reactorterrein nog niet bekend. Inmiddels zijn er wezenlijke ontwerpbesluiten genomen op basis waarvan het ontwerpkader is geactualiseerd. Verdere detaillering van de reactor en het supportgebouw heeft ertoe geleid dat het supportgebouw niet helemaal past binnen de plangrenzen zoals geschetst in het bestemmingsplan 'PALLAS-reactor'. Om deze reden is een kleine uitbreiding van de bestemming bedrijventerrein met een nucleaire aanduiding op deze locatie ook nodig. Op afbeelding 7 is de locatie van de uitbreiding van de bestemming bedrijventerrein voor het supportgebouw weergegeven.
Uitbreiding westzijde
Uit oogpunt van externe veiligheid is het vereist om een minimale afstand tussen het reactorgebouw en de infrastructuur van het Nucleair Health Centre (hierna: 'NHC') in acht te nemen. Ten westen van het voorziene reactorgebouw is momenteel een bestaande weg gelegen. Deze weg bevindt zich gezien het minimale afstandsvereiste op te korte afstand van het reactorgebouw. Aangezien het reactorgebouw niet oostwaarts kan verschuiven, omdat de veiligheidsroute om het gebouw vrijgehouden moet worden, dient de bestaande weg te worden verlegd. Door de weg zuidwaarts door te trekken en weer aan te laten sluiten op de bestaande weg wordt voldoende afstand gecreëerd. De bufferzone tussen de nieuwe weg en het reactorgebouw zal daarnaast landschappelijk ingericht worden, zodat de PALLAS-plot uit oogpunt van beeldkwaliteit goed kan aansluiten op de bestaande omgeving.
Het verleggen van deze bestaande weg ziet toe op de interne wegenstructuur van de bestemming bedrijventerrein binnen de LDA. De tijdelijke toegangsweg, zoals beschreven in paragraaf 2.1, wordt daarentegen aangelegd vanaf de N502 om de LDA goed te kunnen bereiken. De tijdelijke toegangsweg heeft dus geen betrekking op de uitbreiding van de bestemming bedrijventerrein en moet worden onderscheiden van de weg zoals omschreven in deze paragraaf.
Naast de weg die verlegd dient te worden ten behoeve van het reactorgebouw, is ten behoeve van het vergroten van de LDA, nog een weg op de EHC omgelegd. De weg is rechtgetrokken om de overzichtelijkheid van het terrein en daarmee de veiligheid van het nucleaire gebied te vergroten. De weg is verlegd ten behoeve van het bouwterrein en wordt daarom ook bestemd als "Bedrijventerrein - Bijzonder bedrijventerrein". In het vigerende bestemmingsplan 'PALLAS-reactor' heeft een deel van de grond ook al deze bestemming. Indien na het verwijderen van de LDA wordt besloten om deze grond als (weg over het) bedrijventerrein te benutten, laat de bestemming dat toe. Er zijn geen zwaarwegende redenen om de weg terug te brengen naar de oorspronkelijke toestand. Gelet op dit aspect wordt het rechttrekken van de weg met dit plan permanent bestemd en wordt voorkomen dat onnodige kosten worden gemaakt voor het terugbrengen van de weg en omgeving naar de oorspronkelijke toestand.
De processen die binnen de PALLAS-reactor plaatsvinden, produceren warmte. Om deze warmte af te voeren, is een koelsysteem nodig. In het bestemmingsplan 'PALLAS-reactor' is aangegeven dat koeling plaatsvindt door middel van koeling met zoet water uit het Noordhollandsch Kanaal en lozing van koelwater op de Noordzee. Voorliggend bestemmingsplan geeft invulling aan deze keuze.
Werking en principe
Voor dit koelsysteem moeten twee innameconstructies bij het Noordhollandsch Kanaal worden gerealiseerd. Er wordt tevens een nieuw uitlaatpunt in de Noordzee gerealiseerd. Tussen het innamepunt, het reactorgebouw en het uitlaatpunt wordt het daadwerkelijke koelwatersysteem aangelegd. De wijze van koeling is afgeleid van de huidige praktijk van de HFR. Het secundair koelsysteem van de HFR onttrekt haar water uit het Noordhollandsch kanaal, dat zoet is. Na het primaire systeem gekoeld te hebben, wordt het water geloosd op de zoute Noordzee. Op afbeelding 9 is dit schematisch weergegeven.
Afbeelding 9: schematische weergave koelsysteem
Het koelsysteem bestaat uit twee circuits: een primair intern circuit dat zich in de PALLAS-reactor bevindt en een secundair koelsysteem dat grotendeels daarbuiten ligt en planologisch vastgelegd wordt met dit bestemmingsplan. In lijn met het bestemmingsplan 'PALLAS-reactor' voorziet dit bestemmingsplan in de planologische basis voor een secundair koelwatersysteem dat koelwater inneemt uit het Noordhollandsch Kanaal en loost in de Noordzee. Ook is in overeenstemming met het bestemmingsplan 'PALLAS-reactor' in artikel 15.2 van de planregels behorende bij dit bestemmingsplan de regel opgenomen dat gestuurde boring verplicht is voor zover de ligging van de koelwaterleidingen samenvalt met de Natura 2000-gebieden "Zwanenwater & Pettemerduinen" of "Noordzeekustzone". Eventuele tijdelijke tekorten aan wateraanvoer uit het Noordhollandsch Kanaal worden ondervangen, doordat de reactor binnen zeer korte tijd kan worden afgeschakeld wanneer er geen of te weinig koelwater beschikbaar is.
Het secundaire koelwatersysteem omvat ondergrondse koelwaterleidingen, een filterstation, een pompgebouw en een lozingspunt ten behoeve van de PALLAS-reactor. Via innamepunten in het Noordhollandsch Kanaal en het filterstation nabij de Parallelweg van de provinciale weg N9 worden de leidingen gevuld met water dat naar de PALLAS-reactor wordt vervoerd om daar als koeling voor het productieproces te worden ingezet. Voor het secundair koelsysteem moeten twee innameconstructies bij het Noordhollandsch Kanaal worden gerealiseerd, de inlaatconstructies worden gefundeerd met heipalen. Er wordt een nieuw uitlaatpunt in de Noordzee gerealiseerd. Daarnaast worden tussen de reactor, het innamepunt en het uitlaatpunt de koelwaterleidingen met een Canal Intake Building gerealiseerd. Tussen het innamepunt en de reactor wordt een pompstation voor de secundaire koeling (SCS Building) gebouwd. Afbeelding 10 laat schematisch zien wat de relatie is tussen het filterhuis en het Noordhollandsch Kanaal en het pomphuis op de EHC.
Afbeelding 10: Schematische weergave zij-aanzicht van het SCS Building op de EHC en van het de Canal Intake Building met inlaatconstructie bij het Noordhollandsch kanaal.
Inname uit Noordhollandsch Kanaal naar filterstation
Aan de kanaaloever worden twee inname-constructies gemaakt. Vanuit deze putten worden twee leidingen onder de rijksweg (N-9) geboord naar de filterput in het filterstation. Deze leidingen komen op een voorgeschreven afstand onder de weg, door middel van GFT (Gesloten Front Techniek) boringen. Deze boormethode wordt gekozen, zodat de weg niet opgebroken hoeft te worden.
Pijpleidingen van filterstation naar PALLAS-plot
Vanaf het filterstation naar de site worden twee leidingen gelegd (en geboord tot -32 meter NAP) naar het Pallas-plot. Dit vindt plaats door middel van een HDD (Horizontal Directional Drilling) techniek. Het intredepunt van de boor is op het Pallas-plot. Het uittredepunt van de boor is op circa 300 meter vanaf de filterput, vanwege de benodigde uitleg-lengte en een bocht in dit tracé. Het laatste deel vanaf het uittredepunt naar de filterput wordt in open ontgraving gelegd. Bij het uittredepunt wordt een kwelscherm aangebracht om eventuele kwel vanuit de ondergrond te voorkomen. Daarna wordt een sleuf gegraven vanaf het uittredepunt tot aan de filterput. In deze leidingen zitten vanaf de filterput tot aan de site geen open putten; dit is een gesloten systeem. Op de site staat een pompstation, dat het water door de warmtewisselaars op de site pompt.
Pijpleiding van PALLAS-plot naar de Noordzee
Vanaf de site wordt een leiding gelegd (en geboord tot -35 m NAP) tot circa 650 meter uit de kustlijn in zee. Daar wordt het warme water boven de zeebodem via een uitlaat onder water uitgestroomd. Deze gesloten leiding gaat diep onder het duin en de zeebodem door. Dit is een leiding die ook door middel van de HDD-techniek wordt geboord. Het intredepunt van de boor is op de site. Het uittredepunt van de boor is op de zeebodem.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in enkele beperkte aanpassingen ten opzichte van de vigerende bestemmingsplannen. Deze aanpassingen zijn bedoeld om het planologisch kader aan te laten sluiten bij de geplande ontwikkeling voor het gebied, namelijk de realisatie van de PALLAS-reactor. Aangezien het beleidskader al in het vigerende bestemmingsplan 'PALLAS-reactor' is onderbouwd, is de noodzaak om het voorliggende plan te toetsen aan het vigerende beleid slechts beperkt aanwezig. Desondanks is deze toets toch uitgevoerd.
Aangezien in de toelichting van het bestemmingsplan 'PALLAS-reactor' wordt aangegeven op welke wijze de voorziene ontwikkelingen passen in het vigerende beleid, wordt naar die toelichting verwezen, voor zover dit bestemmingsplan niet leidt tot relevante wijzigingen in de uitkomst van de toets. Voor zover er wel sprake is van relevante wijzigingen, die een nieuwe toets vereisen, wordt verwezen naar het hiernavolgende.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: 'NOVI') vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt daarmee in zijn geheel, uitgezonderd van paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone, welke paragraaf niet van toepassing is op voorliggend bestemmingsplan. De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal de omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
In de NOVI geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI stelt een nieuwe aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. In de NOVI staan de volgende vier prioriteiten centraal.
Daarbij zijn 21 nationale belangen geformuleerd, waarop de nationale overheid zich in de NOVI richt.
In veel gevallen zijn alleen de hoofdlijnen van bestaand strategisch beleid in de NOVI opgenomen. De concretisering en uitwerking daarvan, ofwel het niet-strategische beleid, staat nog steeds in het bestaande beleidsdocument. Al deze bestaande beleidsdocumenten (met en zonder wettelijke grondslag) blijven gelden na inwerkingtreding van de Omgevingswet, en het Rijk blijft daaraan nog steeds gebonden. Dit geldt ook voor de uitvoeringsregels in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De betreffende onderdelen en/of artikelen in het Barro en Bro blijven ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Bij nadere invulling van de uitvoeringsinstrumenten van de NOVI kan blijken dat het nodig is de uitvoeringsregels aan te passen.
De NOVI biedt geen concrete fysieke uitgangspunten die relevant zijn voor dit bestemmingsplan. Het beleid van het Rijk wordt geëffectueerd door het Besluit en ministeriële regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro en Rarro). Voor nadere inhoudelijke beschrijving van dit rijksbeleid wordt verwezen naar het bestemmingsplan 'PALLAS-reactor'.
De nationale belangen uit de NOVI die juridische borging vragen, zijn uitgewerkt in het Barro. Deze AMvB is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en provinciale inpassingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. De algemene regels in het Barro hebben vooral een conserverend/beschermend karakter.
Het doel is te borgen dat geformuleerde nationale belangen niet gefrustreerd worden door ontwikkelingen die met bestemmingsplannen mogelijk worden gemaakt.
In het vigerende bestemmingsplan 'PALLAS-reactor' zijn de nationale belangen met betrekking tot het kustfundament (Titel 2.3 Barro) al grotendeels beschouwd. Ter aanvulling daarop is het navolgende relevant met betrekking tot de voorgenomen ontwikkelingen.
Kustfundament
Binnen het plangebied is geen sprake van nieuwe ontwikkelingen. Het gaat om een bestaand bedrijventerrein, dat op onderdelen wordt uitgebreid, en de planologische verankering van de ligging van de koelwaterleidingen. De koelwaterleidingen zullen de primaire waterkering doorkruisen, die als zodanig is bestemd in de vigerende bestemmingsplannen 'Buitengebied Zijpe' en ' PALLAS-reactor'. Het doorkruisen van de waterkering belemmert de functie van de waterkering echter niet (zie achtergrondrapport Waterveiligheid, behorend bij het plan-MER van het bestemmingsplan 'PALLAS-reactor'). Voor de doorkruising van de primaire waterkering is een watervergunning vereist. Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat die vergunning niet verleend zal worden.
Er is dus geen sprake van strijdigheid met het rijksbeleid ten aanzien van het kustfundament.
De "Ladder voor duurzame verstedelijking" (hierna: 'Ladder') is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, een van de beleidsdocumenten die is komen te vervallen door de NOVI, geïntroduceerd. De Ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Bro opgenomen en is neergelegd in artikel 3.1.6. Per 1 juli 2017 is een aangepaste Ladder in werking getreden.
De Ladder heeft als doel om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en overprogrammering op regionaal niveau te voorkomen. Volgens de aangepaste Ladder dient de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Met het voorliggende bestemmingsplan wordt de bestemming “Bedrijventerrein” vergroot, waar nieuwe bebouwing wordt toegestaan in de vorm van een supportgebouw en/of een filterstation. Daarmee is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Voor de productie van therapeutische isotopen blijven reactoren nodig. Van alternatieve methoden om molybdeen te produceren zal het in elk geval de komende tien jaar onzeker blijven of die ook daadwerkelijk voldoende volume opleveren. De behoefte aan molybdeen voor medische onderzoeken is een gegeven. Tegen deze achtergrond is de bouw van de PALLAS-reactor nuttig en noodzakelijk, daar is in Hoofdstuk 2 van de plantoelichting 'PALLAS-reactor' en in het plan-MER bijbehorend bij dit plan verder op ingegaan.
De locatiekeuze voor Petten is vanzelfsprekend, omdat er in Petten sprake is van op één plek geconcentreerde en complete infrastructuur voor de productie en verwerking van medische isotopen voor de wereldmarkt. Een andere locatie met diezelfde geconcentreerde en complete infrastructuur en andere eigenschappen is er niet in Nederland, ook niet in Borssele. Bij de keuze voor de locatie Borssele bestaat de noodzaak om deze infrastructuur mee te verhuizen, of daar op locatie opnieuw te realiseren. De bouw en de exploitatie van de PALLAS-reactor geeft een nieuwe impuls aan de werkgelegenheid en de economische activiteiten in de kop van Noord-Holland.
De Beleidslijn Kust (2015) is van toepassing op het kustfundament en de primaire waterkeringen van de Waddenzee en de Eems-Dollard. De kust is van groot economisch belang. Zand vormt het fundament van de Nederlandse kust. Het dynamische zandige kustsysteem is de basis voor de duurzame veiligheid tegen overstroming van het achterland en de drager van alle functies in het gebied. Het Rijk streeft ernaar om de zandvoorraden in de kustzone en het dynamische karakter ervan te waarborgen en de morfologische processen binnen het kustsysteem zoveel mogelijk ongemoeid te laten. Verstening van de zandige kust is niet gewenst.
De aanleg van de LDA zorgt voor extra verstening van dit gebied. Dit betreft echter een tijdelijke situatie, nu de LDA na afloop van de werkzaamheden (grotendeels) wordt teruggebracht naar de oorspronkelijke situatie. Verharding en grond die gebruikt zijn voor het tijdelijke bouwterrein, en niet afkomstig zijn uit het gebied zelf, worden afgevoerd na afronding van de werkzaamheden.
Met de uitbreiding van de bestemming bedrijventerrein treedt enige extra verstening op, onder meer omdat er een weg wordt omgelegd. Deze verstening is echter beperkt en doet niet af aan de functie van het kustfundament. De voorgenomen aanpassingen passen dus binnen het kustbeleid.
Met vergunningverlening en handhaving reguleert Rijkswaterstaat het gebruik van de rijkswateren door burgers, bedrijven en ook de overheidsdiensten. Zo wordt voorkomen dat het gebruik ten koste gaat van waterveiligheid, -kwantiteit, -kwaliteit en een duurzame leefomgeving. De minister van IenW is daartoe bevoegd gezag voor onder andere de vergunningverlening voor de Waterwet en de Scheepvaartverkeerswet. Bij de ontwikkeling van een bestemmingplan moet rekening worden houden met beschermingszones bij waterkeringen en vrijwaringszones langs de rijksvaarwegen. Deze zijn vastgelegd conform het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en zijn opgenomen in de Legger rijkswaterstaatswerken. Rijkswaterstaat toetst nieuwe en gewijzigde bestemmingen op eventuele effecten op deze zones.
De benodigde waterwetvergunning in het kader van de voorziene ontwikkelingen wordt aangevraagd en daarmee getoetst aan het sectorale beleid.
Provinciale Staten hebben op 19 november 2018 de Omgevingsvisie “NH2050” vastgesteld. Uitgangspunt voor 2050 is “Balans tussen economische groei en leefbaarheid”. Een economisch vitale provincie draagt bij aan het welzijn en een leefbare provincie draagt bij aan economische vitaliteit. De provincie staat voor een gezonde en veilige leefomgeving, goed voor mens, plant en dier, en daarmee ook goed voor het economisch vestigingsklimaat binnen de provincie. Deze balans staat ten dienste van duurzame ontwikkeling, waardoor toekomstige generaties ook kunnen profiteren van de keuzes die nu gemaakt worden. Gelet op voorgaande hoofdambitie heeft de provincie drie ambities geformuleerd die ingaan op de leefomgeving, het gebruik van de leefomgeving en de energietransitie:
Het bestemmingsplan is niet strijdig met de geformuleerde ambities uit de omgevingsvisie, aangezien behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit als uitgangspunt gelden. Bovendien draagt het als onderdeel van de met de reactor verband houdende toekomstige geplande ontwikkelingen bij aan de noodzakelijke energietransitie en daarvoor benodigde infrastructuur.
Provinciale Staten van Noord-Holland hebben op 22 oktober 2020 de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld met daarin nieuwe regels voor ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving.
Stedelijke ontwikkelingen
De Verordening stelt regels voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Deze zijn slechts toegestaan indien zij in overeenstemming zijn met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. Voor de term stedelijke ontwikkeling wordt aangesloten bij het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
De regionale afspraken betreffen nieuwe stedelijke ontwikkelingen van woningbouw, bedrijventerreinen en kantoorlocaties, detailhandel en overige stedelijke voorzieningen. Omdat het Besluit ruimtelijke ordening via de Ladder al regels stelt over 1) aantonen nut en noodzaak en 2) onderzoeken van binnenstedelijke mogelijkheden, zijn deze regels niet in de omgevingsverordening opgenomen. Daarmee staat de regionale afstemming in de omgevingsverordening centraal als het gaat om nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Regionale afstemming is niet in het Besluit ruimtelijke ordening via de Ladder geregeld en is daarom opgenomen in de omgevingsverordening. Evenals de Ladder gaat de omgevingsverordening uit van een ‘ja, mits’ voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen.
Bij de Ladder wordt onder de regio verstaan het ‘marktgebied’ of ‘verzorgingsgebied’ van de betreffende nieuwe stedelijke ontwikkeling. De inhoudelijke onderbouwing van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet zich dus richten op het markt- of verzorgingsgebied.
De noodzaak van de PALLAS-reactor in verband met de behoefte aan productie van therapeutische isotopen is reeds onderbouwd in paragraaf 3.2.3.
Bijzonder Provinciaal Landscap
De 32 meest waardevolle en kwetsbare landschappen in de provincie zijn aangewezen als ‘Bijzonder Provinciaal Landschap’ (BPL). Op deze gebieden is de provincie extra zuinig vanwege de bijzondere waarde van deze gebieden voor mens en dier. Per gebied is aangegeven welke bijzondere kernkwaliteiten aanwezig zijn. Dat kunnen ecologische, landschappelijke, cultuurhistorische of aardkundige waarden zijn. Hieronder vallen: het leefgebied voor weidevogels, waterlopen en verkavelingsvormen in oude polders, de openheid en de vergezichten in het landschap of een bijzondere bodemopbouw.
In de ruimtelijke onderbouwing van een bestemmingsplan dat een ontwikkeling in het BPL mogelijk maakt, moet worden gemotiveerd dat de ter plaatse geldende kernkwaliteiten niet worden aangetast.
Het plangebied van de voorgenomen ontwikkelingen ligt niet in een BPL-gebied, waardoor een dergelijke motivering niet noodzakelijk is.
Het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan (PVVP) is in 2013 verlopen. Het strategisch beleid voor verkeer en vervoer bestaat op dit moment uit de OV-Visie (2012), de Investeringsstrategie Noord-Hollandse Infrastructuur (2014) en het beleidskader Verkeersmanagement (2014). De provincie heeft besloten om geen nieuw Verkeers- en Vervoersplan op te stellen met het oog op de ontwikkelingen ingevolge de nieuwe Omgevingswet. Het in het PVVP verwoorde verkeers- en vervoerbeleid blijft vooralsnog van kracht en wordt geactualiseerd met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
In de Omgevingsvisie Noord-Holland 2050 is dit beleid slechts op hoofdlijnen beschreven. De ambitie van de provincie is dat de inwoners en bedrijven van Noord-Holland zichzelf of producten effectief, veilig en efficiënt kunnen verplaatsen, waarbij de negatieve gevolgen van de mobiliteit op klimaat, gezondheid, natuur en landschap steeds nadrukkelijk meegewogen worden. De provincie zet zich in voor het versterken van mobiliteitsopties die hieraan bijdragen, zoals goede OV-verbindingen, uitstekende infrastructuur voor alle modaliteiten en technologische innovatie. Inwoners en bedrijven hebben zoveel mogelijk de vrijheid om hun eigen vervoerswijzen te kiezen. Zodanig dat het totale verkeers- en vervoersnetwerk optimaal wordt gebruikt en ten dienste staat van de ruimtelijk-economische ontwikkeling. De provincie stuurt op een optimale afstemming tussen ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur.
In paragraaf 4.14 van deze toelichting is onderbouwd hoe de bereikbaarheid van het PALLAS-terrein is gewaarborgd. Daarmee is invulling gegeven aan de eisen uit het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan.
Het Waterprogramma 2016-2021 is het equivalent van het vijfde Waterbeheersplan, dat het hoogheemraadschap wettelijk verplicht is te maken. Het Waterprogramma gaat onder andere in op waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, gezond water, schoon water en crisisbeheer.
Ten behoeve van voorliggend bestemmingsplan is de Watertoets doorlopen en heeft overleg plaatsgevonden met de waterbeheerders. De waterbeheerders in het plangebied zijn Hoogheemraadschap Hollands NoorderKwartier, Rijkswaterstaat en de gemeente Schagen. In het kader van de watertoets wordt (indien relevant) ingegaan op deze aspecten. Zie hiervoor paragraaf 4.6, 4.13 en 4.15 van deze plantoelichting. Hieruit volgt dat het Waterprogramma niet in de weg staat aan het onderhavige initiatief.
De Keur heeft tot doel om waterstaatkundige objecten te beschermen. De Keur 2016 is gebaseerd op zowel de Waterschapswet als de Waterwet en de daarop gebaseerde regelgeving in het Waterbesluit, de Waterregeling en de provinciale waterverordeningen.
De Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2016 bepaalt in artikel 3.2 het volgende:
Artikel 3.2 Watervergunning waterstaatswerken en beschermingszones
Er worden met onderhavig bestemmingsplan ontwikkelingen mogelijk gemaakt die voorzien in werken die waterstaatkundige objecten raken, maar deze zijn niet dusdanig dat een watervergunning niet zou kunnen worden afgegeven. Hierover heeft overleg plaatsgevonden met het Hoogheemraadschap, welke heeft aangegeven geen probleem te zien in het verkrijgen van de benodigde watervergunning. De Keur en het Waterschapsbeleid staan dan ook niet in de weg aan de voorgenomen initiatieven.
Op 30 juni 2020 heeft de gemeenteraad van gemeente Schagen het bestemmingsplan 'Paraplu-omgevingsplan, 1e tranche' vastgesteld. Dit paraplu-omgevingsplan is een herstel-omgevingsplan, dat een doorwerking heeft op alle onherroepelijke bestemmingsplannen voor de hele gemeente. Het doel van het paraplu-omgevingsplan is de harmonisering van de geldende bestemmingsplannen, de verwerking van beleidswijzigingen in geldende bestemmingsplannen en de reparatie van omissies in geldende bestemmingsplannen.
De regels en begrippen in voorliggend bestemmingsplan zijn met het Paraplu-omgevingsplan in overeenstemming gebracht.
Op 27 oktober 2020 heeft de gemeenteraad van gemeente Schagen het bestemmingsplan 'Kustzone Petten 2020' vastgesteld. In bestemmingsplan 'Kustzone Petten 2020' zijn de voorgenomen ontwikkelingen in het kader van de kustontwikkeling van Petten geregeld. Met deze verdere invulling van de kustzone bij Petten wordt een stevige impuls gegeven aan de kern Petten en wordt bijgedragen aan de versterking van het economisch functioneren van deze kern.
De regels en begrippen in voorliggend bestemmingsplan zijn met het bestemmingsplan 'Kustzone Petten 2020' in overeenstemming gebracht.
Op 7 november 2017 heeft de gemeenteraad van Schagen het facetbestemmingsplan 'Parkeren' vastgesteld. Elke ruimtelijke functie trekt een bepaalde hoeveelheid verkeer aan en genereert daarmee een parkeerbehoefte. Bij ruimtelijke ontwikkelingen kan de vraag naar parkeerplaatsen stijgen. In dat geval is het van belang dat die ontwikkeling ook gepaard gaat met de aanleg van parkeerplaatsen. Om te waarborgen dat een bouwplan niet leidt tot parkeerproblemen, is het noodzakelijk om in bestemmingsplannen een parkeerregeling op te nemen en om parkeernormen in een gemeentelijke nota vast te leggen. Door de parkeerregeling in het bestemmingsplan in combinatie met parkeernormen in de nota kan een berekening worden gemaakt van de te verwachten parkeerbehoefte.
Het parkeeraspect kan in een bestemmingsplan worden geregeld door vast te leggen dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen of wijzigen van een functie, of bij het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid, er voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd. "Voldoende" betekent dat wordt voldaan aan de normen zoals die zijn vastgelegd in de Nota Parkeernormen Schagen 2016. Daarnaast geldt dat indien de beleidsregels uit deze nota tijdens de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging.
Bovenstaande is geregeld in artikel 22.1.1 van voorliggend bestemmingsplan, waarin een dynamische verwijzing wordt gedaan naar de Nota Parkeernormen Schagen 2016.
Ten opzichte van het bestemmingsplan 'PALLAS-reactor' zijn met betrekking tot de Structuurvisie Petten, de 'Reisgids voor ruimtelijke ontwikkelingen' en de 'Reisgids voor ruimtelijke kwaliteit' geen aspecten gewijzigd. Voor nadere inhoudelijke beschrijving van dit beleid wordt verwezen naar het bestemmingsplan 'PALLAS-reactor'.
In dit hoofdstuk is het plan getoetst aan diverse planologische- en milieuaspecten. Per aspect is in afzonderlijke paragrafen aangegeven wat de effecten zijn van de voorgenomen ontwikkelingen en wordt de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de ingreep besproken. Indien aan de orde, is aangegeven wat de consequenties van de ontwikkeling zijn voor het genoemde aspect. In enkele gevallen hebben de initiatieven eenzelfde effect op een aspect. In die gevallen is geen onderscheid gemaakt in paragrafen.
De uitbreiding van de bestemming bedrijventerrein is grotendeels gesitueerd binnen hetzelfde gebied als de LDA. Met name deze aspecten worden daarom, indien mogelijk, gezamenlijk in beschouwing genomen. Wat deze aspecten van elkaar onderscheidt, is dat de LDA een tijdelijke situatie betreft en de uitbreiding van de bestemming bedrijventerrein een permanente situatie is.
De voorgenomen ontwikkelingen leiden ertoe dat de impact op het milieu in het plangebied wijzigt. In het kader van de m.e.r.-procedure zijn de mogelijke effecten van dit nieuwe bestemmingsplan in beeld gebracht. Dit is gedaan door het vorige plan-MER uit 2017, dat is opgesteld ten behoeve van het bestemmingsplan 'PALLAS-reactor', in zijn geheel te actualiseren en toe te spitsen op de keuzes die inmiddels gemaakt zijn. Het plan-MER heeft betrekking op de milieueffecten die kunnen optreden tijdens de bouw van de reactor met bijbehorende voorzieningen, de overgangsfase waarbij de PALLAS-reactor opstart terwijl de Huge Flux Reactor (HFR) nog in productie is, en de exploitatiefase waarbij alleen de PALLAS-reactor in bedrijf is.
Voor het in bedrijf nemen en exploiteren van de reactor is een vergunning nodig in het kader van de Kernenergiewet (Kew-vergunning), waarvoor later een project-MER zal worden opgesteld.
De verschillende achtergrondrapporten behorend bij het geactualiseerde plan-MER gelden als uitgangspunt voor het beschrijven van de milieuplanologische aspecten. Deze achtergrondrapporten zijn gebaseerd op het Ontwerpkader, dat ook deel uitmaakt van het plan-MER. In de navolgende paragrafen is op hoofdlijnen de informatie uit deze achtergrondrapporten overgenomen.
De juridische borging van (mitigerende) maatregelen vindt in de meeste gevallen plaats in het vergunningentraject. De effecten die zich in de bouwfase kunnen voordoen betreffen uitvoeringsaspecten. Deze uitvoeringsaspecten die verband houden met de bouw hebben geen betrekking op het plan zelf, maar op de uitvoering daarvan. De wijze waarop uitvoering mag worden gegeven komt aan de orde bij de beoordeling van het besluit tot het verlenen van de benodigde vergunningen binnen het vergunningentraject. Maatregelen die betrekking hebben op de bouwfase of waarbij op een andere wijze is verzekerd dat deze zullen worden getroffen, worden om deze redenen niet juridisch geborgd in dit bestemmingsplan.
Tijdens de exploitatiefase zijn er enkele maatregelen die in de planregels worden vastgelegd. Dit betreffen maatregelen ter voorkoming van significant negatief effect op Natura 2000-gebieden door het opnemen van regels omtrent stikstofdepositie en lichthinder.
In Bijlage 2 bij deze toelichting is het plan-MER gevoegd. Daarin zijn ook de zelfstandig leesbare samenvatting van het plan-MER opgenomen, evenals de achtergrondrapportages.
Op het plan-MER is advies uitgebracht door de Commissie m.e.r.. Deze achtte het plan-MER voldoende om het bestemmingsplan te kunnen vaststellen. Wel moest voor de passende beoordeling aanvullende informatie worden verstrekt over de stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied Pettermerduinen. In een oplegnotitie1 op het plan-MER, gebaseerd op een aanvullende ecologische rapportage, is deze aanvullende informatie opgenomen. De betreffende stukken zijn opgenomen in Bijlage 4 tot en met 9 bij deze toelichting.
In het achtergrondrapport Archeologie (zie het betreffende achtergrondrapport bij het plan-MER) zijn de bodemverstorende effecten van de LDA en het koelwatersysteem inzichtelijk gemaakt. Voor beide aspecten is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (Goossens, 2020a en 2020b).
Ten behoeve van de LDA heeft Arcadis Nederland B.V. een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Voor het opstellen van materiaal, de ontsluiting van de bouwplaats en de bouw van reactor, is een aantal aanpassingen aan het terrein nodig waar bodemingrepen mee gemoeid gaan. Het onderzoek archeologie, in eerste instantie in de vorm van een bureauonderzoek, draagt bij aan de verdere uitwerking en vergunningverlening.
Bij de inrichting van het werkterrein en de toegangsweg is geen sprake van diepe bodemverstoringen (dieper dan 1 m -Mv). Eventueel aanwezige archeologische resten in diepere ondergrond (uit de periode Laat-Paleolithicum-Mesolithicum) blijven behouden. Op basis van de gemeentelijke beleidsadvieskaart geldt weliswaar een hoge verwachting op het aantreffen van archeologische resten, maar uit het bureauonderzoek en veldonderzoek ter hoogte van het onderzoeksgebied van de LDA blijkt dat de bodem 0,8-1,9 m -Mv verstoord is en dat de verwachting voor archeologische resten vanaf het Neolitihicum tot de Late Middeleeuwen laag is.
Er zal voor verschillende geplande bodemingrepen archeologisch vervolgonderzoek moeten worden uitgevoerd (conform het beleid van de gemeente Schagen en het vigerende bestemmingsplan 'PALLAS-reactor'). Dit zal in eerste instantie in de vorm van een karterend booronderzoek plaatsvinden. Hiervoor is een onderzoeksplan opgesteld.
Het dijklichaam wordt voor een deel afgegraven. Het betreft een historische dijk en gedeeltelijke afgraving is een aantasting van een archeologisch bekende waarde. Ter hoogte van de historische dijk is een doorsnijding onvermijdelijk, maar heeft volledig onderzoeken geen meerwaarde. Daarom wordt voorzien in een opname van het historische dijkprofiel, zodat de opbouw van de dijk kan worden bestudeerd. Daarnaast wordt in het rapport geadviseerd om het afgraven van de dijk archeologisch te begeleiden, aangezien de kans bestaat dat in deze historische grond resten van de Napoleontische veldslag van 1799 teruggevonden worden. In gebieden die niet nader onderzocht worden, blijft een verplichte melding van toevalsvondsten van kracht.
Inname uit Noordhollandsch Kanaal naar filterstation en pijpleidingen naar de
PALLAS-site
Voor het gedeelte van de kanaaloever tot het intredepunt, loopt de leiding onder het historisch bewoningslint van de Belkmerweg, een historisch erf aan de Westerduinweg en de Zijperzeedijk. De leiding wordt echter op zo een diepte geboord (HDD boring tot -35 m NAP), dat archeologisch interessante lagen, die direct onder het maaiveld worden verwacht, intact blijven. Het historisch dijklichaam blijft ook intact. De open ontgravingen bij de kanaaloever ten behoeve van het uittredepunt en het uitlegtracé liggen in een gebied met een lage verwachting op archeologische resten uit alle perioden.
Voor het gebied ter hoogte van het intredepunt op de PALLAS-site geldt dat zich in de diepere ondergrond een dekzandpakket bevindt dat een hoge verwachting heeft op het aantreffen van archeologische resten uit de vroege prehistorie. De gestuurde boring kruist deze laag. De bouwkuip van het intredepunt op de PALLAS site heeft een diepte van 4,30 m -NAP. Voor de ontgraving tot deze diepte geldt een lage archeologische verwachting.
Pijpleiding van de PALLAS site naar de Noordzee
Voor het gebied van de PALLAS-site tot de Noordzee geldt dat zich in de diepere ondergrond een dekzandpakket bevindt dat een hoge verwachting heeft op het aantreffen van archeologische resten uit de vroege prehistorie. De gestuurde boring kruist deze laag en er is een kans dat hierbij archeologische resten worden verstoord. Het grootste deel van de boring wordt op grotere diepte uitgevoerd en hierbij zijn geen archeologische resten te verwachten. De bouwkuip van het intredepunt op de PALLAS site heeft een diepte van 4,30 m -NAP. Voor de ontgraving tot deze diepte geldt een lage archeologische verwachting.
ConclusieHet aspect archeologie staat de voorgenomen ontwikkelingen niet in de weg.
Voor de locatie van de LDA is veel bodeminformatie beschikbaar, omdat er (verplichte) bodemonderzoeken zijn uitgevoerd in verband met:
In 2006 zijn tijdens een verkennend en aanvullend bodemonderzoek, in combinatie met een asbestonderzoek, twee gevallen van ernstige bodemverontreiniging vastgesteld. Beide gevallen van bodemverontreiniging zijn gesitueerd op het EHC-terrein en bevinden zich buiten het plangebied van de voorziene ontwikkelingen. Het betreft immobiele grondverontreinigingen. Uit een uitgevoerde risicobeoordeling blijkt dat bij het huidige gebruik van de locatie er geen sprake is van onaanvaardbare risico's als gevolg van de bovengenoemde bodemverontreinigingen, aangezien er geen verspreidingsrisico's bestaan. Er is daardoor geen saneringsnoodzaak. De twee gevallen zijn:
Rond gebouwen 04 en 08 is een sterke verontreiniging met PCB aangetroffen. Met een nader onderzoek is de verontreiniging voldoende in beeld gebracht. Daarna is er een saneringsplan opgesteld, maar daarvan is geen saneringsevaluatie beschikbaar.
In februari 2021 is door Arcadis een bodemonderzoek uitgevoerd om de huidige bodemkwaliteit van de LDA en het bouwterrein vast te stellen. Hierin is ook de (voormalige) PCB-verontreiniging rond gebouwen 04 en 08 onderzocht om vast te stellen of deze gesaneerd is. Uit de resultaten blijkt dat er geen PCB-verontreiniging is aangetoond.
Afbeelding 12: verontreiniging rond gebouwen NRG-terrein
In de overige bodemonderzoeken zijn geen actuele gevallen van ernstige verontreiniging geconstateerd (die nog niet gesaneerd zijn). Plaatselijk is er soms wel sprake van licht tot sterk verhoogde gehalten in de bodem, van onder meer zware metalen, PCB, PAK en minerale olie.
In 2012 zijn sterk verhoogde concentraties tritium gemeten in het grondwater in de bodem bij de HFR en daarbuiten. De tritiumverontreiniging van het grondwater was het gevolg van een lekkage in een transportleiding. Hierdoor werd water uit het primaire systeem van de HFR naar een opslagtank gevoerd. Deze lekkage is inmiddels gedicht en sinds februari 2013 vindt sanering van de 'tritiumpluim' plaats. De sanering staat onder toezicht van de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS). Via periodieke monitoring wordt de actuele 'tritiumpluim' in beeld gebracht. Voor meer informatie wordt verwezen naar het achtergrondrapport Grondwater (zie het betreffende achtergrondrapport bij het plan-MER).
Grondverzet
Voor de realisatie van de LDA en de tijdelijke toegangsweg is een aantal aanpassingen aan het terrein nodig die tot grondverzet leiden. Het bouwterrein van de LDA moet vlak zijn. Daarvoor is het noodzakelijk om het aanwezige reliëf op de EHC alsmede een gedeelte van de Zijperzeedijk af te vlakken. Ook voor de aanleg van de tijdelijke toegangsweg is het noodzakelijk om een deel van het aangrenzende duin af te graven. Op de locatie waar het dijklichaam Zijperzeedijk afgegraven wordt, worden damwanden aangelegd. Voor de inrichting van de tijdelijke toegangsweg en de LDA is daarom voorzien in de verplaatsingen van zand.
Het zand mag vanwege de waterkerende functie van de duinen het gebied niet verlaten. Daarom is het uitgangspunt dat het vrijgekomen zand van de werkzaamheden weer op de LDA wordt aangebracht. Met Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) en Staatsbosbeheer is afgesproken dat er ook mogelijkheden zijn om dit in de huidige waterkering aan te brengen. Tijdelijke opslag van duinzand op de duinlocatie vindt plaats direct ten zuiden van de tijdelijke toegangsweg.
Al deze faciliteiten worden dusdanig uitgevoerd dat ze het dagelijks bedrijf op de EHC en de omgeving zo min mogelijk beïnvloeden. Aangezien het tijdelijke bouwvoorzieningen betreft, zal het terrein na oplevering van het PALLAS-project weer teruggebracht worden naar de oorspronkelijke staat, dan wel worden gebruikt als deel van het toekomstige PALLAS-terrein.
In het plangebied van het koelwatersysteem bestaat de mogelijkheid van een aanwezige bodemverontreiniging. Daarom zijn voordat de grondroerende werkzaamheden plaatsvinden de relevante bodemdata geïnventariseerd bij de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord en de Provincie Noord-Holland. Op basis van deze bodemkwaliteitsgegevens wordt, op basis van deskundig oordeel, beoordeeld welke invloed de beoogde ontwikkelingen hebben op aanwezige bodemverontreinigingen.
Aangezien gevallen van ernstige bodemverontreiniging, in relatie tot geplande ruimtelijke ingrepen, gesaneerd dienen te worden conform een formele melding volgens de Wet Bodembescherming, kan op voorhand worden geconcludeerd dat de beoogde ontwikkelingen geen negatieve effecten zullen teweegbrengen op de bodemkwaliteit. In tegendeel: daar waar gesaneerd wordt, is per definitie sprake van een verbetering van de bodemkwaliteit.
Voor de koelwaterleidingen worden gestuurde boringen gebruikt voor de aanleg. Bij gestuurde boringen is de bodemkwaliteit alleen van belang bij de in- en uittredepunten. Alleen op die locaties worden graafwerkzaamheden uitgevoerd. Het onderzoeksgebied van de koelwaterleidingen ligt ter plaatse van de in- en uittredepunten. Het uittredepunt ligt binnen het onderzoeksgebied van de LDA dat in paragraaf 4.3.1 is beschreven. Bij het intredepunt bevinden zich geen andere locaties waar bodembedreigende activiteiten of bodemonderzoeken bekend zijn. Er zijn geen (potentiele) gevallen van (ernstige) verontreinigingen bekend.
Het Besluit bodemkwaliteit, zoals uitgewerkt in de Nota bodembeheer regio Kop van Noord-Holland, zorgt ervoor dat de kwaliteit van toe te passen grond of baggerspecie moet voldoen aan de maximale waarden zoals aangegeven op de bodemfunctieklassenkaart. Tevens moet de kwaliteit van de ontvangende bodem worden onderzocht om vast te stellen of de kwaliteit van de toe te passen grond of baggerspecie van een betere of vergelijkbare kwaliteit is. De uiteindelijke toepassingseis is afhankelijk van de strengste eis van deze dubbele toets.
Op basis van deze wettelijke en beleidsmatige kaders kan worden geconcludeerd dat de beoogde ontwikkelingen geen negatieve effecten op de bodemkwaliteit teweegbrengen. Integendeel: daar waar (eventueel) gesaneerd wordt is per definitie sprake van een verbetering van de bodemkwaliteit. Er is dan ook sprake van geen effect, of, indien er gesaneerd wordt, van een positief effect.
Maaiveldvervorming
Tussen het Noordhollandsch Kanaal en het PALLAS-terrein wordt een nieuwe leiding aangebracht door middel van een horizontaal gestuurde boring (HDD). Deze leiding kruist met particulier grondgebied (agrarisch). Conform het bouwbesluit dient de aanleg te voldoen aan de geldende wet- en regelgeving en specifiek NEN3650-1:2020 en NEN3651. Wanneer de HDD conform de vigerende regelgeving wordt uitgevoerd zou er aan maaiveld géén maaiveldvervorming mogen optreden, omdat het principe van deze boring geen omgevingsinvloed heeft. Daarbij is als randvoorwaarde onder andere een minimale gronddekking opgenomen, op basis van boorspoeldruk en praktische afwegingen, waaraan de HDD moet voldoen. Dit is voor waterstaatswerken minimaal 3 meter en voor autowegen minimaal 2 meter. Aangezien deze leiding op circa 35 meter diepte het agrarisch gebied kruist is het risico op maaiveldvervorming nihil.
Conclusie
Het aspect bodem staat de voorgenomen ontwikkelingen niet in de weg.
Voorafgaand aan de geplande werkzaamheden moet, zoals gesteld in de Arbeidsomstandighedenregeling, gezorgd worden voor een veilige werkplek. Uit dien hoofde is voorafgaand aan de geplande werkzaamheden een onderzoek naar de aanwezigheid van NGCE uitgevoerd. Dit onderzoek wordt in de regelgeving een vooronderzoek genoemd. Het vooronderzoek NGCE is uitgevoerd conform de huidige wettelijke norm, als vastgelegd in het Werkveldspecifiek Certificatieschema voor het Systeemcertificaat Opsporen Conventionele Explosieven (WSCS-OCE) en opgenomen in bijlage XII van de Arbeidsomstandighedenregeling. Het studiegebied van dit onderzoek betreft het gehele plangebied van de LDA en tijdelijke toegangsweg, de uitbreiding van de bestemming bedrijventerrein en het koelwatersysteem. Daarom worden de voorgenomen ontwikkelingen voor dit aspect gezamenlijk in beschouwing genomen.
De conclusies van de onderzoeken zijn inzichtelijk gemaakt op de bodembelastingkaart NGCE (afbeelding 19). Op deze kaart zijn verschillende verdachte gebieden NGCE weergegeven. Uit de kaart blijkt dat het hierbij concreet gaat om het Noordzeestrand, de zeereep en het noordelijke deel van het NRG en Curium-complex. Het plangebied van de voorgenomen ontwikkelingen vallen niet binnen dit gebied. De koelwaterleidingen komen wel onder het verdachte gebied te liggen, maar op dusdanige diepte dat dit geen belemmering oplevert.
Grondroerende werkzaamheden buiten de in onderstaande figuur weergegeven verdachte gebieden NGCE kunnen zonder NGCE-begeleiding en/of NGCE-detectieonderzoek worden uitgevoerd.
Afbeelding 19: Bodembelastingkaart NGCE
Conclusie De voorgenomen ontwikkelingen worden gesitueerd buiten de verdachte gebieden NGCE, waardoor het aspect NGCE geen belemmering oplevert. De koelwaterleidingen komen wel onder het verdachte gebied te liggen, maar op dusdanige diepte dat dit geen belemmering oplevert.
Tijdens de bouwfase van de Pallas-reactor worden verschillende bouwwerkzaamheden uitgevoerd. De LDA en tijdelijke toegangsweg zijn onderdeel van deze werkzaamheden. In het achtergrondrapport Geluid (zie het betreffende achtergrondrapport bij het plan-MER) is onder andere onderzoek gedaan naar de geluidbelasting op woningen, andere geluidgevoelige gebouwen en geluidgevoelige terreinen tijdens de bouw- en exploitatiefase. Het akoestisch onderzoek voor de beschrijving van de effecten op de woonomgeving wordt ook gebruikt voor de beschrijving van de effecten op natuur. Laatstgenoemde effecten zijn beschreven in het achtergrondrapport Natuur.
Veel van de werkzaamheden zullen niet gelijktijdig plaatsvinden, maar worden achtereenvolgens uitgevoerd. Voor de bouwfase is daarom onderscheid gemaakt in meerdere fases, welke weer zijn onderverdeeld in sub-fases met bijbehorende bouwwerkzaamheden. Per sub-fase is het materiaal met bijbehorende geluidproductie en representatieve bedrijfstijd vergeleken voor een representatieve dag.
De LDA is alleen benodigd ten behoeve van de bouw van de Pallas-reactor. Het terrein wordt na afloop van de werkzaamheden zoveel mogelijk teruggebracht naar de oorspronkelijke staat. Het aspect geluid is voor de LDA daarom alleen van belang in de bouwfase en niet in de exploitatiefase van de Pallas-reactor.
Indirecte geluidhinder verkeer
Uit het achtergrondrapport Verkeer blijkt dat de N503, het noordelijke deel van de N502 (ten noorden van de Sint Maartenszee) en de zeeweg minder geschikt zijn om bouwverkeer (vrachtwagens) over af te wikkelen. In voorgenoemd rapport wordt voorgesteld om deze wegen voor het bouwverkeer te verbieden.
Voor de beoordeling van de indirecte geluidhinder vanwege het vrachtverkeer, is er daarom van uitgegaan dat al het bouwverkeer vanuit zuidelijke richting, de N9 en N502 (Pettemerweg/Westerduinweg) langs Petten zal worden afgewikkeld. Voor de personenauto's is ervan uitgegaan dat 25% in noordelijke richting en 75% in zuidelijke richting wordt afgewikkeld.
Maatregelen geluidbronnen exploitatiefase
Om de geluidbelasting op de omgeving zoveel mogelijk te beperken, wordt een aantal bronnen, zoals ventilatoren, koelinstallaties en luchtbehandelingskasten in een verdiept gelegen installatiehof op het dak van het 'logistics building' geplaatst. Hierdoor wordt het geluid in alle richtingen in belangrijke mate afgeschermd. Aanvullend wordt op diverse gebouwen een groot aantal ventilatoren, ventilatieopeningen en luchtbehandelingskasten voorzien van een geluiddemper.
Onderzoeksresultaten bouwfase
Uit het onderzoek blijkt dat in de dagperiode in alle bouwfasen wordt voldaan aan de dagwaarde van 60 dB(A) van het Bouwbesluit 2012, waarbij een onbeperkte blootstellingsduur is toegestaan. In de avond- en nachtperiode vinden in principe geen bouwwerkzaamheden plaats, behoudens de continue stort van beton. Op de dagen dat er continu beton wordt gestort, wordt de in de Circulaire Bouwlawaai 2010 aanbevolen richtwaarde van 40 dB(A) in de nachtperiode met 1 dB(A) overschreden. Deze geringe overschrijding van de richtwaarde treedt slecht bij één woning op, te weten de Westerduinweg 20 te Sint Maartensvlotbrug. Gezien de geringe overschrijding, het feit dat deze slechts bij één woning optreedt en het aantal dagen dat deze overschrijding optreedt beperkt zal zijn, wordt dit aanvaardbaar geacht. De overschrijding lijkt oplosbaar door een iets strengere eis aan de geluidemissie van de betonpompen te stellen. PALLAS is voornemens om deze maatregelen te treffen en zal dit als eis aan de aannemer opleggen.
Onderzoeksresultaten exploitatiefase
Tijdens de exploitatiefase wordt bij alle woningen voldaan aan de aanbevolen richtwaarde voor een landelijke omgeving. Het aantal verkeersbewegingen van en naar de inrichting wijkt slechts beperkt af van de huidige situatie. Dit heeft echter geen effect op de dichtstbijzijnde woningen.
Met het plan-MER is onderzoek gedaan naar het aspect geluid tijdens de gebruiksfase van het koelwatersysteem.
In de exploitatiefase zijn de koelwaterleidingen in gebruik. De relevante geluidbronnen tijdens de gebruiksfase betreffen een afzuigventilator van de machinekamer, luchtinlaat verbrandingsmotor brandbestrijding pomp, uitlaat verbrandingsmotor brandbestrijding pomp en SCS pompen.
Voor de beoordeling van de exploitatiefase is in eerste instantie getoetst aan de richtwaarde van 40 dB(A) etmaalwaarde voor een landelijke omgeving. De eventuele geluidhinder is dan minimaal. Bij overschrijding van de richtwaarde wordt getoetst aan de grenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde voor een nieuwe inrichting. Als net aan de grenswaarde wordt voldaan, mag verwacht worden dat er hinder optreedt, maar wordt het hinderniveau nog acceptabel geacht.
In de exploitatiefase wordt bij alle woningen voldaan aan de richtwaarde voor een landelijke omgeving.
Het aantal verkeersbewegingen van en naar de inrichting wijkt slechts beperkt af van de huidige situatie. Dit heeft geen relevant effect op de dichtstbijzijnde woningen.
Conclusie
Het aspect geluid staat niet in de weg aan de voorgenomen ontwikkeling.
In relatie tot grondwater is onderzocht wat de voorgenomen ontwikkelingen voor effecten hebben op de grondwaterstand, stijghoogte, grondwaterstroming en het zoutgehalte van het grondwater. Voor meer informatie wordt verwezen naar het achtergrondrapport Grondwater (zie het betreffende achtergrondrapport bij het plan-MER). De modelstudie strekt zich uit over het gebied zoals weergegeven in afbeelding 13.
Afbeelding 13: Studiegebied grondwatermodellering met het regionale model (zwarte lijn) en de gedetailleerde uitsnede rond de reactorlocaties (gele lijn)
Bij de bouw van de PALLAS-reactor wordt in principe geen grondwater onttrokken. Wel worden diepe damwanden toegepast als grondkerende constructie langs de LDA en toegangsweg. Deze ondergrondse constructies en damwanden hebben invloed op grondwaterstanden en -stroming, stijghoogtes en de verdeling van zoet en zout grondwater. De effecten zijn uitgedrukt in:
Wat voor één beoordelingscriterium nadelig is, kan voor een ander criterium juist positief zijn. Bijvoorbeeld een grondwaterstandsverlaging kan een negatief effect op de vegetatie hebben, maar dit kan ook betekenen dat de bestaande permanente grondwaterbeheersing minder nodig is.
Grondwaterstanden en stijghoogten
De damwanden, die als grondkerende constructies langs de LDA en de toegangsweg worden aangebracht, worden na de bouwfase verwijderd. Het effect op de stijghoogte in de watervoerende pakketten vanaf circa NAP -8 m door de bouw van het reactorgebouw en de diepwanden is zeer gering, in de orde van grootte van enkele millimeters. Dit effect strekt zich tot enkele tientallen meters rond het reactorgebouw uit en beperkt zich dus tot de EHC.
Grondwaterkwaliteit
De berekende effecten op de chlorideconcentraties ten gevolge de opstuwing en verlaging van de grondwaterstanden en stijghoogtes rond het reactorgebouw en het pomphuis zijn niet significant (kleiner dan 1 mg/l). Hierdoor wordt verwacht dat ook de blokkade van de grondwaterstroming door de damwanden onder het NHC geen significant effect op de chlorideconcentraties zal hebben.
Voor de damwanden langs de LDA dalen de berekende freatische grondwaterstanden niet tot NAP +0 m of lager. Hierdoor wordt voorkomen dat brak of zout water uit de diepere watervoerende pakketten door de slecht doorlatende laag onder het duinzand en het Laagpakket van Walcheren omhoog kan kwellen. De damwanden zullen daarom geen effect op de freatische grondwaterkwaliteit hebben.
Afgeleide effecten:
• Vegetatie (verdroging, verzilting): de freatische grondwaterstand in de duinen ten oosten van het reactorgebouw daalt met 1 tot 5cm. Waar damwanden worden toegepast als grondkerende constructies langs de LDA en de toegangsweg is de kans op een groter, tijdelijk, effect op de grondwaterstanden in de duinlichamen aanwezig. Wanneer de damwanden na de bouwfase worden verwijderd is dit effect afwezig in de exploitatiefase. De grondwaterstand in de natte duinvalleien wordt niet door beïnvloed. De effecten reiken niet tot in het Natura 2000-gebied.
• Gebouwen (risico op zettingsschade): de effecten op de grondwaterstand en stijghoogte zijn zo gering dat er geen risico op zetting wordt verwacht. De grootste effecten van de damwanden langs de LDA en toegangsweg treden op in de duinlichamen die niet zettingsgevoelig zijn (bestaan uit zand) en waar geen bebouwing op aanwezig is.
• Duinen als onderdeel van de zeewering (risico op zetting): er treden effecten op de grondwaterstand in de duinlichamen op als gevolg van de damwanden langs de LDA en de toegangsweg. Omdat de duinen zelf uit zand bestaan, wordt geen zetting verwacht.
• Landbouw (droogteschade, schade als gevolg van verzilting): er treedt geen verandering van de grondwaterstanden in het landbouwgebied ten oosten van de reactor op. Wel neemt de flux van (zoet) grondwater vanuit de duinen af als gevolg van de damwanden langs de LDA en de toegangsweg. Deze grondwaterflux wordt onderschept door de sloot ten oosten van de Westerduinweg. De vermindering van de flux naar deze sloot is verwaarloosbaar klein ten opzichte van de inhoud van dit watersysteem en de hoeveelheden water die via de sloot worden aangevoerd.
• Grondwateronttrekkings- of infiltratiesystemen: de grondwaterstand ter hoogte van de bestaande gebouwen direct ten westen van het reactorgebouw kan hoger worden. Dit effect wordt gemitigeerd door de aanleg van een drainage en infiltratiesysteem rondom het reactorgebouw. Er zal daarom geen effect optreden op de beheersonttrekking ter plaatse.
• Mobiele verontreinigingen (invloed op beheersing): op de NRG-locatie vindt een grondwateronttrekking plaats als sanering van een tritiumverontreiniging in het grondwater. NRG is verplicht de verspreiding van het tritium te blijven monitoren. De tritiumverontreiniging ligt buiten het invloedsgebied (het gebied waar de grondwaterstand met 5 cm of meer verandert) van de verhoging en verlaging van de grondwaterstanden rond het reactorgebouw.
Aanleg verharde oppervlakken
De aanleg van (half-verharde) oppervlakken vermindert plaatselijk de inzijging van neerslag en zal meer oppervlakkige afvoer tot gevolg hebben. Veel van het terrein is nu echter ook verhard of bebouwd. Hierdoor neemt de grondwateraanvulling in de westelijke helft van de meest oostelijke duinenrij (de Zijperzeedijk) af. De freatische grondwaterstand zal daar dalen.
Intensivering van verkeer veroorzaakt verontreiniging van het afstromend wegwater. Tevens is er een kans op calamiteiten (bijvoorbeeld lekkages van brandstoftanks). Ook dienen voorzieningen te worden getroffen voor opvang, zuivering en afvoer van het afstromend water. Bij de daadwerkelijke de uitbreiding zal hier rekening mee worden gehouden.
De aanleg van verhard oppervlak kan negatieve effecten hebben op de grondwater kwantiteit en kwaliteit. Deze effecten dienen te worden gemitigeerd door zorgvuldig gebruik van kritische stoffen, opvang, zuivering en infiltratie van het afstromend wegwater. Voor het infiltreren van regenwater op de nieuwe verhardingen en halfverhardingen zijn greppels/zaksloten in het ontwerp van de LDA opgenomen.
Conclusie
Het aspect grondwater staat de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.
Tussen het filterstation en het Noordhollandsch Kanaal worden twee leidingen geboord door middel van GFT (Gesloten Front Techniek) boringen. Vanaf het filterstation worden twee leidingen gelegd naar het PALLAS-plot. Deze boring vindt plaats door middel van een HDD (Horizontal Directional Drilling) techniek. Het intredepunt van de boor is op het PALLAS-plot. Het uittredepunt van de boor is op circa 300 meter vanaf de filterput, vanwege de benodigde uitleg-lengte en de bocht in dit tracé. Het laatste deel vanaf het uittredepunt naar de filterput wordt in open ontgraving gelegd. Bij deze boringen zal geen bemaling nodig zijn, afgezien van een kleine open bemaling binnen de damwanden om intredend regenwater af te voeren. Er treden dan ook geen effecten naar het grondwater op.
Tussen het filterstation en het uittredepunt van de boor (300m afstand van het filterstation) wordt de leiding in een open sleuf gelegd. Aangenomen wordt dat deze sleuf binnen damwanden wordt ontgraven, niet tot in de klei- en veenlaag vanaf circa NAP -3 m reikt en dat geen spanningsbemaling nodig is. In dit geval zal geen bemaling, afgezien van een kleine open bemaling binnen de damwanden om intreden regenwater af te voeren, nodig zijn en treden geen effecten naar het grondwater op.
Om effecten van uitspoeling van zout uit het uitgegraven zand te voorkomen, wordt dit zand in een depot gelegd met een dichte vloer (bijvoorbeeld een folie) en wordt het uitkomende water opgevangen en afgevoerd.
Conclusie
Het aspect grondwater staat de voorgenomen ontwikkelingen niet in de weg.
Binnen het plangebied zijn relevante kabels en leidingen aanwezig. Tussen de EHC en de Westerduinweg is een leidingstrook gelegen. Deze heeft in het vigerende bestemmingsplan 'PALLAS-reactor' de dubbelbestemming "Leiding - Leidingstrook" gekregen en wordt gebruikt ten behoeve van leidingen voor de EHC. Daar waar de koelwaterleidingen de leidingstrook doorkruisen, worden de minimale vereisten van de van toepassing zijnde NEN-normering aangehouden. De koelwaterleidingen zijn voorzien op circa -35 m NAP landwaarts en -50 m NAP zeewaarts en vormen daarmee geen belemmering voor de huidige leidingstrook.
De leidingenstrook heeft geen effecten op de planontwikkeling en evenmin heeft de planontwikkeling effecten op de leidingenstrook.
Conclusie Het aspect kabels en leidingen staat de voorgenomen ontwikkelingen niet in de weg.
Het plangebied ligt in een kustlandschap. Deze combinatie van zee, strand, duinen en achterliggende (bloembollen)polders wordt in Nederland zeer waardevol gevonden. Dit is niet alleen uit oogpunt van landschappelijke kwaliteit, maar zeker ook vanuit recreatief- en agrarisch oogpunt. Voor meer informatie wordt verwezen naar het achtergrondrapport Landschap, cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit (zie het betreffende achtergrondrapport bij het plan-MER).
Fysieke aantasting landschappelijke karakteristiek en waarden
Op het terrein van de EHC wordt de LDA aangelegd. Om verkeersbewegingen tussen het PALLAS-terrein en het werkterrein te realiseren, wordt een tijdelijke toegangsweg aangelegd van de Westerduinweg N502 naar het PALLAS-terrein. Hiervoor moet een deel van de Zijperzeedijk worden afgegraven. De duinstreek bestaat uit jonge duinen die voor een groot deel liggen op oudere duinen en strandwallen. Het gebied is over het algemeen nog zeer gaaf en representatief. Een deel van de duinen is pas aangestoven sinds de bedijking van de Zijpe (Zijperzeedijk, 1596) en behoren tot de (zeer) jonge duinen.
De LDA betreft echter een tijdelijke situatie. Na afloop van de werkzaamheden wordt het terrein ter plaatse van de natuurbestemming weer teruggebracht naar de oorspronkelijke staat. De geplaatste voorzieningen worden weggehaald en ook het grootste deel van het zand wordt weer teruggeplaatst.
Voor de bouw van de PALLAS-reactor wordt een bouwkuip uitgegraven. Hierdoor zullen de omliggende duinen beperkt worden aangetast. Het terrein rondom het reactorgebouw wordt opgebouwd door zand aan te brengen (van 3,5 m +NAP) tot een hoogte van 6 m +NAP met zand uit de bouwkuip. De nieuwe reactor ligt binnen het reeds aangetaste deel van de duinen. Omdat het duingebied een dynamisch systeem is en verstuiving en duinvorming plaatsvinden, zijn de negatieve effecten beperkt en is er niet tot nauwelijks sprake van invloed op de kwaliteit van de landschappelijke karakteristiek als geheel.
Fysieke aantasting historische geografie en (steden)bouwkunde
Op het terrein van de EHC en in de directe omgeving zijn geen bijzondere historisch geografische- en/of historisch (steden)bouwkundige waarden aanwezig. Ten gevolge van de inrichting van het bouwterrein en de tijdelijke toegangsweg zijn dan ook geen effecten te verwachten.
Toekomstwaarde
De dynamische processen in de duinen zullen niet significant in positieve of negatieve zin worden beïnvloed tijdens de bouwfase van de tijdelijke ontsluitingsweg en het werkterrein, of na realisatie van de voorgenomen activiteiten.
Conclusie Het aspect landschap, cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit staat de voorgenomen ontwikkelingen niet in de weg.
Fysieke aantasting landschappelijke karakteristiek en waarden
Vanaf het Noordhollandsch Kanaal worden twee leidingen onder de rijksweg N9 doorgeboord naar de filterput. Ten behoeve van de filterput wordt in de polder op korte afstand van de Parallelweg een filterstation gerealiseerd. De leidingen worden tussen de filterput en het uittredepunt (over een lengte van circa 300 m) aangelegd middels open ontgraving. De te graven leidingen volgen de verkavelingsstructuur van de polder en worden vervolgens richting het PALLAS-terrein aangelegd middels gestuurde boring. Het intredepunt bevindt zich op het PALLAS-plot. Het uitlegtracé is naar verwachting de parallelweg langs de N9 naar het zuiden. De uitvoeringsmethode en sleufbreedte is gericht op het minimaliseren van de grondwateronttrekking. De grond zal op dezelfde wijze worden aangevuld als deze is uitgegraven. Het bouwwerk van het filterstation is landschappelijk van ondergeschikt belang. Er zijn ten gevolge van het secundaire koelsysteem geen effecten te verwachten op landschappelijke waarden.
Fysieke aantasting historische geografie en (steden)bouwkunde
Bij de aansluiting van het koelwatersysteem moet rekening worden gehouden met de cultuurhistorische betekenis van het Noordhollandsch Kanaal en het intacte polderlandschap van de Zijpe- en Hazepolder. Uitgangspunt is het behouden van het kanaal als lijnstructuur met bijbehorende – als provinciaal monument beschermde – pontonbruggen en het verharde Jaagpad langs het Noordhollandsch Kanaal in de vorm van de Rijksweg N9. Het pomphuis voor de secundaire koeling wordt op het PALLAS-terrein gerealiseerd. De leidingen vanaf de kanaaloever worden onder de Rijksweg N9 geboord naar de filterput. Vanwege deze aanlegwijze is fysieke aantasting van historisch geografische of historisch (steden)bouwkundige waarden uitgesloten.
Belevingswaarde
De leidingen van het koelwatersysteem worden grotendeels door de polder gelegd middels gestuurde boring. Het intredepunt bevindt zich op het PALLAS-terrein. Het pompstation wordt ook op het PALLAS-terrein gepositioneerd. In de polder zijn de opgaande elementen die ten behoeve van de voorgenomen activiteit worden gerealiseerd het filterstation met bijbehorende toegang voor onderhoud en leverantie van zout. Hoewel dit lokaal een negatief effect heeft op de belevingswaarde van het polderlandschap, is dit effect niet significant en leidt niet tot een negatieve beoordeling voor de belevingswaarde.
Gebruikswaarde
Ten aanzien van de het secundaire koelsysteem is het grondgebruik boven het leidingtracé door de polder relevant. De leiding wordt echter middels gestuurde boring aangelegd en geboord tot een diepte van -35 NAP van het Noordhollandsch Kanaal naar het PALLAS-terrein. Er is meer dan 1,50 meter aan vrije bodemruimte boven de leiding(en) beschikbaar, waardoor geen sprake zal zijn van beperkingen in het grondgebruik. Alleen tussen de filterput en het uittredepunt in de polder (circa 300 meter) worden de leidingen middels open sleufontgraving aangelegd. Eventuele andere landbouwkundige activiteiten die problemen zouden kunnen veroorzaken (glastuinbouw etc.) zijn conform het bestemmingsplan niet mogelijk. Het filterstation heeft lokaal een beperkte invloed op de gebruikswaarde van de polder maar is niet significant. Er zijn geen effecten te verwachten op het gebruik c.q. de geschiktheid voor activiteiten in het landschap.
Toekomstwaarde
Door de gestuurde boring van de leidingen van het koelwatersysteem onder de grond door de polder zijn er geen landschappelijke processen die worden beïnvloed. Er zijn geen effecten te verwachten op de toekomstbestendigheid van het landschap (adaptief vermogen).
ConclusieHet aspect landschap, cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit staat de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.
De bouwwerkzaamheden zullen voornamelijk in de dagperiode tussen 7.00 en 19.00 uur plaatsvinden. Alleen in de winterperiode is in de ochtend (7.00 – 8.30 uur) en in de namiddag en vroege avond (16.00 – 19.00 uur) bouwverlichting nodig. Afhankelijk van de gemeten daglichtsterkte zal bouwverlichting nodig zijn indien minder daglichtsterkte wordt gemeten dan de minimale verlichtingssterkte voor bouwterreinen. Buiten werktijden staat gedurende de schemering en de nacht veiligheidsverlichting met een beperkte lichtsterkte aan. Er zal enkel ledverlichting worden toegepast.
Incidenteel kunnen de bouwwerkzaamheden voor een beperkte periode buiten de reguliere werktijden plaatsvinden. In dat geval is het gebruik van kunstmatige verlichting noodzakelijk, maar zal deze beperkt worden. Vanwege veiligheidsredenen zal er altijd een minimaal verlichtingsniveau zijn van 4 lux. Om de effecten in de nachtperiode ten gevolge van kunstmatige verlichting op het bouwterrein en langs de tijdelijke toegangsweg te voorkomen, dient bij de realisatie van het bouwterrein een afstand van circa 30 meter (ten opzichte van woningen) in acht te worden genomen. Het betreft de minimale afstand van de lichtbron tot de woning.
Tijdens de bouwfase wordt verlichting gericht op de bouwplaats op een dusdanige manier dat uitstraling naar de omgeving zoveel mogelijk beperkt blijft. Dit kan worden gedaan door het aanbrengen van kappen en verlichting op palen niet te hoog te plaatsen. Het is de bedoeling om alleen de bouwplaats en niet de omgeving te verlichten.
De vereiste verlichtingssterkte kan per activiteit sterk variëren. De vereiste verlichtingssterkte voor bouwterreinen varieert van 20 tot 200 lux. In het achtergrondrapport Licht (zie het betreffende achtergrondrapport bij het plan-MER) is uitgegaan van een verlichtingssterkte op de beoogde locatie van de PALLAS-reactor, de LDA en langs het tracé van de koelleiding ter plaatse van de tijdelijke ontgraving van circa 200 lux. Langs de tijdelijke toegangsweg wordt uitgegaan van 50 lux. Om veiligheidsredenen wordt ook in de exploitatiefase voor de locatie van de PALLAS-reactor uitgegaan van 200 lux. Dit betreft een conservatieve benadering en levert een worst case-aanname op voor verlichting.
Om het effect van de verlichtingsinstallatie tijdens de bouwfase te beoordelen, dient de ontwerpende partij per fase een lichtberekening te leveren. In het achtergrondrapport Licht zijn daar randvoorwaarden aan gesteld. Het gebruik van kunstlicht na zonsondergang en voor zonsopkomst moet worden beperkt en uitstraling zoveel mogelijk worden voorkomen. De verlichtingssterkte in de omgeving kan worden gereduceerd door:
Om te beoordelen of het lichtontwerp voldoet aan de in het rapport genoemde voorwaarden, dient in de bouwfase een lichtontwerp inclusief bijbehorende lichtberekeningen opgesteld te worden door de aannemer.
Uit de berekeningen in het lichtonderzoek blijkt dat de verlichtingssterkte ter plaatse van Natura 2000-gebied ten gevolge van de werkzaamheden op de site en het bouwterrein onder de norm van 0,1 lux ligt. Effecten op het Natura 2000-gebied in de gebruiksfase zijn uitgesloten. Eventuele effecten op aanwezige soorten zijn onderzocht in de Soortenbeschermingstoets PALLAS-reactor, behorend bij het plan-MER.
De uitbreiding van de bestemming bedrijventerrein leidt niet tot een grote toename van de verlichtingssterkte. De verlichting reikt verder vanwege het vergroten van het terrein, maar met de uitbreiding worden geen andere activiteiten mogelijk gemaakt dan de activiteiten zoals beschreven in het vigerende bestemmingsplan 'PALLAS-reactor'. Het gaat slechts om een beperkte uitbreiding van het terrein. De uitbreiding zal dan ook niet leiden tot een overschrijding van de norm.
Conclusie
Het aspect licht staat de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.
In het achtergrondrapport Licht, behorend bij het plan-MER, is ten behoeve van de aanleg van het koelwatersysteem onderbouwd hoe door middel van mitigerende maatregelen aan de norm voor verlichttingssterkte kan worden voldaan. In de gebruiksfase van het koelwatersysteem is veel minder verlichting nodig dan in de aanlegfase. Als in de aanlegfase aan de norm voor verlichtingssterkte wordt voldaan, zal in de exploitatiefase ruimschoots aan de norm worden voldaan.
Conclusie
Het aspect licht staat niet in de weg aan de voorgenomen ontwikkeling.
Ten behoeve van voorliggend bestemmingsplan heeft onderzoek plaatsgevonden voor het aspect luchtkwaliteit, zie hiervoor het achtergrondrapport Luchtkwaliteit behorend bij het plan-MER. Zie voor meer informatie het achtergrondrapport Luchtkwaliteit (zie het betreffende achtergrondrapport bij het plan-MER).
De LDA dient onder meer ter opslag van materiaal, materieel en grond (in de open lucht). Eventuele overlast door de verspreiding van stuifgevoelige materialen wordt voorkomen door het spuiten van water en/of korstvormer. De uitbreiding van het bedrijventerrein maakt niet meer (potentiële) emissiebronnen mogelijk dan waar het bestemmingsplan 'PALLAS-reactor' in voorziet.
De enige luchtemissiebron in de exploitatiefase is wegverkeer van en naar de LDA, via de tijdelijke toegangsweg. Het betreft verkeersbewegingen van personenauto's van personeel en transportbewegingen van vrachtverkeer.
Uit het onderzoek blijkt dat de voorgenomen ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie fijnstof (PM10 en PM2,5) of stikstofdioxide (NO2).
Conclusie Het aspect luchtkwaliteit staat de voorgenomen ontwikkelingen niet in de weg.
Alle pompinstallaties voor koelwater en andere voorzieningen worden onder normale operationele omstandigheden elektrisch aangedreven en zijn daarom niet meegenomen als emissiebron.
Tijdens de gebruiksfase leiden de koelwaterleidingen niet tot luchtemissies.
Conclusie Het aspect luchtkwaliteit staat de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.
PALLAS wil in aanvulling op het bestemmingsplan 'PALLAS-reactor' de bestemming 'natuur-duin' op een aantal locaties op de EHC wijzigen in een bedrijfsbestemming. Daarnaast is voorzien om locaties met een natuurbestemming tijdelijk te bestemmen als bouwterrein. Afbeelding 11 laat zien om welke locaties het gaat. Op deze locaties zijn de volgende ontwikkelingen voorzien:
1. Tijdelijke aansluiting Westerduinweg (N502): de tijdelijke toegangsweg maakt voor een groot deel onderdeel uit van het LDA-terrein. Uitgezonderd is de daadwerkelijke aansluiting op de provinciale weg.
2. LDA: in het aangegeven deel wordt een tijdelijk bouwterrein ingericht en wordt het vrijgekomen zand van de werkzaamheden aangebracht.
3. Omlegging rijbaan en voetpad: het voornemen is om de bestaande “kronkel” in de weg recht te trekken. Het is hiervoor noodzakelijk om een deel van het aangrenzende duin af te graven.
4. Efficiënter ruimtegebruik van te realiseren bebouwing en aanliggend bedrijventerrein; de natuurbestemming dient daarvoor te worden aangepast in ‘bedrijventerrein-bijzonder bedrijventerrein’ met op sommige delen de functieaanduiding ‘concentratiegebied nucleaire activiteiten’.
De huidige natuurbestemming is bedoeld voor behoud en herstel van de daar voorkomende of daaraan eigen natuurlijke en landschappelijke waarden. Deze bestemming gaat niet altijd samen met de ontwikkeling en gebruik van het bedrijventerrein.
Afbeelding 11: Locaties waar wijzigingen zijn voorzien
Aanwezigheid van natuurwaarden
Op 23 april 2019 is door Arcadis Nederland B.V. een bezoek gebracht aan de EHC. Aan de hand van dat veldbezoek zijn de bestaande natuurwaarden in beeld gebracht ter plaatse van de gewenste uitbreidingen, en de mogelijkheden om het verlies van deze natuurwaarden te compenseren. Voor een toelichting van de relevante natuurwaarden per locatie wordt verwezen naar de memo 'Uitbreiding bedrijventerrein Pallas - compensatie natuurwaarden', die als Bijlage 3 bij deze toelichting is opgenomen. Het gaat hierbij om specifieke vegetaties en functies binnen de gebieden waar aanpassing van het planologisch regime is voorzien, zoals zeldzame planten en dieren die leven in het plangebied van PALLAS. De beschreven natuurwaarden zijn vanuit ecologisch oogpunt waardevol, maar ze zijn niet beschermd. Een bescherming ontbreekt omdat de locaties van de voorziene functiewijzigingen niet zijn gelegen binnen Natura 2000-gebied of het Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Gevolgen van de ontwikkelingen en te nemen maatregelen
De voorgenomen ontwikkelingen gaan ten koste van de aanwezige, beperkte natuurwaarden. Dit zijn echter geen onderscheidende waarden binnen de EHC: vergelijkbare waarden zijn op andere delen van de EHC ook aanwezig.
Het aanbrengen van zand dat vrijkomt tijdens de bouw van de PALLAS-reactor in de huidige waterkering is voor een deel als positief te betitelen: de huidige vegetatie wordt weer teruggezet naar een eerder stadium, hetgeen nu ontbreekt op de EHC door gebrek aan beheer en dynamiek. Dit heeft positieve effecten op de zandhagedis.
Omdat verstuiving niet wenselijk is, wordt de Zijperzeedijk vol geplant met helm. Vegetatie van helm is weinig aanwezig op de EHC en dergelijke vegetatie zorgt voor enige afwisseling in het duin. Vanuit de aangrenzende delen van de Zijperzeedijk kunnen aanwezige natuurwaarden zich weer uitbreiden.
Voor de locaties waar de natuurbestemming permanent verloren gaat, wil PALLAS komen tot een vorm van compensatie voor Staatsbosbeheer. Uitbreiding van de bestemming natuur is niet mogelijk op, of in de nabijheid van de EHC: buiten de EHC ligt Natura 2000-gebied en binnen de EHC zijn de delen die niet bestemd zijn als bedrijventerrein al bestemd als natuur. Daarom is gekeken naar de mogelijkheden voor een kwalitatieve verbetering. De kwalitatieve verbetering als gevolg van de maatregelen is evenredig aan de permanent te verliezen natuurwaarden. De maatregelen bestaan uit het verwijderen van rimpelroos, het eenmalig chopperen of plaggen van delen van het oude duin en het uitvoeren van beheer in de delen van de EHC. Deze maatregelen worden genomen in overleg met Staatbosbeheer.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkelingen leiden niet tot het verlies van unieke natuurwaarden. Vanwege bestaande verstoring en gebrek aan beheer zijn de natuurwaarden in de aangegeven delen beperkt. Het grootste effect is dat het areaal van aanwezige natuur afneemt als gevolg van de ontwikkelingen, waarbij het grootste deel geen permanente afname betreft, omdat de natuur op de Zijperzeedijk weer kan herstellen. Het terugzetten van de vegetatie heeft echter ook (tijdelijke) positieve effecten, omdat bijvoorbeeld open zandige plekken (die bijvoorbeeld gunstig zijn voor zandhagedis) vrijwel niet aanwezig zijn in de huidige situatie.
DE aanwezige natuurwaarden staan de voorgenomen ontwikkeling dus niet in de weg.
Soortenbeschermingstoets
De effecten op beschermde soorten zijn beschreven in de soortenbeschermingstoets. Deze toets is opgenomen als bijlage bij het achtergrondrapport Natuur (zie het betreffende achtergrondrapport bij het plan-MER). Voor verschillende beschermde soorten zou zonder maatregelen sprake zijn van effecten en overtreding van verbodsbepalingen. In de soortenbeschermingstoets is daarom een aantal maatregelen opgenomen, die PALLAS gaat uitvoeren. Door deze maatregelen is op twee soorten na geen sprake meer van mogelijke overtreding van de verbodsbepalingen van de Wnb.
Na het doorvoeren van de maatregelen blijft voor de rugstreeppad en zandhagedis mogelijk nog overtreding van verbodsbepalingen over. PALLAS heeft hiervoor een ontheffing aangevraagd op grond van de Wnb.
Omdat de effecten zeer gering zijn en effecten met overnemen van voorschriften grotendeels te voorkomen zijn, staan beschermde soorten de bouw van de PALLAS-reactor niet in de weg.
Naast alle beschermde soorten, komen in het projectgebied ook verschillende soorten voor die niet beschermd zijn, of waarvoor geen vrijstelling geldt. Hierbij gaat het om soorten als de veldmuis en konijnen. Als gevolg van de werkzaamheden worden mogelijk verblijfplaatsen en leefgebied van deze algemeen voorkomende vrijgestelde of niet-beschermde soorten aangetast. Daarnaast worden mogelijk individuen onopzettelijk gedood of verwond. In het kader van de zorgplicht van artikel 1.11 van de Wnb worden maatregelen genomen om dit zoveel mogelijk te voorkomen.
Ten behoeve van het bestemmingsplan 'PALLAS-reactor' heeft met betrekking tot het koelwatersysteem onderzoek plaatsgevonden voor het aspect natuur (zie het betreffende achtergrondrapport bij het plan-MER). Daaruit blijkt het volgende:
Soortenbeschermingstoets
Het inlaten van koelwater in het Noordhollandsch Kanaal kan leiden tot het inzuigen van vissen. Het inzuigen kan leiden tot het verwonden of doden van vissen. Om dit effect tot een minimum te beperken wordt voor het inlaatpunt langs het kanaal een rooster geplaatst. Aanvullende voorschriften om effecten op vissoorten in het Noordhollandsch Kanaal te beperken zijn onderdeel van het Ontwerpkader. Een maatregel die alle sterfte of verwonding van vis voorkomt, is niet beschikbaar.
Voor de opening in het kanaal wordt een grof inlaatscherm geplaatst. Dit scherm zorgt ervoor dat de inzuiging van vissen beperkt blijft. Ook komt er een leiding voor een visretoursysteem. Deze leiding wordt echter aan beide zijden afgedicht en pas gebruikt indien dit nodig blijkt te zijn. De aantasting van het leefgebied van de rivierdonderpad is beperkt door het werkgebied in het natte profiel van het kanaal zo klein mogelijk te houden.
Conclusie Het aspect natuur staat de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.
De reactor wordt gebouwd in de directe omgeving van Natura 2000-gebieden. Eén van de benodigde besluiten is daarom een vergunning in het kader van de Wet Natuurbescherming. De passende beoordeling, behorend bij het plan-MER, heeft als basis gediend bij het Achtergrondrapport Natuur (zie het betreffende achtergrondrapport bij het plan-MER). Uit de passende beoordeling volgt dat stikstof geen probleem vormt in relatie tot de voorgenomen ontwikkelingen.
Op het plan-MER is advies uitgebracht door de Commissie m.e.r.. Deze achtte het plan-MER voldoende om het bestemmingsplan te kunnen vaststellen. Wel moest voor de passende beoordeling aanvullende informatie worden verstrekt over de stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied Pettermerduinen. In een oplegnotitie op het plan-MER, gebaseerd op een aanvullende ecologische rapportage, is deze aanvullende informatie opgenomen. De betreffende stukken zijn opgenomen in Bijlage 4 tot en met 9 bij deze toelichting.
De passende beoordeling is ook gebruikt voor de Wnb-vergunning. De Wnb-vergunning is vergunbaar en staat daarmee niet in de weg aan de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.
Uit de passende beoordeling blijkt dat de PALLAS-reactor met bijbehorende faciliteiten kan worden aangelegd en gebruikt zonder aantasting van de natuurlijke kenmerken van de in de buurt gelegen Natura 2000-gebieden Zwanenwater & Pettemerduinen, Noordzeekustzone, Duinen Den Helder & Callantsoog, Schoorlse Duinen en Noordhollands Duinreservaat. Cumulatief significant negatieve gevolgen voor de genoemde gebieden zijn eveneens uitgesloten.
Zowel in de realisatiefase als in de exploitatiefase treedt emissie van stikstof op. Het voornemen (de bouw en exploitatie van de PALLAS-reactor) heeft effect op (een deel van) de natuur door een toename van de stikstofdepositie in de aangewezen Natura 2000-gebieden. Het effect van de toename van de stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden is met een passende beoordeling onderzocht per habitattype, op basis van literatuurgegevens en verschillende veldbezoeken aan het gebied. De toename die zich voordoet in zowel de bouw- als gebruiksfase leiden niet tot aantasting van de natuurlijke kenmerken in de betreffende Natura 2000-gebieden. In de planregels is een algemene aanvullende stikstofbepaling opgenomen, waarmee een plafond is opgenomen met betrekking tot de maximale toegestane stikstofdepositie. Hiermee wordt geborgd dat er geen significant negatief effect wordt veroorzaakt op de Natura 2000-gebieden.
Voor het vaststellen van de mogelijke milieueffecten van de PALLAS-reactor met betrekking tot nucleaire veiligheid zijn potentiële ongevallen beschouwd die het gevolg kunnen zijn van interne gebeurtenissen of gevaren (zoals lekkage van een koelsysteem respectievelijk een interne brand) en van externe gevaren (zoals overstroming of aardbeving).
Diverse onderzoeken zijn uitgevoerd om de potentiële externe gevaren voor de locatie van de PALLAS-reactor te identificeren en kwantificeren. Daarnaast zijn op basis van het ontwerp analyses uitgevoerd om interne gebeurtenissen en gevaren te kwantificeren. Deze onderzoeken zijn gebruikt om eisen en acceptatiecriteria voor het ontwerp van de PALLAS-reactor op te stellen. Voor meer detail wordt verwezen naar het Veiligheidsrapport, behorend bij de Kew-vergunningsaanvraag, waarin de gepostuleerde gebeurtenissen en de reactie van de installatie (met andere woorden het ongevalsverloop) worden beschreven en waarin wordt aangetoond dat de veiligheid gewaarborgd is binnen de beleidskaders voor de nucleaire veiligheid.
De mogelijke radiologische gevolgen en het risico voor omwonenden als gevolg van de PALLAS-reactor zijn lager dan van de HFR, door toepassing van verbeterde technieken en het voldoen aan strengere eisen. Er zal voldaan worden aan de wettelijke dosis- en risicocriteria zoals beschreven in het Achtergrondrapport Nucleaire veiligheid (zie het betreffende achtergrondrapport bij het plan-MER). De exploitatiefase zal daarmee leiden tot een beperkte verbetering van de nucleaire veiligheid van de EHC.
De PALLAS-reactor voldoet met betrekking tot de Nucleaire Veiligheid aan dosislimieten en risicocriteria voor ongevallen zoals vastgesteld in het beoordelingskader. Hiertoe is de PALLAS-reactor voorzien van diverse veiligheidsvoorzieningen zoals deze zijn beschreven in het Veiligheidsrapport. Mocht er ondanks alle veiligheidsvoorzieningen toch een ongeval met gevolgen voor de omgeving optreden, dan beschikt PALLAS over een noodorganisatie en noodvoorzieningen om de gevolgen van het ongeval te kunnen mitigeren.
Conclusie Het aspect nucleaire veiligheid levert geen belemmering op ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen.
Zowel in het bestemmingsplan 'Buitengebied Zijpe' als in het bestemmingsplan 'PALLAS-reactor' is er reeds sprake van de mogelijkheid tot bedrijvigheid op de locatie van de PALLAS-reactor. De uitbreiding van de bestemming bedrijventerrein heeft betrekking op bedrijvigheid op diezelfde locatie en er is slechts sprake van een geringe toevoeging van verharding. In die zin verandert er met betrekking tot deze uitbreidingen nauwelijks iets wat betreft de (oppervlakte)wateropgave ter plaatse.
In de aanlegfase worden voor de afvoer van hemelwater vanaf de LDA enkele infiltratiegreppels aangelegd. Hemelwater vanaf de hier aanwezige rijweg, bouwketen, opslagterrein (voorzien van halfverharding) en parkeerplaats wordt naar deze greppels afgevoerd en kan hier in de bodem infiltreren. De greppels zijn gedimensioneerd op een maatgevende bui met een herhalingstijd van 25 jaar. In extreme neerslagsituaties kan overtollig water overstorten naar de vijver ten zuidwesten van de LDA. Op deze vijver, die onderdeel uitmaakt van het waterlichaam Waterdelen duingebied NHN, wordt ook in de huidige situatie al overtollig hemelwater van het terrein afgevoerd. De aard en intensiteit van het gebruik van de LDA leidt niet tot specifieke risico's op verontreiniging van hemelwater. Er worden op de LDA ook geen chemische onkruidbestrijdingsmiddelen toegepast. Daarom worden geen negatieve effecten van de mogelijke incidentele lozing van hemelwater op de vijver verwacht.
Conclusie
Het aspect oppervlaktewater staat de voorgenomen ontwikkelingen niet in de weg.
In het achtergrondrapport Oppervlaktewater (zie het betreffende achtergrondrapport bij het plan-MER) is onderzocht wat de voorgenomen ontwikkelingen voor effecten hebben in relatie tot oppervlaktewater.
Onttrekken en lozen van koelwater heeft een vergunningplicht op grond van de Waterwet. Als warm water geloosd wordt in oppervlaktewater, dan worden in de watervergunning eisen gesteld aan deze lozing om de kwaliteit van het oppervlaktewater te beschermen.
De koelwaterlozing in het kader van de Waterwet is vergunbaar wanneer voor het kustwater het volgende geldt:
Als hieraan wordt voldaan hoeft er voor een vergunningverlening in het kader van de Waterwet geen verder numeriek modelonderzoek te worden gedaan.
Een drietal oppervlaktewaterlichamen is gelegen binnen het plangebied of wordt potentieel beïnvloed door de voorgenomen activiteiten:
Effecten op de waterkwaliteit in het Noordhollandsch Kanaal, waterlichaam Schermerboezem en Waterdelen duingebied Noord NHN zijn niet te verwachten. Deze waterlichamen zijn daarom verder niet beschouwd. Het opgewarmde koelwater wordt geloosd op het waterlichaam Hollandse kust. De in de achtergrondrapportage opgenomen beschrijving van de (potentiële) effecten van de koelwaterlozing op de waterkwaliteit richt zich daarom op het waterlichaam Hollandse kust.
Koelwateronttrekking
Beoordelingscriterium 1: Waterbeschikbaarheid Noordhollandsch Kanaal
Ten behoeve van de koeling van de PALLAS-reactor gaat er water onttrokken worden uit het Noordhollandsch Kanaal. Het maximale debiet bedraagt 3.300 m3/uur. Dit komt overeen met het maximaal vergunde debiet van de HFR, wat circa 14% opmaakt van het debiet van het Noordhollandsch Kanaal. In de afgelopen droge jaren zijn er geen problemen geweest met de beschikbaarheid van water voor de HFR. Er worden dan ook geen problemen verwacht voor de PALLAS-reactor.
Beoordelingscriterium 2: Aanpassingsvermogen klimaatverandering
De beschikbaarheid van water vanuit het Noordhollandsch Kanaal gaat mogelijk veranderen door klimaatverandering. Dit kan invloed hebben op de hoeveelheid koelwater die beschikbaar is voor PALLAS. Om voldoende water beschikbaar te houden heeft Rijkswaterstaat een flexibel peil ingesteld voor het IJsselmeer. Dit zorgt ervoor dat er in de zomer 400 miljoen m3 extra zoetwater beschikbaar is. Door deze buffer blijft de zoetwaterbeschikbaarheid in de regio ondanks klimaatverandering op peil. Naar aanleiding van de extreme droogte in 2003 is een verdringingsreeks opgesteld. Deze reeks bepaald de prioritering van de waterverbruikers. De PALLAS-reactor is, net zoals de HFR, ingedeeld in categorie 3. Het gebruik van zoetwater voor het tegengaan van onherstelbare schade aan natuur en het voorkomen van zetting en verzilting (categorie 1) en de drinkwatervoorziening (categorie 2) hebben daardoor voorrang tijdens een periode van watertekort. Het is onbekend hoe vaak dit zal voorkomen, in het verleden is dit nog niet voorgekomen in deze regio.
Regulier onderhoud aan de HFR wordt ingepland in de periode waarin water het meest schaars is, dus in de zomermaanden (juli-augustus). Het risico op gedwongen afschakelen wordt zo verkleind. Dit vergt internationale afstemming met andere reactoren, om de isotopenlevering te garanderen. De koelwaterinname van de PALLAS-reactor zal middels een flowmeter real time bij de waterbeheerder (HHNK) worden gevolgd.
Koelwaterlozing - warmte
Beoordelingscriterium 1: Mengzone
In bijlage B van het achtergrondrapport Oppervlaktewater is het memo van de koelwaterlozingsstudie in zijn geheel opgenomen (zie het betreffende achtergrondrapport bij het plan-MER). De algehele conclusie in relatie tot de criteria voor koelwaterlozingen is dat het koelwater van de voorziene PALLAS-reactor voldoet aan de koelwatertemperatuurnormen en dat de mengzone (zeewatertemperatuur hoger dan 25 °C) in geen enkel scenario de bodem raakt.
Beoordelingscriterium 2: Watertemperatuur
De watertemperatuurtoename blijft onder de norm van 2 °C, daarnaast blijft de temperatuur onder het absolute maximum van 25 °C. Weliswaar neemt zeer lokaal nabij de uitlaat de watertemperatuur significant toe, maar dit is beperkt tot een relatief klein gebied en bij lage stroomsnelheden rond kentering. Over een groter gebied en langere tijdschalen is de temperatuurstijging minder dan 0,25 °C, ruim minder dan de 2 °C volgens de norm.
Koelwaterlozing - waterkwaliteit
Voor de beoordeling van effecten op de (fysisch-) chemische- en biologische waterkwaliteit is aangesloten bij de systematiek van het ‘Toetsingskader waterkwaliteit’ (bijlage 5 van het Beheer- en ontwikkelplan voor de Rijkswateren 2016-2021;). Dit is het door Rijkswaterstaat gehanteerde kader voor de beoordeling van effecten van lozingen op en fysieke ingrepen in het watersysteem.
Beoordelingscriterium 1: (fysisch-) chemische waterkwaliteit
De beoordeling van effecten van de koelwaterlozing op de (fysisch-) chemische waterkwaliteit focust zich op de potentiële gevolgen van de chlorering van het koelwater. De beoordeling wordt gebaseerd op de lozing van vrij beschikbaar chloor en de omzettingsproducten bromoform (onder invloed van geringe achtergrondconcentraties van bromide in het koelwater) en chloroform. Hiervoor is gebruik gemaakt van de emissie-immissietoets. Dit instrument wordt gebruikt voor het beoordelen van de effecten van een specifieke restlozing (na toepassing van best beschikbare technieken) op de waterkwaliteit en de vergunbaarheid van de lozing, conform de systematiek uit het Handboek Immissietoets.
De lozing van stoffen via het koelwater voldoet in de gebruiksfase aan de immissietoets. De vrachten voor de HFR en de Pallas-reactor zijn van dezelfde ordegrootte. Daarom worden de effecten in de gebruiksfase neutraal beoordeeld.
Beoordelingscriterium 2: biologische waterkwaliteit
Er zijn geen significante negatieve effecten op de biologische waterkwaliteit (fytoplankton en macrofauna) te verwachten in het waterlichaam Hollandse kust.
Conclusie
Het aspect oppervlaktewater staat de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.
In de huidige situatie heeft de EHC (blauwe bol op afbeelding 17) een directe ontsluiting op de N502. De N502 loopt parallel aan de N9 langs de kernen Petten en Sint Maartenszee. De N9 vormt de verbinding richting het zuiden (Alkmaar) en gaat over in de A9. Richting het noorden komt de N9 uit in Den Helder of kan via de N249 en de N99 de afsluitdijk (A7) worden bereikt. Van het PALLAS-terrein zijn drie routes waar verkeer gebruik van zal maken, namelijk:
Afbeelding 17: Verkeersstructuur rondom het PALLAS-terrein
Tijdens de bouwfase is zwaar transport (vrachtwagens) noodzakelijk om goederen, zand en beton van en naar het terrein te transporteren. Hiervoor wordt de nieuwe tijdelijke toegangsweg aangelegd ten zuiden van de Zeeweg om de LDA goed te kunnen bereiken. De aangevoerde goederen worden op de LDA neergezet. Daardoor hoeft het bouwverkeer slechts één keer met de vracht van/naar de LDA te rijden.
Het kruispunt is ontworpen conform de richtlijnen uit het handboek van de Provincie Noord-Holland, Eisen en Richtlijnen Bouw- en Infrastructuurobjecten (ERBI, versie 2011). Daar waar het handboek geen uitspraken doet over onderdelen in het ontwerp, is teruggevallen op de ontwerprichtlijnen van het CROW. Het kruispunt heeft een apart voorsorteervak voor linksafslaand verkeer (naar de LDA) komende vanuit Petten. In de bouwfase heeft het tevens een apart voorsorteervak voor rechtsafslaand verkeer, om te voorkomen dat verkeer terugslaat op de doorgaande N502 (wegens de controle en poortfunctie bij de ingang). Dit voorsorteervak rechtsaf wordt opgeheven na voltooiing waarmee de kruispuntinrichting weer voldoet aan de richtlijnen.
Uit het Achtergrondrapport Verkeer (zie het betreffende achtergrondrapport bij het plan-MER) blijkt dat de N503, het noordelijke deel van de N502 (ten noorden van Sint Maartenszee) en de Zeeweg niet geschikt zijn om bouwverkeer (vrachtwagens) over af te wikkelen. Alleen het zuidelijke deel van de N502 (langs Petten) zal daarom worden gebruikt als ontsluitingsroute voor het bouwverkeer voor de aan- en afvoer van bouwmateriaal en grond.
Gezien de locatie van de LDA is het logisch dat bouwverkeer voor de aan- en afvoer van bouwmateriaal en grond vanaf de N9 vanuit Alkmaar over de N502 langs Petten rijdt. Indien bouwverkeer vanuit het noorden afkomstig is dient men door te rijden via de N9 om de N502 te bereiken, zie ook afbeelding 18.
Het bouwpersoneel arriveert in busjes op het PALLAS-terrein. Hierbij is aangenomen dat deze zich verdelen over twee routes: 75% van de transportbewegingen vanuit zuidelijke richting over de N9 en de afslag bij Burgervlotbrug, en 25% vanuit noordelijke richting over de N9 en de afslag bij Sint Maartensvlotbrug.
Afbeelding 18: Aanrijroutes bouwverkeer
Tijdens de gebruiksfase is er qua verkeersbewegingen geen verschil ten opzichte van de huidige situatie. Voor de belasting van deze routes geldt dat voorliggend bestemmingsplan geen wijzigingen hierin aanbrengt ten opzichte van de belasting die onderzocht is in het kader van het bestemmingsplan 'PALLAS-reactor'.
Voor parkeren geldt ook dat de uitbreiding van het bestemming bedrijventerrein niets aan de parkeerbehoefte wijzigt ten opzichte van de parkeerbehoefte zoals die is vastgesteld in het kader van het bestemmingsplan 'PALLAS-reactor'.
Conclusie Het aspect verkeer staat de voorgenomen ontwikkelingen niet in de weg.
Het koelwatersysteem kent geen tot nauwelijks een verkeersaantrekkende werking. De bestaande infrastructuur is geschikt om de enkele verkeersbeweging die deze functies met zich meebrengen, af te wikkelen.
Voor parkeren geldt de 'Nota Parkeernormen Schagen 2016' als richtlijn. In de nota staan de parkeernormen voor 'werken' per 100m2 Bruto Vloeroppervlakte (BVO) aangegeven. Voor een bedrijf met de functie arbeidsextensief/bezoekers extensief - waarmee het filterstation te vergelijken is - geldt dat met een ligging in het buitengebied 1,1 parkeerplekken per 100m2 BVO als norm wordt gehanteerd. De voorgenomen ontwikkeling zal maximaal 120m2 BVO bedragen, wat inhoudt dat er twee parkeerplekken nodig zijn. Dit aantal zal gerealiseerd worden. De voorgenomen ontwikkeling is daarmee in overeenstemming met de parkeernormen uit de nota Parkeernormen Schagen 2016.
Conclusie Het aspect verkeer staat de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.
Voor de voorgenomen ontwikkelingen is door Arcadis Nederland B.V. onderzoek verricht naar de effecten ten aanzien van waterveiligheid. Zie het betreffende achtergrondrapport bij het plan-MER. De toelaatbaarheid van ingrepen in de primaire waterkering is beoordeeld aan de hand van de in de Keur opgenomen verordeningen (door HHNK vastgelegd in de ‘Keur 2016’ en de beleidsregels watervergunningen 2017). Belangrijk onderdeel daarvan is de Legger waarin de dimensies en zonering van de duinwaterkering nauwkeurig is vastgelegd.
Ten behoeve van de LDA zullen aan de westzijde van de secundaire waterkering, de Zijperzeedijk, damwanden worden geplaatst waarvoor lokaal een afgraving van het talud zal plaatsvinden. Omdat dit slechts een tijdelijke situatie is, die na afloop zal worden hersteld en deze ingreep bovendien plaatsvindt in een zeker nu niet maatgevend onderdeel van de zeewering, is dit niet bezwaarlijk.
Toegangsweg
Op afbeelding 14 is een detail gegeven van de secundaire kering (de meest landwaartse duinregel) die moet worden doorsneden voor het toelaten van het benodigde bouwverkeer voor de constructie van de PALLAS-reactor. De secundaire waterkering reikt plaatselijk tot NAP +12 m, wat een meer zuidelijk gelegen doorgang niet logisch, doch niet onmogelijk maakt. Een andere optie is de verbreding van de zuidelijke toegang tot de EHC-locatie.
Een tijdelijke, lokale doorgraving van de secundaire kering is toelaatbaar, omdat het bij deze doorgraving vrijkomende materiaal in de directe omgeving wordt geborgen. Dit maakt het mogelijk dat het tijdelijke gat in deze kering relatief snel kan worden gedicht. Van belang is daarbij ook dat het hier gaat om een tijdelijke situatie tijdens de bouwfase. Na afloop van de bouwfase is de toegangsweg niet meer nodig en wordt de secundaire kering weer op niveau gebracht.
Afbeelding 14: Detailpositie PALLAS-reactor ten opzichte van het waterstaatswerk, inclusief de positie van de doorsnijding met duinregel langs provinciale weg t.b.v. bouwverkeer
Naast de voorziene locatie van het nieuwe nucleaire eiland zijn in deze afbeelding door middel van de rode lijnen de posities van de verschillende JarKus-raaien aangegeven (Jaarlijkse Kustmetingen). Veranderingen in het duinprofiel worden door Rijkswaterstaat actief in de gaten gehouden door jaarlijkse metingen van dwarsprofielen om de 250 m langs de kust. Deze informatie is opgeslagen in het JarKus-bestand.
Conclusie
Het aspect waterveiligheid staat de voorgenomen ontwikkelingen niet in de weg.
Voor de beoordeling van de waterveiligheid is ten aanzien van de koelwaterleiding met name de kruising met de primaire waterkering aan de zeezijde van het in afbeelding 15 opgenomen studiegebied van belang, en daarnaast de kruising met een regionale kering langs het Noordhollandsch Kanaal.
Afbeelding 15: Studiegebied waterveiligheid
Kruising pijpleiding met primaire waterkering
Op afbeelding 16 is de locatie van de voorziene kruising van de koelwaterleiding met de buitenste duinregel van de primaire waterkering (de zeereep) in detail weergegeven. Duidelijk is dat deze kruising zich in het waterstaatswerk bevindt. De te kruisen duinen zijn aan de strandzijde het hoogst en reiken tot NAP +12 m. Aangezien de leiding geboord gaat worden op grote diepte (ongeveer -50 m NAP) is er geen waterveiligheidsissue, temeer omdat deze landwaarts van de grens van de B-zone start. Voor de start van de uitvoering van de werkzaamheden vindt afstemming plaats met HHNK over de exacte wijze van uitvoering.
Voor de doorkruising van de primaire waterkering is een watervergunning vereist. Uit overleg met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is gebleken dat de doorkruising vergunbaar is en er geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat die vergunning niet verleend zal worden.
De leidingkruising moet voldoen aan de vereisten van de NEN 3650 serie. Het intrede- en uittredepunt van de boring zal zich buiten de veiligheidszone van het waterstaatswerk bevinden. De geboorde leiding zal de bestaande leiding op grote diepte kruisen. Beide leidingen zullen elkaar daarbij niet beïnvloeden. De initiatiefnemer (PALLAS) laat een beoordeling uitvoeren om aan te tonen dat de leidingconfiguratie in het ontwerp (berekening en rapport) en uitvoering (boorplan) aan de NEN 3650 serie voldoet.
Afbeelding 16: Detail waterkering ter plaatse van voorziene kruising met de zeereep: de lozingsleiding voor de PALLAS-reactor loopt parallel aan raai 1880 (zwarte lijn) (gele lijn is de huidige koelwaterleiding van de HFR)
Kruising pijpleiding met regionale waterkering en overige keringen
Voor de koelwaterleiding is er sprake van twee kruisingen met een waterkering:
De secundaire kering valt in de categorie 'overige keringen' en is aangewezen en genormeerd door het waterschap, maar komt niet als zondanig terug in de Legger.
De kruising met de N502 en de duinenrij langs deze weg zal voldoen aan de richtlijn boortechnieken (RWS). De geboorde leidingen kruisen de weg en de duinenrij op grote diepte. De initiatiefnemer (PALLAS) zal een beoordeling laten uitvoeren om aan te tonen dat de leidingconfiguratie in het ontwerp (berekening en rapport) en uitvoering (boorplan) aan de NEN 3650 serie en de richtlijn boortechnieken (RWS) voldoet.
De als tweede genoemde regionale waterkering is aangewezen op basis van een provinciale verordening en is opgenomen in de Legger/Keur van het waterschap. Daaronder vallen niet alleen de 'natte' waterkeringen (bijvoobeeld kades langs boezemwateren), maar ook 'droge' waterkeringen. Voor dergelijke regionale waterkeringen gelden door de provincie vastgestelde veiligheidsnormen. Ook de leidingkruising met de regionale kering moet voldoen aan de vereisten van de NEN 3650 serie. De kruising met de kering (en rijksweg N9) zal worden uitgevoerd door middel van een gesloten front boring (GFT-Techniek). De initiatiefnemer (PALLAS) zal een beoordeling laten uitvoeren om aan te tonen dat de leidingconfiguratie in het ontwerp (berekening en rapport) en uitvoering (boorplan) aan de NEN 3650 serie en de richtlijn boortechnieken (RWS) voldoet.
Conclusie
Het aspect waterveiligheid staat de voorgenomen ontwikkeling dan ook niet in de weg.
Bij het opstellen van onderhavig bestemmingsplan heeft het bestemmingsplan 'PALLAS-reactor' als uitgangspunt gediend. In dit bestemmingsplan is een aantal wijzigingen, zoals hiervoor besproken, ten opzichte van zowel het bestemmingsplan 'PALLAS-reactor' als het bestemmingsplan 'Buitengebied Zijpe' juridisch planologisch geborgd. Een deel van de enkelbestemmingen zijn 1-op-1 overgenomen uit de vigerende plannen doordat deze gelegen zijn boven de dubbelbestemming Leiding - Leidingstrook koelwatersysteem.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) worden door middel van de op de verbeelding aangegeven bestemmingen en daarop betrekking hebbende regels de in het plan begrepen gronden voor bepaalde doeleinden aangewezen. Daarbij worden regels gegeven voor het bouwen van bouwwerken en voor het gebruik van de bouwwerken en onbebouwde gronden.
De structuur van dit bestemmingsplan voldoet conform artikel 3.3.2 van het Bro aan de "Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen" (SVBP 2012). Dit houdt in dat de verschijningsvorm van het bestemmingsplan en een aantal begrippen zijn gestandaardiseerd. Het bestemmingsplan bestaat formeel uit twee juridische onderdelen:
Daarnaast worden in de toelichting de aan het plan ten grondslag liggende gedachten en de verantwoording als bedoeld in artikel 3.1.6 Bro opgenomen. Ook maken de uitkomsten van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro deel uit van de toelichting.
De regels bestaan uit vier hoofdstukken. Dit zijn de 'Inleidende regels', de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' en de 'Overgangs- en slotregels'. Meer specifiek kan de inhoud van de artikelen als volgt worden weergegeven.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In het eerste artikel zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van het plan. Deze begrippen zijn in overeenstemming met de lijst van algemene begrippen gevoegd bij het Paraplu-Omgevingsplan, 1e tranche. Het tweede artikel betreft de wijze van meten, waarin wordt aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
Bijzonder aandacht verdient de regeling voor het bepalen van de hoogten.
Voor de in het kader van dit bestemmingsplan te bouwen bouwwerken (deze grenzen met de hoofdtoegang niet direct aan de weg) wordt conform de vaste gemeentelijke regels uitgegaan van het volgende peil: de hoogte van het terrein ter hoogte van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw. Dit betekent dus bij het bepalen van de goot- en bouwhoogte moet wordt gerekend vanaf de nieuwe terreinhoogte.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk worden planregels gegeven voor de binnen het plangebied te realiseren functies. De planregels behorend bij de verschillende bestemmingen komen zoveel mogelijk overeen met de regels die gelden voor de verschillende bestemmingen op grond van het bestemmingsplannen 'PALLAS-reactor' en 'Buitengebied Zijpe' en 'Paraplu-omgevingsplan, 1e tranche'. Voor de LDA en het koelwatersysteem gelden soms afwijkende regels.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Dit hoofdstuk bevat de volgende algemene regels:
Artikel 21 Anti-dubbeltelregel
Dit artikel voorkomt dubbel gebruik van gronden bij bouwmogelijkheden, in de zin dat dezelfde gronden niet voor verschillende bouwplannen mogen worden meegenomen.
Artikel 22 Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels is geregeld dat een omgevingsvergunning voor het bouwen uitsluitend wordt verleend wanneer op het betreffende terrein in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Hierbij geldt de 'Nota Parkeernormen Schagen 2016' als richtlijn. Deze regeling sluit aan bij het vigerende facetbestemmingsplan Parkeren, vastgesteld door de gemeenteraad van Schagen op 7 november 2017.
Artikel 23 Algemene gebruiksregels
Dit artikel bepaalt onder welke voorwaarden een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis is toegestaan en wat in dit plan tot het strijdig gebruik wordt gerekend. Tevens zijn er regels ten aanzien van parkeren opgenomen waarbij ook verwezen wordt naar de ‘Nota Parkeernormen Schagen 2016’. Deze regeling sluit aan bij het vigerende facetbestemmingsplan Parkeren, vastgesteld door de gemeenteraad van Schagen op 7 november 2017. Bovendien zijn er gebruiksverboden opgenomen ten aanzien van het uitvoeren van bepaalde aanleg- en bouwwerkzaamheden, het onttrekken van koelwater anders dan uit het Noordhollandsch Kanaal, het lozen van koelwater anders dan in de Noordzee, het aantasten van de bodem van de mengzone in zee en het aansluiten van gebouwen van PALLAS op het aardgasnetwerk. Tot slot is een algemene aanvullende stikstofbepaling opgenomen, waarmee een plafond is opgenomen met betrekking tot de maximale toegestane stikstofdepositie. Hiermee wordt geborgd dat er geen significant negatief effect wordt veroorzaakt op de Natura 2000-gebieden.
Artikel 24 Algemene aanduidingsregels
Voor een aantal specifieke aspecten zijn aanvullende (algemene) regels gesteld.
Een aanduiding voor het tijdelijk bouwterrein is op de verbeelding weergegeven. Ten aanzien van deze aanduiding zijn regelingen opgenomen voor de gebruiksmogelijkheden van de betreffende gronden.
Het bollenconcentratiegebied is als aanduiding op de verbeelding weergegeven. Hiervoor is bij de beschrijving van de bestemming Agrarisch onderscheid gemaakt in de gebruiksmogelijkheden van de betreffende gronden.
Tevens is een aanduiding ' Vrijwaringszone - onveilig gebied' opgenomen vanwege het in de duinen aanwezige schietterrein van het ministerie van Defensie.
Ten slotte is een 'Vrijwaringszone - dijk' en 'Vrijwaringszone - duin' opgenomen waarin regelingen zijn opgenomen die toezien op de bescherming van de functie van de waterkering.
Artikel 25 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is in aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen nog een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Dit geldt voor de thema's mantelzorg en groepsaccommodaties. Er is voor gekozen deze onderwerpen hier te regelen, omdat deze in beginsel voor alle bestemmingen gelden. Het bevoegd gezag kan hierbij tevens nadere eisen stellen. De belangen van waaruit die eisen worden gesteld, zijn ook nader opgesomd in dit artikel.
In deze bepaling is opgenomen dat wettelijke regelingen waarnaar verwezen wordt, moeten worden gelezen zoals deze golden op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
Bovendien is hier een regeling opgenomen dat voorschrijft dat van wijzigingsbevoegdheden enkel gebruik gemaakt mag worden indien voldaan wordt aan de 'Nota Parkeernormen Schagen 2016'. Onder strikte voorwaarden kan hiervan worden afgeweken. Deze regeling sluit aan bij het vigerende facetbestemmingsplan Parkeren, vastgesteld door de gemeenteraad van Schagen op 7 november 2017.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Dit hoofdstuk bevat:
De bestemming agrarisch is toegekend aan de agrarisch gebruikte gronden in het plangebied. Binnen deze bestemming vallen enkele grondgebonden agrarische bedrijven en productiegerichte paardenhouderijen. Daarnaast valt een aantal andere bedrijven en functies binnen deze bestemming. Deze zijn met verschillende aanduidingen op de verbeelding aangegeven.
Artikel 4 Bedrijventerrein - Bijzonder bedrijventerrein
Deze bestemming is opgenomen voor de uitbreidingslocatie voor de PALLAS-reactor op het terrein van de EHC en gronden gelegen onder de aanduiding 'Specifieke vorm van bedrijventerrein - tijdelijk bouwterrein'. De gebruiks- en bouwregels zijn voor het merendeel, onder voorwaarden, overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan 'PALLAS-reactor'. De gebruiks- en bouwregels zijn voor het merendeel één-op-één overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan 'PALLAS-reactor'. De aanduiding voor het concentratiegebied nucleaire activiteiten is ook toegekend aan deze uitbreiding, die gelegen zijn binnen de Pallas-Plot grens. Daar waar bebouwing is toegestaan blijft overeenkomstig met het bestemmingsplan 'PALLAS-reactor'.
Vanwege de bijzondere kwaliteiten van het omringende duingebied is bovendien een regeling opgenomen dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen voor wat betreft de architectonische vormgeving en uitstraling van de gebouwen dient te worden voldaan aan de criteria die opgenomen zijn in het Beeldkwaliteitsplan, zoals dat in Bijlage 1 van deze toelichting is opgenomen.
Verder is ook de nadere eisenregeling uit het vigerende plan overgenomen. Deze nadere eisenregeling biedt burgemeester en wethouders handvatten om sturend te kunnen optreden bij het oprichten van bebouwing binnen het plangebied. Het opnemen van een nadere eisenregeling is standaardbeleid binnen de gemeente Schagen.
Artikel 5 Bedrijventerrein - Bijzonder bedrijventerrein filterstation
Deze bestemming is opgenomen ten behoeve van het filterstation, dat onderdeel uitmaakt van het secundaire koelwatersysteem. Ten aanzien van de bouw van het filterstation is bepaald dat de bouwhoogte niet meer dan 5 meter mag bedragen en gebouwen alleen binnen het aangegeven bouwvlak mogen worden opgericht.
Deze bestemming is in het bestemmingsplan 'Buitengebied Zijpe' opgenomen om een goede landschappelijke inpassing van recreatieterreinen te behouden, dan wel mogelijk te maken. De bestemming Groen ligt ten zuiden van het bestaande verblijfsrecreatieterrein.
De bestemming Natuur - Duin is toegekend aan de duinenrij binnen het plangebied. Alleen bestaande gebouwen zijn toegestaan.
Door middel van een omgevingsvergunning is een groot aantal werken alleen toegestaan nadat burgemeester en wethouders daarvoor een vergunning verleend hebben.
Artikel 8 Natuur - Waardevolle houtopstand
Deze bestemming is toegekend aan de (min of meer) aaneengesloten houtopstanden in het plangebied. Deze houtopstanden zijn kenmerkend voor het buitengebied maar dreigen steeds meer te verdwijnen. Daarom is een speciale bestemming toegekend met een beschermende regeling als het gaat om de kap van deze waardevolle houtopstanden. Dat mag niet zonder voorafgaande vergunning van burgemeester en wethouders.
Artikel 9 Recreatie - Dagrecreatie 1
Deze bestemming is toegekend aan de strandzone binnen het plangebied. Er zijn binnen de bestemming recreatieve voorzieningen en speelvoorzieningen toegestaan. Tevens mogen hulpposten ten behoeve van de reddingsbrigade en/of overige hulpdiensten worden gerealiseerd.
Deze bestemming heeft betrekking op de wegen in het plangebied. De bestemmingsomschrijving is ruim van opzet, wat inhoudt dat naast wegen en paden ook groenvoorzieningen mogelijk zijn. Deze meer globale wijze van bestemmen maakt enige flexibiliteit binnen het openbaar gebied mogelijk. Er zijn bouwregels opgenomen voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor de aanleg, het onderhoud en de instandhouding van watergangen en de waterhuishouding. De vaarwegen zijn ook voorzien van de bestemming Water. Binnen deze bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan ten behoeve van bovenstaande doeleinden. Het dempen van sloten en watergangen die zijn voorzien van de bestemming Water is niet toegestaan zonder vergunning.
Artikel 12 Water - Ecologisch waardevol
In het plangebied komen enkele ecologisch waardevolle waterlopen voor. De basis voor deze bestemming wordt gevonden in het voorheen geldende bestemmingsplan. Om te voorkomen dat deze waterlopen worden gedempt, is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen (voorheen: aanlegvergunning).
De Noordzee heeft de bestemming Water-Zee gekregen in het bestemmingsplan. Binnen deze bestemming valt ook een deel van het strand. Er is gekozen voor een afzonderlijke bestemming, omdat de functie van dit water anders is dan van het binnenwater.
Artikel 15 Leiding - Leidingstrook koelwatersysteem
Deze dubbelbestemming is opgenomen voor de leidingen ten behoeve van het bijzondere bedrijventerrein bij Petten. Specifiek in dit geval ten behoeve van het secundaire koelwatersysteem voor de Pallas reactor.
Artikel 14 Leiding - Leidingstrook
Deze dubbelbestemming is opgenomen voor de leidingen ten behoeve van de EHC. In beginsel mag binnen deze bestemming niet worden gebouwd, met uitzondering van het bouwen ten behoeve van de leiding. Er is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen ter voorkoming van schade aan de leidingen. Eén van deze voorwaarden in dit vergunningstelsel is dat vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.
Artikel 16,17 18 en 19 Waarde - Archeologie 1, 4, 5 en 6
Om de archeologische waarden in een gebied te beschermen is er een dubbelbestemming toegekend aan de gronden. Aan deze bestemming zijn regels verbonden als het gaat om grondbewerking. Daarbij wordt gekeken naar de oppervlakte van het te bouwen bouwwerk en de diepte van de grondbewerking.
Waarde - Archeologie 1: alle bodemroering;
Waarde - Archeologie 4: planomvang tot 500 m2 en grondbewerking dieper dan 50 centimeter;
Waarde - Archeologie 5: planomvang tot 2.500 m2 en grondbewerking dieper dan 50 centimeter;
Waarde - Archeologie 6: planomvang tot 10.000 m2 en grondbewerking dieper dan 50 centimeter.
Indien werken en/of werkzaamheden onder begeleiding van een archeologisch deskundige plaatsvinden, is een omgevingsvergunning niet vereist.
Voor onder andere het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die noodzakelijk zijn voor het 'normale' onderhoud, met inbegrip van het vervangen van drainagewerken, is een uitzondering van toepassing. De van toepassing zijnde uitzonderingen worden vermeld in het betreffende artikel van het bestemmingsplan. Het is voor het uitvoeren van die werkzaamheden niet noodzakelijk een omgevingsvergunning aan te vragen.
Artikel 20 Waterstaat - Waterkering
Deze dubbelbestemming beschermt de waterkering en de waterbeheersing die in het plangebied aanwezig is. Deze bestemming heeft eenzelfde opzet als de andere dubbelbestemmingen. De bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
Op de verbeelding is het gebied ingetekend waarop het bestemmingsplan betrekking heeft. Deze verbeelding heeft een directe juridische binding. Voor zover het ondergrondgegevens betreft, zoals ingetekende gebouwen e.d., kunnen aan de verbeelding geen rechten worden ontleend. De verbeelding heeft een belangrijke rol bij het bepalen van de bouwmogelijkheden. Zo wordt op de verbeelding aangegeven welke bestemmingen voor de gronden gelden. Op de verbeelding wordt aan de rechterzijde uiteengezet wat de verschillende kleuren en aanduidingen inhouden.
Een bestemmingsplan is voor de gemeente een belangrijk instrument om haar ruimtelijk beleid vorm te geven. Door middel van een combinatie van positieve bestemmingen en het uitsluiten van bepaalde activiteiten en functies kan sturing plaatsvinden van gewenste en ongewenste ontwikkelingen. Een belangrijk aspect hierbij is de handhaving en het toezicht op de naleving van het bestemmingsplan. Deze handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten ook op langere termijn daadwerkelijk te kunnen vasthouden. Daarnaast is de handhaving van belang uit een oogpunt van rechtszekerheid: alle bewoners en gebruikers dienen door de gemeente op eenzelfde wijze daadwerkelijk aan het plan te worden gehouden.
In dit bestemmingsplan is daarom allereerst gestreefd naar een zo groot mogelijke eenvoud van in het bijzonder de regels. Hoe groter de eenvoud (en daarmee de toegankelijkheid en leesbaarheid), hoe groter in de praktijk de mogelijkheden om toe te zien op de naleving van het plan. Hoe minder knellend de regels zijn, hoe kleiner de kans dat het met de regels wat minder nauw wordt genomen. In de praktijk worden op de lange duur immers ook alleen die regels gerespecteerd waarvan door de betrokkenen de noodzaak en de redelijkheid wordt ingezien.
In de bebouwingsregels zijn maten opgenomen die van toepassing zijn op gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Te realiseren gebouwen en andere bouwwerken moeten voldoen aan deze maatvoering, zo niet, dan kan het college van burgemeester en wethouders geen omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen.
Gebruiksregels worden opgenomen om gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken en ongewenste ontwikkelingen uit te sluiten. Toetsing aan de gebruiksregels is aan de orde bij functiewisseling of nieuwvestiging.
De doelstellingen van het ruimtelijke beleid kunnen slechts verwezenlijkt worden, indien de regels van het bestemmingsplan worden nageleefd. De gemeente dient op de eerste plaats zelf haar regels na te leven en vervolgens dient de gemeente er zorg voor te dragen dat anderen deze regels naleven.
Op grond van artikel 3.1.6 onder 1 van het Bro dient in het kader van de bestemmingsplanprocedure de economische uitvoerbaarheid van het plan te worden onderzocht. In het vigerende bestemmingsplan 'PALLAS-reactor' is de economische uitvoerbaarheid van het project PALLAS-reactor reeds onderbouwd. De voorliggende ontwikkelingen vallen binnen het bereik van die onderbouwing.
Dit bestemmingsplan bevat geen aangewezen bouwplan (artikel 6.12 Wro in samenhang met artikel 6.2.1 Bro). Het opstellen van een exploitatieplan is daarom niet aan de orde.
De locaties van de uitbreiding van de bestemming bedrijventerrein zijn in eigendom van Staatsbosbeheer. Staatsbosbeheer en het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier zijn reeds akkoord met deze uitbreiding en dit wordt vastgelegd in een overeenkomst. De koelwaterleidingen zijn gedeeltelijk gelegen op particuliere gronden. In overleg met desbetreffende grondeigenaren worden afspraken gemaakt en vastgelegd in zakelijk recht overeenkomsten.
Op grond van artikel 3.1.1 van het Bro is het bestuursorgaan dat is belast met de voorbereiding van een bestemmingsplan, de gemeente, verplicht om daarbij overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten, waterschappen en die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening.
In dat kader is het voorontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan de volgende instanties:
Naar aanleiding van de binnengekomen reacties zijn de plantoelichting, verbeelding en planregels op onderdelen herzien. In Bijlage 10 bij deze toelichting is de Antwoordnota vooroverleg gevoegd.
Op de voorbereiding van onderhavig bestemmingsplan is de in artikel 3.8 Wro geregelde procedure van toepassing, dat wil zeggen dat het ontwerp gedurende zes weken ter inzage dient te liggen, waarbinnen eenieder zijn zienswijze kenbaar kan maken.
Het ontwerp bestemmingsplan 'PALLAS-plot' heeft voor een ieder ter inzage gelegen in de periode vanaf 30 april tot en met 11 juni 2021. Gedurende deze periode heeft ook het ontwerp bestemmingsplan 'Partiële Herziening PALLAS-reactor, 2021' ter inzage gelegen. In totaal zijn er drie zienswijzen binnengekomen.
Voor een weergave van de zienswijzen en de gemeentelijke reactie daarop wordt verwezen naar de Nota zienswijzen en ambtshalve wijzigingen ontwerpbestemmingsplan Pallas-Plot en partiele herziening Pallas-Reactor, 2021, inclusief bijlage, welke zijn opgenomen als Bijlage 11 en Bijlage 12 bij deze toelichting.