direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Dijken 4 Tuitjenhorn
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0441.BPBEDDEDIJKEN4THN-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Aan de noordkant van bedrijventerrein "De Dijken" in Tuitjenhorn bevindt zich een perceel met daarop een voormalige agrarische schuur. Het perceel heeft een bestemming "Bedrijventerrein" en heeft een specifieke aanduiding voor de functie garagebedrijf. Deze bestemming volgt uit een toenmalig plan, waarbij sprake was van de vestiging van een autogaragebedrijf. Dit plan is echter nooit tot uitvoering gekomen en het is ook niet de verwachting dat dit nog zal gebeuren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPBEDDEDIJKEN4THN-VA01_0001.png"

Figuur 1: Overzicht locatie.

De gemeente acht de specifieke bestemming daardoor nu achterhaald en wenst de gebruiksmogelijkheden in overeenstemming te brengen met een meer algemene bedrijfsbestemming. Ook is het gewenst dat het bouwvlak, dat nu een specifieke vorm heeft, een meer courante vorm krijgt. Hierdoor ontstaan betere vestigingsmogelijkheden voor bedrijven.

Het geldende bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden om de gebruiksmogelijkheden of het bouwvlak te wijzigen of van de regels hierover af te wijken. Daarom is een nieuw bestemmingsplan opgesteld. In het vervolg van deze toelichting wordt het bestemmingsplan nader gemotiveerd.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

2.1 Huidige situatie

Het plangebied heeft een min of meer driehoekige vorm en ligt tussen bebouwing aan de Kalverdijk en de weg De Dijken in Tuitjenhorn. Het perceel hoorde oorspronkelijk bij de bebouwing aan de Kalverdijk, maar grenst tevens direct aan en wordt ook ontsloten op de weg De Dijken. De locatie bevindt zich daarmee aan het begin van het bedrijventerrein "De Dijken" en ligt vanaf de doorgaande wegen Ambachtsdijk en de N245 gezien goed in het zicht. Op het perceel is een voormalige agrarische schuur aanwezig. De rest van het perceel bestaat uit gras en enige verharding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPBEDDEDIJKEN4THN-VA01_0002.png"

Figuur 2: Vogelvlucht locatie, de zwarte lijn is het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPBEDDEDIJKEN4THN-VA01_0003.png"

Figuur 3: Straatbeeld van het perceel. De schuur is gesloopt.

Planologisch gezien valt het perceel onder het bestemmingsplan "Bedrijventerreinen" (vastgesteld 6 november 2012, gemeente Harenkarspel) en heeft het een bestemming "Bedrijventerrein" met een functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijf - garagebedrijf". Volgens de regels betekent dit dat het perceel gebruikt mag worden voor "een garagebedrijf met inbegrip van detailhandel in auto's en aanverwante artikelen, met daaraan ondergeschikt plaatwerkactiviteiten", maar niet voor andere bedrijfsfuncties.

Het perceel heeft een wat incourant bouwvlak, dat voor maximaal 75% bebouwd mag worden met een maximale bouwhoogte van 7 meter. Het bouwvlak is in de bestaande situatie circa 770 m2 groot, zodat maximaal circa 580 m2 bebouwing gerealiseerd kon worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPBEDDEDIJKEN4THN-VA01_0004.png"

Figuur 4: Weergave voormalige bestemming (bestemmingsplan "Bedrijventerreinen").

Tussen de bedrijfsbestemming en de bebouwing aan de Kalverdijk bevindt zich een bufferzone met de bestemming Groen. De bestemming van die groenstrook verandert niet en is daarom ook geen onderdeel van dit bestemmingsplan.

2.2 Nieuwe situatie

De gemeente Schagen wil het perceel verkopen en daarbij de gebruiksmogelijkheden meer laten aansluiten op het omliggende bedrijventerrein. Concreet houdt dit in dat ook andere bedrijfsfuncties dan alleen een garagebedrijf worden toegestaan, zolang deze in dezelfde milieucategorie vallen. Ook is een ruimer bouwvlak gewenst waardoor een handigere invulling met bebouwing mogelijk is en ruimtelijk een kwalitatief betere invulling kan ontstaan.

Uitgangspunten aanpassing van de bestemming:

  • Bestaande bestemmingsregels bedrijfsfunctie overnemen;
  • Specifieke functieaanduiding voor garagebedrijf vervalt;
  • Toestaan van bedrijven in milieucategorie 1 en 2;
  • Bouwvlak vergroten naar mogelijkheden van perceel.

Het huidige bouwvlak is afgestemd op een ontwerp voor een toenmalig plan, maar reflecteert niet per se de stedenbouwkundige mogelijkheden voor het perceel. Gelet op de ligging en omgeving is een groter bouwvlak in de richting van het bedrijventerrein aanvaardbaar. Hierdoor is een betere/handigere invulling van het perceel mogelijk. De aanwezigheid van buffers tussen bouwvlak en bestemmingsgrens aan zowel de westzijde als de zijde van de weg De Dijken blijven nog steeds gewenst. Gelet op het voorgaande ontstaat door middel van het doortrekken van de bouwvlakgrenzen aan de west- en oostzijde een nieuw, groter bouwvlak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPBEDDEDIJKEN4THN-VA01_0005.png"

Figuur 5: Vergroten van het bouwvlak, het gearceerde gedeelte is de vergroting.

Het bouwvlak is in de nieuwe situatie circa 1.120 m2. Met een maximaal bebouwingspercentage van 75% bedraagt de maximale bebouwing dan circa 840 m2. Dit is een toename van circa 260 m2 ten opzichte van de oude situatie. De omvang van de bestemming zelf wijzigt niet, dus de oppervlakte aan bedrijfsfunctie (bebouwd en onbebouwd) verandert ook niet.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

Beleid en normstelling

Met het vaststellen van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in 2012 heeft het Rijk de ruimtelijke ordening meer overgedragen aan gemeenten en provincies. Het Rijk heeft gekozen voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

In het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking.

Toetsing bestemmingsplan

De extra toename in gebruiks- en bouwmogelijkheden die dit bestemmingsplan mogelijk maakt is dermate kleinschalig dat geen sprake is van een van de 14 nationale belangen. Ook betreft het geen stedelijke ontwikkeling. Het voorgaande bestemmingsplan staat namelijk al een stedelijke functie, namelijk bedrijfsbebouwing en -activiteiten, toe op het perceel. De oppervlakte van het bedrijfsgebruik wordt niet uitgebreid.

Conclusie

Het rijksbeleid staat dit bestemmingsplan niet in de weg.

3.2 Provinciaal beleid

Beleid en normstelling

Het ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Holland is vastgelegd in de Structuurvisie Noord-Holland 2040 (vastgesteld door provinciale staten op 21 juni 2010). In de structuurvisie geeft de provincie aan welke doelen zij zich in de periode tot 2040 stelt. Hoofddoel is dat Noord-Holland een mooie, veelzijdige en internationaal concurrerende provincie blijft door in te zetten op klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik.


De provinciale belangen zoals opgenomen in de provinciale structuurvisie zijn uitgewerkt in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) (eveneens vastgesteld door provinciale staten op 21 juni 2010, daarna zijn verschillende aanpassingen geweest, waarvan de laatste ingegaan is op 1 maart 2017).

De PRV stelt in artikel 5a dat een bestemmingsplan uitsluitend kan voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken.

In artikel 5b staat dat een bestemmingsplan niet voorziet in nieuwe detailhandel op bedrijventerreinen en kantoorlocaties, met uitzondering van:

  • a. een afhaalpunt ten behoeve van internethandel;
  • b. detailhandel die in zowel bedrijfseconomisch als ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan de toegelaten bedrijfsuitoefening op grond van het vigerende bestemmingsplan en daarop nauw aansluit;
  • c. brand- of explosiegevaarlijke detailhandel of;
  • d. volumineuze detailhandel indien deze in winkelgebieden uit een oogpunt van hinder, veiligheid of verkeersaantrekkende werking niet inpasbaar is. Als het totaal winkelvloeroppervlak van deze volumineuze detailhandel meer dan 1.500 m2 bedraagt, geldt dat:
    • 1. dit aantoonbaar niet leidt tot ruimtelijk relevante leegstand in bestaande winkelgebieden, en;
    • 2. de regionale adviescommissie hierover een advies heeft uitgebracht.

Toetsing bestemmingsplan

Zoals in paragraaf 3.1 al staat aangegeven betreft het hier geen stedelijke ontwikkeling, waardoor artikel 5a niet van toepassing is. Wat betreft detailhandel, de volgens de planregels toegelaten vorm van detailhandel (productiegebonden detailhandel, ondergeschikt aan de productiefunctie) valt onder punt b van de hierboven genoemde uitzonderingsgevallen.

Voor het overige zijn de provinciale structuurvisie en de verordening niet van toepassing.

Conclusie

Het bestemmingsplan past binnen het provinciale beleid.

3.3 Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Beleid en normstelling

Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.


Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels die op website van het hoogheemraadschap zijn te vinden.


Toetsing bestemmingsplan

Er is een watertoets uitgevoerd, zie paragraaf 4.8.

Conclusie

Het waterbeleid staat het bestemmingsplan niet in de weg.

3.4 Gemeentelijk beleid

Beleid en normstelling

De gemeente Schagen heeft de Reisgids voor ruimtelijke ontwikkelingen (6 mei 2015) opgesteld. Uitgangspunt is dat zorgvuldig met de ruimte binnen de gemeente om moeten worden gegaan. In dat kader dienen ideeën de ruimte te krijgen en initiatieven te worden gestimuleerd. Plannen worden op hun eigen meritus beoordeeld.

Om te bepalen hoe de beoordeling van plannen aan ruimtelijke kwaliteit plaats vindt, zijn beleidsregels opgesteld welke zijn opgenomen in de "Reisgids voor ruimtelijke kwaliteit". De beleidsregels zijn abstract van karakter en geven ruimte voor verschillende ontwerpoplossingen. Het plangebied maakt onderdeel uit van de categorie "Werkgebied" en specifiek van "Bedrijventerreinen". Voor de werkgebieden geldt een regulier welstandsniveau. De reisgids geeft een kader voor ligging, hoofdvorm en vormgeving waar een toekomstige omgevingsvergunning aan wordt getoetst.

Toetsing bestemmingsplan

Het bestemmingsplan biedt kleinschalige extra mogelijkheden ten opzichte van de voorgaande planologische regeling. Het bouwvlak wordt iets vergroot en de gebruiksmogelijkheden worden verruimd van alleen een garagebedrijf naar bedrijven in milieucategorie 2 in het algemeen (zie paragraaf 2.2). Dat dit een goede ruimtelijke ordening is en tot een aanvaardbaar woon- en leefklimaat leidt is in de rest van deze toelichting onderbouwd.

Conclusie

Het bestemmingsplan past binnen het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 M.e.r.-beoordeling

Beleid en normstelling

Een planMER is een in de Wet milieubeheer vastgelegde procedure waarmee voor de m.e.r.-(beoordelings)plichtige onderdelen van een ruimtelijk plan de milieugevolgen op basis van een zekere bandbreedte worden beoordeeld. Op die manier krijgt milieu een volwaardige rol in de afweging van belangen.

De drempelwaarden waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage. Voorliggend plan valt onder de categorie "stedelijk ontwikkelingsproject" (D 11.2) en/of onder "industrieterrein" (D 11.3).

De drempelwaarden bedragen voor de categorie D 11.2:

1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,

2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen, of

3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.


De drempelwaarde voor de categorie D 11.3 is:

1. een oppervlakte van 75 hectare of meer

Toetsing bestemmingsplan

Bij het planvoornemen gaat het om een toename aan bedrijfsbebouwing van maximaal circa 260 m2. De oppervlakte van de bedrijfsfunctie verandert niet. De drempelwaarde wordt dus (bij lange na niet) overschreden. Om die reden geldt een vormvrije m.e.r.-beoordeling. In dit kader kan worden aangegeven dat de milieueffecten in het vervolg van dit hoofdstuk zijn onderzocht. Op basis hiervan mag worden aangenomen dat de toekomstige activiteiten in het plangebied geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zullen hebben.

Conclusie

Er is geen aanleiding voor een vervolgonderzoek in het kader van het Besluit m.e.r.

4.2 Milieuzonering

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de ruimtelijk-functionele afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en hindergevoelige functies noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" (2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten (betreffende geluid, geur, stof en gevaar) redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De zonering werkt twee kanten op. Enerzijds dat hindergevoelige functies (zoals woningen) geen hinder ondervinden van bedrijfsactiviteiten en anderzijds dat bedrijven niet worden ingeperkt in hun bedrijfsvoering.

Toetsing bestemmingsplan

Ten noorden van het plangebied, aan de Kalverdijk, bevinden zich enkele woningen. Bij het opstellen van het voorgaande bestemmingsplan ("Bedrijventerreinen") is reeds rekening gehouden met een zonering t.b.v. een autogarage. Deze valt volgens de VNG-brochure onder milieucategorie 2, met een richtafstand van 30 meter. De afstand van de grens van de bestemming "Bedrijventerrein" tot de woningen bedraagt meer dan 30 meter. Deze afstand verandert met dit bestemmingsplan overigens ook niet. Omdat de werkelijke afstand groter is dan de richtafstand mag worden aangenomen dat een functie t/m in dit geval milieucategorie 2 mogelijk is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPBEDDEDIJKEN4THN-VA01_0006.png"

Figuur 6: Afstanden bestemmingsgrens tot naastgelegen woningen.

Conclusie

Met een invulling van het perceel t/m milieucategorie 2 is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.3 Geluid

Beleid en normstelling

De Wet geluidhinder (Wgh) is er op gericht om de geluidhinder door onder andere wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai te voorkomen en beperken. In de Wgh wordt een beperkt aantal typen objecten beschermd, namelijk:

- woningen

- andere geluidgevoelige gebouwen (bijv. scholen, verzorgingstehuizen)

- geluidgevoelige terreinen (bijv. woonwagenstandplaats, ligplaats voor woonschepen)

Toetsing bestemmingsplan

Het plangebied bevat geen (bedrijfs)woning of andere geluidgevoelige functies. De bedrijfsfunctie zelf is geen beschermde functie. De Wgh is dus niet van toepassing.

Voor de geluidsbelasting van het bedrijf naar omliggende geluidgevoelige functies geldt de VNG-richtafstand; deze is ook voldoende, zie paragraaf 4.2.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.4 Luchtkwaliteit

Beleid en normstelling

De Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit zijn geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. Projecten die niet in betekenende mate (nibm) van invloed zijn om de luchtkwaliteit hoeven op grond van de Wet milieubeheer niet te worden getoetst aan de geldende grenswaarden. Een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 voor zowel PM10 als NO2) wordt als nibm beschouwd. Met de NIBM-tool kan, aan de hand van een prognose van de verkeerstoename, eenvoudig worden bepaald of een plan niet-in-betekenende-mate bijdraagt.

Toetsing bestemmingsplan

De verkeerstoename kan worden bepaald aan de hand van de landelijk erkende kentallen van het CROW over verkeersgeneratie (ASVV 2012). Voor de functie werken is hierin voor verschillende typen bedrijven de verkeersgeneratie opgegeven. Het type "bedrijf arbeidsintensief/bezoekersextensief" heeft de grootste verkeersgeneratie. Uitgaande van een worst-case benadering wordt dit type bedrijf in de toetsing meegenomen.

Op grond van de gemeentelijke parkeernota is voor het plangebied het omgevingstype "weinig stedelijk", "rest bebouwde kom" van toepassing. De verkeersgeneratie bedraagt dan 9,1 - 10,9 motorvoertuigbewegingen per weekdag per 100 m2 bvo, inclusief vrachtverkeer. De toename van de bebouwingsmogelijkheden bedraagt circa 260 m2 (zie paragraaf 2.2). Omdat de toegestane bebouwingshoogte 7 meter is, is theoretisch een verdieping in het pand mogelijk. De maximale toename in bvo is dan circa 520 m2. Dit leidt tot, in een maximaal geval, 520 / 100 x 10,9 = 57 extra motorvoertuigbewegingen per etmaal. Na invoering in de nibm-tool is de conclusie dat de bijdrage door het verkeer niet in betekenende mate is en geen vervolgonderzoek nodig is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPBEDDEDIJKEN4THN-VA01_0007.png"  

Figuur 7: Resultaat nibm-tool.

Conclusie

Er is geen verwachting van een verslechtering van de luchtkwaliteit als gevolg van dit bestemmingsplan. Het plan draagt niet-in-betekenende-mate bij aan de luchtkwaliteit. Er is geen nader onderzoek nodig.

4.5 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's van de woon- en leefomgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of lpg. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen.

Het beleid rond externe veiligheid heeft als doel een minimaal veiligheidsniveau voor de burger te garanderen, en de burger buiten de risicovolle inrichting te beschermen. Het beleid is erop gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, en tevens de risico's zelf (deels) te beperken. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit).


In het kader van het Interprovinciaal overleg (IPO) is een zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Op de risicokaart staan verschillende risico-ontvangers en risicobronnen aangegeven.

Toetsing bestemmingsplan

Voor dit bestemmingsplan is op de risicokaart nagegaan of er aandachtspunten (risicobronnen) op het vlak van externe veiligheid aanwezig zijn.

In de nabijheid van het plangebied, op circa 115 meter, is een tankstation gelegen. Bij het opstellen van het voor die inrichting geldende bestemmingsplan "Bedrijventerreinen" zijn de risico's van die inrichting onderzocht. Daaruit is voortgekomen dat op de verbeelding van dat bestemmingsplan een "veiligheidszone - lpg" is opgenomen. De afstand van de grens van de veiligheidszone tot aan het plangebied bedraagt nog ruim 90 meter. Het tankstation heeft geen invloed binnen het plangebied.

Daarnaast ligt het plangebied in de nabijheid van de N245. Hierover is vervoer van gevaarlijke stoffen mogelijk. Uit het rapport "548 - N245-Noord Scharwoude - Schagen N248 2007073001/04 PBp" (bron: risicokaart.nl) blijkt dat deze alleen een risicocontour (PR 10-8) van 15 meter heeft. De werkelijke afstand tussen de N245 en het plangebied bedraagt circa 150 meter. Er zijn geen risicovolle aandachts- of knelpunten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPBEDDEDIJKEN4THN-VA01_0008.png"

Figuur 8: Risicokaart.

In de planregels van dit bestemmingsplan is in de bestemmingsomschrijving opgenomen dat risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven niet zijn toegestaan. Daarmee wordt voorkomen dat binnen het plangebied zelf een nieuwe risicobron ontstaat.

Conclusie

Het plangebied ligt buiten de invloedssfeer van risicobronnen en is zelf ook geen risicobron naar buiten toe.

4.6 Bodem

Beleid en normstelling

In het kader van zowel de economische uitvoerbaarheid als een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de volksgezondheid dient te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd.

Toetsing bestemmingsplan

Het perceel kende in het verleden een agrarische functie. De voormalige agrarische schuur zal worden gesloopt. Vermoedelijk is hierin asbest aanwezig. Voor een efficiënte beoordeling van de bodemkwaliteit zal een bodemonderzoek na de sloop worden uitgevoerd. Mocht hieruit blijken dat er sprake is van verontreiniging, dan zal dit worden gesaneerd. Voor het verlenen van een omgevingsvergunning is een recent bodemonderzoek vereist. Daarmee is geborgd dat dit voor de start van de bouw wordt onderzocht en getoetst.

Aangenomen mag worden dat de sloop zorgvuldig zal gebeuren en dat eventuele, onverhoopte bodemvervuiling kan worden gesaneerd. In het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan kan daarom worden gesteld dat er op voorhand geen aanleiding is om te veronderstellen dat de bestemming ten aanzien van het aspect bodem niet gerealiseerd zou kunnen worden.

Conclusie

Na de sloop van de aanwezige opstallen wordt bodemonderzoek uitgevoerd. Het is niet de verwachting dat het plan ten aanzien van het aspect bodem niet uitvoerbaar is.

4.7 Natuur

Beleid en normstelling

Bij een ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming. De bescherming is geregeld in de Wet natuurbescherming.

Toetsing bestemmingsplan

Ten eerste moet hier gemeld worden dat het bestaande bestemmingsplan al een bedrijfsfunctie en bedrijfsbebouwing toestaat. Met het nieuwe bestemmingsplan verandert dit niet wezenlijk (zie hoofdstuk 2). De algemene aandacht voor de bescherming van bijvoorbeeld (broedende) vogels en de rugstreeppad tijdens de uitvoering van bouwactiviteiten blijven uiteraard van kracht.

Daarnaast geldt het volgende. Het plangebied ligt niet in en grens niet aan een beschermd gebied in het kader van de Wet natuurbescherming of provinciaal ruimtelijk natuurbeleid. Door de aard van het plan (kleinschalig) en de ligging zijn negatieve effecten redelijkerwijs uitgesloten.

Het perceel bestaat voor een gedeelte uit gras. Dit wordt intensief beheerd (kort gemaaid gras). Er is geen opgaande beplanting en geen water aanwezig. De omstandigheden voor de aanwezigheid van (beschermde) flora en fauna zijn niet gunstig.

Conclusie

Op voorhand kan in redelijkheid worden gesteld dat natuurwet en -regelgeving de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat.

4.8 Water

Beleid en normstelling

Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In deze paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel van de watertoets is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Door middel van de watertoets wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect.

Toetsing bestemmingsplan

Er is een digitale watertoets uitgevoerd. De conclusie hieruit is dat met het nieuwe bestemmingsplan geen/in zeer beperkte mate sprake is van een toename van de verharding. Bepaald is daardoor dat het plan een beperkte invloed heeft op de waterhuishouding. Dit kan worden ondervangen met standaard maatregelen. Er hoeven geen compenserende maatregelen uitgevoerd te worden.

Daarnaast wordt in het resultaat van de watertoets een aantal opmerkingen gemaakt over beheer en onderhoud van waterlopen, waterkwaliteit en riolering en over vergunningen en meldingen. Geadviseerd wordt met het oog op de waterkwaliteit het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk te voorkomen. Voor de volledige weergave van de watertoets, zie Bijlage 1.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.9 Archeologie

Beleid en normstelling

De belangrijkste wettelijke basis voor het behoud van erfgoed is per 1 juli 2016 de Erfgoedwet. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard.

Toetsing bestemmingsplan

Bij het opstellen van het voorgaande bestemmingsplan, "Bedrijventerreinen", is het aspect Archeologie reeds onderzocht. Terreinen die een archeologische waarde hebben, hebben een archeologische dubbelbestemming gekregen. Het plangebied had geen archeologische verwachtingswaarde en heeft geen archeologische bestemming. Aangezien archeologische resten niet meer kunnen wijzigen en het beleid ten aanzien van de verwachtingswaarde niet is gewijzigd, kan redelijkerwijs worden aangenomen dat er ten aanzien van archeologie geen belemmeringen zijn.

In het plangebied bevinden zich geen specifiek te beschermen cultuurhistorische waarden.

Conclusie

Vanuit het aspect archeologie en cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

4.10 Verkeer en parkeren

Beleid en normstelling

Voor een ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. Voor het stellen van kaders rond het parkeren heeft gemeente Schagen een parkeernota.

Toetsing bestemmingsplan

Verkeer

Op basis van de CROW normen is er een toename van verkeer mogelijk, zie paragraaf 4.4. Het gaat, in een worst case, om ongeveer 57 extra motorvoertuigbewegingen per weekdag (2,4 per uur over een etmaal). Dit is een dermate kleine hoeveelheid dat redelijkerwijs geen effecten op de verkeersafwikkeling zijn te verwachten.

Parkeren

Om in de parkeerbehoefte te voorzien is in de regels van dit bestemmingsplan vastgelegd dat voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd. De normen die de gemeente hanteert om te beoordelen of sprake is van voldoende parkeergelegenheid zijn opgenomen in de ‘Nota Parkeernormen Schagen 2016’. Deze toetsing vindt plaats op basis van deze nota, met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze nota gedurende de planperiode. Zo wordt bij ontwikkeling altijd voorzien in de actuele parkeerbehoefte.

Conclusie

Het bestemmingsplan kan ten aanzien van de aspecten verkeer en parkeren uitvoerbaar worden geacht.

4.11 Kabels, leidingen en zoneringen

Beleid en normstelling

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

Toetsing bestemmingsplan
In of nabij het plangebied lopen geen hoofdleidingen of -kabels die voorzien moeten worden van een planologische regeling.

Conclusie

Dit aspect vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.12 Duurzaamheid

Beleid en normstelling

Duurzaamheid van een gebied of in relatie tot een ruimtelijke ontwikkeling kan tot uitdrukking komen in de thema's: kwaliteit van de leefomgeving, water, energie, mobiliteit, natuur/ecologie en milieu. Onder deze laatste kan onder meer het volgende worden verstaan: gezondheid, externe veiligheid, materiaalkeuze en hergebruik van materialen, duurzaam slopen, geluid, lucht en beheer/onderhoud van een gebied of gebouw. Er bestaat geen wettelijke verplichting om het thema duurzaamheid in bestemmingsplannen vast te leggen. Wel vormt het een belangrijk onderwerp in het sociaal-maatschappelijke debat en daarmee een belangrijk aandachtspunt in het overheidsbeleid.
Gemeenten streven in dat kader naar een duurzame (gebouwde) omgeving.

Toetsing bestemmingsplan

Bestemmingsplannen kunnen zeer beperkt worden gehanteerd om duurzame energieaspecten te regelen.

De toekomstige eigenaar/gebruiker van het perceel kan bijvoorbeeld energiebesparende maatregelen treffen in de vorm van bijvoorbeeld isolatie, zonnepanelen of een warmtepomp en bij de bouw kunnen duurzame bouwmaterialen en -materieel toegepast worden.

Voor vragen op het gebied van duurzaam (ver)bouwen, energiebesparing of energie opwekken kunnen inwoners en ondernemers van Noord-Holland Noord tegenwoordig bij het Duurzaam Bouwloket terecht. De gemeente Schagen participeert hierin.


Conclusie

Het bestemmingsplan staat duurzaamheid niet in de weg, en andersom ook niet.

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

5.1 Algemeen

Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012) toegepast. Dit houdt onder andere in dat in de nieuwe Wro de strafbepaling en de algemene gebruiksbepaling zijn neergelegd, zodat deze niet meer hoeven te worden opgenomen in de planregels.


De SVBP2012 bepaalt in grote mate de vormgeving en inrichting van bestemmingsplannen. De SVBP2012 bevat bijvoorbeeld omschrijvingen van begrippen die letterlijk moeten worden overgenomen in elk bestemmingsplan. Daarnaast bevat het regels ten aanzien van de wijze waarop regels geformuleerd moeten worden. In het Bro is daarnaast een formulering opgenomen ten aanzien van de anti-dubbeltelregel en het overgangsrecht die letterlijk moeten worden overgenomen in de planregels.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.


Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld en om de uitleg daarvan.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

Het SVBP2012 voorziet in een standaardopbouw van een bestemmingsplan waarvan niet mag worden afgeweken. Bestemmingsplanregels zijn hierdoor altijd als volgt opgebouwd:

Hoofdstuk 1: Inleidende regels

Dit hoofdstuk bestaat uit twee artikelen: de begrippen en de wijze van meten. Dit houdt in dat belangrijke begrippen worden omschreven en nader wordt toegelicht hoe precies wordt gemeten. Hierdoor wordt verzekerd dat uiteenlopende interpretaties de naleving van de regels niet in de weg staan.

Hoofdstuk 2: bestemmingsregels

In dit hoofdstuk zijn de regels terug te vinden die gelden voor de verschillende bestemmingen. De verbeelding en regels van een bestemmingsplan vertellen in samenhang welke regels waar precies gelden.

In dit bestemmingsplan komt slechts één bestemming voor: Bedrijventerrein. Deze bestemming is hoofdzakelijk bedoeld voor gebouwen en overkappingen ten behoeve van bedrijven die zijn genoemd in milieucategorieën 1 en 2, met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven en daarnaast ook voor productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen. Bedrijfswonen is niet toegestaan.

Er is een bouwvlak opgenomen op de verbeelding. Gebouwen en overkappingen dienen binnen dit bouwvlak te worden gebouwd. Binnen het bouwvlak mag maximaal 75% worden bebouwd. De maximum bouwhoogte voor gebouwen (7 meter) is geregeld door middel van een aanduiding op de verbeelding. De maximum bouwhoogte voor overkappingen bedraagt 5 meter. Er geldt een maximale dakhelling van 55°. Verder gelden er bouwregels voor windturbines en voor overige bouwwerken, geen gebouw zijnde en specifieke gebruiksregels.

Hoofdstuk 3: algemene regels

In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan en worden om die reden in een apart hoofdstuk opgenomen. Hierbij wordt ingegaan op de anti-dubbeltelregel en de bouwregels, gebruiksregels en afwijkingsregels. In de algemene regels wordt ook het parkeren nader geregeld. Deze regeling is gekoppeld aan zowel bouwactiviteiten als gebruik in het plangebied. Zo mag enkel gebouwd worden of de functie uitgebreid of gewijzigd worden voor zover voorzien is in voldoende parkeergelegenheid.

Hoofdstuk 4: overgangs- en slotregels

De regels van het bestemmingsplan sluiten altijd af met regels met betrekking tot het overgangsrecht en de slotregel. Het overgangsrecht wordt wettelijk voorgeschreven in artikel 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening en bevat daardoor altijd exact dezelfde formulering. De slotregel vertelt hoe een bestemmingsplan mag worden geciteerd.


Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De economische uitvoerbaarheid van een plan wordt in eerste instantie bepaald door de financiële haalbaarheid ervan. Daarnaast is de grondexploitatieregeling uit de Wro van belang voor de economische uitvoerbaarheid. Deze regeling bepaalt dat de gemeente de door haar gemaakte kosten kan verhalen. Het kostenverhaal heeft dus ook invloed op de haalbaarheid van het plan.

Volgens artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient de gemeenteraad een grondexploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Een dergelijk bouwplan is onder andere de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen, zoals in het onderhavige geval speelt. Volgens het tweede lid van artikel 6.12 Wro kan de gemeenteraad besluiten af te wijken van het vaststellen van een exploitatieplan indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd.


Bij onderhavig bestemmingsplan is dit laatste van toepassing en is een exploitatieplan daarom niet nodig. De kosten van de grondexploitatie zijn namelijk verzekerd doordat de gemeente zelf de gronden in eigendom heeft. De kosten worden via de gronduitgifte verhaald.


Op grond van deze gegevens kan de financiële uitvoerbaarheid van het plan in voldoende mate gewaarborgd worden geacht.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt een procedure waarbij belanghebbenden zich kunnen uitspreken tegen de ontwikkeling en het plan. De resultaten uit de procedure geven inzicht in de maatschappelijke uitvoerbaarheid.


Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening pleegt het voorbereidende bestuursorgaan overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Gelet op de ligging van het plangebied en de kleinschaligheid van de bestemmingsplanmogelijkheden is overleg met andere gemeenten en met het Rijk niet aan de orde. Het plan is toegestuurd aan de provincie en aan het hoogheemraadschap. Er is geen reactie ontvangen.


Zienswijzen

Vervolgens wordt het ontwerpbestemmingsplan zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode kan een ieder zienswijzen tegen het bestemmingsplan kenbaar maken. Eventuele zienswijzen worden door de gemeente beantwoord en al dan niet gegrond verklaard en al dan niet meegenomen in de vaststelling van het bestemmingsplan. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld.


Vaststelling

Na de ter inzagelegging besluit de gemeenteraad over de vaststelling van het bestemmingsplan. Uiteindelijk is tegen het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.