Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Boskerpark
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0441.BP003BOSKERPARK-VA01

Artikel 1 Begrippen

 
In deze regels wordt verstaan onder:
 
1.1 het plan:
het bestemmingsplan "Boskerpark" met identificatienummer
NL.IMRO.0441.BP003BOSKERPARK-VA01 van de gemeente Schagen;
 
1.2 bestemmingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels en de daarbij
behorende bijlagen;
 
1.3 de verbeelding:
de verbeelding bestaande uit het blad, met het nummer
NL.IMRO.0441.BP003BOSKERPARK-VA01, van het bestemmingsplan
“Boskerpark” met bijbehorende verklaring waarop de bestemmingen van de
in het plan begrepen gronden zijn aangegeven;
 
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar
ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het
bebouwen van deze gronden;
 
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.6 afhankelijke woonruimte:
woonruimte die een ruimtelijke eenheid vormt met de bestaande woning en waarin
een gedeelte van de huishouding uit oogpunt van mantelzorg is gevestigd;
 
1.7 achtererfgebied:
erf aan de achterkant en aan de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd
zijkant, op 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw;
 
1.8 archeologie:
de bestudering van menselijke geschiedenis door middel van de overblijfselen van
materiële cultuur, de omgeving en van dierlijke resten;
 
1.9 archeologische waarden:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van
de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of
activiteit uit het verleden;
 
1.10 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
 
1.11 beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis:
het uitoefenen van een vrij en zelfstandig beroep, of het beroepsmatig verlenen van
diensten, op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig,
technisch gebied of daarmee gelijk te stellen activiteiten, niet zijnde detailhandel,
waarbij de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke
uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;
 
1.12 bestaand:
het moment ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
 
1.13 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.14 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.15 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het
vergroten van het bouwwerk;
 
1.16 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
 
1.17 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij
elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
1.18 bouwperceelsgrens:
een grens van een bouwperceel;
 
1.19 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar
ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde,
zijn toegelaten;
 
1.20 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de
aarde is verbonden;
 
1.21 bed en breakfast:
een kleinschalige vorm van verblijfsrecreatie voor een of enkele nachten op basis van
logies en ontbijt;
 
1.22 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het
beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis
heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied;
 
1.23 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop,
het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen
voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroepsof
bedrijfsactiviteit;
 
1.24 erker:
een uitbouw aan een woning, die zich bevindt aan de voor- of zijgevel of beide, van
een woning en ondergeschikt is aan de hoofdbouwmassa;
 
1.25 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk
met wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.26 hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de
verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en ,
indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die
bestemming het belangrijkst is;
 
1.27 bijbehorend bouwwerk:
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde
perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd
gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
 
1.28 voorerfgebied:
erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;
 
1.29 horecabedrijf:
een bedrijf waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren worden verstrekt, één en
ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een
erotisch getinte vermaaksfunctie;
 
1.30 kampeermiddel:
1. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een toercaravan;
2. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte
daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde, één en ander voor zover deze
onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn
bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief
nachtverblijf;
 
1.31 kampeerterrein:
terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd,
om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van
kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf;
 
1.32 kamperen:
het houden van recreatief nachtverblijf in een kampeermiddel;
 
1.33 kleinschalig kamperen:
het gebruik van de gronden ten behoeve van een beperkt kampeerterrein met
maximaal 25 kampeermiddelen;
 
1.34 landschappelijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het waarneembare deel
van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en
beïnvloeding van de levende en niet levende natuur;
 
1.35 natuurlijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische,
geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in
onderlinge samenhang;
 
1.36 onderkomens:
voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming ontrokken,
voertuigen, vaartuigen, arken, toercaravans, voor zover deze niet als bouwwerken zijn
aan te merken, alsook tenten;
 
1.37 omgevingsvergunning:
vergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 van Wet algemene bepaling
omgevingsrecht;
 
1.38 peil:
1. voor een bouwwerk op een perceel geldt de hoogte van de bovenzijde van de
afgewerkte begane grond vloer;
2. indien op het water wordt gebouwd:
· het Nieuw Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
 
1.39 permanente bewoning:
bewoning van een recreatiewoning als hoofdverblijf;
 
1.40 recreatiewoning:
een gebouw dat periodiek dient als hoofdverblijf voor recreanten die hun
hoofdverblijf elders hebben;
 
1.41 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen voor het verrichten van seksuele handelingen met een
ander tegen vergoeding;
 
1.42 raam-/straatprostitutie:
het op of aan de weg, vanachter een raam of op een andere voor publiek
toegankelijke plaats door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze
passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken;
 
1.43 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijk, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een
omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of
vertoningen van erotisch- pornografische aard plaatsvinden;
 
1.44 stacaravan:
een tot recreatie- of zomerwoning ingericht voertuig op wielen, waaraan
voorzieningen kunnen zijn getroffen tengevolge waarvan deze wagen niet langer kan
worden voortbewogen, die voortdurend of nagenoeg voortdurend op een vaste
plaats voor een vakantieverblijf wordt gebruikt of daarvoor geschikt is;
 
1.45 verblijfsrecreatie:
recreatief buitenverblijf, waarbij wordt overnacht in kampeermiddelen;
 
1.46 verblijfsrecreatieve voorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het verblijf op een kampeerterrein, waaronder tevens
wordt verstaan centrale en sanitaire voorzieningen;
 
1.47 vrij beroep:
een beroep in verband met iemands individuele, persoonlijke kwaliteiten, die in het
algemeen op artistiek of academisch/HBO-niveau liggen;
 
1.48 wabo:
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
 
1.49 woning:
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden;
 
1.50 zomerwoning:
een gebouw hoofdzakelijk op het achtererf van een woning dat uitsluitend is
bestemd om voor een persoon/gezin of andere groep van personen, die zijn/hun
hoofdverblijf elders heeft/hebben, tot recreatieverblijf te dienen;
 
1.51 nollenlandschap:
een landschap dat zich kenmerkt door hoger gelegen droge zandgronden en laag
gelegen hoofdzakelijk zandgronden. Op de hogere delen, de nollen, zijn drie
begroeiingstypen te onderscheiden. Dit zijn de hogere zandruggen met bos, de
bosschages en struwelen op de overgangen van hoog naar laag en de open
zandruggen met onder andere helmgras. Deze begroeiingstypen liggen niet naast
elkaar, maar lopen in elkaar over op de schaal van de nollen. Op de lage delen
bestaat een gradiënt van nat tot droog, maar het landschap laat zich vooral
kenmerken door openheid met een diversiteit aan omsloten ruimten.
De begroeiing bestaat uit inheemse soorten zoals berken en dennen en duindoorn;
 
1.52 recreatiemilieu bos:
die delen van het nollenlandschap waarin de recreatiewoningen geplaatst zijn in een
bosrijke omgeving. De woningen liggen verspreid in het gebied, en van elkaar
afgeschermd door bos;
 
1.53 recreatiemilieu bosschages:
die delen van het nollenlandschap waarin de recreatiewoningen zijn geplaatst
vormen de overgang tussen bos en de open ruimte van de nollen;
 
1.54 recreatiemilieu nollen:
de open delen van het nollenlandschap waarin recreatiewoningen zijn geplaatst;
 
1.55 recreatiemilieu waterrand:
de aan het water grenzende delen van het nollenlandschap waarin
recreatiewoningen zijn geplaatst die zich kenmerken door aanwezigheid van
bosschages;
 
1.56 verkavelingsprincipe:
een bij een recreatiemilieu horend verkavelingsprincipe dat leidend is voor de
verdere uitwerking van dat milieu;
 
1.57 waterpeil:
Binnen het plangebied komen een 4-tal waterpeilen voor. In het peilbesluit zijn peilen
aangegeven met een daarbij behorende bandbreedte, waarbij het hoogste peil
over het algemeen in de zomer wordt gevoerd en het laagste peil in de winter. De
peilen variëren van NAP –0,55 meter tot NAP –0,95 meter.