direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kop West, Bouwveld E - 2021
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0439.UPKWBOUWVELDE2021-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Sinds medio jaren 90 maakt de gemeente Purmerend woningbouw mogelijk in de nieuwbouwwijk Weidevenne. Direct ten noorden van deze wijk ligt het gebied 'Kop West'. Besloten is dat dit gebied een autonome ontwikkeling zou moeten doorgaan, los van de rijksopgave (Vinex) die gold voor de wijk Weidevenne. In het jaar 2013 werd besloten om hierbij in te zetten op organische gebiedsontwikkeling en een kleinschalige manier van ontwikkelen. Het idee was om daarbij zoveel mogelijk over te laten aan marktpartijen en ontwikkelaars. Om dat mogelijk te maken werd voor 'Kop van West' een bestemmingsplan opgesteld waarin veel flexibiliteit wordt geboden, namelijk bestemmingsplan 'Kop van West 2014' van de gemeente Purmerend (vastgesteld 29 januari 2015).

Er zijn verschillende manieren om flexibiliteit in te bouwen in een bestemmingsplan. Dat kan bijvoorbeeld door het opnemen van (binnenplanse) afwijkingsbevoegdheden, wijzigingsbevoegdheden of uitwerkingsplichten. Deze drie flexibliteitsinstrumenten zijn alle ingebouwd in bestemmingsplan 'Kop van West 2014'. De opgenomen wijzigingsbevoegdheid en uitwerkingsplicht gelden daarbij elk voor een ander deel van het plangebied.

Voorliggend initiatief betreft de realisatie van vier grondgebonden woningen ter plaatse van de Neckerstraat 75 te Purmerend gelegen binnen Kop West, bouwveld E. Tevens is ter plaatse van bouwveld E een verdiepte parkeergarage voorzien welke gedeeltelijk binnen het plangebied van voorliggend uitwerkingsplan ligt. Voor het plangebied geldt een uitwerkingsplicht. Het vigerende bestemmingsplan, in dit geval ook wel het moederplan genoemd, bevat de uitwerkingsregels die hierbij in acht dienen te worden genomen. Hierop zal nader worden ingegaan in paragraaf 1.3.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Purmerend is verantwoordelijk voor de uitwerking van het moederplan. Dat gebeurt in onderhavig uitwerkingsplan. Dit uitwerkingsplan schept een juridisch-planologisch kader bestaande uit bouw- en gebruiksregels die de realisatie van de vier beoogde woningen en de verdiepte parkeergarage mogelijk maken.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in het gebied Kop West te Purmerend. Deze wijk ligt direct ten westen van het centrum van Purmerend en ten noorden van de wijk Weidevenne. In onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied in Purmerend indicatief weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.UPKWBOUWVELDE2021-va01_0001.png"  

Indicatie ligging plangebied (weergegeven middels rode stip; bron: PDOK Viewer).

Kop West is onderverdeeld in 11 verschillende bouwvelden. Een overzicht hiervan is weergegeven in onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.UPKWBOUWVELDE2021-va01_0002.jpg"

Kaart met aanduiding bouwpercelen Kop West (bron: gemeente Purmerend).

Het plangebied van onderhavig uitwerkingsplan betreft een deel van het hierboven afgebeelde 'Bouwveld E'. De precieze begrenzing van het plangebied is daarbij afhankelijk van de begrenzing van het uitwerkingsvlak als gegeven in het moederplan. In onderstaande afbeelding is deze begrenzing indicatief weergegeven. Voor een exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding van het uitwerkingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.UPKWBOUWVELDE2021-va01_0003.png"

Indicatieve aanduiding ligging plangebied (in blauw), inclusief aanduiding kadastrale percelen (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

De percelen die onderdeel uitmaken van het plangebied staan kadastraal bekend onder gemeente Purmerend, sectie E, perceelnummers 2093 (gedeeltelijk), 3724, 4026 (gedeeltelijk), 4027 (gedeeltelijk), 4028 en 4049 (gedeeltelijk). De totale oppervlakte van het plangebied is circa 1200 m2.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Op het plangebied geldt tot op het moment van inwerkingtreding van onderhavig uitwerkingsplan 'Kop West, Bouwveld E - 2021' het bestemmingsplan 'Kop van West 2014', vastgesteld op 29 januari 2015. Een uitsnede van het voor het plangebied relevante deel van de verbeelding van dit plan is opgenomen in onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.UPKWBOUWVELDE2021-va01_0004.png"

Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan 'Kop van West 2014', inclusief indicatieve aanduiding plangebied (rood omlijnd), aanduiding kadastrale percelen en bijbehorende legenda (bron: ruimtelijkeplannen.nl).

 

Op grond van dit plan is voor de plangebied de bestemming 'Woongebied - uit te werken' van toepassing. In de bestemmingsomschrijving behorende bij deze bestemming (zie artikel 10.1 van bestemmingsplan 'Kop van West 2014') is opgenomen dat gronden aangewezen met deze bestemming bestemd zijn voor:

  • a. wonen;
  • b. bedrijven, kantoren, sociale en culturele voorzieningen, (para)medische voorzieningen, maatschappelijke voorzieningen, sport en recreatieve voorzieningen: alle activiteiten voor zover in de Staat van bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' aangeduid met categorie A;
  • c. detailhandel: voor zover in de Staat van bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' aangeduid met categorie A;
  • d. horecabedrijven: voor zover in de Staat van Horeca-activiteiten aangeduid met ten hoogste categorie 1b;
  • e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals (ontsluitings)wegen, verhardingen en parkeervoorzieningen, fiets- en voetpaden; groen- en speelvoorzieningen; waterhuishoudkundige voorzieningen, water en waterlopen, nutsvoorzieningen, alsmede overige bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals tuinen en erven.

Artikel 10.2 van bestemmingsplan 'Kop van West 2014' bevat een uitwerkingsplicht voor het uitwerken van de bestemming 'Woongebied - uit te werken'. Hierin staat vermeld dat burgemeester en wethouders de in artikel 10.1 omschreven bestemming uitwerken met toepassing van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening en de eisen uit de leden 8.2, 8.3, 8.4, 8.5 en 8.6 van bestemmingsplan 'Kop van West 2014'. Bij de genoemde leden uit het vigerende bestemmingsplan betreft het bestemmingsplanregels die gelden voor de bestemming 'Woongebied - 1'.

In aanvulling op voorgaande is voor het gehele plangebied een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2' van toepassing.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van het project. Hoofdstuk 3 geeft een samenvatting van het relevante actuele beleidskader. Hoofdstuk 4 bevat een omgevingsanalyse waarin wordt nagegaan welke functies en bouwwerken zich voorafgaand aan vaststelling van het bestemmingsplan in het plangebied bevinden en in hoeverre het nieuwe project hierin past. In hoofdstuk 6 worden de relevante randvoorwaarden en omgevingsaspecten behandeld. In hoofdstuk 7 wordt een toelichting gegeven op de gekozen planvorm en de gedachten die ten grondslag liggen aan de juridische regeling zoals deze op de plankaart en in de voorschriften is opgenomen. Ten slotte wordt in de hoofdstukken 8 en 9 ingegaan op de uitvoerbaarheid en de inspraak en het overleg.

Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving

2.1 Omgevingsanalyse bestaande situatie

Als gezegd ligt het plangebied binnen de wijk Kop West te Purmerend. De gronden binnen het plangebied zijn op dit moment braakliggend. Gronden in de omgeving van het plangebied hebben voor een belangrijk deel woonbestemmingen. Een deel hiervan is al gebouwd. Voor de gronden binnen Kop West die een woonbestemming hebben geldt dat ze op dit moment nog deels onbebouwd zijn. De gronden aan de westzijde van Kop West hebben op grond van bestemmingsplan 'Kop van West 2014' een gemengde bestemming. Deze bestemming is al gerealiseerd. In onderstaande afbeelding is een uitsnede uit de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan 'Kop van West 2014' geprojecteerd op een luchtfoto.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.UPKWBOUWVELDE2021-va01_0005.png"

Luchtfoto plangebied en omgeving, met daarop de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan 'Kop van West 2014' geprojecteerd (ligging plangebied aangeduid met rode marker; bron: ruimtelijkeplannen.nl).

Ten zuiden van het plangebied, in Weidevenne, evenals ten noorden van het plangebied, in het gebied van de Vijfhoek en de Hazepolder bevinden zich wel reeds gerealiseerde woongebieden. De wijk Weidevenne is grofweg ontwikkeld vanaf eind jaren '90 van de vorige eeuw tot en met 2019. De woningen in Vijfhoek en Hazepolder zijn grotendeels opgericht in de jaren '30 en '50 van de vorige eeuw, een aantal uitzonderingen, die zich met name aan de Kanaaldijk bevinden, daargelaten.

Het centrum van Purmerend bevindt zich op enkele honderden meters afstand van het plangebied. Dit centrumgebied wordt gekenmerkt door een hoge bebouwingsdichtheid en een grote variatie in bouwjaren van panden, waarbij de oudste panden stammen uit de zeventiende eeuw en de jongste uit de huidige eeuw. Het plangebied ligt vrijwel direct aangesloten op dit historische stadscentrum.

Ten oosten van het plangebied bevindt zich een slagerij. Deze bevindt zich op gronden die op basis van het vigerende bestemmingsplan de bestemming 'Woongebied - Uit te werken' hebben. Op dit moment is er door de aanwezigheid van de slagerij (nog) geen uitzicht op de daadwerkelijke realisatie van een woonbestemming.

2.2 Voorgenomen ontwikkelingen

Onderhavig uitwerkingsplan dient de realisatie van vier grondwoningen binnen het plangebied mogelijk te maken. Qua woningtypologie betreft het rijwoningen. De vier woningen zullen in totaal een oppervlakte krijgen van circa 840 m2 bvo. Eén van deze woningen valt slechts deels binnen het plangebied van dit uitwerkingsplan. De reden daarvoor is dat betreffende woning niet geheel binnen het uitwerkingsgebied voor de bestemming 'Woongebied - Uit te werken' valt. Voor een deel van de gronden waarop deze woning voorzien is geldt op basis van het vigerende bestemmingsplan de bestemming 'Woongebied - 1'.

In onderstaande afbeelding is een situatie-overzicht opgenomen voor de toekomstige situatie ter plaatse van de vier te realiseren woningen. Het gaat hier om de begane grond. Middels een blauwe lijn is hierin indicatief opgenomen waar de grens van het uitwerkingsgebied voor de bestemming 'Woongebied - Uit te werken' loopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.UPKWBOUWVELDE2021-va01_0006.png" Situatie-overzicht begane grond met het plangebied van het uitwerkingsplan aangeduid middels de groene stippellijn (bron: Mollink Soeters PPHP).

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.UPKWBOUWVELDE2021-va01_0007.png"

Situatie-overzicht begane grond, ingezoomd op de vier woningen (bron: Mollink Soeters PPHP).

De ontwikkeling van de vier betreffende woningen waarin onderhavig plan voorziet maakt onderdeel uit van een grotere ontwikkeling, namelijk de ontwikkeling van Kop West, bouwveld E. Onderhavig uitwerkingsplan voorziet niet in de gehele ontwikkeling van bouwveld E. Een impressie van de toekomstige situatie voor bouwveld E is weergegeven in onderstaande figuur. In de hierna volgende figuur is een voorlopig schetsontwerp van de bouwplannen opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.UPKWBOUWVELDE2021-va01_0008.png"

Impressie toekomstige situatie bouwveld E. De vier woningen waarin onderhavig uitwerkingsplan geheel of gedeeltelijk voorziet zijn rood omlijnd (bron: Mollink Soeters PPHP).

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.UPKWBOUWVELDE2021-va01_0009.png"

Voorlopig schetsontwerp. De vier woningen waarin onderhavig uitwerkingsplan voorziet zijn aangeduid met een oranje-gele kleur (bron: Mollink Soeters PPHP).

Verder bestaat het voornemen om een verdiepte parkeergarage te realiseren ten behoeve van de woningen die onderdeel uitmaken van bouwveld E. Een deel van de parkeergarage zal worden gerealiseerd binnen het plangebied. Ook de toekomstige bewoners van de vier woningen waarin onderhavig plan voorziet kunnen van de parkeergarage gebruik gaan maken.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Het kader voor een bestemmingsplan wordt gevormd door diverse nationale, provinciale, (deel-)regionale, en (deel)gemeentelijke nota's. Dit beleid stelt planologische en bestuurlijke beleidskaders (randvoorwaarden) aan de ruimtelijke (on)mogelijkheden voor het plangebied waarmee rekening moet worden gehouden. In dit hoofdstuk wordt voor het plangebied het relevante algemene beleid beknopt samengevat.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI), vastgesteld op 11 september 2020, is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. De NOVI maakt bij het maken van keuzes gebruik van drie afwegingsprincipes:

1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies,

2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal, en

3. Afwentelen wordt voorkomen.


In dit bestemmingsplan zijn geen strijdigheden met de uitgangspunten uit de NOVI opgenomen.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op 1 juli 2017 is het besluit tot wijziging van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening in werking getreden. Het betreft een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking (duurzaamheidsladder).

De laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De behoefte aan deze stedelijke ontwikkeling moet dan worden aangetoond. De behoefte is het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, looptijd bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit). De uitkomst van de beoordeling van de behoefte moet in de plantoelichting worden vermeld. Voor uitwerkings- en wijzigingsplannen kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering van deze behoefte wordt doorgeschoven naar de toelichting behorende bij het uitwerkings- of wijzigingsplan.

Als stedelijke ontwikkeling wordt bedoeld: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' In het Bro is geen ondergrens voor een minimale omvang vastgelegd van wat een stedelijke ontwikkeling is. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724) dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor overige stedelijke functies wordt gesteld dat 'in beginsel' geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m² bedraagt.

Uitgangspunt is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte en het tegengaan van overprogrammering en de negatieve ruimtelijke gevolgen van leegstand. Wanneer in het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, dan bevat de toelichting een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. De motivering van de behoefte aan die ontwikkeling dient in het licht te worden geplaatst van een goede ruimtelijke ordening en dient zich te richten op het motiveren van de behoefte aan die ontwikkeling met het oog op het tegengaan van ongewenste leegstand en het stimuleren van zorgvuldig ruimtegebruik. De behoefte wordt onderbouwd en afgewogen op het niveau van het verzorgingsgebied van de ontwikkeling. Dit betekent dat de aard en omvang van de ontwikkeling bepalend zijn voor de reikwijdte van de beschrijving van en het overleg over de behoefte, waarvan de resultaten ook zijn opgenomen in de beschrijving.

Doorwerking plangebied

Uit jurisprudentie blijkt dat de Raad van State woningbouwontwikkelingen vanaf 12 woningen beschouwt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het voorliggende initiatief maakt de realisatie van maximaal 4 woningen mogelijk en wordt daarmee niet beschouwd als stedelijke ontwikkeling waarvoor de Ladder voor duurzame verstedelijking moet worden doorlopen. Derhalve worden vanuit het rijksbeleid geen belemmeringen voorzien ten aanzien van de planvorming.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie NH2050

Op 19 november 2018 hebben Provinciale Staten van Noord-Holland de Omgevingsvisie NH2050 vastgesteld. Hierin staat de visie van de provincie op de fysieke leefomgeving beschreven. De provincie zet in op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid, zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven.

De omgevingsvisie bevat het provinciale beleid op het gebied van wonen en werken. De ambitie is dat vraag en aanbod van woon- en werklocaties (kwantitatief en kwalitatief) beter met elkaar in overeenstemming zijn. De woningbouw wordt vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends. Duurzaamheid van de totale voorraad is uitgangspunt.

Doorwerking plangebied

Onderhavige ontwikkeling is in lijn met de Omgevingsvisie NH2050. De voorgenomen realisatie van vier woningen waarin dit plan voorziet vindt namelijk plaats binnen bestaand stedelijk gebied.

3.2.2 Omgevingsverordening NH2020

Op 22 oktober 2020 hebben de Provinciale Staten de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld. De Omgevingsverordening NH2020 geldt vanaf 17 november 2020 en vervangt alle bestaande verordeningen die betrekking hebben op de leefomgeving, zoals de Provinciale Ruimtelijke Verordening, de Provinciale Milieuverordening, de Waterverordeningen en de Wegenverordening.

Met de omgevingsverordening wil de provincie ontwikkelingen, zoals woningbouw en de energietransitie, mogelijk maken en zet zij in op het beschermen van mooie en bijzondere gebieden in Noord-Holland. De provincie zoekt naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid. De belangrijkste belangrijke ambities voor Noord-Holland, zoals omschreven in de Omgevingsvisie, zijn verankerd in de nieuwe Omgevingsverordening Noord-Holland. Met de omgevingsverordening loopt de provincie bewust vooruit op de Omgevingswet, omdat door het samenvoegen van 21 verordeningen alvast wordt gewerkt in de geest van de Omgevingswet.

Doorwerking plangebied
De onderhavige ontwikkeling ligt binnen het bestaand stedelijk gebied en is in lijn met de Omgevingsverordening NH2020.

3.2.3 Provinciale Woonvisie 2010-2020

Het provinciale beleid inzake woningbouw is vastgelegd in de Provinciale Woonvisie 2010-2020. Deze woonvisie sluit aan op de voormalige provinciale structuurvisie en schetst de kaders voor regionaal woonbeleid. Vooral het kwalitatieve aspect van wonen komt in deze visie aan de orde.

De speerpunten van dit beleid zijn:

  • 1. Verbeteren van de afstemming tussen vraag en aanbod voor alle consumenten, en specifiek voor doelgroepen die minder kansen hebben op het vinden van een geschikte woning.
  • 2. Verbeteren van de mate waarin voorzieningen in de woonomgeving aansluiten bij de vraag van bewoners.
  • 3. Verbeteren van de duurzaamheid van het woningaanbod en de woonomgeving.

Doorwerking plangebied

De ontwikkeling van Kop West is een voorbeeld van organische gebiedsontwikkeling. Centraal hierbij staat een vraaggestuurd ontwikkeling, afhankelijk van de wensen die er bestaan vanuit de markt. Een verdere uitwerking met betrekking tot segment en prijscategorie van de vier te realiseren woningen zal in een later stadium plaatsvinden.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regiovisie Waterland 2040 (Vitaal met Karakter)

Voor de lange termijn heeft de regio een ontwikkelingskader tot 2040 opgesteld, de Regiovisie Waterland 2040. In deze visie staat behoud en zo mogelijk versterking van het kenmerkende authentieke karakter van de regio Waterland voorop, maar wel met de noodzakelijk sociaal-economische en infrastructurele impulsen om de kernen vitaal te houden en het gebied binnen de Metropoolregio Amsterdam bereikbaar te maken. Naast maatregelen om het authentieke karakter van het landelijk gebied te bewaren, vergt dat op vele locaties een forse inspanning in de kwaliteit van de leefomgeving, selectieve uitbreiding voor noodzakelijke sociaal-economische ontwikkelingen en duurzame oplossingen voor beheer en terugdringing van het woon-werkverkeer. Op die manier ontstaat een duurzame vitale regio met een herkenbaar eigen karakter.

Doorwerking plangebied

Onderhavige ontwikkeling past goed in het beleid zoals weergegeven in de Regiovisie. Het bepaalde in dit bestemmingsplan is niet strijdig met dit beleid.

3.3.2 Metropoolregio Amsterdam

Purmerend maakt onderdeel uit van Metropoolregio Amsterdam (MRA). Dit is een samenwerkingsverband van de provincies Noord-Holland en Flevoland, 33 gemeenten en de Vervoerregio Amsterdam. De MRA behoort tot de Europese top vijf van economisch sterke regio's. De rode draad van de samenwerking is het behouden en versterken van die internationale concurrentiepositie. De door de partners geformuleerde hoofdopgaven zijn (thematisch) neergelegd in de 'Gebiedsagenda 2013' en richten zich m.n. op het optimaliseren van het fysieke vestigingsklimaat (economie), het tijdig voorzien in kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwbehoefte in 2040 (verstedelijking) en het op orde brengen en houden van een goed functionerend mobiliteitsnetwerk (bereikbaarheid). De agenda levert een 'voorraadkamer' op voor de besluitvorming over programma's en projecten in het Bestuurlijk Overleg Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (BO-MIRT). De agenda richt zich voornamelijk op het verbeteren van de infrastructuur en het milieu. De agenda verzet zich niet tegen het realiseren van woningen. De agenda bevestigt bovendien dat er binnen de regio Waterland, waar Purmerend onder valt, een aanzienlijk aantal nieuwe woningen dient te worden gerealiseerd. De te realiseren woningen passen dan ook goed in het beleid van de MRA.

De MRA heeft een eigen langeretermijnvisie in de vorm van het Ontwikkelingsbeeld 2040 uit 2007. De MRA wil een internationaal concurrerende regio zijn met compacte steden in een voor recreanten aantrekkelijk landschap en met een infrastructureel netwerk dat de kernen met elkaar, het landschap en de rest van de wereld verbindt. De regio zet in op woningbouw, de creatieve industrie, de maakindustrie en de circulaire economie, wil een omslag naar duurzame energiebronnen en koestert grote bedrijven als het Havenbedrijf Amsterdam. In 2014 verscheen een overzicht van accentverschuivingen ten opzichte van dit Ontwikkelingsbeeld: Doorbouwen op het fundament. Op basis van nieuwe trends en inzichten focust de MRA o.a. op meer stedelijke verdichting, intensivering van de transformatieopgave, beter benutten van OV-knooppunten en – naast bescherming – een betere benutting van het landschap.

Om dit te bereiken zijn is voor de korte termijn een Ruimtelijk-economische Actie-Agenda 2016-2020 opgesteld, met een doorkijk naar de komende tien jaar.

Woonagenda Zaanstreek-Waterland 2017-2020

De MRA bestaat uit zeven zogenaamde deelregio's, waaronder Zaanstreek-Waterland, waar Purmerend deel van uitmaakt. Zaanstreek-Waterland heeft een eigen Woonagenda: Samen optrekken (2017). De focus ligt op de jaren 2017-2020, met een doorkijk naar 2025 en 2035. Hierin kiezen de gemeenten een gezamenlijke koers die recht doet aan lokale omstandigheden, gebaseerd is op inzicht in de (toekomstige) woningmarkt in Zaanstreek-Waterland en die rekening houdt met en een eigen inkleuring geeft aan de samenwerkingsafspraken met de andere deelregio's in de MRA. Zaanstreek-Waterland wil haar eigen identiteit kracht bijzetten door de reeds grote diversiteit aan woonmilieu's nog verder te versterken. Ze wil zowel de eigen als de regionale woningvraag bedienen en streeft naar een verder gedifferentieerde en toekomstbestendige woningvoorraad voor alle doelgroepen. Doelen zijn: het opvoeren van de woningproductie, waarbij de focus ligt op toevoeging van die kwaliteiten aan woonmilieu's, woningtypen en prijsklassen die benodigd zijn en bijdragen aan de gewenste variatie, het behoud van de betaalbare (sociale huur)voorraad, een betere verdeling van en doorstroming binnen die voorraad en verduurzaming van de gehele bestaande voorraad, zowel op het gebied van energie als levensloopbestendigheid.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Purmerend 2005-2020

In de Structuurvisie Purmerend 2005-2020, vastgesteld op 2 maart 2006, heeft de gemeenteraad van Purmerend een toetsingskader neergelegd voor gewenste en bestaande ontwikkelingen binnen de gemeente. In de structuurvisie worden vier ambities verwoord die leidend dienen te zijn bij de ontwikkeling van de stad Purmerend tot 2020.

  • 1. Purmerend is het centrum van Waterland: Uiteen wordt gezet dat Purmerend wil investeren in haar functies waarin zij een regionale rol heeft, om de positie als centrum van Waterland te behouden. De manier waarop Purmerend dit wil bereiken is door te investeren in een veelzijdig, herkenbaar en toegankelijk centrum met kwalitatief hoogwaardige openbare ruimte en door te streven naar een hoog niveau van voorzieningen in zowel het centrum als in andere delen van de stad.
  • 2. Purmerend werkt aan een evenwichtigere woon-werkbalans. In de structuurvisie wordt beschreven dat Purmerend voor de werkgelegenheid sterk afhankelijk is van Amsterdam. Dit is een kwetsbaar punt. Belangrijk is daarom dat Purmerend haar economische punten verder ontwikkelt. Dit is onder meer van belang voor jongeren die in Purmerend zijn geboren en zich nu op de arbeidsmarkt gaan begeven, omdat zij meer geneigd zullen zijn om in Purmerend te werken.
  • 3. Purmerend versterkt haar verbindingen in groen, blauw en grijs. Gesteld wordt dat de kwaliteit van de ligging van de stad veel beter benut kan worden. De kwaliteiten van het buitengebied zijn in de wijken ruimschoots aanwezig, maar zijn op het niveau van de stad te weinig herkenbaar en andersom worden de kwaliteiten van de stad daarbuiten nauwelijks (h)erkend. Uiteen wordt gezet dat de aantrekkelijke ligging van Purmerend veel meer benut kan worden om de kwaliteit van het wonen in de stad te verhogen, om de kansen voor toerisme te vergroten en om het beeldmerk van de stad neer te zetten. Tevens wordt gesteld dat het versterken van de stedelijke structuren kan helpen mensen zich meer verbonden te laten voelen met hun stad en om een betere oriëntatie te krijgen op de stad en haar omgeving.
  • 4. Purmerend kiest voor bloei in plaats van groei. Purmerend heeft zich decennia lang gericht op groei. Nu moet de omslag komen naar het investeren in identiteit en kwaliteit. Beschreven wordt dat het doel niet langer is om woningen te bouwen en nieuwe wijken te ontwikkelen, maar toe te werken naar een complete stad die op basis van kwaliteit de concurrentie aan kan met de steden in de omgeving en die toegesneden is op de demografische veranderingen.

In 2013 is de strategische plankaart behorende bij de Structuurvisie Purmerend 2005 - 2020 als eerste stap in het proces om te komen tot en vooruitlopend op een integrale herziening, aangepast aan de actuele stand van zaken. Het betreft een beleidsneutrale actualisering, waarbij op de plankaart de wijzigingen zijn verwerkt die in de achterliggende periode (sinds 2006) doorgevoerd zijn in of op grond van het gemeentelijk beleid. Deze kaart gaat vergezeld van een toelichting daarop.

Doorwerking plangebied

Op de strategische plankaart behorende bij de Structuurvisie Purmerend 2005-2020 is het plangebied aangeduid als 'stedelijke voorzieningencluster' en 'parkstedelijk milieu'. Uit de toelichting op deze strategische plankaart volgt dat een cluster wordt aangemerkt als een gebied waar in de toekomst nog ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. Het ontwikkelen van de Kop West past in zoverre binnen de kaders van de gemeentelijke structuurvisie.

In de structuurvisie is het plangebied niet aangeduid als woonzone. Aangegeven is dat het accent bij cluster 'Kop van West' dient te liggen bij consumeren en beleven. In het vigerende bestemmingsplan, dat is vastgesteld in 2015, is voor het plangebied echter een bestemming 'Woongebied - Uit te werken' opgenomen. Hieruit blijkt dat de keuze is gemaakt om binnen het plangebied in te zetten op realisatie van woningen.

3.4.2 Ruimte voor Purmerend (omgevingsagenda voor Purmerend richting 2040)

Het stuk 'Ruimte voor Purmerend (omgevingsagenda voor Purmerend richting 2040) is een dynamische agenda die naast politiek-bestuurlijke focus vooral duidelijkheid biedt over de ambities van de gemeente Purmerend. Purmerend wordt hierin neergezet als compacte woonstad met sterke OV-verbindingen naar de hoofdstad maar ook uitstekende fietsverbindingen naar de omgeving en buitengebied. Een stad waarin de wijken een zelfvoorzienend karakter hebben op het gebied van voorzieningen.

Aan bovenstaande beschrijving kunnen troeven en waardevolle aspecten worden toegevoegd waaruit ambities voortvloeien. De nabijheid van Amsterdam, het voorzieningenaanbod, het OV-netwerk en de betaalbare woningvoorraad zijn bekende troeven. Waardevolle aspecten zijn het dorpse karakter, de tevredenheidsstabiliteit en het brede scala en diversiteit van voorzieningen, omgeving en activiteiten. De ambities die hieruit zijn geformuleerd (samengevat):

  • De urgentie en noodzaak om verder te bouwen aan woongelegenheid in een grotere diversiteit voor zowel huidige als toekomstige generaties; een flink deel van de opgave dient plaats te vinden in het bestaande stedelijke gebied.
  • Regionale functie van 'de zorg' waarborgen. De compacte en consequente wijkstructuur van Purmerend leent zich al goed voor dagelijkse voorzieningen en zorg (ziekenhuis, EHBO, verpleeghuis, opvang o.m.), voldoende aangepaste huisvesting is ook aanwezig. De ambitie is om deze regionale functie met het oog op de toekomst (vraag naar zorg) te behouden en versterken.
  • Versterking van de toeristische sector door Purmerend als pleisterplaats en verblijfsstad op de kaart te zetten voor iedereen die Laag Holland bezoekt.

Om vorm te geven aan de groei van Purmerend worden scenario's bekeken. Gelet op de ladder voor duurzame verstedelijking ligt intensivering van (vastgoed in) de bestaande stad als eerste mogelijkheid voor de hand en vervolgens wordt het verstedelijken van de randen nader als mogelijkheid bezien.

Doorwerking plangebied

Onderhavig plan voorziet in het ontwikkelen van woongelegenheid in bestaand stedelijk gebied. Gezien de woningbehoefte van circa 10.000 woningen in Purmerend, als onderdeel van de woningbouwtaakstelling van de Metropoolregio Amsterdam, is er behoefte aan de 4 woningen die in het plangebied worden gerealiseerd. Het voornemen is daarmee in overeenstemming met de 'Agenda: Purmerend koers naar 2040'.

3.4.3 Wonen
3.4.3.1 Woonvisie 2017-2022

In de Woonvisie Purmerend 2017-2022 heeft de gemeente haar visie tot 2022 op het gebied van wonen geformuleerd. De gemeente wil een prettige woonstad blijven, de vraag naar woningen van inwoners goed kunnen blijven bedienen en een bijdrage leveren aan de regionale woningbouwopgave. Veel aandacht gaat uit naar de positie van huishoudens die zichzelf niet of moeilijk kunnen redden op de woningmarkt.

In een achttal speerpunten heeft Purmerend deze ambitie verder uitgewerkt, waaronder ook de ambitie om tot 2040 10.000 extra woningen te bouwen. Het doel hiervan is tevens om de kwaliteit van de stad te versterken door vergroting van de differentiatie van het aanbod en van verschillende woonmilieu's en de woningvoorraad meer passend te maken voor de toekomstige bevolkingssamenstelling. De voorgenomen ontwikkeling betreft 4 woningen. De ontwikkeling voegt aansprekende woningen toe aan de huidige woningvoorraad, waarbij voor de typologie van de woningen wordt aangesloten bij de vraag vanuit de markt. Hiermee past de voorgenomen ontwikkeling in dit beleid.

3.4.3.2 Woonprogramma uit Structuurvisie 2005-2020

De speerpunten van het Woonprogramma uit de Structuurvisie Purmerend 2005-2020 zijn:

  • 1. meer differentiatie in woonmilieus aanbrengen door toevoegen of herstructureren naar centrumstedelijke woonmilieus, woningen in lage dichtheden, starterswoningen, duurdere huur- en koopwoningen en seniorenwoningen;
  • 2. inzetten op behoud van het suburbane wonen, groen en rustig, dit kan door dit mee te nemen in de plannen voor de herstructurering van de wijken;
  • 3. nieuwe concepten voor het combineren van wonen en zorg ontwikkelen.

In Zaanstreek-Waterland als geheel neemt de woningbehoefte volgens de prognose van de provincie Noord-Holland in de periode 2015-2025 toe met 12.760 woningen (6.900 tot 2020 en 5.860 tot 2025). In de tien jaar daarna gaat het om nog 8.600 woningen. Dat is in totaal bijna 20.000 woningen tot 2035. De onderhavige ontwikkeling levert een bijdrage aan het eerste speerpunt.

3.4.3.3 30-30-40-regel

In het coalitieprogramma 2018-2022 ('Samen werken aan de stad') heeft het college het voornemen uitgesproken om een norm te hanteren in woningbouwcategorieën. Hierbij wordt de zogenaamde 30-30-40-regel gehanteerd. Dit houdt in dat van alle te bouwen woningen in Purmerend, minimaal 30% sociale huur moet zijn, 30% doorstroomwoningen (middeldure huur en betaalbare koop) en 40% vrije keuze. Deze regel wordt toegepast bij de wat grotere woningbouwprojecten.

Doorwerking plangebied

Voor het hele gebied Kop West geldt dat aan de 30-30-40-norm wordt voldaan. Per bouwveld kan daarmee worden afgeweken van de norm. Voor het gehele bouwplan voor Bouwveld E geldt dat in de koopovereenkomst is vastgelegd dat het woningbouwprogramma dient te voldoen aan de verhouding 40% middeldure huurwoningen en/of betaalbare koopwoningen en 60% vrije keuze. In het bouwplan is voorzien in circa 39 middeldure huurwoningen (=47,5% van het totaal) en 43 vrije-keuzewoningen (=49,2% van het totaal). Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan het streven om middeldure huurwoningen te realiseren. Het programma kan in de uitwerking van het bouwplan nog wijzigen, maar zal altijd voldoen aan de vereiste verhouding.

3.4.3.4 Huisvestingsverordening

Op 23 januari 2019 is een gewijzigde huisvestingsverordening in werking getreden, waarmee het splitsen van al bestaande woningen wordt gereguleerd door middel van een vergunningstelsel. Aanvragen voor woningsplitsing worden getoetst op een minimale oppervlakte van de nieuwe woningen van 40 m2 en het aspect leefbaarheid.

Ook kamergewijze verhuur wordt met deze gewijzigde huisvestingsverordening gereguleerd door middel van een vergunningstelsel. Dergelijke aanvragen worden eveneens getoetst op het aspect leefbaarheid.

3.4.4 Duurzaamheidsagenda 2020-2023

Het Klimaatakkoord van 28 juni 2019 vormt de basis voor het gemeentelijk duurzaamheidsbeleid zoals verwoord in de Duurzaamheidsagenda 2020-2023. De volgende thema's staan centraal:

1. Duurzaamheid in de gebouwde omgeving:

  • uitvoering Proeftuin Aardgasvrij.
  • uitbreiding capaciteit en netwerk van Stadsverwarming Purmerend.
  • transitievisie Warmte die wordt vertaald in Wijkuitvoeringsplannen, waarbij per wijk wordt aangegeven welke niet-fossiele warmtebronnen in aanmerking komen.
  • verduurzaming van de bestaande woningvoorraad ondersteunen met subsidies en duurzaamheidsleningen.

2. Duurzame bedrijven:

  • verminderen CO2-uitstoot bedrijven;
  • bedrijfsterreinen duurzaam revitaliseren;
  • gebruik van duurzame grondstoffen.
  • versterking circulariteit van grondstoffen.

3. Duurzame mobiliteit:

  • streven naar instandhouding van het fijnmazig openbaar vervoerssysteem;
  • versterken laadinfrastructuur elektrische voertuigen door inventariseren mogelijke locaties voor het plaatsen van laadpalen;
  • uitbreiding aantal laadpunten met in achtneming voldoende spreiding over de gemeente.
  • toepassen van alternatieve (bio-)motorbrandstoffen;
  • vermindering CO2-uitstoot voertuigen.

4. Duurzame energie:

  • aanjagen initiatieven voor duurzame energieproductie.

5. Duurzame stad en regio:

  • regionale Energiestrategie waarin wordt aangegeven welke niet-fossiele energiebronnen kunnen worden benut en waar deze ruimtelijk kunnen worden ingepast.
  • benutting van subsidie-mogelijkheden.

6. Duurzame gemeente:

  • streven naar 75% van het afval gescheiden ophalen;
  • klimaatbestendigheid bebouwde kom Purmerend vergroten;
  • klimaatadaptief bouwen;
  • duurzaam inkoop- en aanbestedingsbeleid gemeente;
  • actieve informatieverstrekking over investeringsmogelijkheid en in energieopwekking en -besparing door invulling van een lokaal informatieloket.
  • verduurzamen gemeentelijk vastgoed;
  • stimulering verduurzaming Schoolgebouwen.
  • stimuleren Duurzame vaarrecreatie.

Doorwerking plangebied

In paragraaf 4.4 wordt ingegaan op de manier waarop het project past binnen de gemeentelijke Duurzaamheidsagenda.

3.4.5 Klimaatadaptatieplan Zaanstreek Waterland en Purmerend 2021-2024

Op 17 december 2020 heeft de gemeenteraad van Purmerend het Klimaatadaptatieplan Zaanstreek

Waterland en Purmerend 2021-2024 vastgesteld. Hierin wordt beschreven hoe de regio en de gemeente

Purmerend zich voorbereiden op een veranderend klimaat. Het bevat de uitgangspunten en maatregelen

die nodig zijn om de schadelijke effecten van hevige neerslag, extreme hitte, langdurige droogte en

zeespiegelstijging zoveel mogelijk te beperken.

In lijn met het landelijke Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie is het klimaatadaptatieplan gebaseerd op de

klimaatscenario's van het KNMI voor 2050. De ambitie is om in 2050 een klimaatbestendig en

waterrobuuste gemeente te zijn. In regionaal verband zijn leidende principes geformuleerd en

doorvertaald naar vier uitgangspunten voor een klimaatadaptieve gemeente, zoals meer groen en meer

ruimte voor water in de stad, klimaatadaptief maatwerk en gedeelde verantwoordelijkheid. De gemeente

kiest bijvoorbeeld voor meer bomen, meer ruimte voor tijdelijke wateropvang, het hanteren van het MRA

basisveiligheidsniveau klimaatbestendige nieuwbouw (aanvulling bouwbesluit, bijlage I) en het stimuleren

van vergroening onder particulieren. Aan het lokale plan is een uitvoeringsagenda met maatregelen,

projecten en onderzoeken verbonden.

Klimaatadaptatie dient in elk project meegenomen te worden. Op welke manier dit gebeurt is afhankelijk

van zaken als de gebouwdichtheid, de grond en de ontwerpruimte. In de toelichting van dit plan dient te

worden aangegeven op welke manier rekening is gehouden met klimaatadaptatie.

Doorwerking plangebied

Ten aanzien van de ontwikkeling van Kop West is een inrichtingsplan opgesteld, het 'Inrichtingsplan Kop West' (d.d. 8 september 2016). Dit inrichtingsplan ziet daarmee niet alleen op de ruimte binnen het plangebied maar op de inrichting van de ruimte binnen het ontwikkelgebied Kop West. 'Het Buurtje', waarvan het plangebied onderdeel uitmaakt, zou op grond van dit inrichtingsplan een meer stedelijk karakter met incidenteel groen in de vorm van bomen, plantvakken en kleinschalig groen op privéterrein moeten krijgen.

In de ontwerpimpressie voor bouwveld E (d.d.1 juli 2020) wordt rekening gehouden met een grotere hoeveelheid groen binnen bouwveld E - en daarmee ook binnen het plangebied. Door het verdiept realiseren van parkeervoorzieningen ontstaat er in de buitenruimte plaats voor het aanbrengen van groene elementen, zoals bomen, struiken en grasvelden.

3.4.6 Groenkoers

De nota Groenkoers, op 28 november 2014 door de gemeenteraad vastgesteld, geeft de richting aan die de gemeente opgaat met het gemeentelijke groen in zijn totaliteit. De essentie ervan is dat ingezet wordt op de verbetering van de kwaliteit van de beplanting om ook op lange termijn over een duurzame groenbasis te beschikken tegen acceptabele kosten. De Groenkoers schetst het belang van het groen voor de stad als integraal onderdeel van de openbare buitenruimte. Groen is mede bepalend voor de identiteit, het imago, de kwaliteit en de leefbaarheid van de stad.

3.4.7 Visie Leefbare Stad 2040

Gemeente Purmerend heeft tot 2040 een bouwopgave van 10.000 woningen. De stad gaat verdichten en de druk op de openbare ruimte wordt groter. Bovengronds doordat meer mensen gebruik gaan maken van dezelfde openbare ruimte. Ondergronds omdat er uitbreiding van kabels, leidingen, riolering en stadsverwarming nodig is. Het groen in de stad staat onder druk. Daarnaast treedt er klimaatverandering op. De kans op wateroverlast, hittestress en droogte in de stad wordt groter. Dit vraagt om een andere inrichting van het openbare gebied, gebouwen en de particuliere terreinen. Op 26 maart 2020 is de Visie Leefbare Stad 2040 (Steen en groen in balans voor een leefbaar en aantrekkelijk Purmerend) door de raad vastgesteld. In deze visie worden de kansen benoemd hoe steen en groen in balans blijven voor een leefbare stad. Het is een overkoepelend plan dat een stip op de horizon richting 2040 weer geeft, kansen benoemd en vier uitwerkingen kent:

1. Bomenplan (is gereed),

2. Klimaatadaptatieplan (is gereed),

3. Parkenplan (wordt naar verwachting medio 2021 vastgesteld)

4. Een uitwerking voor Natuurinclusief bouwen (wordt naar verwachting medio 2021 vastgesteld).

Met de vaststelling van de visie zal in vervolg bij elke ontwikkeling in de stad onderbouwd moeten worden wat er is gedaan op het gebied van goede bomen, klimaatadaptatie en natuurinclusief bouwen. In stukken die naar het college en de gemeenteraad gaan zal hier nadrukkelijk aandacht aan moeten worden besteed. De gemeentelijke groenbeheerder, ecoloog en adviseur klimaatadaptatie kunnen hierin advies geven.

3.4.8 Bomenlijst

Purmerend heeft een bomenlijst (https://www.purmerend.nl/kaarten/bomenlijst/). Op deze kaart staan de waardevolle bomen van de stad. De kap van deze bomen is alleen toegestaan met een ontheffing op het kapverbod. Om deze waardevolle bomen ook anderszins te beschermen dient bij nieuwe ontwikkelingen - in het geval dat er zich waardevolle bomen in of in de nabijheid van het plangebied bevinden - m.b.t. die beschermde bomen een Bomen Effect Analyse (BEA) conform het handboek Bomen van het norminstituut Bomen te worden uitgevoerd. Een BEA is een gestandaardiseerde beoordeling die alle mogelijke effecten van de bouw of aanleg op het duurzaam voorbestaan van de boom in beeld brengt. Hierin wordt ook omschreven hoe de nadelige effecten tot een minimum kunnen worden beperkt. Bovendien wordt onderzocht wat het meest boomvriendelijke alternatief is. De uitkomsten van die BEA dienen te worden verwerkt in de toelichting op het bestemmingsplan en indien noodzakelijk ook in de regels van het bestemmingsplan (voorwaardelijke verplichting).

In onderstaande afbeelding is een uitsnede uit de kaart behorende bij de gemeentelijke bomenlijst weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.UPKWBOUWVELDE2021-va01_0010.png"

Uitsnede uit kaart behorende bij de gemeentelijke bomenlijst, inclusief bijbehorende legenda (ligging plangebied indicatief aangeduid met paarse ovaal; bron: gemeente Purmerend).

Binnen het plangebied bevinden zich geen waardevolle bomen die zijn opgenomen op de gemeentelijke bomenlijst. Daarom is het niet noodzakelijk om een BEA uit te voeren.

3.4.9 Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving Purmerend 2016-2019

De Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving Purmerend 2016-2019 is op 22 december 2015 door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. Deze nota beschrijft de bestuurlijke uitgangspunten en beleidskeuzes over de regelgeving op het gebied van het omgevingsrecht, APV en bijzondere wetten. Op basis van deze uitgangspunten, beleidskeuzes en een uitgevoerde omgevingsanalyse zijn prioriteiten en operationele doelstellingen voor de vergunningverlening, toezicht en handhaving geformuleerd. In de nota wordt ook beschreven op welke wijze de gemeente Purmerend ervoor zorgdraagt dat wet- en regelgeving wordt nageleefd.


De gemeente Purmerend wil een veilige, schone en gezonde woon-, werk- en leefomgeving voor haar burgers en bedrijven. Dat wil de gemeente bereiken door de duurzaamheid, veiligheid en leefbaarheid te vergroten en te waarborgen. Belangrijke waarden hierbij zijn 'schoon, heel, gezond en veilig'. Een servicegerichte, professionele dienstverlening op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving levert hieraan een belangrijke bijdrage. In het collegewerkprogramma 2014-2018 is aangegeven dat de gemeente Purmerend "van buiten naar binnen" werkt. In de aanpak van problemen krijgen de eigen verantwoordelijkheid en betrokkenheid van burgers en bedrijven een belangrijke rol. De gemeente Purmerend zet sterk in op wijkgerichte of gebiedsgerichte handhaving en gaat in gesprek met burgers en bedrijven. Er wordt gehandhaafd met gezond verstand en er wordt niet alleen gekeken naar wat niet mag maar ook naar wat mogelijk is.

Om een veilige, schone en gezonde woon-, werk- en leefomgeving te realiseren zijn de volgende keuzes

gemaakt:

  • kwalitatief goede uitvoering van taken;
  • rechtszekerheid voor burgers en ondernemers;
  • nut en noodzaak centraal;
  • redeneren vanuit oplossingen;
  • gedeelde verantwoordelijkheid;
  • risicogerichte benadering;
  • wijkgericht toezicht;
  • integrale benadering handhaving en beperken toezichtslast;
  • maatwerk bij sanctioneren.
3.4.10 Verkeersplan Purmerend 2040

Purmerend heeft een grote woningbouwopgave en moet tot 2040 10.000 woningen bouwen. Zonder verdere actie gaat deze opgave grote consequenties hebben voor de leefbaarheid, bereikbaarheid en veiligheid in de stad. Het verkeersplan, dat in maart 2019 door de raad is vastgesteld, bevat een pakket aan maatregelen om de parkeerdruk in de binnenstad te reguleren en de doorstroming te reguleren.

 

De voorgestelde parkeermaatregelen zijn geclusterd rond drie pijlers:

  • optimaliseren van het gebruik van het bestaande parkeeraanbod (realisatie van een parkeerverwijssysteem, ruimere openingstijden parkeergarage Claxonate, vergroten bekendheid avondopenstelling Eggertgarage (Q-park) en vergunninghoudersparkeerplaatsen omzetten naar betaalde parkeerplaatsen);
  • compenseren van het parkeertekort dat ontstaat door woningbouw (haalbaarheidsonderzoek parkeergarage Schapenmarkt en/of omgeving stadhuis);
  • beïnvloeden van het parkeergedrag (aantrekkelijker maken van alternatieve vervoerswijzen zoals fiets en het openbaar vervoer, beïnvloeden van het parkeertarief en het tarief voor de parkeervergunningen, uitbreiden nulvergunningenregeling en uitbreiden parkeerregulering).

Inzet is om de verschillende parkeermaatregelen in de loop van 2019 met een doorloop in het eerste kwartaal van 2020 uit te voeren.

 

Om de binnenstad autoluw te maken en het doorgaand verkeer te ontmoedigen de route door de binnenstad te nemen, zijn er globaal vier knoppen waar aan gedraaid kan worden. Zo kunnen maatregelen getroffen worden die betrekking hebben op de:

  • snelheid;
  • instelling verkeerslichten;
  • op- en afritten van de A7;
  • verkeerscirculatie.

Bovenstaand pakket is met behulp van een verkeersmodel doorgerekend. Daaruit blijkt dat het beoogde effect - een autoluwe binnenstad - alleen haalbaar is bij een combinatie van de vier maatregelen.

3.4.11 Nota Gebiedsoverstijgende kosten Purmerend (GKP)

Onderhavig uitwerkingsplan bevat één of meerdere bouwplannen zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Bro. Voor deze bouwplan(nen) geldt een uit hoofde van de afdeling 'grondexploitatie' van de Wet ruimtelijke ordening (voortaan: Grondexploitatiewet) plicht tot kostenverhaal. Deze plicht houdt in dat de aan bouwplannen gerelateerde kosten van de grondexploitatie verzekerd moeten worden alvorens het bestemmingsplan wordt vastgesteld. Samen met de Grondexploitatiewet geeft specifiek gemeentelijk beleid invulling aan het kostenverhaalbeleid in Purmerend. Het specifieke beleid is neergelegd in de Nota gebiedsoverstijgende kosten Purmerend (GKP) en in 'ad hoc' aanvullingsbesluiten voor een aantal ontwikkelingslocaties. Uit dit gemeentelijke beleid vloeit voort dat onder de te verhalen kosten ook een bijdrage wordt meegenomen voor de kosten van gebiedsoverstijgende infrastructuur en voorzieningen (bovenwijkse voorzieningen, bovenplanse verevening/kosten en bijdragen aan ruimtelijke ontwikkelingen).

Opname van nieuwe ontwikkelingen in dit uitwerkingsplan is om deze redenen pas mogelijk als het blijkt dat de kosten van de grondexploitatie verzekerd zijn. Kosten kunnen worden verzekerd wanneer de gemeente deze kosten in haar begroting opneemt, wanneer de gemeente een exploitatieplan vaststelt, of wanneer de gemeente en de particuliere grondexploitant die het bouwplan gaat realiseren een anterieure overeenkomst sluiten. Aangezien de gronden die onderdeel uitmaken van onderhavig plan in eigendom van de gemeente zijn, is het opstellen van een exploitatieplan (of anterieure overeenkomst) niet aan de orde; kostenverhaal is anderszins verzekerd. Het kostenverhaal geschiedt namelijk rechtstreeks langs de privaatrechtelijke weg van de grondverkoop. In hoofdstuk 6 zal concreet worden ingegaan op de vraag hoe de kosten van de grondexploitatie gerelateerd aan de in dit uitwerkingsplan opgenomen bouwplan(nen) verzekerd zijn.

3.4.12 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling om 4 woningen te realiseren ligt in lijn met het rijks- provinciale, regionale, en gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden / omgevingsaspecten

4.1 Archeologie

4.1.1 Beleidskader

In de Erfgoedwet, vastgesteld op 1 juli 2016, zijn de regels voor de archeologische monumentenzorg opgenomen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen door een gecertificeerd bureau archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

De gemeente Purmerend heeft in 2009 een eigen archeologisch beleid opgesteld. In 2017 is dit beleid opgegaan in het Erfgoedbeleid Purmerend 2017. Hierbij hoort een archeologische verwachtingskaart. Dit is een voorspellingskaart waarop verwachtingen met betrekking tot de situering van (nog) onbekende archeologische vindplaatsen zijn vertaald in termen van vlakken en zones. Op de kaart worden zones aangegeven met verschillende verwachtingen: hoge, middelhoge of lage verwachting. De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het opstellen van een beleidsadvieskaart, die vervolgens kan worden gebruikt voor de toetsing van ruimtelijke plannen op de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Het bestemmingsplan vormt het belangrijkste instrument voor de archeologische monumentenzorg. Voor gemeenten kunnen de door deskundigen opgestelde archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaarten als leidraad worden gebuikt voor zowel de planologische bescherming van archeologische waarden in het ruimtelijke plan als voor het vaststellen van het benodigde archeologisch onderzoek dat bij voorbereiding van ruimtelijke plannen moet plaatsvinden.

Ter plaatse van een lage archeologische verwachtingswaarde is er geen noodzaak om een verkennend archeologisch onderzoek uit te voeren voordat nieuwe bouwactiviteiten plaatsvinden. Ter plaatse van een hoge en middelhoge verwachtingswaarde dient bij grondwerkzaamheden eerst een verkennend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd door een hiertoe gecertificeerd bureau. Ter plaatse van het AMK-terrein, met een hoge archeologische verwachtingswaarde, dient bij grondwerkzaamheden, waarbij de bodemverstoring meer dan 100 m2 beslaat en dieper dan 0,50 m onder maaiveld, eerst een verkennend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd door een hiertoe gecertificeerd bureau.


Ter plaatse van een AMK-terrein, met een hoge archeologische verwachtingswaarde, moet bij grondwerkzaamheden, waarbij de bodemverstoring meer dan 100 m2 beslaat en dieper dan 0,50 m onder het maaiveld, archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

4.1.2 Analyse

Op grond van het vigerende bestemmingsplan 'Kop van West 2014' geldt voor het plangebied de archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2'. Deze gronden zijn, behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en), tevens bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden op terreinen van de Archeologische Monumentenkaart die aangewezen zijn als terrein van hoge tot zeer hoge archeologische waarde (AMK-terrein). Een uitsnede van betreffende Archeologische Monumentenkaart is hieronder weergegeven. De grens van de archeologische dubbelbestemming, als opgenomen in het vigerende bestemmingsplan, komt overeen met de grens van het AMK-terrein zoals die weergegeven is op de Archeologische Monumentenkaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.UPKWBOUWVELDE2021-va01_0011.png"

Uitsnede Archeologische Monumentenkaart (plangebied indicatief aangeduid met rode contour; bron: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed).

In het kader van het moederplan, 'Kop van West 2014', is in januari 2014 door ADC ArcheoProjecten een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd in de vorm van verkennend en karterend booronderzoek. Dit onderzoek had betrekking op het noordelijke deel van het plangebied van het moederplan, omdat uit eerder bureauonderzoek, uitgevoerd door ADC ArcheoProjecten in 2008, is gebleken dat in het noordelijke deel van het plangebied van het moederplan resten uit de Nieuwe Tijd verwacht worden. In het overige deel van dit plangebied werden op grond van dit bureauonderzoek geen archeologische resten verwacht. Ter controle zijn in dit deel wel enkele controleboringen gezet.

Geadviseerd werd om in het noordelijk deel van het plangebied een Inventariserend veldonderzoek in de vorm van proefsleuven uit te voeren. Dit heeft als doel de aan het bewoningslint van de Neckerstaat gerelateerde ophoging nader in kaart te brengen alsmede de gaafheid, omvang, datering en conservering van eventuele archeologische resten te onderzoeken.

De gemeente Purmerend heeft aangegeven dat het proefsleuvenonderzoek het uitgevoerde onderzoek op de locatie verbindingsweg betreft. Indien er verder geen percelen met bebouwing in de strook langs de Neckerstraat (met hoge archeologische waarde) worden gesloopt (en dat is in voorliggend uitwerkingsplan het geval), dan is het archeologisch onderzoek nu gereed voor bouwveld E. Het gebied is inmiddels gesaneerd en bouwrijp gemaakt.

4.1.3 Conclusie

In het onderhavige uitwerkingsplan spelen archeologische waarden niet.Er zijn daarom vanuit archeologie geen belemmeringen voor het onderhavige bestemmingsplan.

4.2 Bodemkwaliteit

4.2.1 Beleidskader

Op 7 mei 2020 is het nieuwe bodembeleid vastgesteld door de gemeenteraad. Deze stukken, bestaande uit de “Bodemkwaliteitskaart gemeente Purmerend en “Nota bodembeheer Purmerend”, bevatten de regels om grondverzet binnen Purmerend plaats te laten vinden zonder dat daar extra bodemonderzoek noodzakelijk is. De bodemkwaliteitskaart is gebaseerd op bodemonderzoek, en daarin zijn ook de PFAS- en PFOA-gerelateerde stoffen meegenomen. Daarbij heeft de gemeenteraad ook de Bodemkwaliteitskaart van de gemeente Beemster geaccepteerd als erkend bewijsmateriaal van de bodemkwaliteit. Hierdoor is voor veel locaties uitwisseling van grond tussen Purmerend en Beemster mogelijk zonder extra bodemonderzoek. Het bodembeleid is voornamelijk generiek (wat schoon is, moet schoon blijven). Voor de rijkswegen, spoorbanen en grond in eigendom van het Hoogheemraadschap zijn uitzonderingen daarop gemaakt en is het beleid specifiek (meer grondverzet mogelijk). In Beemster is het beleid voor alle locaties specifiek.

Wat betreft de concrete ontwikkelingen dient in geval van functiewijziging onderzoek te worden verricht naar de bodemkwaliteit. Bij de vaststelling van wijzigingsplannen dient aandacht te worden besteed aan de bodemgesteldheid.

4.2.2 Analyse

In 2012 is door Kwinfra BV een raamsaneringsplan opgesteld. Daarin is onder andere gekeken naar de aanwezige bodemverontreiniging in de bodem binnen (een deel van) Kop West. Destijds bleek uit eerdere onderzoeken al dat sprake was van met zware metalen, PAK en/of asbest verontreinigde grond. De conclusie uit dit raamsaneringsplan was dat alvorens woningbouw kan worden gerealiseerd, de bodem gesaneerd zou moeten worden. Voor het noordelijke deel van het Kop West zijn hiervoor specifieke uitgangspunten meegegeven. Geconcludeerd wordt dat bodemverontreiniging zodanig gesaneerd en/of afgedekt wordt met een schone grondlaag dat wordt voldaan aan de eisen voor het gebruik van gronden voor wonen. Een en ander staat beschreven in de toelichting van bestemmingsplan 'Kop van West 2014'.

De noodzakelijke sanering heeft inmiddels plaatsgevonden. Hiervan is in 2019 een evaluatierapport opgesteld, waarin onder andere is opgenomen welke percelen zijn meegenomen bij de sanering. De Omgevingsdienst IJmond (ODIJmond) heeft namens de provincie Noord-Holland ingestemd met het evaluatierapport. Door de ODIJmond is aangegeven dat voor de kadastrale percelen die bekend staan onder gemeente Purmerend, sectie E, perceelnummers 3723 en 3727, nog sprake van overschrijding van de interventiewaarden - en daarom van een publiekrechtelijke beperking. Deze percelen maken echter geen onderdeel uit van onderhavig uitwerkingsplan.

4.2.3 Conclusie

De bodemkwaliteit is van dien aard dat deze de realisering van het onderhavige uitwerkingsplan niet in de weg staat.

4.3 Cultuurhistorische waarden

4.3.1 Beleidskader

In de toelichting van ruimtelijke plannen moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Het doel hiervan is om cultuurhistorische belangen meer te laten meewegen in de ruimtelijke ordening. Hiertoe is op 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waarbij dit voorschrift in artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a is opgenomen.

De in de grond aanwezige waarden komen in paragraaf 4.1 (Archeologie) aan bod, de overige cultuurhistorische aspecten worden in deze paragraaf besproken.

Op 2 november 2017 heeft de gemeenteraad het Erfgoedbeleid Purmerend 2017 vastgesteld. Dit beleid richt zich op het behoud van het Purmerendse erfgoed. Het spreekt de visie uit dat het erfgoed belangrijk is voor de stad. De gemeente heeft vier ambities met betrekking tot het erfgoed:

  • 1. de karakteristieke historische waarden van Purmerend blijven zo veel mogelijk behouden. Dit wil niet zeggen dat erfgoed onaantastbaar is, ontwikkelingen aan en rond cultuurhistorische waarden blijven mogelijk, mits dit gebeurt met respect voor het 'verhaal' van het object;
  • 2. de historische waarden van onze stad worden versterkt door bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen een zichtbare relatie met het erfgoed te leggen. Dit geldt vooral voor locaties in de binnenstad en op bijzondere historische locaties.
  • 3. de kennis over het erfgoed wordt toegankelijker;
  • 4. de gemeente werkt samen met de Purmerendse burgers en ondernemers aan de ambities met betrekking tot het erfgoed.

Bij dit beleid is een Cultuurhistorische Waardenkaart opgesteld, waar al het erfgoed van Purmerend op is afgebeeld.

4.3.2 Analyse

De Cultuurhistorische Waardenkaart toont dat in het plangebied geen sprake is van actuele cultuurhistorische waarden. In de omgeving van het plangebied zijn wel actuele cultuurhistorische waarden aanwezig. Gelet op de afstand tot deze waarden, gecombineerd met de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, is uitgesloten dat deze waarden worden aangetast.

4.3.3 Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve effecten op de in / rond het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden.

4.4 Duurzaamheid

Er is voor Kop West een warmteplan gemaakt. Het warmteplan geldt voor woningen en andere gebouwen in een afgebakend gebied (in dit geval het gebied Kop West) en voor een periode van maximaal 10 jaar. Het warmteplan stelt voorwaarden met betrekking tot de mate van energiezuinigheid- en bescherming van het milieu.

Binnen de grenzen van het geldende warmteplan dienen gebouwen aan te sluiten op het warmtenet. Ontheffing van de plicht om aan te sluiten op het warmtenet binnen het afgebakende gebied kan worden verkregen indien wordt aangetoond dat op een alternatieve wijze aan de in het warmteplan gestelde eisen voor energiezuinigheid en de milieuprestatie wordt voldaan.

Voor het inrichten van de openbare ruimte worden duurzame materialen toegepast. Ook is er aandacht voor kwalitatief groen.

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Beleidskader

In het kader van ruimtelijke procedures conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient het aspect externe veiligheid in acht te worden genomen. Het gaat hierbij om risico's ten aanzien van het vervoer, de opslag en het bewerken van gevaarlijke stoffen. De risico's met betrekking tot gevaarlijke stoffen worden geduid in het zogenaamde Plaatsgebonden risico (PR) en het Groepsrisico (GR). Het groepsrisico dient in veelal de meeste ruimtelijke procedures verantwoord te worden. De verantwoording is erop gericht om een weloverwogen besluit te nemen over het van het groepsrisico. Het uiteindelijke besluit is aan het bevoegd bezag.

Plaatsgebonden risico (PR)

De kans per jaar dat een persoon komt te overlijden door een ongeval met (het transport van) gevaarlijke stoffen, indien deze persoon zich permanent (vierentwintig uur per dag, gedurende het gehele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden.

Groepsrisico (GR)

De cumulatieve kans per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is".

Het PR is het risico (uitgedrukt in kans per jaar) dat één persoon die zich onafgebroken en onbeschermd op die plaats bevindt, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit met een gevaarlijke stof. In het besluit is een norm opgenomen voor het plaatsgebonden risico. Deze norm is een grenswaarde voor kwetsbare objecten en moet daarom door het bevoegde gezag in acht worden genomen (mag niet van worden afgeweken).

Het plaatsgebonden risico wordt beheerst door de inherente veiligheid (veiligheidsmaatregelen die aan risicobronnen zijn opgelegd zonder tussenkomst van externe veiligheid) waarmee risicobronnen zijn omgeven. De kans op een ongeval is daardoor zowel volgens de risicoanalyseberekeningen als blijkens de statistiek buitengewoon klein. Het plaatsgebonden risico is daarom een norm waaraan moet worden voldaan. De mogelijkheid van een ramp is een beleidsrelevante afweging voor de inrichting van de ruimte. Omdat de kans op een ongeval buitengewoon klein is, is de zeer kleine kans op een ramp daarmee per definitie een gegeven. Het groepsrisico is om die reden een oriëntatiewaarde, ten aanzien waarvan een afweging moet worden gemaakt. De oriëntatiewaarde van het groepsrisico heeft in beginsel geen wettelijk basis en het wettelijk gezag kan alleen op grond hiervan niet haar oordeel baseren. In de praktijk heeft de oriëntatiewaarde wel juridische relevantie en fungeert als markeringspunt, niet als wettelijke waarde met rechtsgevolgen (het al dan niet doorgaan van een plan).

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) staat wanneer het groepsrisico moet worden verantwoord. In de artikelen 12 en 13 van het Bevi is de verantwoordingsplicht voor het bevoegd gezag ten aanzien van de acceptatie van het groepsrisico wettelijk geregeld. Artikel 12 regelt de verantwoordingsplicht bij omgevingsvergunningen voor de activiteit milieu en artikel 13 bij de vaststelling van besluiten in het kader van de Wet ruimtelijke ordening. In artikel 13 lid 1 onder a tot en met i staat aangegeven welke onderwerpen in de verantwoordingsplicht aan de orde moeten komen.

Op grond van artikel 2 lid 1, aanhef en onder e en lid 2, aanhef en onder a jo 5 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: "Bevi") jo artikel 3.1 Wro is het Bevi van toepassing op besluiten tot vaststelling van een bestemmingsplan indien dit ziet op gronden die liggen binnen het invloedsgebied van een LPG-tankstation. 'Invloedsgebied' is in artikel 1 lid 1, aanhef en onder k Bevi gedefinieerd als "gebied waarin volgens bij [de Regeling externe veiligheid inrichtingen (hierna: "Revi") gestelde regels personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico." Op grond van artikel 6 lid 2, aanhef en onder a juncto Tabel 1 in Bijlage 2 Revi geldt in het geval van LPG-tankstations in dit kader een afstand van 150 meter tot de grens van het invloedsgebied.

Risicocommunicatie met inwoners

Doordat de gemeente 'dichterbij' inwoners staat dan de Veiligheidsregio, communiceert de gemeente Purmerend ook over risico's en gevaren in de (directe) woon- en leefomgeving:

  • op de gemeentesite wordt verwezen naar de websites www.risicokaart.nl en https://www.veiligheidsregiozaanstreekwaterland.nl/wat-te-doen-bij.html. Hier kunnen inwoners informatie vinden over gevaarlijke stoffen en inrichtingen, en wat men kan doen ingeval van een calamiteit;
  • regelmatig wordt er een bericht gepost over veiligheid/risico's op de socialmedia-kanalen (Facebook/Twitter), met een verwijzing naar de twee bovengenoemde sites;
  • ook wordt aandacht besteed aan het onderwerp in Purmerend Totaal, met een verwijzing naar de twee bovengenoemde sites.

Zo werken de gemeente en de Veiligheidsregio Zaanstreek-Waterland samen aan risicocommunicatie en weten inwoners sneller wat zij kunnen doen om zichzelf in veiligheid te brengen in geval van een ramp of crisis.

4.5.2 Analyse

In het kader van het moederplan, 'Kop van West 2014', is reeds een onderzoek naar externe veiligheid uitgevoerd. Met het oog op zorgvuldigheid is de Risicokaart (nogmaals) geraadpleegd in het kader van onderhavig uitwerkingsplan. Hieruit is naar voren gekomen dat zich sinds het uitvoeren van het onderzoek naar externe veiligheid in het kader van het moederplan geen relevante veranderingen hebben voorgedaan. Daarom wordt volstaan met een vergelijkbare analyse als in de toelichting van het moederplan.

Tijdens het raadplegen van de Risicokaart in het kader van onderhavig uitwerkingsplan is naar voren gekomen dat zich in de omgeving van het plangebied een aantal risicovolle inrichtingen en transportroutes bevinden. Hierbij gaat het om twee LPG-tankstations die zich ten zuidwesten en oosten van het plangebied bevinden. Het plangebied ligt ruim buiten de PR10-6-contouren van deze inrichtingen. Tevens ligt het plangebied binnen de invloedsgebieden van deze tankstations. Daarom zijn beide inrichten niet relevant in het kader van de voorgenomen ontwikkelingen.

Ten westen van het plangebied bevindt zich tevens de Rijksweg A7, waarover ook gevaarlijke stoffen getransporteerd worden. In de toelichting van het moederplan is over deze risicobron het volgende opgenomen:

"Een kwalitatieve risicoanalyse voor deze risicobron is niet noodzakelijk, omdat reeds bekend is dat in de huidige situatie het groepsrisico ter hoogte van het plangebied onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde ligt en de ontwikkelingen niet zullen leiden tot een groepsrisico boven deze 0,1 maal van de oriëntatiewaarde. Vanwege de te verwachten toename van het groepsrisico is de verantwoording van het groepsrisico van toepassing voor deze risicobron. (...) Voor de verantwoording hiervan is een advies ingewonnen bij de Veiligheidsregio".

In de toelichting van bestemmingsplan 'Kop van West 2014' wordt geconcludeerd dat er geen belemmeringen bestaan op het vlak van externe veiligheid. Daaruit kan worden afgeleid dat ook de Rijksweg A7 geen belemmeringen veroorzaakt op het vlak van externe veiligheid.

4.5.3 Conclusie

De wetgeving omtrent externe veiligheid levert geen belemmeringen op voor het onderhavige uitwerkingsplan.

4.6 Geluid

4.6.1 Wegverkeerslawaai
4.6.1.1 Beleidskader

Artikelen 76 en 74 van de Wet geluidhinder (hierna Wgh) schrijven voor dat in ruimtelijke plannen, die betrekking hebben op gronden die langs een verkeersweg gelegen zijn, onderzocht dient te worden of op de gevel van gebouwen de maximale toegestane geluidsbelasting niet wordt overschreden.

Langs alle wegen bevinden zich, als gevolg van de Wgh, geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden. Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. De zonebreedte is afhankelijk van een binnen of buitenstedelijke ligging en de hoeveelheid rijstroken van de weg en wordt gemeten uit de rand van de weg. Een naast die rijstrook liggend fietspad ligt dus ook in die zone. Ook een vluchtstrook, niet zijde een rijstrook ligt in de zone. De ruimte boven en onder de weg behoort ook tot de zone.

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De voorkeursgrenswaarde mag in principe niet worden overschreden. Indien uit akoestisch onderzoek blijkt dat deze voorkeursgrenswaarde wel wordt overschreden, is onderzoek naar maatregelen gericht op het verminderen van de geluidsbelasting op de gevels van geluidgevoelige objecten noodzakelijk. Onderscheid wordt gemaakt in maatregelen aan de kant van de bron (bijvoorbeeld geluidsreducerend asfalt), maatregelen in het overdrachtsgebied (bijvoorbeeld geluidsschermen), maatregelen aan de kant van de geluidsontvanger (bijvoorbeeld geluidsdove gevels) of het vergroten van de afstand tussen de geluidsbron en de ontvanger.

Zijn maatregelen onvoldoende doeltreffend, dan wel ontmoeten deze maatregelen overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard, dan kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek tot vaststelling van (een) hogere waarde(n) worden ingediend bij burgemeester en wethouders van de gemeente Purmerend. Deze hogere grenswaarde mag, afhankelijk van de situatie, een bepaalde waarde niet te boven gaan (uiterste grenswaarde). De uiterste grenswaarde voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen langs bestaande wegen in binnenstedelijk gebied bedraagt 63 dB.

Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Voor wegen met een snelheid lager dan 70 km/h geldt een aftrek van 5 dB. Voor wegen met een maximumsnelheid van 70 km/h of meer geldt een aftrek van 2 dB. Op alle in akoestische onderzoeken worden genoemde geluidsbelastingen is deze aftrek toegepast, tenzij anders vermeld.

4.6.1.2 Analyse

Er is door Econsultancy een akoestisch onderzoek wegverkeer uitgevoerd. In deze toelichting worden de belangrijkste conclusies vermeld, voor het gehele onderzoek wordt verwezen naar de bijlagen.

De geluidgevoelige bestemmingen zijn gelegen in de geluidszone van de A7, Zuiddijk en Neckerstraat. In het kader van een goede ruimtelijke ordening worden tevens de nabijgelegen nietgezoneerde wegen (Binnenbuurt, Pleinbuurt, Singelbuurt, Voortbuurt en Kanaaldijk) in het onderzoek betrokken. In het onderzoek wordt de geluidbelasting op de geluidgevoelige bestemmingen inzichtelijk gemaakt en beoordeeld op basis van het toetsingskader.


Ten gevolge van de A7 en de Neckerstraat treedt een overschrijding op van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB. Voor de Neckerstraat wordt de maximaal te ontheffen waarde van 63 dB niet overschreden. Ook de maximaal te ontheffen waarde voor de A7 van 53 dB wordt niet overschreden. Voor de A7 en de Neckerstraat zijn afwegingen van geluidsreducerende maatregelen noodzakelijk.

Het treffen van bron- en overdrachtsmaatregelen is niet doelmatig. Vanwege de A7 en de Neckerstraat dienen hogere waarden te worden aangevraagd. Voor de woningen dient het akoestisch klimaat in de woning (het zogenaamde binnenniveau) te worden gegarandeerd. Voor de omgevingsvergunning ten behoeve van de bouw van de woningen is een nader onderzoek naar de geluidwering van de gevels noodzakelijk.

4.6.1.3 Conclusie

Er worden hogere waarden aangevraagd. Na het verlenen hiervan zijn er vanuit het aspect geluid geen belemmeringen. Voor de aanvraag omgevingsvergunning dient een nader onderzoek naar de geluidwering van de gevels uitgevoerd te worden.

4.7 Geur

4.7.1 Beleidskader

In de Duurzaamheidsagenda van de gemeente Purmerend wordt geen toetsingskader op basis van geurpercentielen gepresenteerd. Als toetsingskader voor het onderwerp geur wordt het geurbeleid van Provincie Noord-Holland gehanteerd.

In het Provinciaal Milieubeleidsplan 2015-2018 van provincie Noord-Holland staat het geurbeleid voor 2015–2018. Het uitgangspunt is de nationale doelstelling van maximaal 12% geurgehinderden en geen ernstige geurhinder.

4.7.2 Analyse

Gezien de aard van het project waarvoor het onderhavig uitwerkingsplan wordt opgesteld speelt het aspect geur hier geen rol. Er is namelijk sprake van het realiseren van woningen op een locatie binnen de bebouwde kom, op voldoende afstand van (agrarisch) buitengebied.

4.7.3 Conclusie

Er hoeft voor het onderhavige uitwerkingsplan geen onderzoek gedaan te worden naar mogelijke geurhinder.

4.8 Luchtkwaliteit

4.8.1 Beleidskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een uit een oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Op 15 november 2007 is wet- en regelgeving in werking getreden die tezamen bekend staat onder de naam 'Wet luchtkwaliteit'. Dit is echter geen formele benaming. Op basis van deze wetgeving kunnen ruimtelijk-economische initiatieven worden uitgevoerd als aan één of meer voorwaarden wordt voldaan:

  • grenswaarden niet worden overschreden, of;
  • de luchtkwaliteit per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft, of;
  • het initiatief niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit, of;
  • het initiatief is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

De kern van titel 5.2 van de Wet milieubeheer  (Wm) bestaat uit luchtkwaliteitseisen, gebaseerd op de Europese richtlijnen. Een overzicht van deze luchtkwaliteitseisen is te vinden in het Compendium voor de Leefomgeving. Verder bevat titel 5.2 van de Wm basisverplichtingen op grond van Europese richtlijnen, namelijk: plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. Titel 5.2 van de Wm regelt het zogenaamde Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Daarbinnen werken het rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.

Het uitgangspunt is dat de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden gehaald. In artikel 5.16 lid 1 van de Wm staat opgesomd wanneer een (luchtvervuilend) project toelaatbaar is. Dan moet aannemelijk worden gemaakt, dat het project aan één of een combinatie van de volgende voorwaarden voldoet:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde
  • een project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit
  • een project draagt slechts 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging
  • een project is opgenomen in, of past binnen, het NSL of een regionaal programma van maatregelen.

Voor ruimtelijke projecten geldt uiteraard ook het principe van een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast kan de amvb Gevoelige bestemmingen relevant zijn.

Met het Besluit gevoelige bestemmingen van 1 december 2008, gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer, wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen'- zoals een school of een verzorgingstehuis- in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek noodzakelijk is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg.

Waar in de onderzoekszone de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' niet toenemen. Dit wordt bereikt door op een dergelijke plek de vestiging van bijvoorbeeld een school niet toe te staan. Bij uitbreidingen van bestaande gevoelige bestemmingen is een eenmalige toename van maximaal 10% van het totale aantal blootgestelden toegestaan.

4.8.2 Analyse

NIBM

Het voorziene project is een project als bedoeld in de lijst met categorieën van gevallen die is opgenomen in Bijlage 3A van de Regeling NIBM. Het aantal te realiseren woningen ligt met 4 woningen namelijk ver beneden de grens van 1500 woningen per woningbouwlocatie die genoemd wordt in Bijlage 3A. Dat houdt in dat het project in kwestie niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Om die reden is het niet noodzakelijk om ten behoeve van vaststelling van het bestemmingsplan eerst te bepalen of voldaan wordt aan de gestelde norm voor de toename van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 van 3%. De NIBM-tool wordt dan ook buiten toepassing gelaten.

Aanvaardbaar woon- en leefklimaat

Ook wanneer een project niet in betekenende mate bedraagt aan luchtverontreiniging moet met het oog op hetgeen bepaald is in artikel 3.1, eerste lid, Wro alsnog aannemelijk worden gemaakt dat er in het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. In dit artikel staat bepaald dat een bestemmingsplan door de gemeenteraad wordt vastgesteld ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beginsel van een goede ruimtelijke uitgangspunten is van toepassing op alle ruimtelijke projecten en ten aanzien van alle aspecten die kleven aan een project – en dus ook op het aspect luchtkwaliteit. Om die reden wordt een beknopte onderbouwing gegeven voor waarom sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Over luchtkwaliteit kunnen uitspraken gedaan worden aan de hand van achtergrondwaarden voor NO2, PM10 en PM2.5. Die waarden kunnen bepaald worden middels de NSL-monitoringstool. Hierbij zijn een aantal van de waarden voor de dichtstbijzijnde rekenpunten als uitgangspunt genomen. Betreffende waarden zijn opgenomen in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.UPKWBOUWVELDE2021-va01_0012.png"

NSL-monitoringstool: dichtstbijzijnde rekenpunten en bijbehorende waarden voor NO2, PM10 en PM2.5 (bron: Rijksoverheid).

Onderhavig uitwerkingsplan voorziet niet in ontwikkelingen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging. De waarden voor NO2, PM10 en PM2.5 liggen bij de dichtstbijzijnde rekenpunten bovendien onder de hiervoor geldende normen. Aangezien het project niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging en de berekende waarden voor NO2, PM10 en PM2.5 ver onder de hiervoor geldende normen liggen, is overschrijding van deze normen als gevolg van de voorgenomen ontwikkelingen geheel onwaarschijnlijk.

4.8.3 Conclusie

Er hoeft voor het onderhavige uitwerkingsplan geen onderzoek gedaan te worden naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit.

4.9 Milieuzonering

4.9.1 Beleidskader

Milieuzonering legt een relatie tussen de milieuaspecten van een bedrijf - geluid, geur, gevaar en stof - en de omgeving. Daarnaast is de mate waarin een bedrijfstype personen- of goederenverkeer genereert mede bepalend voor de mate van hinder, en dus voor de mogelijkheid tot vestiging of uitbreiding. Bij milieuzonering staan vier vragen centraal:

  • 1. Welke afstand is aanvaardbaar tussen nieuwe bedrijven en nieuwe woningen?
  • 2. Welke afstand is aanvaardbaar tussen nieuwe bedrijven en bestaande woningen?
  • 3. Welke afstand is aanvaardbaar tussen bestaande bedrijven en nieuwe woningen?
  • 4. Mag een concreet bedrijf zich op een bepaalde locatie vestigen?

Voor het opstellen van een milieuzonering hanteert de gemeente Purmerend de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009. Met behulp van richtafstanden wordt bepaald welke afstand aanvaardbaar is.

In de VNG-publicatie wordt een onderscheid gemaakt tussen twee gebiedstypen: een rustige woonwijk en gemengd gebied. Een rustige woonwijk wordt omschreven als een woonwijk, die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied (eventueel inclusief verblijfsrecreatie), een stiltegebied of een natuurgebied.

Een gemengd gebied wordt omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

4.9.2 Analyse

Ter plaatse van het plangebied is feitelijk gezien sprake van gemengd gebied. Reden daarvoor is de aanwezigheid van een aantal bedrijven die direct of vrijwel direct grenzen aan het plangebied en de gemengde bestemming binnen Kop West met onder andere wonen, bedrijven, kantoren, sociale en culturele voorzieningen, maatschappelijke voorzieningen, detailhandel en horecabedrijven.

Direct naast het plangebied ligt één van deze functies, namelijk een slagerij. Een slagerij is een bedrijf van milieucategorie 1. Aangezien sprake is van een gemengd gebied hoeft hiervoor geen richtafstand tot het plangebied te worden aangehouden.

Voor het overige wordt verwezen naar de toelichting van het moederplan, 'Kop van West 2014'. Hierin wordt geconcludeerd dat bedrijvigheid in de omgeving van het plangebied van dit moederplan niet van invloed is op het plangebied. Er is met andere woorden geen sprake van milieuhinder op het plangebied vanuit deze functies.

Het onderhavige uitwerkingsplan bevat geen bedrijven waar een milieuzonering op van toepassing is. Er is daarmee geen milieuhinder vanuit het plangebied op de omgeving te verwachten.

4.9.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering zorgt niet voor belemmeringen.

4.10 Natuurwaarden

4.10.1 Beleidskader

In ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat hoe de ontwikkelingen die hierin mogelijk worden gemaakt zich verhouden met de wet- en regelgeving op het gebied van gebieds- en soortenbescherming.

Wet Natuurbescherming

Sinds 1 januari 2017 geldt de Wet natuurbescherming. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Daarmee zijn gebiedsbescherming en soortbescherming bij elkaar gebracht in één Nederlandse wet.

Deze wet beschermt de van nature in Nederland in het wild voorkomende planten en dieren en hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen. De Wet Natuurbescherming wijkt in een aantal opzichten af van de Flora- en faunawet; de strekking is echter hetzelfde. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen). Net als in de Flora en faunawet is de Wet Natuurbescherming een zorgplicht opgenomen, een algemeen geldende fatsoensnorm voor de omgang met flora en fauna. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen zo weinig mogelijk nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben. De soortbeschermingsbepalingen uit de Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (VR) en Habitatrichtlijn (HR) zijn in de Wet Natuurbescherming geïmplementeerd: soorten en vegetatietypen waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, worden beschermd onder de nieuwe Wet Natuurbescherming. Ongeveer 200 soorten verliezen hun bescherming in vergelijking met de eerder vigerende Flora-en faunawet, voornamelijk soorten vaatplanten (muurplanten, orchideeën) en (zee)vissen. De bij de Flora en faunawet gehanteerde gedragscodes blijven bestaan, zij het dat de lijsten met beschermde soorten wijzigen en aangepast moeten worden. Voor soortbescherming in relatie tot ruimtelijke ingrepen is een aantal artikelen in de nieuwe Wet Natuurbescherming van belang:

  • Zorgbeginsel artikel 1.10 en 1.11: net als bij artikel 2 Ffwet is de intrinsieke waarde van soorten vastgesteld in een doelbepaling en geldt voor alle soorten, los van een beschermingsregime, een zorgplicht. Dit zorgbeginsel is vergelijkbaar met de zorgplicht in de Ffwet.
  • Actieve soortbescherming, artikel 1.12: provincies moeten verplicht beleid opstellen voor de bescherming van soorten, specifiek in hun eigen provincie. Dit beleid is nog in ontwikkeling en de inhoud is nog niet bekend.

In de Wet Natuurbescherming worden drie beschermingsregimes onderscheiden:

1. Soorten van Vogelrichtlijn:

Bescherming van alle in het wild levende volgens in de EU, beschreven in artikel 3.1-3.4 van de Wet Natuurbescherming. Dit beleid verandert deels t.o.v. de Ffwet. Hieronder valt ook het begrip "opzettelijk" is bij doden, vangen en verstoring van nesten etc. opgenomen. Hieronder valt ook het begrip voorwaardelijk opzet". De grote verandering is dat verstoring onder de nieuwe wet is toegestaan, mits de staat van instandhouding van de soort maar niet in het geding komt. Degene die de verstoring begaat, moet dan aantonen dat er geen verstoring van wezenlijke invloed is. Verstoren van broedende vogels (op nest) en eieren blijft verboden. De provincie kan hiervoor vrijstellingen maken en ontheffingen verlenen.

2. Soorten van Habitatrichtlijn:

Bescherming van dier- en plantensoorten in artikel 3.5-3.9:

  • A. die strikt beschermd zijn op grond van Habitatrichtlijn bijlage IV, Verdrag van Bern, bijlage I en II, Verdrag van Bonn bijlage I. In het geval van ontheffing of vrijstelling moet aan drie voorwaarden voldaan worden: dat er geen andere bevredigde oplossing bestaat, de handeling noodzakelijk is (diverse redenen mogelijk, waaronder die van groot openbaar belang met redenen van sociale en economische aard) en tot slot alleen wanneer er geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort in haar natuurlijke verspreidingsgebied.
  • B. die streng beschermd zijn op grond van Habitatrichtlijn bijlage V, Verdrag van Bern bijlage III, Verdrag van Bonn bijlage II. Hiervoor moeten maatregelen worden getroffen indien de gunstige staat van instandhouding in het geding is. In geval van ontheffing of vrijstelling moet alleen voldaan worden aan de eis dat de gunstige staat van instandhouding niet in het geding komt. Hiervoor zijn maatregelen verplicht. Ook hier is het opzetvereiste van toepassing, maar in tegenstelling tot vogels is er geen uitzondering dat 'verstoring toegestaan is zolang het niet van wezenlijke invloed is'. Via een AMvB kunnen nadere regels gesteld worden. De provincie kan vrijstellingen maken en ontheffingen verlenen, met in achtneming van de belangen.

3 Andere soorten:

Dit zijn de in de bijlage van artikel 3.10 van Wet Natuurbescherming genoemde soorten. In deze bijlage staan zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten. Onderdeel A bevat de fauna en onderdeel B de flora. Deze lijst is een nationale toevoeging en betreft soorten die in principe een landelijke achteruitgang kennen. In praktijk is deze bescherming lichter en verwacht wordt dat ontheffingen vrij gemakkelijk verkregen kunnen worden, aangezien er niet de zwaardere belangen gelden voor de soorten van de Europese richtlijnen. Ruimtelijke ontwikkeling is een geldig belang voor een ontheffing (artikel 3.10.2 onderdeel a). Opzettelijk verstoren in algemene zin, wordt voor deze groep niet genoemd als verbod. De provincies kunnen voor deze lijst vrijstellingsbesluiten maken. Op dit moment staan ook zeer algemene soorten op deze lijst; mogelijk zal er een vrijstellingsbesluit of AMvB opgesteld worden hoe hier mee om te gaan. De provincie Noord-Holland heeft nog geen lijst met vrijstellingsbesluiten gemaakt.

Natuurnetwerk Nederland

De Provinciale Ruimtelijke Verordening van de provincie Noord-Holland bepaalt dat een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als natuurnetwerk Nederland, strekt tot de bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden. In Purmerend zijn alleen enkele delen van het Purmerbos en een stuk agrarische grond tegen Ilpendam aan, als deel van het NNN aangemerkt. Ook ligt er langs de ringvaart van de Wijde Wormer, waar Weidevenne aan grenst, een dergelijk gebied. Het onderhavige project tast deze waarden niet aan.

4.10.2 Analyse

Soortenbescherming

Ter plaatse van het plangebied is sprake van braakliggend terrein. Tevens is in het kader van het moederplan ecologisch onderzoek uitgevoerd. Bij uitvoering van werkzaamheden dient te worden voldaan aan de zorgplicht. Er is geen sprake van noodzakelijke ingrepen aan gebouwen, bomen, oevers of wateren. Om die reden is onderzoek naar het voorkomen van beschermde soorten niet noodzakelijk

Wettelijke gebiedsbescherming

Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, 'Polder Zeevang', is gelegen op circa 2,9 kilometer afstand van het projectgebied. Indien er sprake zou zijn van een effect, betreft dit een extern effect als gevolg van storingsfactoren als toename van geluid, licht of depositie van stikstof. Mede gezien de afstand tot het plangebied zijn externe effecten als gevolg van aspecten als licht, geluid en trillingen uitgesloten. Nadelige effecten als gevolg van een toename in stikstofdepositie kunnen echter niet op voorhand worden uitgesloten. Daarom is voor de aanlegfase en gebruiksfase een AERIUS-berekening uitgevoerd. Het volledige onderzoek is als bijlage opgenomen bij onderhavig plan.

Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat bij zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen depositieresultaten hoger zijn dan 0,00 mol/ha/j. Daarmee kunnen op voorhand negatieve effecten op Natura 2000-gebieden vanwege stikstofdepositie uitgesloten worden.

4.10.3 Conclusie

Het project heeft geen invloed op de in de nabijheid van Purmerend gelegen Natura 2000-gebieden. Er hoeft voor het onderhavige uitwerkingsplan geen onderzoek gedaan te worden naar de invloed op flora en fauna.Er is geen sprake van een ontwikkeling in NNN-gebied en de waarden van NNN worden niet aangetast. Vanuit het aspect natuur zijn er geen belemmeringen.

4.11 Verkeer en parkeren

4.11.1 Beleidskader

Verkeersaantrekkende werking

Voor de berekening van de huidige verkeersgeneratie en de toekomstige verkeersgeneratie is gebruik gemaakt van CROW-publicatie 381 'Toekomst-bestendig parkeren - Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. Voor het bepalen van de verkeersgeneratie van een bouwplan moet in de rekentool aangegeven worden 1) wat voor een gemeente (zeer sterk, sterk, matig, weinig, niet stedelijk) het betreft en 2) in welk gebied (centrum, schil centrum, rest bebouwde kom, buitengebied) het bouwplan gerealiseerd wordt. De gemeente Purmerend is een 'sterk stedelijke' gemeente en het plangebied is gelegen in 'schil'.

Parkeren

De parkeerbehoefte van het onderhavige plan wordt berekend aan de hand van de Nota Parkeernormen 2016, vastgesteld op 26 mei 2016. Dat deze normen gebruikt dienen te worden is ook als zodanig bepaald in het 'Parapluplan Parkeernormen Purmerend 2018'. Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Zie ook art 4:84 Algemene wet bestuursrecht.

4.11.2 Analyse

Verkeersaantrekkende werking

De verkeersgeneratie voor het plangebied is berekend volgens de CROW-publicatie 381 'Toekomst-bestendig parkeren - Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. Hierbij is uitgegaan van de stedelijkheidsgraad 'sterk stedelijk' en de ligging 'schil' conform de Nota parkeernormen gemeente Purmerend 2016. Ook is er uitgegaan van de gemiddelde normen, aangezien er geen aanleiding is om juist voor de minimale of maximale normen te kiezen. Worst case is uitgegaan van koopwoningen.


De verkeersgeneratie per woning voor het woningtype 'koop, huis, tussen/hoek' bedraagt 6,8.

Op basis van de normen zal het nieuwbouwplan (6,8 x 4=) 27 motorvoertuigen per etmaal genereren voor een gemiddelde weekdag.

Het huidige plangebied bestaat uit braakliggend terrein. Om die reden dient voor de huidige situatie te worden uitgegaan van 0 mvt/etmaal.

De woningen worden ontsloten via de Neckerstraat. Gezien het geringe aantal extra verkeersbewegingen is de verwachting dat deze weg deze extra verkeersbewegingen makkelijk kan verwerken.

Parkeren

Er is sprake van het oprichten van vier niet-gestapelde woningen, elk met een oppervlakte van meer dan 150 m2 in een gebied van de locatiecategorie 'schil'. Op grond van de Nota Parkeernormen 2016 dient hierbij een parkeernorm van 1,6 pp/woning te worden aangehouden. In totaal komt de parkeerbehoefte neer op 6,4 parkeerplaatsen. Er dienen (naar boven afgerond) 7 parkeerplaatsen gerealiseerd te worden. In de (deels binnen het plangebied) te realiseren verdiepte parkeergarage zal worden voorzien in deze parkeerplaatsen.

4.11.3 Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren zorgt niet voor belemmeringen.

4.12 Water

4.12.1 Beleidskader

Nota Waterbeleid 21e eeuw

Op basis van beleid dat voortkomt uit de nota 'Waterbeleid 21e eeuw' is een watertoetsproces ingesteld bij de ruimtelijke planvorming. Het watertoetsproces heeft tot doel om elkaar vroegtijdig te informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van het belang van water en dit in ruimtelijke plannen gestalte te geven. Een watertoetsproces leidt onder andere tot een waterparagraaf in het plan. De diepgang van de watertoets en de inhoud van de waterparagraaf kan verschillen naar de aard van de planvorming. De watertoets moet er voor gaan zorgen dat er bij de inrichting van ons land bewust rekening wordt gehouden met water. De waterbeheerder en initiatiefnemer nemen daarvoor samen de waterhuishoudkundige doelstellingen zichtbaar en evenwichtig mee bij alle ruimtelijke plannen of ingrepen.

Naast de in de toelichting genoemde Watertoets is er in de Nota 'Waterbeleid 21e eeuw' (Commissie Tielrooij, 2000) het principe van 'Vasthouden - Bergen - Afvoeren' als ordeningsprincipes geïntroduceerd. Dit is bedoeld om het watersysteem op een duurzame en robuuste manier in te richten, teneinde de burgers een prettige en veilige leefomgeving te bieden.

Nationale Waterplan 2016-2021

In het Nationale Waterplan staan vijf ambities centraal. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven. Deze ambitie wordt vooral ingevuld door onze veiligheidsnormen tegen overstroming te vernieuwen. Het kabinet kiest voor een grotere inzet op verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics). Dit zorgt er voor dat de Nederlandse wateren schoon en gezond zijn en er genoeg zoet water is. Verder wil het kabinet dat Nederland klimaatbestendig en waterrobuust wordt ingericht, dat Nederland een gidsland is en blijft voor watermanagement en -innovaties. Dat is gunstig voor onze economie en ons verdienvermogen. Tot slot wil het kabinet dat Nederlanders waterbewust leven. Deze ambities moeten gezamenlijk ingevuld worden door iedereen die werkt aan de ruimtelijke inrichting van Nederland: alle overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen. Water en ruimtelijke ordening zijn dus steeds meer met elkaar verweven. In het verleden werd water vooral geplooid naar de wensen van inrichters en gebruikers. Steeds vaker verschijnt waterproblematiek in de actualiteit.

De hoogwatersituaties van de afgelopen jaren, maar ook verdrogingsverschijnselen, hebben aangetoond dat water een belangrijk aspect is bij ruimtelijke ordening. Daarom moet men water beter inbedden in ruimtelijke plannen. Ook vraagt klimaatverandering om ruimtelijke aanpassingen. Denk hierbij aan zeespiegelstijging, hogere afvoeren van rivieren en hevige regenbuien en perioden van droogte. Het wateraspect moet men zo vroeg mogelijk betrekken bij ruimtelijke planvorming.

In structuurvisies en bestemmingsplannen staat de wettelijke verplichting om de gevolgen voor water af te wegen via de watertoets. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moeten planners rekening houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Het proces van de watertoets voorziet erin dat rekening wordt gehouden met de eisen zoals die vanuit het waterbeheer worden gesteld. Dit is niet alleen van belang voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem. Het is ook belangrijk om zoveel mogelijk te voorkomen dat er problemen met water ontstaan nadat men heeft gebouwd. Tenslotte moet men in de waterparagraaf van zowel structuurvisies, bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen verantwoorden hoe het plan rekening houdt met: waterkwantiteit, waterkwaliteit, oppervlaktewater, grondwater, afvalwater en de landschappelijke aspecten van water.

Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.

Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

Beleid gemeente Purmerend

Het (hemel)waterbeleid van de gemeente Purmerend is onder meer vastgelegd in het rioleringsplan Purmerend 2018-2023. Om de waterbelangen bij ruimtelijke ontwikkelingen veilig te stellen doorlopen waterschappen en gemeente bij alle ruimtelijke ontwikkelingen de watertoetsprocedure. Hierbij wordt o.a. toegezien op een hydrologisch neutrale inpassing van ontwikkelingen. De resultaten hiervan worden vastgesteld in de waterparagraaf.


De particuliere perceeleigenaar is verantwoordelijk voor de staat van zijn woning en perceel. Dit betekent dat hij zelf verantwoordelijk is voor het op eigen perceel treffen van maatregelen om de waterdichtheid te garanderen en voor de inzameling van stedelijk afvalwater en overtollig hemel- en grondwater. Pas als de perceeleigenaar zich redelijkerwijs niet kan ontdoen van het overtollige water, is er een taak voor de gemeente of hoogheemraadschap. De perceeleigenaar heeft ook een zorgplicht. Dit betekent dat hij geen handelingen mag verrichten waarvan hij kan verwachten dat deze het doelmatige functioneren van (water)voorzieningen belemmeren.

4.12.2 Analyse

In het kader van het moederplan, 'Kop van West 2014', is reeds een watertoets uitgevoerd voor het gehele plangebied van het moederplan. Ook plangebied van onderhavig uitwerkingsplan is hierin begrepen. Hiermee is dit aspect reeds voldoende verantwoord. Voor een verdere uitwerking met betrekking tot dit aspect wordt verwezen naar de toelichting van het moederplan.

4.12.3 Conclusie

Het aspect water zorgt niet voor belemmeringen.

4.13 Milieueffectrapportage

4.13.1 Beleidskader

Voor bepaalde grootschalige ontwikkelingen op het gebied van woningen, bedrijvigheid en infrastructuur dient op grond van het Besluit milieu-effectrapportage 1994 een milieu-effectrapportage (mer) opgesteld te worden. Hierin moet worden aangegeven wat de gevolgen zijn van de ontwikkelingen voor het milieu. In het Besluit mer is aangegeven in welke gevallen er onderzoek gedaan moet worden. Afhankelijk van de grootte van het project zijn er drie mogelijkheden:

  • 1. bij een project dat voorkomt in onderdeel C van de bijlage van het Besluit mer en boven de daar genoemde drempelwaarden uitkomt, geldt een directe mer-plicht. In dat geval dient een mer opgesteld te worden. Dit geldt ook voor een project die onder de drempelwaarden genoemd in onderdeel C blijft, maar boven de drempelwaarden die in onderdeel D gegeven worden ligt en waarvoor een (kaderstellend) bestemmingsplan opgesteld wordt.
  • 2. indien er geen directe mer-plicht geldt, kan er wel een vormvrije mer-beoordelingsplicht gelden. Dit geldt voor projecten die in onderdeel D genoemd worden en niet boven onder de drempelwaarde uitkomen. Hierbij moet worden onderzocht of er sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Er gelden geen vormvereisten, maar wel inhoudelijke vereisten: de criteria uit bijlage III van de Europese richtlijn moeten in acht worden genomen. Als de uitkomst is dat het uitgesloten is dat er belangrijke gevolgen voor het milieu zijn, dan dit moet in de toelichting van het uitwerkingsplan worden gemotiveerd. Zijn belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu niet uitgesloten, dan geldt een mer -plicht.
4.13.2 Analyse

In een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet de gemeente beoordelen of een milieueffectrapport moet worden opgesteld. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook kleine projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een m.e.r.-procedure nodig is. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen milieueffectrapportage noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een milieueffectrapportage worden opgesteld.

Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht geldt voor activiteiten die worden genoemd in het Besluit m.e.r. bijlage D. Voor deze activiteiten bepaalt het bevoegd gezag of een milieueffectrapport gemaakt moet worden.

Volgens de Raad van State (uitspraak 201609536/1/A1) is het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage, afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. De bouw van vier woningen kan m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn, afhankelijk van de omstandigheden van het geval.

Concrete omstandigheden in dit geval zijn de ontwikkeling van vier woningen in een gebied dat is/wordt ontwikkeld als woongebied. Daar komt bij dat er naast deze woningen geen andere voorzieningen worden aangelegd. Voorts ligt de locatie niet in of nabij een beschermd natuurgebied. Dit maakt dat de bouw van vier woningen aan de Neckerstraat te Purmerend niet kan worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingstraject in de zin van categorie 11.2 van het Besluit milieueffectrapportage.

4.13.3 Conclusie

De bouw van vier woningen aan de Neckerstraat te Purmerend is, gelet op de omstandigheden in dit geval, niet te beschouwen is als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in categorie D11.2 van het Besluit milieueffectrapportage. Daarom hoeft er geen (vormvrije) m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

De gemeente mag op basis van de Wet ruimtelijke ordening alleen meewerken aan planontwikkelingen die haalbaar en uitvoerbaar zijn. Ingevolge artikel 3.1.6 Bro dient de toelichting van een uitwerkingsplan inzichten te bevatten over de uitvoerbaarheid van een plan.

5.1 Privaatrechtelijke uitvoerbaarheid

De gemeente Purmerend heeft de gronden binnen het plangebied in eigendom. Om die reden is per definitie geen sprake van privaatrechtelijke belemmeringen.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

Opname van nieuwe ontwikkelingen in dit uitwerkingsplan is pas mogelijk als het blijkt dat de kosten van de grondexploitatie verzekerd zijn. Kosten kunnen worden verzekerd wanneer de gemeente deze kosten in haar begroting opneemt, wanneer de gemeente een exploitatieplan vaststelt, of wanneer de gemeente en de particuliere grondexploitant die het bouwplan gaat realiseren een anterieure overeenkomst sluiten. Aangezien de gronden die onderdeel uitmaken van onderhavig plan in eigendom van de gemeente zijn, is het opstellen van een exploitatieplan (of anterieure overeenkomst) niet aan de orde; kostenverhaal is anderszins verzekerd. Het kostenverhaal geschiedt namelijk rechtstreeks langs de privaatrechtelijke weg van de grondverkoop.

5.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.3.1 Algemeen

In deze paragraaf wordt ingegaan op het draagvlak dat in de maatschappij en bij andere (overheids-) instanties leeft voor de ontwikkeling. Het moet aannemelijk zijn dat er voldoende draagvlak is, waarbij opgemerkt wordt dat het is niet mogelijk is iedereen tevreden te stemmen. Bij het tegen elkaar afwegen van de diverse belangen kan het altijd mogelijk zijn dat één belang minder gewicht wordt toegekend dan het ander.

5.3.2 Communicatie

Het initiatief is met de directe buren besproken. Vanwege de kleinschaligheid van het uitwerrkingsplan (het mogelijk maken van 4 woningen) zijn er geen inloopavonden of bijeenkomsten georganiseerd, dan wel contact geweest het andere omwonenden.

5.3.3 Overleg ingevolge artikel 3.1.1 Bro

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat een bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een ruimtelijk plan, daarbij overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Artikel 3.1.6 Bro bepaalt daarnaast dat in de toelichting de uitkomsten van dit overleg worden beschreven.

In voorliggend geval is besloten geen vooroverleg te plegen vanwege de kleinschaligheid van het plan. Tevens zijn er geen belangen van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier in het geding.

5.3.4 Inspraak ingevolge Algemene inspraakverordening gemeente Purmerend

De Algemene Inspraakverordening van de gemeente Purmerend bepaalt dat elk bestuursorgaan ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden kan besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het onderhavige geval is het project van zodanig omvang en aard dat besloten is om af te zien van de procedure op grond van de inspraakverordening.

5.3.5 Overleg ingevolge artikel 3.9a Wro

Artikel 3:9a Wro bepaalt dat op de voorbereiding van een uitwerkingsplan afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Deze afdeling bevat bepalingen rond de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure. In tegenstelling tot wat bij een bestemmingsplan gebruikelijk is, worden bij een uitwerkingsplan alleen belanghebbenden, en niet eenieder, in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen.

Het ontwerp van dit uitwerkingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen van 3 september tot en met 14 oktober 2021. In deze periode zijn geen zienswijzen ontvangen.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

Dit hoofdstuk bevat de toelichting op de gekozen planvorm, die van een uitwerkingsplan. Tevens geeft het inzicht in de overwegingen die aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen.

6.1 Planvorm

Het onderhavige plan voorziet in een actueel en adequaat juridisch kader voor ontwikkeling en beheer van het plangebied. Het is een plan op basis van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening, opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).

Gezien het gewenste behoud van de ruimtelijke en functionele structuur en de beperkte mate van ontwikkeling is gekozen voor een gedetailleerde planvorm. Deze planvorm maakt het mogelijk alle aanwezige functies in het plangebied te voorzien van een gedetailleerde bestemmingsregeling waardoor de ruimtelijke kwaliteit in het gebied als zodanig kan worden beheerd en behouden.

Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het direct mogelijk is om met het bijbehorende renvooi (verklaring van de bestemmingen) te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied gegeven zijn. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft omtrent de in acht te nemen horizontale en verticale maten. In de bijbehorende voorschriften zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de gebruiksbepalingen alsmede de eventuele afwijkingsmogelijkheden te vinden.

Voor een goede ruimtelijke ordening is het noodzakelijk dat de in het bestemmingsplan gestelde regels zodanig zijn opgesteld dat deze (goed) te handhaven zijn. Het gemeentebestuur is van oordeel dat de regels in het onderhavige plan voldoen aan deze eis.

6.2 Bestemmingsregeling

Woongebied - 1

Binnen voorliggend uitwerkingsplan is 1 bestemming opgenomen: Woongebied - 1. Voor de regeling wordt aangesloten bij de bestemming Woongebied - 1 van het moederplan, met als enige aanpassing dat alleen wonen en verdiepte parkeergarage mogelijk zijn, evenals bij de bestemming behorende voorzieningen.

Met de specifieke aanduiding 'verkeer' is de binnenring met een aansluiting op Kanaaldijk aangegeven, vergelijkbaar met het moederplan. Aan huis verbonden beroepen zijn toegestaan.

Algemene regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Het doel van deze bepaling is te voorkomen dat grond die al in aanmerking is genomen of betrokken is bij het verlenen van een vergunning niet nog een keer wordt betrokken bij een aanvraag om omgevingsvergunning. Hierdoor wordt voorkomen dat met gebruikmaking van privaatrechtelijke overeenkomsten, de publiekrechtelijke regels worden ondergraven.

Artikel 5 Algemene bouwregels

In dit artikel worden regels gegeven voor bouwwerken die op twee of meer bestemmingen van toepassing zijn.

Ondergrondse bouw

De regels die van toepassing zijn op bovengrondse bouw zijn ook van toepassing op ondergrondse bouw. Het onderhavige uitwerkingsplan verbindt daar de regel aan dat qua diepte ondergrondse bouw beperkt moet blijven tot ten hoogste één bouwlaag.

Artikel 6 Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksbepaling is opgenomen wat onder verboden gebruik van de gronden wordt verstaan. Bij het bouwen of aanleggen van een nieuwe functie of voorziening moet in principe op eigen terrein gezorgd worden voor voldoende parkeerplaatsen. Hiervoor wordt verwezen naar de in mei 2016 vastgestelde Nota Parkeernormen gemeente Purmerend 2016.

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels

Dit artikel geeft een regeling voor het geval dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.

Artikel 8 Overgangsrecht

Dit artikel betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het uitwerkingsplan op het moment dat dit in werking treedt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit in werking treedt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.