direct naar inhoud van Artikel 16 Tuin - 4
Plan: Weidevenne 2012
Plannummer: BPWV2012
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0439.BPWV2012-va02

Artikel 16 Tuin - 4

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Tuin - 4 aangewezen gronden zijn bestemd voor erven bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen met de daarbij behorende voorzieningen, naast of achter de woning gelegen stegen, voet- en fietspaden alsmede erfbebouwing alsmede voor nutsvoorzieningen.

16.2 Bouwregels
16.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mag worden gebouwd;
  • b. het gezamenlijke grondoppervlak van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 50% van de bij deze bestemming behorende gronden, tot een maximum van 75 m²;
  • c. ingeval het gezamenlijk oppervlak van aanbouwen en bijgebouwen groter is dan 75 m² mag, in afwijking van het bepaalde onder a het oppervlak ten hoogste het ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerp van dit plan aanwezige oppervlak van aan- en bijgebouwen bedragen met dien verstande dat per aanbouw of bijgebouw het oppervlak ten hoogste 400 m² mag bedragen;
  • d. de diepte van een aan- of uitbouw aan het hoofdgebouw mag, gemeten vanuit de achtergevel van het hoofdgebouw of in de denkbeeldige lijn van het verlengde daarvan ten hoogste 3 m bedragen. Indien ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan over een gedeelte van de achtergevel al een vergunde aan- of uitbouw aanwezig is met een diepte van meer dan 3 meter, mag de nieuwe aan- of uitbouw over het resterende deel van de achtergevel net zo diep zijn als de bestaande vergunde aan- of uitbouw;
  • e. de breedte van een aan- of uitbouw naast het hoofdgebouw mag, gemeten vanuit de zijgevel van het hoofdgebouw of in de denkbeeldige lijn van het verlengde daarvan, ten hoogste 3 m bedragen. Indien ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan over een gedeelte van de zijgevel al een vergunde aan- of uitbouw aanwezig is met een breedte van meer dan 3 meter, mag de nieuwe aan- of uitbouw over het resterende deel van de zijgevel net zo breed zijn als de bestaande vergunde aan- of uitbouw;
  • f. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen mag ten hoogste de hoogte van de eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw bedragen, vermeerderd met 0,3 m tot een maximum van 4,5 m;
  • g. de goothoogte van bijgebouwen mag ten hoogste 3 m en de bouwhoogte van bijgebouwen ten hoogste 5 m bedragen;
  • h. dakterrassen zijn uitsluitend op aan- en uitbouwen toegestaan, voorzover deze zich recht achter het hoofdgebouw bevinden. Een hek op een dakterras mag ten hoogste 1 m hoog zijn, gemeten van de bovenkant van de aanbouw tot het hoogste punt van het hek;
  • i. de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen bedraagt ten hoogste 3 meter;
  • j. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 meter.
16.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de regels zoals opgenomen in artikel 29.3.

16.3 Specifieke gebruiksregels
16.3.1 Algemeen

Onder een gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruiken of het laten gebruiken van een bijgebouw als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte.

16.3.2 Mantelzorg

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het onder 16.3.1 bepaalde ten behoeve van gebruikmaking van bestaande bijgebouwen, het plaatsen van een portocabin of een daaraan gelijk te stellen unit in het achtererfgebied ten behoeve van mantelzorg. Dit kan onder de volgende voorwaarden:

  • a. degene die mantelzorg ontvangt beschikt over een van toepassing zijnde Wmo-indicatie of daaraan gelijk te stellen medische indicatie, op grond waarvan een zelfstandige huishouding niet mogelijk blijkt;
  • b. de afwijking kan slechts eenmaal worden verleend, met dien verstande dat het in 16.2.1 onder b en c gestelde maximum oppervlak voor bijbehorende bouwwerken mag voor onderhavig doel met maximaal 30 m² worden vermeerderd, het gestelde bebouwingspercentage, alsmede het in 16.2.1onder d en e gestelde, daarbij buiten beschouwing latend;
  • c. burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen:
    • 1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 2. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
    • 3. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
    • 4. ter waarborging van de sociale veiligheid;
    • 5. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
  • d. een afwijking als hier bedoeld kan per woning slechts eenmaal worden verleend;
  • e. bij beëindiging van de situatie waarvoor de afwijking is verleend trekken burgemeester en wethouders de vergunning in, overeenkomstig het in artikel 5.19 Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht bepaalde. De alsdan ontstane strijdigheid dient binnen drie maanden te zijn beëindigd.