direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Waterlandlaan 2017
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0439.BPWATERL2017-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Onderhavig bestemmingsplan heeft betrekking op het optoppen van de Waterlandlaan 42-46 met één bouwlaag. Het realiseren van de bouwlaag gebeurt in combinatie met de gedeeltelijke transformatie van kantoorpand naar woongebouw. In het woongebouw worden 31 appartementen gerealiseerd.

Het project past niet binnen het ter plaatse geldende bestemmingsplan "De Gors e.o. 2010". In paragraaf 1.3 wordt hier verder op ingegaan. Het onderhavige bestemmingsplan geeft een planologisch kader - bouw- en gebruiksregels - waarbinnen het project planologisch mogelijk wordt gemaakt.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan de Waterlandlaan 42-46 in de wijk 'De Gors'. Het wordt begrensd door de Wielingenstraat aan de westzijde en de Slenkstraat aan de oostzijde. De zuidzijde wordt begrensd door een parkeerplaats gelegen aan de Poelstraat. In Figuur 1 hieronder is een luchtfoto van het plangebied te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPWATERL2017-va01_0001.jpg"

Figuur 1. Luchtfoto plangebied (Google Earth, 30-06-2015)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Op het plangebied geldt tot op het moment van inwerkingtreding van het onderhavige bestemmingsplan het bestemmingsplan 'De Gors e.o. 2010', zoals vastgesteld op 21 oktober 2010. In dit bestemmingsplan kent het plangebied de enkelbestemming 'Gemengd - 3', met de daarbij behorende bouw- en gebruiksmogelijkheden. De ophoging met één bouwlaag en het realiseren van woningen past niet in dit bestemmingsplan; voorliggend plan voorziet hierin.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPWATERL2017-va01_0002.jpg"

Figuur 2. Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'De Gors e.o. 2010'

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft het planvoornemen. De huidige en toekomstige situatie in het plangebied worden beschreven. Hoofdstuk 3 geeft een samenvatting van het relevante actuele beleidskader waarop in hoofdstuk 4 de milieuaspecten getoetst worden. In hoofdstuk 5 wordt de juridische toelichting gegeven. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de uitvoerbaarheid, inspraak en overleg.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

In het plangebied staat een kantoorpand met op de begane grond een bibliotheek. De twee en halve verdiepingen daarboven staan al enkele jaren leeg en te huur als kantoorruimte. Deze ruimte ontbeert de hedendaagse kwaliteitseisen en is als gevolg daarvan niet meer aantrekkelijk als kantoor. In de omgeving staan andere, modernere panden te huur. In figuur 3 is het straataanzicht van het betreffende pand te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPWATERL2017-va01_0003.jpg"

Figuur 3. Straataanzicht Waterlandslaan 42-46 (Google streetview, september 2015)

2.2 Nieuwe situatie

Het planvoornemen is om met één bouwlaag het pand te verhogen en daarmee vier verdiepingen te voorzien van appartementen. In totaal staan er 31 appartementen gepland, 4 op de eerste verdieping en 9 op respectievelijk de 2e, 3e, en 4e verdieping. Op het dak is ruimte voor een gedeeld dakterras, zonnepanelen en de liftschacht. De lifschacht valt boven de wettelijk toegestane bouwhoogte van 16 meter, met een functieaanduiding wordt ter plekke van de schacht de toegestane bouwhoogte verhoogd naar 18,50 meter. Figuur 4 schetst een toekomstbeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPWATERL2017-va01_0004.jpg"

Figuur 4. Gewenste situatie (EWP, Purmerend)

De bibliotheek behoudt haar functie, daarmee wordt de economische functie van panden in het centrum gewaarborgd. Gezien de inrichting van de bibliotheek en de huidige hoogte van het plafond is het niet aannemelijk dat deze snel zal verdwijnen.

2.2.1 Parkeren

De transformatie van kantoorpand naar appartementen brengt een parkeerbehoefte met zich mee. De gemeente Purmerend heeft hiervoor parkeernormen, die zijn vastgelegd in de Nota Parkeernormen Gemeente Purmerend 2016. De parkeernormen die de gemeente Purmerend hierin toepast zijn gebaseerd op de meest recente parkeernormen van het CROW. Er wordt hierbij uitgegaan van het gemiddelde parkeerkencijfer per functie. Het verschil met de CROW-normen zit in de categorie 'wonen'. Hiervoor zijn andere kencijfers vastgesteld door de gemeente. Dit omdat de door het CROW toegepaste subcategorieën op basis van prijsklasse (bv koopappartement goedkoop, midden, duur) zijn gekozen. De gemeente geeft aan dat dit in de praktijk lastig is toe te passen omdat in de toetsingsfase van een project veelal de prijsklasse onbekend is. Om die reden hanteert de gemeente een eigen categorisering van woningen op basis van oppervlakte.

Het huidige kantoorpand heeft een parkeernorm van 1.7 per 100 m2. Dit betekent dat de parkeerbehoefte voor het kantoorpand 1.7*14 = 23,8 dus 24 parkeerplaatsen bedroeg. Het achterliggende parkeerterrein voorziet momenteel in dit aantaal parkeerplaatsen.


Voor gestapelde woningen met een oppervlakte van 40 - 65 m2 hanteert de gemeente in het plangebied ('rest bebouwde kom') een parkeernorm van 0,7 parkeerplaats per woning. Volgens de gemeentelijke parkeernorm moeten in 0,7 x 31 = 21,7 (afgerond 22) parkeerplekken worden voorzien. Het bestaande aantal parkeerplaatsen voorziet hier in.

Dankzij de al aanwezige parkeercapaciteit als gevolg van de vorige functie voorziet het planvoornemen in een parkeeroplossing van voldoende kwaliteit.

Fietsparkeren

Ook voor fietsen geldt dat er rekening gehouden dient te worden met aanwezigheid van voldoende fietsparkeerplekken. Met ingang van het meest recente bouwbesluit (2012) is de aanwezigheid van een bergingsruimte bij appartementen wettelijk verplicht gesteld. Er dient aangetoond te worden hoe rekening wordt gehouden met het fietsparkeren.

De behoefte wordt op de eerste verdieping opgevangen. Er zijn twee appartementen met een gebruiksoppervlakte (GO) groter dan 50m2, Voor deze appartementen is een berging gerealiseerd met elk een oppervlak van 5m2. Dit voldoet aan artikel 4.31 van het bouwbesluit. Het restant van de fietsparkeerbehoefte wordt opgevangen door een centrale inpandige berging voor de overige 29 appartementen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een Falco fietsenrek en ruimte geboden voor 32 fietsen. In overleg met de gemeente is besloten dat op basis van gelijkwaardigheid elk appartement één fiets opstelplaats toegewezen krijgt. Gelet op de aanwezigheid van 32 opstelplekken is er sprake van voldoende fietsparkeerruimte.

Dit betekent dat het planvoornemen in de behoefte voor fietsparkeerplekken voorziet en hiermee in lijn is met het wettelijke beleidskader.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Diverse beleidsstukken van nationale, provinciale en regionale hand zorgen voor een goed afgestemde ruimtelijke ordening. De kaders die hierin staan dienen als houvast voor (on)mogelijkheden en randvoorwaarden die meegenomen dienen te worden in de planvorming. Dit hoofdstuk gaat in op de voor dit bestemmingsplan relevante beleidskaders.

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het rijk heeft het beleid inzake de ruimtelijke inrichting en het mobiliteitsbeleid van Nederland tot 2040 vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Deze visie is vastgesteld op 13 maart 2012.

De regering maakt ruimte voor groei en beweging en kiest ervoor de invulling van het ruimtelijk beleid voor een belangrijk deel over te laten aan provincies en gemeenten. Daardoor kan het Rijk zich richten op het behartigen van belangen die van nationale en internationale betekenis zijn. De minister vermindert stevig het aantal procedures en brengt eenheid in het stelsel van regels voor infrastructuur, water, wonen, milieu, natuur en monumenten. De ruimtelijke ordening wordt zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat gebracht (burgers en bedrijven) en er wordt meer overgelaten aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…'). Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving. Daarbij verwacht het Rijk dat medeoverheden zich eveneens inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving. De gemeente is de overheid die het dichtst bij de burger staat en zorg draagt voor een veilige en leefbare woon- en werkomgeving. In het ruimtelijk domein gaat het om de ruimtelijke ontwikkeling van stad en platteland in brede zin, waarbij onder meer belangen ten aanzien van mobiliteit, milieu, natuur, water, economie en wonen worden afgewogen. Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028) en verbindt hier dertien nationale belangen aan.

Purmerend maakt onderdeel uit van 'Metropoolregio Amsterdam'. Dit is een (informeel) samenwerkingsverband van lokale en provinciale overheden in de noordvleugel van de Randstad.

De door het Rijk en regio geformuleerde opgaven binnen deze regio zijn neergelegd in de 'Gebiedsagenda Noordwest Nederland' en richten zich o.a. op het verbeteren van de bereikbaarheid en het opvangen van de woningbehoefte (verstedelijkingsafspraken). De afspraken over de regionale en rijksinvesteringen op het gebied van een toekomstige ruimtelijke inrichting zijn vastgelegd in het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT).

De onderhavige ontwikkeling in dit bestemmingsplan is niet in strijd met het huidige beleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Per 1 oktober 2012 is deze ladder als motiveringseis in artikel 3.16, tweede en derde lid van het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. De ladder is een instrument waarmee vraag en aanbod van stedelijke functies goed op elkaar afgestemd worden om zo de ruimte in stedelijke gebieden optimaal te benutten. Per 1 juli 2017 is de ladder aangepast. Het beleid luidt als volgt:

“De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.”

Onderzocht moet worden of er wel behoefte is aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling. Herstructurering en verbetering van bestaande terreinen dan wel transformatie van bestaande gebouwen heeft de voorkeur boven het ontwikkelen van nieuwe terreinen en gebouwen.

Het planvoornemen betreft een stedelijke ontwikkeling en een behoefte, dus moet de ladder worden doorlopen.

Voor het bepalen van de behoefte aan de in dit bestemmingsplan beoogde woningen is het van belang dat de gemeente Purmerend in het Regionale Actie Programma (RAP) Metropoolregio Amsterdam is opgenomen. De ambitie van de Metropoolregio Amsterdam is een hoogwaardig en duurzaam leef- en woonmilieu te bieden, waar bedrijven, bewoners en bezoekers zich graag willen vestigen. De ambitie staat niet ter discussie, vraag is (wel) hoe deze waargemaakt kan worden.

Voor de Metropoolregio Amsterdam is in het actieprogramma uiteengezet dat de vraag naar woningen het aanbod overstijgt en dat dus meer woningen nodig zijn. Bij de realisatie is het belangrijk dat vraag en aanbod goed op elkaar worden afgestemd.

De MRA heeft voor de periode 2015 - 2019 de doelstelling om circa 25.000 woningen aan de woningvoorraad toe te voegen. Met betrekking tot de gemeente Purmerend zijn verstedelijkingsafspraken gemaakt voor 1275 woningen in de periode 2015 - 2019. De functieverandering van kantoor naar appartementen draagt bij aan deze doelstelling.

Het planvoornemen betreft bovendien de gedeeltelijke transformatie van een (voormalige) kantoorlocatie binnen het bestaand stedelijk gebied, waarmee in de geest van de ladder wordt geopereerd. Het planvoornemen is in overeenstemming met de (treden van) de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.1.3 AmvB ruimte (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid zoals dat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vastgelegd. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Voor Purmerend hebben deze regels geen gevolgen.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040, Kwaliteit door veelzijdigheid

De Structuurvisie Noord-Holland 2040 bevat het provinciaal ruimtelijk beleid. De hoofddoelstelling is het inspelen op de veranderingen die tot 2040 te verwachten zijn. In de periode tot 2040 zullen verdere globalisering en klimaatverandering grote gevolgen hebben voor Noord-Holland. Ook veranderingen en trends op nationaal en lokaal niveau hebben een grote ruimtelijke impact. Deze veranderingen leiden tot een aantal belangrijke ruimtelijke opgaven en keuzes. In de Structuurvisie worden deze ontwikkelingen en de voornaamste keuzes die de Provincie Noord-Holland zal moeten maken kort toegelicht. Ook wordt geschetst hoe de provincie er in 2040 uit ziet en op welke wijze de Provincie met deze structuurvisie zal bijdragen aan het realiseren van dit toekomstbeeld. De Structuurvisie is vastgesteld op 21 juni 2010 en in werking getreden op 1 november 2010.

Uitgangspunt is om de vraag naar woningen zoveel mogelijk te realiseren binnen het Bestaand Bebouwd Gebied. Dit komt zowel het realiseren van (hoog)stedelijke voorzieningen in de metropoolregio (de metropolitane strategie) als het behouden van regionale/lokale voorzieningen in kleine(re) kernen in het noorden ten goede. Door concentratie worden verkeers- en vervoersnetwerken optimaal benut en wordt een voldoende en gedifferentieerd aanbod van sociaal-culturele voorzieningen behouden. Verdichting brengt een aantal aandachtspunten met zich mee op het gebied van sociaal-maatschappelijke voorzieningen, functiemenging en financiering. Voorzieningen zoals scholen, kantoren en bedrijfsruimten, winkelaanbod, ruimte voor groen, recreatie, sport en zorg zijn onlosmakelijk verbonden met het woonprogramma. Door gevarieerde programma's zijn deze functies binnen het bestaand stedelijk gebied te behouden.

Het realiseren van appartementen en het gebruik van de bibliotheek (centrumbehoud) op de onderste verdieping is in lijn met de Structuurvisie Noord-Holland 2040.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

Bij de Structuurvisie hoort een Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). In de verordening zijn de provinciale belangen zoals opgenomen in de Structuurvisie Noord Holland 2040 uitgewerkt in algemene regels. In de laatste wijziging van de Provinciale Verordening wordt aangesloten bij de Ladder voor duurzame verstedelijking. Regels worden uitsluitend gesteld in aanvulling op de Ladder zoals die in paragraaf 3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking is besproken. De belangrijkste hiervan is dat het initiatief moet passen binnen regionaal gemaakte afspraken. Uit paragraaf 3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking blijkt dat de ontwikkeling wordt gerealiseerd binnen bestaand stedelijk gebied en het hiermee invulling geeft aan de gemaakte afspraken.

Het onderhavige bestemmingsplan is daarmee in lijn met de provinciale ruimtelijke verordening.

3.2.3 Provinciale Woonvisie 2010-2020

Het provinciale beleid inzake woningbouw is vastgelegd in de Provinciale Woonvisie 2010-2020. Deze woonvisie sluit aan op de structuurvisie en schetst de kaders voor regionaal woonbeleid. Vooral het kwalitatieve aspect van wonen komt in deze visie aan de orde.

De speerpunten van dit beleid zijn:

  • 1. Verbeteren van de afstemming tussen vraag en aanbod voor alle consumenten, en specifiek voor doelgroepen die minder kansen hebben op het vinden van een geschikte woning.
  • 2. Verbeteren van de mate waarin voorzieningen in de woonomgeving aansluiten bij de vraag van bewoners.
  • 3. Verbeteren van de duurzaamheid van het woningaanbod en de woonomgeving.

Het planvoornemen voorziet in appartementen op een gemengde functie en zijn geschikt voor doelgroepen die een minder grote kans maken op het vinden van een geschikte woning.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regiovisie Waterland (Vitaal met karakter)

De regiovisie Waterland 2040 is voor de lange termijn opgesteld. Het behoud en waar mogelijk de versterking van het kenmerkende en authentieke karakter van de regio Waterland staat hier voorop. De noodzakelijke sociaal-ecomische en infrastructurele impulsen ter bevordering van de vitaliteit van kernen en de bereikbaarheid van de Metropoolregio Amsterdam dienen hierbij wel meegewogen te worden. Dit vraagt een selectieve uitbreiding van ontwikkelingen om het landelijke gebied te conserveren. De terugdringing van woon-werkverkeer alsook duurzame oplossingen hiervoor zijn denkbaar in een gemengd gebied. Zo ontstaat een duurzame vitale regio met eigen karakter. De ontwikkeling die met het onderhavige plan mogelijk wordt gemaakt betreft de transformatie van een locatie in het bestaand stedelijk gebied. Hiermee draagt het bij aan de vitaliteit van de wijk en is het in lijn met het in de regiovisie opgenomen beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Purmerend 2005-2020

In de Structuurvisie Purmerend 2005-2020, vastgesteld op 2 maart 2006, heeft de gemeenteraad van Purmerend een toetsingskader neergelegd voor gewenste en bestaande ontwikkelingen binnen de gemeente. In de structuurvisie worden vier ambities verwoord die leidend dienen te zijn bij de ontwikkeling van de stad Purmerend tot 2020. De ambities zijn hieronder te lezen:

  • 1. Purmerend is het centrum van Waterland: Uiteen wordt gezet dat Purmerend wil investeren in haar functies waarin zij een regionale rol heeft, om de positie als centrum van Waterland te behouden. De manier waarop Purmerend dit wil bereiken is door te investeren in een veelzijdig, herkenbaar en toegankelijk centrum met kwalitatief hoogwaardige openbare ruimte en door te streven naar een hoog niveau van voorzieningen in zowel het centrum als in andere delen van de stad;
  • 2. Purmerend werkt aan een evenwichtigere woon-werkbalans. In de structuurvisie wordt beschreven dat Purmerend voor de werkgelegenheid sterk afhankelijk is van Amsterdam. Dit is een kwetsbaar punt. Belangrijk is daarom dat Purmerend haar economische punten verder ontwikkelt. Dit is onder meer van belang voor jongeren die in Purmerend zijn geboren en zich nu op de arbeidsmarkt gaan begeven, omdat zij meer geneigd zullen zijn om in Purmerend te werken;
  • 3. Purmerend versterkt haar verbindingen in groen, blauw en grijs. Gesteld wordt dat de kwaliteit van de ligging van de stad veel beter benut kan worden. De kwaliteiten van het buitengebied zijn in de wijken ruimschoots aanwezig, maar zijn op het niveau van de stad te weinig herkenbaar en andersom worden de kwaliteiten van de stad daarbuiten nauwelijks (h)erkend. Uiteen wordt gezet dat de aantrekkelijke ligging van Purmerend veel meer benut kan worden om de kwaliteit van het wonen in de stad te verhogen, om de kansen voor toerisme te vergroten en om het beeldmerk van de stad neer te zetten. Tevens wordt gesteld dat het versterken van de stedelijke structuren kan helpen mensen zich meer verbonden te laten voelen met hun stad en om een betere oriëntatie te krijgen op de stad en haar omgeving;
  • 4. Purmerend kiest voor bloei in plaats van groei. Purmerend heeft zich decennia lang gericht op groei. Nu moet de omslag komen naar het investeren in identiteit en kwaliteit. Beschreven wordt dat het doel niet langer is om woningen te bouwen en nieuwe wijken te ontwikkelen, maar toe te werken naar een complete stad die op basis van kwaliteit de concurrentie aan kan met de steden in de omgeving en die toegesneden is op de demografische veranderingen.

In 2013 is de strategische plankaart, behorende bij de structuurvisie Purmerend 2005 - 2020, als eerste stap in het proces om te komen tot en vooruitlopend op een integrale herziening, aangepast aan de actuele stand van zaken. Het betreft een beleidsneutrale actualisering, waarbij op de plankaart de wijzigingen zijn verwerkt, die in de achterliggende periode (sinds 2006) doorgevoerd zijn in of op grond van het gemeentelijk beleid. Op deze kaart is de omgeving Waterlandlaan te zien als een bestaande cluster die versterkt kan worden. De toelichting hierop gaat over de eenheid die het straataanzicht uitstraalt volgens de visie 'een strook met niet meer dan een toevallige aaneenschakeling van gebouwen met hun functies'. Het optoppen van het gebouw geeft het hoogtebeeld ten overstaan van andere gebouwen een grotere eenheid, er zitten minder hoogteverschillen in. Dit is niet in strijd met de strategische plankaart.

Het planvoornemen uit voorliggend bestemmingsplan brengt geen grote veranderingen met zich mee voor de strategische plankaart; het blijft hiermee in lijn met het beleid uit de structuurvisie.

3.4.2 Ruimte voor Purmerend (omgevingsagenda voor Purmerend richting 2040)

Het stuk 'Ruimte voor Purmerend (omgevingsagenda voor Purmerend richting 2040) is een dynamische agenda die naast politiek-bestuurlijke focus vooral duidelijkheid biedt over de ambities van de gemeente Purmerend. Purmerend wordt hierin neergezet als compacte woonstad met sterke OV-verbindingen naar de hoofdstad maar ook uitstekende fietsverbindingen naar de omgeving en buitengebied. Een stad waarin de wijken een zelfvoorzienend karakter hebben op het gebied van voorzieningen.

Aan bovenstaande beschrijving kunnen troeven en waardevolle aspecten worden toegevoegd waaruit ambities voortvloeien. De nabijheid van Amsterdam, het voorzieningenaanbod, het OV-netwerk en de betaalbare woningvoorraad zijn bekende troeven. Waardevolle aspecten zijn het dorpse karakter, de tevredenheids stabiliteit en het brede scala en diversiteit van voorzieningen, omgeving en activiteiten.

De ambities die hieruit zijn geformuleerd (samengevat):

  • De urgentie en noodzaak om verder te bouwen aan woongelegenheid in een grotere diversiteit voor zowel huidige als toekomstige generaties; een flink deel van de opgave dient plaats te vinden in het bestaande stedelijke gebied.
  • Regionale functie van 'de zorg' waarborgen. De compacte en consequente wijkstructuur van Purmerend leent zich al goed voor dagelijkse voorzieningen en zorg (ziekenhuis, EHBO, verpleeghuis, opvang o.m.), voldoende aangepaste huisvesting is ook aanwezig. De ambitie is om deze regionale functie met het oog op de toekomst (vraag naar zorg) te behouden en versterken.
  • Versterking van de toeristische sector door Purmerend als pleisterplaats en verblijfsstad op de kaart te zetten voor iedereen die Laag Holland bezoekt.

Om vorm te geven aan de groei van Purmerend worden scenario's bekeken. Gelet op de ladder voor duurzame verstedelijking ligt intensivering van (vastgoed in) de bestaande stad als eerste mogelijkheid voor de hand en vervolgens wordt het verstedelijken van de randen nader als mogelijkheid bezien.

Door de gedeeltelijke transformatie van kantoorpand naar woningen wordt voorzien in een intensivering van de bestaande stad, de ontwikkeling van woonruimte en een verbreding van het aanbod. Tevens sluit de gemengde functie aan bij het beeld van grotendeels zelfvoorzienende wijken.

Het planvoornemen is in lijn met de omgevingsagenda Ruimte voor Purmerend.

3.4.3 Wonen
3.4.3.1 Woonvisie 2017-2022

In de Woonvisie Purmerend 2017-2022 heeft de gemeente haar visie tot 2022 op het gebied van wonen geformuleerd. De gemeente wil een prettige woonstad blijven, de vraag naar woningen van inwoners goed kunnen blijven bedienen en een bijdrage leveren aan de regionale woningbouwopgave. Veel aandacht gaat uit naar de positie van huishoudens die zichzelf niet of moeilijk kunnen redden op de woningmarkt.

In een achttal speerpunten heeft Purmerend deze ambitie verder uitgewerkt, waaronder ook de ambitie om tot 2040 10.000 extra woningen te bouwen. Dit om tevens de kwaliteit van de stad te versterken door vergroting van de differentiatie van het aanbod en van verschillende woonmilieus en de woningvoorraad meer passend te maken voor de toekomstige bevolkingssamenstelling.

Geconcludeerd wordt dat de woningen die met dit plan worden mogelijk gemaakt goed aansluiten bij de woonvisie, omdat deze aantrekkelijk zijn voor starters. Starters vormen een groepdie momenteel moeite heeft zich te redden op de woningmarkt en daarmee een groep waarop de woonvisie zich richt.

3.4.3.2 Woonprogramma structuurvisie Purmerend

De speerpunten van het Woonprogramma uit de Structuurvisie Purmerend 2005-2020 zijn:

  • 1. meer differentiatie in woonmilieus aanbrengen door toevoegen of herstructureren naar centrumstedelijke woonmilieus, woningen in lage dichtheden, starterswoningen, duurdere huur- en koopwoningen en seniorenwoningen;
  • 2. inzetten op behoud van het suburbane wonen, groen en rustig, dit kan door dit mee te nemen in de plannen voor de herstructurering van de wijken;
  • 3. nieuwe concepten voor het combineren van wonen en zorg ontwikkelen;
  • 4. in cijfers is de woningbouwopgave voor de ISW-regio 2020: 3.000 nieuwbouw en 3.000 ICT (intensiveren, combineren, transformeren), dit is inclusief de autonome vraag van Purmerend.

De woningen zijn aantrekkelijk voor jongeren en starters, waarmee een actieve woon-werk omgeving kan ontstaan. Dit sluit aan op de speerpunten uit het woonprogramma.

3.4.4 Groen en water

De nota Groenkoers, visie en beleid op hoofdlijnen voor het groen van Purmerend (2014) geeft de richting aan die de gemeente opgaat met het gemeentelijke groen in zijn totaliteit. De essentie ervan is dat ingezet wordt op de verbetering van de kwaliteit van de beplanting om ook op lange termijn over een duurzame groenbasis te beschikken tegen acceptabele kosten. De Groenkoers schetst het belang van het groen voor de stad als integraal onderdeel van de openbare buitenruimte. Groen is mede bepalend voor de identiteit, het imago, de kwaliteit en de leefbaarheid van de stad.

3.4.5 Duurzaamheidsagenda 2017-2020

Duurzaamheid is een maatschappelijke opgave. Met de duurzaamheidsagenda wordt inhoud gegeven aan de uitgangspunten en aanpak omtrent duurzaamheid door de gemeente Purmerend. Met behulp van de agenda wordt ingegaan op CO2 reductie (energiegebruik), circulaire economie (afval is grondstof) en biobased economy (vernieuwbare grondstoffen). Uiteindelijk leidt dit tot een klimaatbestendige, duurzame en leefbare stad.

De gemeente zelf heeft een uitgebreid plan opgesteld dat in lijn is met de doelen van het klimaatakkoord van Parijs en het kabinet. Een belangrijk punt van de gemeente is dat zij samenwerking zoekt met mede-overheden, ondernemers, organisaties en inwoners. Bij ieder bouwplan van 30 woningen of meer, stelt de ontwikkelende partij in overleg met de gemeente Purmerend een energievisie op stedenbouwkundig niveau op.

Ook op het gebied van mobiliteit worden beleidsinitiatieven geformuleerd. Deelname in de Vervoerregio Amsterdam, het overstappen op milieuvriendelijke gemeentelijke voertuigen en het stimuleren van elektrisch vervoer zijn hier onderdeel van.

Purmerend heeft de ambitie om als eerste gemeente los van aardgas te zijn. Inmiddels is al ongeveer 75% van de bestaande woningvoorraad aangesloten op het warmtenet van Stadsverwarming Purmerend. Dit betekent dat nog maar 25% van de bestaande bebouwing is aangesloten op het aardgasnet. Hierdoor is Purmerend al een van de duurzaamste steden van Nederland.

3.4.6 Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving, Purmerend 2016-2019

In de Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving zijn de ambities en doelen van de gemeente Purmerend voor toezicht en handhaving in de fysieke leefomgeving aangegeven. Deze nota beschrijft de bestuurlijke uitgangspunten en beleidskeuzes over de regelgeving op het gebied van het omgevingsrecht, Apv en bijzondere wetten.

De gemeente Purmerend wil een veilige, schone en gezonde woon-, werk- en leefomgeving voor haar burgers en bedrijven. Dat wil de gemeente bereiken door de duurzaamheid, veiligheid en leefbaarheid te vergroten en te waarborgen.

Om dit te bereiken zijn de volgende ambities geformuleerd:

De gemeente Purmerend voert haar taken op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving op een professionele wijze en een kwalitatief adequaat niveau uit. Het huidige niveau van taakuitvoering blijft gehandhaafd.

Bij de uitvoering van de taken op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving, wordt zoveel mogelijk “van buiten naar binnen” gewerkt. De context is richtinggevend voor datgene wat we doen. Toezicht en handhaving binnen de fysieke leefomgeving wordt waar mogelijk wijkgericht uitgevoerd.

Een uitwerking hiervan is te vinden in de Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving. De opgenomen uitgangspunten en beleidskeuzes zijn eveneens op het werkveld van de ruimtelijke ordening van toepassing.

3.4.7 Nota planoverschrijdende ruimtelijke openbare faciliteiten

Dit bestemmingsplan bevat een of meerdere bouwplannen zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Bro. Voor deze bouwplan(nen) geldt een uit hoofde van de afdeling 'grondexploitatie' van de Wet ruimtelijke ordening (voortaan: Grondexploitatiewet) plicht tot kostenverhaal. Deze plicht houdt in dat de aan bouwplannen gerelateerde kosten van de grondexploitatie verzekerd moeten worden alvorens het bestemmingsplan wordt vastgesteld. Samen met de Grondexploitatiewet geeft specifiek gemeentelijk beleid invulling aan het kostenverhaalbeleid in Purmerend. Het specifieke beleid is neergelegd in de Nota planoverschrijdende ruimtelijke openbare faciliteiten, en in 'ad hoc' aanvullingsbesluiten voor een aantal ontwikkelingslocaties. Uit dit gemeentelijke beleid vloeit voort dat onder de te verhalen kosten ook een bijdrage wordt meegenomen voor de kosten van bouwplanoverschrijdende openbare faciliteiten (bovenwijkse voorzieningen, bovenplanse verevening/kosten en bijdragen aan ruimtelijke ontwikkelingen).

Opname van nieuwe ontwikkelingen in dit bestemmingsplan is om deze redenen pas mogelijk als blijkt dat de kosten van de grondexploitatie verzekerd zijn. Kosten kunnen worden verzekerd wanneer de gemeente deze kosten in haar begroting opneemt, wanneer de gemeente een exploitatieplan vaststelt, of wanneer de gemeente en de particuliere grondexploitant die het bouwplan zal realiseren onder meer hierover een anterieure overeenkomst sluiten. De voorkeur van de gemeente gaat uit naar het verzekeren van de kosten via een anterieure overeenkomst. In hoofdstuk 6 is concreet ingegaan op de vraag hoe de kosten van de grondexploitatie gerelateerd aan de in dit bestemmingsplan opgenomen bouwplan(nen) verzekerd zijn.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

4.1.1 Wettelijk kader

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

4.1.2 Onderzoek

Archeologie

De gemeente Purmerend heeft in 2009 een eigen archeologisch beleid opgesteld (beleidsnota archeologie in Purmerend) en daar een archeologische verwachtingskaart bij vervaardigd. Op deze archeologische verwachtingskaart zijn voorspellingen of verwachtingen te vinden met betrekking tot archeologische vindplaatsen (bekend en onbekend). Op de kaart worden verschillende verwachtingen aangegeven: hoog, middelhoog of laag. Voor gemeenten kunnen de door deskundigen opgestelde archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaarten als leidraad worden gebuikt voor zowel de planologische bescherming van archeologische waarden in het ruimtelijke plan als voor het vaststellen van het benodigde archeologisch onderzoek dat bij voorbereiding van ruimtelijke plannen moet plaatsvinden. Hieronder is een kaartfragment van bovengenoemde beleidskaart van de gemeente Purmerend te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPWATERL2017-va01_0005.jpg"

Figuur 5. Archeologische verwachtingskaart, beleidsnota archeologie in Purmerend (september 2009)

Op bovenstaande kaart valt de rode kleur te zien als een gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Een oranje kleur duidt op een middelhoge verwachtingswaarde en de beigeachtige kleur duidt op een lage archeologische verwachtingswaarde. De Waterlandlaan 42-46 is in deze kaart gemarkeerd met een rode ovaal. Hier is de beigeachtige kleur te zien, dit betekent dat er een lage archeologische verwachtingswaarde is. In lijn met de beleidsnota Archeologie in Purmerend blijkt dat er hiermee op het gebied van archeologie geen acties meer nodig zijn, vervolgonderzoek is niet nodig.

De uitvoering van het planvoornemen wordt niet beperkt door archeologische waarden.

Cultuurhistorie

In het plangebied is geen sprake van cultuurhistorische waarden of hoge archeologische verwachtingen. De structuur en verkaveling van de wijk worden vanwege de ontwikkeling niet aangepast. Ook de ontsluitingswegen blijven ongewijzigd. Het planvoornemen verstoort derhalve geen cultuurhistorische waarden.

Cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het planvoornemen.

Conclusie

Zowel op het gebied van cultuurhistorie als archeologie zijn geen belemmeringen aanwezig, het planvoornemen is mogelijk.

4.2 Bodem

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat in de toelichting van een plantype onder meer moet worden ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan. Een onderzoek naar de bodemgesteldheid maakt hiervan deel uit. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. In de bestaande stad is dit niet in alle gevallen mogelijk in verband met de aanwezigheid van eventuele historische verontreinigingen. Teneinde maatschappelijke en/of ruimtelijke ontwikkelingen niet onnodig te frustreren als gevolg van de aanwezigheid van bodemverontreiniging, is het mogelijk om onder voorwaarden bestemmingen op een verontreinigde bodem te realiseren.

Een en ander is ook verwoord in het in 2009 door burgemeester en wethouders vastgestelde bodembeleidsplan van de gemeente Purmerend en het hieraan gekoppelde bodembeheerplan en de in 2014 vastgestelde bodemkwaliteitskaart. Met deze instrumenten wordt invulling gegeven aan de gemeentelijke taak met betrekking tot actief bodembeheer.

Het planvoornemen betreft het optoppen van een reeds bestaande bouwlaag. Het ligt niet in lijn der verwachting dat tijdens de bouwactiviteiten de bodem verstoord zal worden. Verder laat het bodemloket binnen de omgeving van het plangebied geen verontreinigde gronden zien. Omliggende gronden staan geregistreerd als voldoende onderzocht/gesaneerd.

Conclusie

De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.

4.3 Externe veiligheid

De externe veiligheid is in de ruimtelijke ordening van belang. Het gaat hier over het beheersen van de risico's voor de woon- en leefomgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen (vuurwerk, aardgas, LPG). De aandacht is bij de externe veiligheid zowel gericht op inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn (opslag, werk) alsmede het transport van deze gevaarlijke stoffen. Het transport heeft betrekking op de weg, het spoor, water en buisleidingen. Het beleid is erop gericht te voorkomen dat gevoelige bestemmingen (te) dichtbij activiteiten met gevaarlijke stoffen liggen of worden geplaatst. Diverse wet- en regelgeving is erop gericht dit te waarborgen, zoals het Besluit externe veiligheid (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit).

In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Op deze kaart staan de verschillende risico-ontvangers en risicobronnen aangegeven. In het kader van de externe veiligheid is voor dit plan nagegaan of op de kaart ook aandachtspunten (risicobronnen) in de buurt van het plangebied liggen.

De kaart toont aan dat op een afstand van 600 meter twee buisleidingen liggen, in eigendom van de Gasunie. Dit betreffen aardgasleidingen en deze zijn dus planologisch relevant, de leidingnummers zijn 'W-570-01' en 'W-570-23'. Uit de gegevens van het bestemmingsplan De Gors e.o. 2012 blijkt dat de plaatsgebonden risicocontour (PR) op 0 meter uit het hart van de leiding ligt. Ook de afstanden van het groepsrisico komen niet in de buurt van de gestelde 600 meter. Een vergroting van de letaliteitsgrens contour is mogelijk door een toename van het aantal mensen in het gebied. De afstand is echter nog groot genoeg om ook dat aspect te dekken.

De afstand tussen de gevel en het spoor is ruim 570 meter. In figuur 6 is een fragment van de risicokaart te zien met daarin de afstand tot het spoor en de gasleiding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPWATERL2017-va01_0006.jpg"

Figuur 6. Fragment van de Risicokaart. (Risicokaart, IPO)

Gelet op de ligging van het plangebied en de ruimte tussen de risico's is de ontwikkeling mogelijk. Het planvoornemen maakt geen risicoveroorzakende inrichtingen of activiteiten mogelijk in het plangebied.

Conclusie

Er is geen sprake van nieuwe risicovolle inrichtingen of activiteiten, er is ook geen bestaande hinder aanwezig. Het voornemen is op het gebied van externe veiligheid uitvoerbaar.

4.4 Geluidhinder

De Wet geluidhinder (Wgh) bepaalt dat de geluidsbelasting op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een bepaalde grenswaarde; bij voorkeur wordt aan de voorkeurswaarde (48 dB) voldaan. In dit licht moet bij ruimtelijke ontwikkelingen onderzoek worden gedaan naar:

  • wegverkeerslawaai;
  • industrielawaai;
  • spoorweglawaai.

Indien binnen een geluidzone nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd, dan moet door middel van akoestisch onderzoek worden vastgesteld of aan de grenswaarden van de Wgh wordt voldaan. In het kader van dit plan zijn uitsluitend het wegverkeerslawaai en het spoorweglawaai relevant. Dit omdat zich in het plangebied geen gezoneerde industrieterreinen bevinden zoals bedoeld in hoofdstuk V van de Wet geluidhinder.

4.4.1 Spoorweglawaai

Het spoor ten noordoosten van het plangebied heeft ter hoogte van de planlocatie een geluidsproductieplafond van 52 dB (mei 2017). De zonebreedte aan weerszijde van het spoor bedraagt hierbij 100 meter. De afstand van het spoor tot het plangebied is groter. De nieuwe ontwikkeling valt dus buiten de zone van het spoorweglawaai en er behoeft op dit gebied geen nader onderzoek te worden verricht.

Conclusie

Uit het bovenstaande blijkt dat voor dit plan geen rekening behoeft te worden gehouden met spoorweglawaai.

4.4.2 Wegverkeerslawaai

Voor wegverkeerslawaai geldt het volgende. Langs alle wegen bevinden zich als gevolg van de Wgh geluidszones. Uitzonderingen hierop zijn woonerven en 30 km/uur zones. Deze zonebreedtes zijn afhankelijk van de hoeveelheid rijstroken en de binnen- of buitenstedelijke ligging. Onderzocht moet worden of op de gevel van gebouwen de maximaal toegestane geluidsbelasting niet wordt overschreden.

Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd op 19 mei 2017, conform het "reken- en meetvoorschrift geluid 2012" (RMG 2012). Het volledige onderzoek is gerapporteerd in Akoestisch onderzoek. Voor de berekeningen is gebruik gemaakt van de 'Standaard Rekenmethode II', een methode die bedoeld is voor de meer complexe situaties die niet voldoen aan de randvoorwaarden voor de Standaard Rekenmethode I (geen variaties in verkeerintensiteiten en hoogteverschillen in de weg).

De norm voor geluidsgevoelige objecten binnen een zone ligt op de voorkeurswaarde van 48 dB geluidsbelasting op de gevel. Indien de geluidsbelasting hoger is, kunnen burgemeester en wethouders, mits gemotiveerd, een hogere waarde vaststellen tot maximaal 63 dB (ontheffing). Verder mag voor wegen waarvan de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen lager is dan 70 km/uur een aftrek van 5 dB plaatsvinden (Wgh art. 110g).

De Waterlandlaan nabij het plangebied is een 50 km/uur weg en is gelegen in stedelijk gebied. Dit betekent dat deze weg een geluidszone van 200 meter heeft en dat de belasting berekend dient te worden.

De gegevens

Het wegdek van de wegen bestaat uit dicht asfaltbeton (DAB). Er zijn drie voertuigcategorieën: lichte motorvoertuigen, middelzware motorvoertuigen en zware motorvoertuigen. Er is rekening gehouden met de wettelijke maximumsnelheid van 50 km/uur.

De geluidsbelasting per bouwlaag als gevolg van de berekening is te zien in onderstaande tabel.

Waarneempunt   Bouwlaag  
  1   2   3   4   5  
1   nvt   62 dB   62 dB   62 dB   62 dB  
2   nvt   62 dB   62 dB   62 dB   62 dB  
3   nvt   62 dB   62 dB   62 dB   62 dB  
4   nvt   nvt   62 dB   62 dB   62 dB  
5   nvt   nvt   62 dB   62 dB   62 dB  
6   nvt   23 dB   25 dB   28 dB   30 dB  
7   nvt   24 dB   26 dB   28 dB   31 dB  
8   nvt   nvt   26 dB   28 dB   31 dB  
9   nvt   nvt   26 dB   28 dB   31 dB  

Tabel 1. geluidsbelasting per bouwlaag (akoestisch onderzoek BügelHajema Adviseurs)

De te realiseren appartementen aan de Waterlandlaan kennen een hogere geluidsbelasting dan de voorkeurswaarde. De wet voorziet in de mogelijkheid om een hogere grenswaarde toe te kennen. Binnen stedelijk gebied bedraagt de maximaal te verlenen waarde 63 dB. Dit betekent dat het planvoornemen mogelijk is mits een hogere waarde in overeenstemming met de bovenstaande tabel wordt vastgesteld dan wel een ontheffing voor een hogere waarde wordt verleend. Dit betekent dat voor alle appartementen een hogere waarde moet worden verleend van 62 dB voor de naar de Waterlandlaan gekeerde gevel. Bovendien moet deze hogere waarde voldoende zijn gemotiveerd. Conform het beleid van de gemeente kan er pas een hogere waarde worden verleend als voldaan wordt aan de hoofdcriteria uit het Besluit geluidhinder. Uit het akoestisch onderzoek blijkt hierover het volgende:

De in het Besluit geluidhinder gestelde voorwaarden hebben betrekking op het onvoldoende doeltreffend zijn van de mogelijke bron- en overdrachtsmaatregelen, dan wel op het ontmoeten van overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke of financiële aard. Voor het plan is in eerste instantie gekeken naar maatregelen aan en om de weg en daarna naar maatregelen aan de uitbreiding.

Bronmaatregelen:

  • Gelet op het feit dat het hier om een beperkt aantal appartementen gaat is het niet reëel om op het betreffende wegvak een geluidsreducerend verhardingstype toe te passen. Daarnaast levert het toepassen van geluidsreducerend asfalt een reductie van ongeveer 3 tot 4 dB. Dit is te weinig om een hogerewaardeprocedure te voorkomen.
  • De Waterlandlaan maakt deel uit van de hoofdwegenstructuur van Purmerend. Maatregelen ter verlaging van de verkeersintensiteit op deze wegen behoren daarmee niet tot de mogelijkheden.
  • Vergroting afstand bron-waarneempunt: Vergroting van deze afstand niet mogelijk. Het betreft hier een bestaand gebouw.
  • Maatregelen in het overgangsgebied: Het oprichten van schermen en/of wallen voor incidentele geluidsgevoelige gebouwen is om stedenbouwkundige en landschappelijke redenen niet gewenst en is in dit geval door de hoogte van de bebouwing fysiek ook niet mogelijk.

Samengevat kan worden gesteld dat maatregelen aan de weg of in het overdrachtsgebied niet mogelijk zijn.

Maatregelen aan de gevel:

De overschrijding van de voorkeursgrenswaarde bedraagt aan de voorgevel maximaal 15 dB. Omdat maatregelen aan de weg of tussen de weg en de appartementen niet mogelijk zijn, zullen in de te realiseren appartementen, indien noodzakelijk, zodanige gevelmaterialen worden toegepast dat de wettelijke binnenwaarde van 33 dB bij gesloten deuren en ramen niet wordt overschreden. In het traject waarin de omgevingsvergunning voor het realiseren van de appartementen wordt voorbereid, dient de aard en mate van isolatie van de gevels te worden bepaald. Bij toetsing van het binnenniveau van geluidgevoelige bebouwing moet worden gerekend met een gevelbelasting zonder aftrek conform artikel 110g van de Wet geluidhinder. Uit het onderzoek is gebleken dat de demping van de naar de Waterlandlaan toegekeerde gevel ten minste 34 dB dient te bedragen. Voor de andere gevels geldt deze noodzaak niet.

Conclusie

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat er sprake is van een te hoge geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op de naar de Waterlandlaan toegekeerde gevels van de geprojecteerde appartementen. De geluidsbelasting is lager dan de maximale ontheffingswaarde van 63 dB. De maximale geluidsbelasting bedraagt 62 dB. Om de realisatie van deze appartementen mogelijk te maken moet het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Purmerend een ontheffing voor een hogere waarde verlenen. Gemotiveerd is waarom maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied niet mogelijk zijn en een procedure voor een hogere waarde nodig is.

*Akoestisch onderzoek Waterlandlaan 42-46, BügelHajema Adviseurs (19-05-2017).

4.5 Geur

Als toetsingskader voor het onderwerp geur wordt het geurbeleid van Provincie Noord-Holland gehanteerd.

In het Provinciaal Milieubeleidsplan van provincie Noord-Holland staat het geurbeleid voor 2009–2013. De speerpunten zijn:

  • Het stellen van eisen aan de emissie van stankveroorzakende bedrijven via de omgevingsvergunning en handhaving hierop;
  • Registratie van geurklachten. Klachten kunnen resulteren in aanvullende maatregelen of handhaving;
  • Uitvoering draaiboek bij (mogelijke) stankoverlast door benzineachtige producten. Het draaiboek voorziet in een eenduidige aanpak voor de olieterminals in Westpoort die bij hun op- en overslagactiviteiten vluchtige organische stoffen uitstoten. In het Provinciaal Milieubeleidsplan is geen specifiek toetsingskader op basis van geurpercentielen opgenomen. Daarom wordt aangesloten bij het Nederlandse geurbeleid. Voor een biowarmtecentrale is geen bijzondere regeling voor specifieke processen in de Nederlandse emissierichtlijn lucht (NeR) opgenomen. Daarom gelden de algemene emissie-eisen en methodieken uit de NeR.

Gezien de aard van het project waarvoor het onderhavige bestemmingsplan is opgesteld, speelt geur hier geen rol. Woningbouw is geen geurhinderveroorzakende functie en in het plangebied speelt geur geen belemmerdende rol.

Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.6 Luchtkwaliteit

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een plan, uit een oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens, tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Op 15 november 2007 is wet- en regelgeving in werking getreden die tezamen bekend staat onder de naam 'Wet luchtkwaliteit'. Dit is echter geen formele benaming. Op basis van deze wetgeving kunnen ruimtelijk-economische initiatieven worden uitgevoerd als aan één of meer voorwaarden wordt voldaan:

  • grenswaarden niet worden overschreden, of;
  • de luchtkwaliteit per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft, of;
  • het initiatief niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit, of;
  • het initiatief is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

De kern van titel 5.2 van de Wet milieubeheer  (Wm) bestaat uit luchtkwaliteitseisen, gebaseerd op de Europese richtlijnen. Een overzicht van deze luchtkwaliteitseisen is te vinden in het Compendium voor de Leefomgeving. Verder bevat titel 5.2 van de Wm basisverplichtingen op grond van Europese richtlijnen, namelijk: plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. Titel 5.2 van de Wm regelt het zogenaamde Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Daarbinnen werken het rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.

Het uitgangspunt is dat de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden behaald. In artikel 5.16 lid 1 van de Wm staat opgesomd wanneer een (luchtvervuilend) project toelaatbaar is. Dan moet aannemelijk worden gemaakt, dat het project aan één of een combinatie van de volgende voorwaarden voldoet:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde
  • een project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit
  • een project draagt slechts 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging
  • een project is opgenomen in, of past binnen, het NSL of een regionaal programma van maatregelen.

Voor ruimtelijke projecten geldt uiteraard ook het principe van een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast kan de amvb 'Gevoelige bestemmingen' relevant zijn.

Op grond van de regeling 'niet in betekenende mate' (NIBM) zijn onder meer projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor NO2 of PM10 bijdragen, wat overeenkomt met 1,2 µg/m3 vrijgesteld van toetsing. PM10 en PM2,5 zijn sterk gerelateerd, aangezien PM2,5 onderdeel uitmaakt van de emissie van PM10. Als aan PM10 wordt voldaan, mag daarom worden aangenomen dat ook de grenswaarde van PM2,5 niet wordt overschreden. Van een dergelijke verslechtering van de luchtkwaliteit is sprake wanneer een ruimtelijk plan tot een toename van meer dan 1.401 voertuigbewegingen van auto's dan wel 109 vrachtwagens per weekdagetmaal leidt (grenswaarde in 2017).


Het planvoornemen heeft betrekking op de realisatie van 31 woningen. In de planningspraktijk wordt uitgegaan van gemiddeld 7 voertuigbewegingen per woning per weekdagetmaal. Voor het plangebied houdt dit een totaal aantal van 231 verkeersbewegingen in. Dit is minder dan het aantal voertuigbewegingen waarmee 3% van de grenswaarde wordt bereikt. Het planvoornemen valt onder de NIBM-plannen

Conclusie

Het planvoornemen kan beschouwd worden als een NIBM-plan en vormt hiermee geen belemmering voor de luchtkwaliteit.

4.7 Ecologie

In het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) moet worden aangegeven hoe de ontwikkelingen van voorliggend plan zich verhouden met wet- en regelgeving op het gebied van natuurbescherming. De Wet natuurbescherming is op 1 januari 2017 in werking getreden, deze vormt hierbij het juridisch kader. In de Wnb wordt onder meer de soortenbescherming van planten en dieren geregeld. Dit betreffen:

  • alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (art. 3.1-3.4 Wnb);
  • dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (art. 3.5-3.9 Wnb);
  • nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (art. 3.10-3.11 Wnb).

Van deze laatstgenoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (art. 3.11 Wnb). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.

In de Wnb is eveneens de bescherming van Natura 2000-gebieden, geregeld. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.

Soortbescherming

Met behulp van de online applicatie FloraFaunaCheck.nl is een inventarisatie uitgevoerd. Hiermee is gekeken welke flora en fauna (potentieel) aanwezig is . Het gaat om het rapport Resultaten FloraFaunaCheck.nl, Gemeente Purmerend 19 juli 2017 (Regelink Ecologie & Landschap). Het gebied was in 2014 territorium van de gewone dwergvleermuis en paarverblijfplaats van de ruige dwergvleermuis. Deze kunnen potentieel in het plangebied aanwezig zijn. Daarmee wordt rekening gehouden door mitigerende maatregelen toe te passen. Dit betekent dat in het ontwerp rekening is gehouden met nestruimtes. Aan de achtergevel worden twintig vleermuiskasten gerealiseerd. De kasten worden voorafgaand aan en tijdens de bouw opgehangen, zodat ook voorafgaand aan en tijdens de bouwperiode van de maatregelen gebruik kan worden gemaakt. Indien uitgegaan wordt dat de baltsplaats op deze locatie voorkomt en als mitigatie twintig kasten worden opgehangen, zal er in z'n algemeenheid geen sprake zijn van een conflict met de Wet natuurbescherming.

Hoewel er geen sprake is van een noodzaak worden nog tien gierzwaluwkasten aan de achterzijde gerealiseerd. Aan de voorgevel worden nog eens acht gierzwaluwkasten gerealiseerd.

Een en ander is in een mitigatieplan onderbouwd (Briefrapportage mitigerende maatregelen vleermuizen, Dresme & Van der Valk, 17 november 2017).

Omdat de Wet natuurbescherming eist dat bij het doen van ingrepen die ertoe leiden dat zwaar beschermde soorten mogelijk kunnen worden verstoord, een ontheffing wordt verleend door het bevoegd gezag, zal voor de gewone dwergvleermuis en de ruige dwergvleermuis een ontheffing bij GS van Noord-Holland worden aangevraagd.

Gebiedsbescherming

Aanvullend onderzoek is in het kader van gebiedsbescherming niet nodig. Gezien de ligging van het plangebied ten opzichte van beschermde gebieden, de aard van de ontwikkelingen en de huidige terreinomstandigheden van het plangebied, worden als gevolg van het plan geen negatieve effecten verwacht op de instandhoudingsdoelstellingen van beschermde gebieden in het kader van de Wnb. Gezien de afstand tot de dichtstbijzijnde NNN- en weidevogelleefgebieden zijn hierop als gevolg van de beoogde ontwikkelingen geen negatieve effecten te verwachten. Het plan is niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid.

Gelet op de huidige staat, situatie en ligging van het gebouw in vergelijking tot de beoogde situatie is het niet aannemelijk dat uitvoering van dit plan nadelige effecten met zich meebrengt op het gebied van ecologie.

4.8 Water

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in de toelichting bij een bestemmingsplan een beschrijving gegeven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Dit opdat men hiermee in staat is om vroegtijdig te informeren, adviseren, af te wegen en te oordelen over de wateraspecten van ruimtelijke plannen. De watertoets moet er voor gaan zorgen dat er bij de inrichting van ons land bewust rekening wordt gehouden met water. De waterbeheerder en initiatiefnemer nemen daarvoor samen de waterhuishoudkundige doelstellingen zichtbaar en evenwichtig mee bij alle ruimtelijke plannen of ingrepen.

Het planvoornemen heeft echter geen invloed op de waterhuishouding als de huidige situatie vergeleken wordt met de toekomstige. De bouwwerkzaamheden vinden niet op de begane grond plaats, de ondergrond wordt niet aangetast. Er is dan ook geen sprake van toename in verhard oppervlak en om deze reden is de watertoets dan ook achterwege gelaten.

Conclusie

Het planvoornemen heeft geen negatief effect op de waterhuishouding, het planvoornemen is op het gebied van dit aspect mogelijk.

4.9 Milieuhinder van bedrijvigheid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de ruimtelijk-functionele afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en hindergevoelige functies (waaronder woningen) noodzakelijk. Door middel van de milieuwet- en regelgeving wordt (milieu)hinder in woongebieden zo veel mogelijk voorkomen. Er dient te worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor de nabijgelegen functies en andersom. Een nadere toelichting op de aanpak van milieuzonering is te vinden in 'Toelichting op de aanpak van milieuzonering met behulp van de Staat van Bedrijfsactiviteiten bedrijventerrein'.

Leidend voor het beoordelen van de milieuzonering van bedrijven is de publicatie van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) 'Bedrijven en milieuzonering, handreiking voor maatwerk in de gemeentelijke ruimtelijke ordeningspraktijk'. Op grond van deze publicatie wordt de omgeving waarbinnen het plangebied valt, aangemerkt als een gebied met functiemenging. Dit betekent dat in het gebied gemengde functies mogelijk zijn, wonen en werken. Omdat een gebied met functiemenging verschilt van bijvoorbeeld een woongebied (meer bedrijvigheid, minder afstand en naast elkaar), worden hier andere aanknopingspunten voor gegeven.

In gebieden waar sprake is van functiemenging wordt gewerkt met milieucategorieën in plaats van richtafstanden. De VNG noemt drie milieucategorieën:

  • a. Toelaatbaar aanpandig aan woningen;
  • b. Toelaatbaar mits bouwkundig afgescheiden van woningen;
  • c. Toelaatbaar mits gesitueerd aan een hoofdweg.

De gronden rondom het plangebied kennen de bestemming 'Gemengd-3'. Volgens de planregels van het geldende plan, artikel 10.1, zijn hier bedrijven van categorie A en B toegelaten.

Wanneer naar de feitelijke situatie wordt gekeken, blijkt dat in de aanpandige gebouwen enkel bedrijven van categorie A aanwezig zijn (kantoor, bibliotheek en openbaar bestuur). Voor deze bedrijven/instellingen wordt in de VNG-publicatie omtrent milieuzonering aangegeven dat de aanbevolen richtafstanden wordt voldaan. Dit betekent dus dat deze bedrijven geen hinder ondervinden van de aanleg van de appartementen. Omgekeerd betekent dit wel dat deze bedrijven uit categorie B niet langer toelaatbaar kunnen worden geacht wanneer de woonbestemming is gerealiseerd.

In de directe omgeving van het plangebied is de hoogst aanwezige gemengde enkelbestemming 'gemengd-3', zoals te zien in figuur 7.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPWATERL2017-va01_0007.jpg"

Figuur 7. Functiemenging Waterlandlaan 42-46. (verbeelding De Gors e.o.)

De overige omliggende bedrijfspanden zijn alle bouwkundig gescheiden van het gebouw waarbinnen de voorliggende planontwikkeling plaatsvindt. Hierdoor worden deze bedrijven niet belemmerd door de realisatie van dit plan.

Milieuzonering

Met behulp van dezelfde VNG publicatie wordt gekeken naar omliggende bedrijven en milieuzonering. Bij milieuzonering staan de afstanden tussen bedrijven en de woonfunctie centraal. Het onderhavige bestemmingsplan bevat geen bedrijven waar een milieuzonering op van toepassing is. Met de realisatie van dit bestemmingsplan wordt ook geen milieuzone mogelijk gemaakt.

Conclusie

Uit het bovenstaande blijkt dat er geen sprake is van bedrijfshinder. Opgemerkt is dat de gebruiksmogelijkheden van de aanliggende panden als gevolg van de woonbestemming worden beperkt tot bedrijven uit categorie A. Het plan is voor dit aspect uitvoerbaar.

4.10 Milieueffectrapportage

Voor bepaalde grootschalige ontwikkelingen op het gebied van woningen, bedrijvigheid en infrastructuur dient op grond van het Besluit milieu-effectrapportage 1994 een milieu-effectrapportage opgesteld te worden. Hierin moet worden aangegeven wat de gevolgen zijn van de ontwikkelingen voor het milieu. In het Besluit m.e.r. is aangegeven in welke gevallen er onderzoek gedaan moet worden. Afhankelijk van de grootte van het project zijn er twee mogelijkheden:

  • 1. bij een project dat voorkomt in onderdeel C van de bijlage van het Besluit m.e.r. en boven de daar genoemde drempelwaarden uitkomt, geldt een directe m.e.r.-plicht. In dat geval dient een m.e.r. opgesteld te worden. Dit geldt ook voor een project die onder de drempelwaarden genoemd in onderdeel C blijft, maar boven de drempelwaarden die in onderdeel D gegeven worden ligt en waarvoor een (kaderstellend) bestemmingsplan opgesteld wordt.
  • 2. indien er geen directe m.e.r.-plicht geldt, kan er wel een vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht gelden. Dit geldt voor projecten die in onderdeel D genoemd worden en niet boven de drempelwaarde uitkomen. Hierbij moet worden onderzocht of er sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Er gelden geen vormvereisten, maar wel inhoudelijke vereisten: de criteria uit bijlage III van de Europese richtlijn moeten in acht worden genomen. Als de uitkomst is dat het uitgesloten is dat er belangrijke gevolgen voor het milieu zijn, dan moet dit in de toelichting van het bestemmingsplan worden gemotiveerd. Zijn belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu niet uitgesloten, dan geldt een m.e.r.-plicht.

De voorgenomen activiteit is niet opgenomen in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en is daarom niet aan te merken als een activiteit waarvoor een directe m.e.r.-plicht bestaat. Het is wel opgenomen in onderdeel D (categorie D.11.2) van bijlage II van het Besluit m.e.r. De activiteit betreft een stedelijk ontwikkelingsproject, maar het valt onder de drempelwaarden die hier genoemd worden.

  Activiteiten   Gevallen   Besluit  
D.11.2   De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.   In gevallen waarin de activiteit betrekking
heeft op:
1: een oppervlakte van 100 hectare of meer,
2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of
meer woningen omvat, of
3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000
m2 of meer.  
De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening.  

Dit betekent dat het verplicht is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Deze beoordeling heeft plaatsgevonden in een seperatie aanmeldnotitie waarover het bevoegd gezag (i.c. de gemeenteraad) een eigenstandig besluit neemt.

4.11 Eindconclusie

In dit hoofdstuk is aandacht besteed aan verschillende milieuaspecten die invloed kunnen hebben op de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Uit het onderzoek is gebleken dat voor de beoordeelde aspecten geen beperkingen gelden voor de uitvoerbaarheid van het plan. Om aan de Wet geluidhinder te kunnen voldoen dient het college van burgemeester en wethouders een hogerewaardeprocedure te doorlopen met het oog op het verlenen van een waarde van 62 dB voor de naar de Waterlandlaan toegekeerde appartementengevels.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planvorm

Het onderhavige plan voorziet in een actueel en adequaat juridisch kader voor ontwikkeling en beheer van het plangebied. Het is een plan op basis van artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).

Gezien het gewenste behoud van de ruimtelijke en functionele structuur is gekozen voor een gedetailleerde planvorm. Deze planvorm maakt het mogelijk alle aanwezige functies in het plangebied te voorzien van een gedetailleerde bestemmingsregeling waardoor de ruimtelijke kwaliteit in het gebied als zodanig kan worden beheerd en behouden.

Op de Verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het direct mogelijk is met de bijbehorende legenda te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied gegeven zijn. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft omtrent de in acht te nemen horizontale en verticale maten. In de bijbehorende Regels zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de gebruiksbepalingen alsmede de eventuele afwijkingsmogelijkheden te vinden.

Voor een goede ruimtelijke ordening is het noodzakelijk dat de in het bestemmingsplan gestelde Regels zodanig zijn opgesteld dat deze (goed) te handhaven zijn. Het gemeentebestuur is van oordeel dat de Regels in het onderhavige plan voldoen aan deze eis.

Ten behoeve van de flexibiliteit is een aantal afwijkingsmogelijkheden opgenomen.

5.2 Bestemmingsregeling

In het plangebied wordt naast de aanwezige functies van kantoor en bedrijf een gebruik als woning toegevoegd. Onderstaand worden de regels hieromtrent nader besproken.

Bestemmingsregels

Gemengd - 3

Voor het plan is de bestemming 'Gemengd - 3' opgenomen. Deze bestemming is momenteel ook van toepassing op grond van het geldende plan. Binnen deze bestemming is onder andere ruimte voor kantoren, bedrijven voor zover deze voorkomen in categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten "functiemenging" en maatschappelijke voorzieningen. Om de appartementen mogelijk te maken is de aanduiding 'wonen' opgenomen. Hierdoor komt het gemengde gebruik goed tot uitdrukking. Het maximum aantal woningen is vastgelegd op 31 in de regels. de maximum bouwhoogte staat aangegeven op de verbeelding met een aanduiding.

Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

Het doel van deze bepaling is te voorkomen dat grond die al in aanmerking is genomen of betrokken is bij het verlenen van een vergunning niet nog een keer wordt betrokken bij een aanvraag om omgevingsvergunning. Hierdoor wordt voorkomen dat met gebruikmaking van privaatrechtelijke overeenkomsten, de publiekrechtelijke regels worden ondergraven.

Algemene bouwregels

In dit artikel worden regels gegeven voor bouwwerken die op twee of meer bestemmingen van toepassing zijn.

Ondergrondse bouw

De regels die van toepassing zijn op bovengrondse bouw zijn ook van toepassing op ondergrondse bouw. Het onderhavige bestemmingsplan verbindt daar de regel aan dat qua diepte ondergrondse bouw beperkt moet blijven tot ten hoogste één bouwlaag.

Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksbepaling is opgenomen wat onder verboden gebruik van de gronden wordt verstaan. Tevens wordt in de algemene gebruiksregels de parkeerbehoefte vastgelegd. Bij het bouwen of aanleggen van een nieuwe functie of voorziening moet in principe op eigen terrein gezorgd worden voor voldoende parkeerplaatsen. Hiervoor wordt verwezen naar de in mei 2016 vastgestelde Nota Parkeernormen gemeente Purmerend 2016.

Algemene afwijkingsregels

Dit artikel geeft een regeling voor het geval dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.

Overgangsrecht

Dit artikel betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit in werking treedt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit in werking treedt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld naar aanleiding van een verzoek van de initiatiefnemer. De uit het plan voortkomende kosten zullen door de initiatiefnemer worden gedragen. De planschade is geregeld in een anterieure overeenkomst. Er bestaat dan ook geen noodzaak tot het opstellen van een exploitatieplan. Op basis van deze overweging mag het voorliggende bestemmingsplan economisch uitvoerbaar worden geacht.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Overleg ingevolge artikel 3.1.1 Bro

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat een bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een ruimtelijk plan, daarbij overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Artikel 3.1.6 Bro bepaalt daarnaast dat in de toelichting de uitkomsten van dit overleg worden beschreven. De belangen van bestuurlijke instanties ex artikel 3.1.1 Bro zijn hier niet geraakt, daarom is in onderhavig plan afgezien van het voeren van een dergelijk vooroverleg.

6.2.2 Inspraak ingevolge Algemene inspraakverordening gemeente Purmerend

De Algemene Inspraakverordening van de gemeente Purmerend bepaalt dat elk bestuursorgaan ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden kan besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. De initiatiefnemer van het plan treedt zelf in overleg met de directe omgeving. In het onderhavige geval wordt inspraak op het project geboden door het organiseren van een informatieavond met de betrokkenen uit de leef- en woonomgeving. Gemaakte opmerkingen op de plannen worden, voor zover aan de orde, in het bestemmingsplan verwerkt.

De initiatiefnemer heeft reeds vooroverleg met de directe buren gevoerd wat niet heeft geleid tot wijzigingen in het plan.1

6.2.3 Overleg ingevolge artikel 3.8 Wro

Artikel 3:8 Wro bepaalt dat op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Deze afdeling bevat bepalingen rond de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure.

Het bestemmingsplan heeft in ontwerp met ingang van vrijdag 29 december 2017 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Het plan is tevens digitaal beschikbaar gesteld via de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl en de gemeentelijke website www.purmerend.nl.

Gedurende deze zes weken van terinzagelegging is een ieder in de gelegenheid gesteld (schriftelijk of mondeling) zienswijzen over het ontwerp naar voren te brengen. Er zijn geen zienswijzen naar voren gebracht. Op grond daarvan zijn er geen wijzigingen in het bestemmingsplan.