Plan: | Uitvaartcentrum Purmerweg 2016 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0439.BPUITVPURMERWG2016-va01 |
Het bedrijventerrein De Where wordt getransformeerd naar woonbuurt Klein Where. Op het bedrijventerrein is nu nog een uitvaartcentrum van UNC Uitvaartzorg gevestigd. Aangezien de uitstraling van het pand van het uitvaartcentrum - zowel voor UNC Uitvaartzorg als voor de gemeente en de ontwikkelaars - niet het beste past bij een moderne bedrijfsvoering c.q. een woongebied, is gezocht naar een alternatieve locatie voor het uitvaartcentrum. Die is gevonden aan de overzijde van de Purmerweg, direct ten oosten van en aansluitend op de algemene begraafplaats. Voor de realisatie van een uitvaartcentrum aldaar is een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Het onderhavige bestemmingsplan geeft een planologisch kader - bouw- en gebruiksregels - waarbinnen het project planologisch mogelijk wordt gemaakt.
Het plangebied is gesitueerd in de wijk De Gors, aan de Purmerweg, ten zuiden van de (toekomstige) woonbuurt Klein Where en ten noordoosten van de algemene begraafplaats.
Afbeelding 1: Globale aanduiding plangebied (in rood)
Voor het plangebied geldt tot op het moment van inwerkingtreding van het onderhavige bestemmingsplan het bestemmingsplan 'De Gors e.o. 2010', vastgesteld op 21 oktober 2010. Op basis van dit laatstgenoemde bestemmingsplan gelden ter plaatse de bestemmingen Maatschappelijk met de aanduiding begraafplaats en Water en de dubbelbestemmingen Waterstaat - Waterkering en Waarde - Archeologie. De realisatie van het uitvaartcentrum is qua gebruik in strijd met de bestemming Maatschappelijk met de nadere aanduiding begraafplaats en (ter plaatse van een aantal te realiseren parkeerplaatsen) met de bestemming Water.
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving op hoofdlijnen. Hoofdstuk 3 geeft een samenvatting van het actuele beleidskader dat relevant is voor het plangebied. Hierbij wordt ingegaan op het beleid van het Rijk, provincie, regio en gemeente. In hoofdstuk 4 worden de relevante randvoorwaarden en omgevingsaspecten behandeld. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Ten slotte wordt in hoofdstuk 6 een toelichting gegeven op de gekozen planvorm en de gedachten die ten grondslag liggen aan de juridische regeling zoals deze op de verbeelding en in de regels is opgenomen.
Het onderhavige perceel wordt momenteel ontsloten via de Purmerweg en is omgeven door water. Aan de noordwestzijde is een parkeerplaats gesitueerd en aan de noordoostzijde een woonhuis met opstallen. Aan de zuidzijde bevindt zich een bosschage.
Afbeelding 2: Luchtfoto plangebied
Op het perceel was in het verleden ook een bedrijfsruimte gesitueerd. De bedrijfsruimte is een aantal jaren geleden verplaatst naar het bedrijventerrein De Koog. Het huurcontract voor het woonhuis is opgezegd.
De nieuwe locatie voor het uitvaartcentrum is omgeven door water en manifesteert zich dan ook als een eiland, een solitaire plek. De omgeving heeft een groene uitstraling.
De algemene begraafplaats en het uitvaartcentrum maken gebruik van dezelfde verkeersontsluiting naar de Purmerweg. Het parkeren voor het uitvaartcentrum wordt geprojecteerd in het zuidelijk deel van het eiland en wordt op een zorgvuldige manier ingepast.
Afbeelding 3: Nieuwe situatie met ten noorden daarvan woonbuurt Klein Where
Het gebouw wordt in het midden van de locatie geprojecteerd. Er is voor een gebouw gekozen dat ingetogen is en opgaat in de groene omgeving. Dit komt tot uiting in de ronde vormen, de kleurstelling en het gebruik van natuurlijke en transparante materialen. Het gebouw krijgt verschillende hoogtes. De hoogteverschillen benadrukken de verschillende ruimtes en geven de hiërarchie aan. De hoogteverschillen zorgen ook voor meer geleding en voor een menselijke schaal.
Het terrein krijgt ook een inrichting die het gebruik en de omgeving respecteert met meanderende paden en hoogwaardige en duurzame materialen. Het gebied wordt omgeven door een groene krans in de vorm van bomen en kan gezien worden als een oase van rust en reflectie midden in de stad.
Verkeersstructuur
Het plangebied is gelegen nabij de gebiedsontsluitingwegen Gorslaan en Churchilllaan en wordt ontsloten via de Purmerweg. De algemene begraafplaats en het uitvaartcentrum maken gebruik van dezelfde verkeersontsluiting naar de Purmerweg (zie wederkerige pijl in afbeelding 4). Deze ontsluiting loopt over gemeentegrond waarop erfdienstbaarheden zijn c.q. worden gevestigd. De aansluiting is conform de richtlijnen ingericht en voldoet om de aanvullende verkeersbewegingen op een verkeersveilige manier af te wikkelen. De oude ontsluiting van het perceel wordt verwijderd, onder meer vanwege verkeersveiligheidsoverwegingen.
Afbeelding 4: verkeersstructuur
Gemotoriseerd verkeer
Voor gemotoriseerd verkeer wordt het plangebied via de Purmerweg ontsloten op het hoofdwegennet van de gemeente Purmerend. Deze hoofdwegen, de Gorslaan en de Churchilllaan, zijn door middel van een rotonde aangesloten op de Purmerweg. De inrichting van deze wegen is conform de richtlijnen van duurzaam veilig (CROW), waarbij gemotoriseerd verkeer en langzaam verkeer (fietser en voetganger) gescheiden van elkaar worden afgewikkeld.
Openbaar vervoer
Binnen de gemeente Purmerend wordt het openbaar vervoer gefaciliteerd door een uitgebreid busnetwerk en de aanwezigheid van een drietal NS-stations. Het plangebied ligt binnen loopafstand (300 meter) van de bushaltevoorzieningen aan de Churchilllaan. De bushaltes (met hoge frequentie busdiensten) zijn uitgevoerd volgens de laatste normen van toegankelijkheid en kwaliteit, waaronder, reizigersinformatiepanelen, abri en fietsstallingsvoorzieningen. De NS-stations Centrum en Overwhere zijn binnen een fiets- of loopafstand van minder dan 1 km aanwezig. Op deze stations zijn uitgebreide voorzieningen aanwezig om (brom)fietsen te stallen.
Langzaam verkeer
Het langzaam verkeer (fietser en voetganger) wordt ontsloten via de Purmerweg. De Purmerweg is in oktober 2015 ingericht als een erftoegangsweg (30 km/uur) in de vorm van een fietsstraat. Dit conform de uitwerking van het beleidsplan Fiets 2010-2015. Een voetgangersverbinding is naast deze weg gelegen en sluit aan op de voetgangersverbinding van het hoofdwegennet.
Verkeersafwikkeling
De inpassing van het uitvaartcentrum aan de overzijde van de Purmerweg is meegenomen in het verkeersonderzoek Klein Where1. Vanuit de bestaande en toekomstige (berekende) verkeersintensiteiten vormt de beoogde ontwikkeling geen belemmering voor de verkeersafwikkeling op de omliggende infrastructuur.
Parkeren
In het plangebied zullen voldoende parkeerplaatsen worden gefaciliteerd, uitgaande van de
CROW-publicatie 317: 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', gemiddelde parkeernormering,
categorie sterk stedelijk, 'rest bebouwde kom'.
De beleidscontext voor dit plan wordt gevormd door diverse landelijke, provinciale, regionale en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante rijks-, provinciaal en regionaal beleid beknopt samengevat. Voor het gemeentelijk beleid is de algemene beleidslijn aangegeven.
Het rijksbeleid inzake de ruimtelijke inrichting en het mobiliteitsbeleid is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Op 13 maart 2012 is deze vastgesteld. Hierin presenteert het kabinet zijn visie op de ruimtelijke inrichting en mobiliteit van Nederland tot 2040.
De regering maakt ruimte voor groei en beweging en laat de invulling van het ruimtelijk beleid voor een belangrijk deel over aan provincies en gemeenten. Daardoor kan het Rijk zich richten op het behartigen van belangen die van nationale en internationale betekenis zijn ('decentraal, tenzij...'). Ingezet is op vermindering van het aantal procedures en op eenheid in het stelsel van regels voor infrastructuur, water, wonen, milieu, natuur en monumenten. Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving. Daarbij verwacht het Rijk dat medeoverheden zich eveneens inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving. De gemeente is de overheid die het dichtst bij de burger staat en zorg draagt voor een veilige en leefbare woon- en werkomgeving. In het ruimtelijk domein gaat het om de ruimtelijke ontwikkeling van stad en platteland in brede zin, waarbij onder meer belangen ten aanzien van mobiliteit, milieu, natuur, water, economie en wonen worden afgewogen. Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028) en verbindt hier dertien nationale belangen aan.
Purmerend maakt onderdeel uit van 'Metropoolregio Amsterdam' (MRA). Dit is een informeel samenwerkingsverband van lokale en provinciale overheden in het noordelijk deel van de Randstad. De MRA behoort tot de Europese top vijf van economisch sterke regio's. Rode draad van de samenwerking is het behouden en versterken van die internationale concurrentiepositie. De door de partners geformuleerde hoofdopgaven zijn (thematisch) neergelegd in de 'Gebiedsagenda 2013' en richten zich m.n. op het optimaliseren van het fysieke vestigingsklimaat (economie), het - via verstedelijkingsafspraken - tijdig voorzien in kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwbehoefte in 2040 (verstedelijking) en het op orde brengen en houden van een goed functionerend mobiliteitsnetwerk (bereikbaarheid). De agenda levert een 'voorraadkamer' op voor de besluitvorming over programma's en projecten in het Bestuurlijk Overleg Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (BO-MIRT).
Het bepaalde in dit bestemmingsplan is in lijn met het gestelde in de SVIR en de Gebiedsagenda.
De SVIR bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructuurbeleid in dertien nationale belangen. Vanaf eind 2011 zijn in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) voor deze onderwerpen rijksregels vastgelegd ten aanzien van de ruimtelijke inrichting van Nederland op het gebied van mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen (zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam) en de uitoefening van defensietaken. Met ingang van 1 oktober 2012 is aan het Barro een aantal onderwerpen toegevoegd. Het
betreft de onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van
primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.
Met de vaststelling (van de uitbreiding) van het Barro, de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening
(Rarro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de juridische verankering van de SVIR nagenoeg
compleet.
Het bepaalde in dit bestemmingsplan is niet strijdig met deze algemene regelingen.
In de SVIR is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is een instrument waarmee vraag en aanbod van stedelijke functies goed op elkaar afgestemd worden. Per 1 oktober 2012 is deze ladder als motiveringseis in artikel 3.1.6, tweede en derde lid van het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, gaat vergezeld van een toelichting waarin de toets aan (de treden van) de ladder wordt beschreven.
Het betreft hier de verplaatsing van een reeds bestaande voorziening, voortvloeiende uit de transformatie van het bedrijventerrein De Where naar woonbuurt Klein Where. Het vrijkomende bedrijfspand van ruim 1.000 m2 zal plaats maken voor woningbouw. Het nieuwe uitvaartcentrum wordt kleiner (maximaal 700 m2) en is uitsluitend vanwege de gebruiksbepalingen in strijd met het bestemmingsplan 'De Gors e.o. 2010'. Het onderhavige perceel is een aantal jaren geleden door de gemeente aangekocht in verband met een eventuele uitbreiding van het funeraire gebied. Daar wordt met de onderhavige ontwikkeling invulling aan gegeven. Op het terrein heeft een woonhuis met bedrijfsruimte (antiekschuur) gestaan. De bedrijfsruimte is jaren geleden verplaatst naar bedrijventerrein De Koog. Het woonhuis zal worden gesloopt.
De functiewijziging is niet zodanig dat sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is dan ook niet van toepassing.
De Structuurvisie Noord-Holland 2040 bevat het provinciaal ruimtelijk beleid. De hoofddoelstelling is het inspelen op de veranderingen die tot 2040 te verwachten zijn. In de periode tot 2040 zullen verdere globalisering en klimaatverandering grote gevolgen hebben voor Noord-Holland. Ook veranderingen en trends op nationaal en lokaal niveau hebben een grote ruimtelijke impact. Deze veranderingen leiden tot een aantal belangrijke ruimtelijke opgaven en keuzes. In de Structuurvisie worden deze ontwikkelingen en de voornaamste keuzes die de Provincie Noord-Holland zal moeten maken kort toegelicht. Ook wordt geschetst hoe de provincie er in 2040 uit ziet en op welke wijze de provincie met deze structuurvisie zal bijdragen aan het realiseren van dit toekomstbeeld. De Structuurvisie is vastgesteld op 21 juni 2010 en in werking getreden op 1 november 2010.
Het bepaalde in dit bestemmingsplan is in lijn met de Structuurvisie Noord-Holland 2040.
In deze verordening worden regels gegeven omtrent de inhoud van bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is. In de verordening worden algemene regels gegeven voor de Provinciale Planologische Commissie, de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling, bedrijventerreinen en detailhandel, de mogelijkheden voor woningbouw in het landelijk gebied, de vereiste ruimtelijke kwaliteit verbonden met stedelijke en niet-stedelijke ontwikkelingen in het landelijke gebied, de Groene en Blauwe Ruimte, energie en landbouw.
Het onderhavige bestemmingsplan is in lijn met deze verordening
Voor de lange termijn heeft de (sub)regio Waterland een ontwikkelingskader tot 2040 opgesteld, de Regiovisie Waterland 2040. In deze visie staat behoud en zo mogelijk versterking van het kenmerkende authentieke karakter van de regio Waterland voorop, maar wel met de noodzakelijk sociaal-economische en infrastructurele impulsen om de kernen vitaal te houden en het gebied binnen de Metropoolregio Amsterdam bereikbaar te maken. Naast maatregelen om het authentieke karakter van het landelijk gebied te bewaren, vergt dat op vele locaties een forse inspanning in de kwaliteit van de leefomgeving, selectieve uitbreiding voor noodzakelijke sociaal-economische ontwikkelingen en duurzame oplossingen voor beheer en terugdringing van het woon-werkverkeer. Op die manier ontstaat een duurzame vitale regio met een herkenbaar eigen karakter.
Het bepaalde in dit bestemmingsplan is niet strijdig met dit beleid.
In de Structuurvisie Purmerend 2005-2020, vastgesteld op 2 maart 2006, heeft de gemeenteraad van Purmerend een toetsingskader neergelegd voor gewenste en bestaande ontwikkelingen binnen de gemeente. In de structuurvisie worden vier ambities verwoord die leidend dienen te zijn bij de ontwikkeling van de stad Purmerend tot 2020.
In de Structuurvisie Purmerend 2005-2010 wordt voorgesteld om het huidige bedrijventerrein De Where te transformeren naar wonen. De onderhavige verplaatsing van het uitvaartcentrum vloeit voort uit deze transformatie.
In 2013 is de strategische plankaart, behorende bij de structuurvisie Purmerend 2005 - 2020, als eerste stap in het proces om te komen tot en vooruitlopend op een integrale herziening, aangepast aan de actuele stand van zaken. Het betreft een beleidsneutrale actualisering, waarbij op de plankaart de wijzigingen zijn verwerkt, die in de achterliggende periode (sinds 2006) doorgevoerd zijn in of op grond van het gemeentelijk beleid. Deze kaart gaat vergezeld van een toelichting daarop.
Afbeelding 5: Geactualiseerde strategische plankaart structuurvisie (uitsnede)
De visie op het gebied (6. Purmerweg aan de Where) is ongewijzigd gebleven.
In 2011 heeft de gemeente het milieubeleidsprogramma gemeente Purmerend 2012-2016 vastgesteld. In dit beleidsprogramma is het gemeentelijk milieubeleid vastgesteld, dat wordt vertaald naar doelstellingen en acties (waar mogelijk). Jaarlijks wordt een actieprogramma opgesteld en van dit actieprogramma maken sinds 2013 ook de acties ten aanzien van duurzaamheid onderdeel uit.
Duurzaamheid en milieukwaliteit zijn voor Purmerend kenmerken van ruimtelijke kwaliteit; het is prettiger wonen in een leefomgeving waar sprake is van minder geluidhinder, een betere luchtkwaliteit en waar een schone bodem aanwezig is, groen een kans krijgt en de bewoners een energiezuinige en gezonde woning kunnen realiseren. De doelstellingen uit het milieubeleidsprogramma richten zich vooral op het in stand houden van de bestaande kwaliteit dan wel op het beperken van de milieubelasting waarbij de wettelijke normen als minimum gehanteerd worden.
In het Milieubeleidsplan 2012-2016 wordt gesteld dat nieuwe gebouwen aangesloten dienen te worden op het warmtenet van de Stadsverwarming Purmerend BV (indien dit rendabel is).
Het basisplan Water en Oevers (2008) is gericht op de versterking van de totale, ecologische groenstructuur in de stad. De hiermee samenhangende maatregelen variëren van het aanpassen van het groenbeheer of het herprofileren en herinrichten van de oevers tot de zorg voor de waterkwaliteit.
In november 2014 is de Groenkoers vastgesteld. Daaruit valt af te leiden dat het onderhavige plangebied onderdeel uitmaakt van de hoofdgroenstructuur.
Afbeelding 6: Hoofdgroenstructuur
Het uitvaartcentrum zal dan ook op zorgvuldige wijze worden ingepast in het gebied.
De Nota Integrale Handhaving Purmerend 2012-2015 is op 17 januari 2012 door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. De gemeente Purmerend wil een veilige, schone en gezonde woon- en leefomgeving voor haar burgers en bedrijven. Dat wil de gemeente bereiken door de duurzaamheid, veiligheid en leefbaarheid te vergroten en te waarborgen middels de inzet van handhaving.
Deze nota beschrijft de visie, de uitgangspunten, de prioriteiten en de strategie van de gemeente Purmerend ten aanzien van de handhaving van de fysieke leefomgeving. Op basis van een omgevingsanalyse zijn handhavingsprioriteiten gesteld. Handhaving wordt zowel risicogericht als probleemgericht benaderd. Dit betekent dat naast het stellen van prioriteiten op basis van een inschatting van risico's, er ook gekeken wordt naar wat burgers en bedrijven belangrijk vinden.
In eerste aanleg zijn burgers, bedrijven en instellingen zelf verantwoordelijk voor het naleven van wet- en regelgeving en worden zij gestimuleerd om gezamenlijk problemen op te lossen. Mocht dit niet tot een oplossing leiden, dan kan de gemeente Purmerend de nalevingstrategie inzetten om het naleefgedrag onder burgers en bedrijven te bevorderen en zo nodig af te dwingen. Verder wordt de handhaving zoveel mogelijk integraal en wijkgericht uitgevoerd, waarbij toezichtlasten voor burgers en bedrijven zoveel mogelijk afnemen. Voortvloeiend uit de nota stelt de gemeente jaarlijks een Uitvoeringsprogramma Integrale Handhaving vast. Hiermee wordt uitwerking gegeven aan deze nota.
De aan bouwplannen gerelateerde kosten van de grondexploitatie moeten verzekerd worden alvorens het bestemmingsplan wordt vastgesteld. Samen met de Grondexploitatiewet geeft specifiek gemeentelijk beleid invulling aan het kostenverhaalbeleid in Purmerend. Het specifieke beleid is neergelegd in de Nota planoverschrijdende ruimtelijke openbare faciliteiten uit 2012 en in het Aanvullingsbesluit gemeentelijke planvorming Bedrijventerrein De Where - Beleidsdeel uit 2011. Uit dit gemeentelijk beleid vloeit voort dat onder de te verhalen kosten ook een bijdrage wordt meegenomen voor de kosten van bouwplanoverstijgende openbare faciliteiten (bovenwijkse voorzieningen, bovenplanse verevening/kosten en bijdragen aan ruimtelijke ontwikkelingen).
Kosten zijn verzekerd wanneer de gemeente deze kosten in haar begroting opneemt, wanneer de gemeente een exploitatieplan vaststelt of wanneer de gemeente en de particuliere grondexploitant die het bouwplan gaat realiseren een anterieure overeenkomst sluiten. In het hoofdstuk Uitvoerbaarheid zal concreet worden ingegaan op de vraag hoe de kosten van de grondexploitatie gerelateerd aan het in dit bestemmingsplan opgenomen bouwplan verzekerd zijn.
Milieuzonering legt een relatie tussen de milieuaspecten van een bedrijf - geluid, geur, gevaar en stof - en de omgeving. Een milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) waar nodig ruimtelijk voldoende worden gescheiden.
Voor uitvaartcentra wordt in de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' geadviseerd een richtafstand van tien meter aan te houden naar milieugevoelige inrichtingen en woningen vanwege het aspect geluid.
In het onderhavige geval wordt ruimschoots voldaan aan deze richtafstand.
Er zijn geen belemmeringen voor de onderhavige ontwikkeling.
Voor grootschalige ontwikkelingen op het gebied van woningen, bedrijvigheid en infrastructuur geldt het Besluit milieu-effectrapportage 1994. Daarin is aangegeven dat in bepaalde gevallen een mlieu-effectrapportage moet worden opgesteld, waarin wordt aangegeven wat de gevolgen zijn van de ontwikkelingen voor het milieu. In het besluit wordt onderscheid gemaakt in MER-beoordelingsplichtige activiteiten en MER-plichtige activiteiten.
Als een project valt onder de MER-beoordeling wordt gekeken naar de kenmerken van het project, de cumulatie met andere projecten, de ligging van het project en de kenmerken van het potentiële effect van het project. Voor de MER-beoordelingsplichtige projecten hoeft niet in alle gevallen een MER te worden gemaakt: er moeten bijzondere omstandigheden aanwezig zijn die dat noodzakelijk maken.
Projecten waarvoor een MER-beoordeling verplicht is zijn o.a.:
Gelet op het beoogde programma bevat het voorliggende bestemmingsplan geen MER-(beoordelings)plichtige activiteiten.
Voor het voorliggende bestemmingsplan is een (vormvrije) MER-beoordeling niet aan de orde.
De Wet geluidhinder schrijft voor dat in ruimtelijke plannen die betrekking hebben op gronden die langs een verkeersweg gelegen zijn, onderzocht wordt of op de gevel van gebouwen de maximaal toegestane geluidsbelasting niet wordt overschreden.
Langs alle wegen bevinden zich als gevolg van de Wet geluidhinder geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden. Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. De zonebreedte is afhankelijk van een binnen- of buitenstedelijke ligging en de hoeveelheid rijstroken van de weg en wordt gemeten uit de rand van de weg.
Binnen het plangebied bevinden zich geen geluidsgevoelige bestemmingen.
Het aspect wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit een oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Op 15 november 2007 is wet- en regelgeving in werking getreden die tezamen bekend staat onder de naam 'Wet luchtkwaliteit'. Op basis van deze wetgeving kunnen ruimtelijk-economische initiatieven worden uitgevoerd als aan één of meer voorwaarden wordt voldaan:
Het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) beperkt de vestiging van 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen. Het besluit richt zich op bescherming van mensen die verhoogd gevoelig zijn voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). Dit zijn vooral kinderen, ouderen en zieken. Daarom stelt het besluit onderzoekszones in. Binnen die onderzoekszones is luchtkwaliteitsonderzoek nodig. De zones worden gemeten vanaf de rand van de weg. Ze zijn aan weerszijden 300 meter breed bij rijkswegen en 50 meter bij provinciale wegen.
Het totaal aantal mensen dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' mag niet toenemen als de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden. Op zo'n plek mag bijvoorbeeld een school zich niet vestigen. Bij uitbreidingen van bestaande gevoelige bestemmingen mag het totale aantal blootgestelden eenmalig maximaal 10% toenemen.
Er is steeds een koppeling met de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Dit zijn de gangbare normen, en dus niet de tijdelijk verhoogde grenswaarden door derogatie. Bij derogatie heeft Nederland toestemming van de EU om later aan een norm te mogen voldoen.
Is (dreigende) normoverschrijding niet aan de orde, dan is er geen bouwverbod voor gevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszone. Wel moet de gemeente in die situaties de locatiekeuze goed motiveren; dat gebeurt in de context van de goede ruimtelijke ordening.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn 'gevoelige bestemmingen': scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord. Maar om alle vergelijkbare functies. Daarbij maakt het niet uit of de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten staat. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein.
In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties dus niet als gevoelige bestemming gezien. In de meeste ziekenhuizen is sprake van luchtbehandeling die binnen
een goede luchtkwaliteit handhaaft. Ook hebben ziekenhuizen een flinke verkeersaantrekkende werking.
Dit heeft negatieve gevolgen voor de luchtkwaliteit in de directe omgeving, terwijl een goede
bereikbaarheid nodig is.
Het Besluit gevoelige bestemmingen benadrukt het belang van een 'goede ruimtelijke ordening'. Dat uitgangspunt blijft onverkort gelden. Het besluit vervangt dat dus niet. Mensen met een verhoogde gevoeligheid bevinden zich niet meer in bepaalde (nieuwe) situaties waar de luchtkwaliteit niet voldoet
aan de grenswaarden. Het besluit waarborgt dat.
De realisatie van het uitvaartcentrum draagt niet in betekende mate bij aan de luchtkwaliteit. Er is geen sprake van een gevoelige bestemming.
Er zijn geen belemmeringen voor het onderhavige bestemmingsplan uit het oogpunt van het aspect luchtkwaliteit.
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat in de toelichting van een bestemmingsplan onder meer moet worden ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan. Een onderzoek naar de bodemgesteldheid maakt hiervan deel uit. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. In de bestaande stad is dit niet in alle gevallen mogelijk in verband met de aanwezigheid van eventuele historische verontreinigingen. Teneinde maatschappelijke en/of ruimtelijke ontwikkelingen niet onnodig te frustreren als gevolg van de aanwezigheid van bodemverontreiniging, is het mogelijk om onder voorwaarden bestemmingen op een verontreinigde bodem te realiseren.
Een en ander is ook verwoord in het in 2005 door burgemeester en wethouders vastgestelde bodembeleidsplan van de gemeente Purmerend en het hieraan gekoppelde bodembeheersplan en bodemkwaliteitskaart. Met deze instrumenten wordt invulling gegeven aan de gemeentelijke taak met betrekking tot actief bodembeheer.
Daarnaast is binnen de gemeente een bodeminformatiesysteem aanwezig. In dit systeem is de bij de gemeente bekende bodeminformatie geregistreerd. Dit systeem wordt ook in het kader van de bodemtoets bij bouwaanvragen regelmatig geraadpleegd en voortdurend geactualiseerd met nieuwe onderzoeksgegevens of geplande en gerealiseerde bodemsaneringen.
Door het vaststellen van het bodembeleid, het bodembeheersplan en de bodemkwaliteitskaart heeft de gemeente invulling gegeven aan haar beleidsvrijheid op het gebied van bodemtaken. Bij procedures voor ruimtelijke plannen kunnen deze instrumenten ingezet worden, waardoor er in de praktijk steeds minder vaak bodemonderzoek en bodemsanering dient te worden uitgevoerd.
De mogelijkheid om op bodemverontreinigde grond te kunnen bouwen dient per geval te worden beoordeeld. De Wet bodembescherming biedt de kaders waarbinnen gehandeld dient te worden. Afhankelijk van de verontreinigingssituatie, is de gemeente dan wel de provincie het bevoegd gezag. In het geval dat de gemeente het bevoegd gezag is, kan het bouwen op verontreinigde bodem geregeld worden in de omgevingsvergunning. Dit is in alle gevallen maatwerk. Indien de bevoegdheid ligt bij de provincie, dan dient bij de provincie goedkeuring te worden gevraagd voor het geschikt maken van een verontreinigde bodem voor een beoogd gebruik. De aanvraag voor goedkeuring wordt door de provincie beoordeeld en als beschikking gepubliceerd. Indien dat noodzakelijk is worden aanvullend saneringsvoorschriften in de omgevingsvergunning opgenomen. De beschikking is hiervoor leidend.
In het kader van de verplaatsing van het uitvaartcentrum is bodemonderzoek2 verricht. Er zal een BUS-melding worden ingediend vanwege de aangetroffen verontreinigingen met zware metalen tot boven de interventiewaarden. Het uitgangspunt van de BUS-melding zal zijn dat er een situatie wordt gecreëerd waarbij onder normale condities geen contactmogelijkheden zijn. Er wordt zo min mogelijk (sterk) verontreinigde grond afgevoerd en er wordt een leeflaag gecreëerd van één meter dik, uitgaande van het nieuwe peil -0,75 m.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
In het kader van ruimtelijke procedures conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient het aspect externe veiligheid in acht te worden genomen. Het gaat hierbij om risico's ten aanzien van het vervoer, de opslag en het bewerken van gevaarlijke stoffen.
Er zijn geen relevante Bevi-inrichtingen, hogedruk-aardgasleidingen of transportleidingen voor brandbare vloeistoffen binnen of in de directe omgeving van het plangebied gelegen.
De wet- en regelgeving met betrekking tot het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.
Kaderrichtlijn Water (KRW)
De kaderrichtlijn Water richt zich op de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. De KRW schrijft voor dat elke overheid bindende plannen maakt om de waterkwaliteit in 2015 tot een goede toestand te verbeteren. Uiterlijk in 2027 moet die goede toestand zijn behaald. Deze plannen worden per stroomgebied samengevoegd tot een stroomgebiedbeheerplan. Brussel controleert of alle lidstaten hun beloftes nakomen.
Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
Het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is een overeenkomst tussen het Rijk, het Interprovinciaal Overleg, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen. Het beleid van Waterbeheer 21e eeuw (WB21) en de Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn belangrijke pijlers van het akkoord. Het NBW heeft tot doel om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en daarna op orde te houden, anticiperend op veranderende omstandigheden, zoals de verwachte klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en toename van verhard oppervlak. Uitwerking van veiligheid en het voorkomen van wateroverlast vindt, waar nodig en mogelijk, plaats op een integrale werkwijze waarbij de aanpak van watertekorten, tegengaan van verdroging en verdere verbetering van de waterkwaliteit worden betrokken. Eén en ander is een logisch vervolg en nadere uitwerking van het vigerende beleid uit de Vierde Nota Waterhuishouding (1998).
Nationaal Waterplan (opvolger NW4)
In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
Provinciaal Waterplan 2010-2015
Het motto van het Provinciaal Waterplan 2010-2015 is beschermen, benutten, beleven en beheren van water. De klimaatverandering, het steeds intensievere ruimtegebruik in Noord-Holland en de toenemende
economische waarde van wat beschermd moet worden, vragen om een herbezinning op de waterveiligheid, het waterbeheer en de ruimtelijke ontwikkeling.
Waterplan Purmerend (2006)
In het Waterplan hebben de gemeente en het Hoogheemraadschap vastgelegd welke verschillende soorten maatregelen in Purmerend worden getroffen om het water gezonder en veiliger te maken. De maatregelen richten zich op de inrichting van het oppervlaktewater, afkoppelen van schoon regenwater, monitoring van de waterkwaliteit, beheer en onderhoud en aanpassingen aan het watersysteem om de doorstroming te bevorderen.
Waterprogramma 2016-2021
In het Waterprogramma 2016-2021 worden een aantal onderwerpen waarbij verschillende belangen elkaar ontmoeten en waar verschillende organisaties samen aan willen werken verbonden met de programma's en beheerstaken van het Hoogheemraadschap. Er wordt een prioritering aangebracht en aangegeven hoe het Hoogheemraadschap wil participeren. De benodigde samenwerking wordt uitgewerkt en vastgelegd in afspraken.
Beleidsnota Waterkeringen 2012-2017, Van waterkeringen naar waterveiligheid
Veiligheid tegen overstromingen en de zorg voor droge voeten zijn kerntaken van het hoogheemraadschap. De waterkeringen moeten in een goede constructieve staat verkeren en aan de veiligheidsnorm voldoen. Door veranderende omstandigheden (klimaatverandering) en nieuwe technische inzichten gaat het om een blijvende opgave.
Waterwet
De Waterwet is een integratiewet van negen wetten die betrekking hadden op het waterbeheer. De doelstellingen van de wet zijn:
Keur 2009
Het waterschap is de beheerder van regionale watersystemen. Het waterschap is bevoegd tot het stellen van gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot die watersystemen, voor zover het waterschap met de zorg voor die watersystemen of onderdelen daarvan is belast.
Het hoogheemraadschap is de beheerder van het water en de waterkeringen in en rondom het plangebied. De regionale waterkering aan de oostzijde is ook in eigendom van het hoogheemraadschap.
In het kader van ruimtelijke ontwikkelingen moet een watertoets plaatsvinden; een procedure waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over de ruimtelijke ontwikkeling. De watertoets heeft als doel te voorkomen dat (nieuwe) ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Over dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder, waarna de opmerkingen van de waterbeheerder zijn verwerkt in deze waterparagraaf.
Afbeelding 7: Nieuwe situatie
Versterking waterkering
De onderhavige locatie bevindt zich in de noordoosthoek van polder De Gors (streefwaterpeil NAP -1,81 meter). Aan de oostzijde ligt een regionale waterkering, welke voor het hoogheemraadschap een versterkingsopgave heeft. Deze versterking past binnen het huidige profiel van de waterkering.
Afwatering
Bij een toename van het verhard oppervlak met meer dan 800 m2 dienen er compenserende maatregelen getroffen te worden. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. Het water rondom het uitvaartcentrum is het afwateringsmiddel van het plangebied. Het water zal aan de noordwestzijde worden vergroot. De ontwikkeling krijgt voldoende waterberging en er zal geen versnelde afvoer ten opzichte van de bestaande situatie naar polder De Gors plaatsvinden.
Riolering
Het afstromende regenwater van verhard oppervlak kan als schoon bestempeld worden, waardoor het (door middel van een gescheiden rioolsysteem) rechtstreeks op het oppervlaktewater kan worden geloosd.
Beheer en onderhoud
De waterlopen zullen vanaf de kant bereikbaar zijn voor onderhoudsmaterieel.
Het aspect water is geen belemmering voor de vaststelling en uitvoering van voorliggend bestemmingsplan.
In ruimtelijke plannen moet inzichtelijk gemaakt worden hoe de daarbij aan de orde zijnde ontwikkelingen zich verhouden met de wet- en regelgeving op het vlak van de gebieds- en soortenbescherming. Dit betekent dat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet- en regelgeving de uitvoering van de ontwikkeling al dan niet in de weg staat.
De gebiedsbescherming is geregeld in de Natuurbeschermingswet (1998). Deze wet regelt de bescherming van gebieden die in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn beschermd moeten worden.
De Natuurbeschermingswet kent drie typen gebieden:
De soortenbescherming is geregeld in de Flora- en faunawet. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Flora- en faunawet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen.
In het kader van de onderhavige ontwikkeling is een quick scan ecologie3 uitgevoerd.
Flora- en faunawet
Bij het voornoemde onderzoek werden bittervoorn en gewone dwergvleermuis in het plangebied aangetroffen. Uit de databank van de Gemeente Purmerend is in het plangebied een territorium van sperwer bekend. Deze diersoorten zijn beschermd onder de Flora- en faunawet.
In het kader van de zorgplicht (artikel 2 van de Flora- en faunawet) en het voorkomen van overtreding van verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet worden bij de geplande ingrepen voor bittervoorn, gewone dwergvleermuis en sperwer mitigerende maatregelen getroffen4. Dat zijn maatregelen die erop gericht zijn negatieve effecten op bittervoorn, gewone dwergvleermuis en sperwer zoveel mogelijk te voorkomen dan wel te verzachten. Gelet op deze maatregelen is het aannemelijk dat de aangevraagde ontheffing Flora- en faunawet wordt verleend.
Natuurbeschermingswet
Het dichtstbijzijnde beschermd gebied (Polder Zeevang) bevindt zich op een afstand van 3 kilometer. Gelet op deze afstand en de aard van de handelingen is overtreding van de Natuurbeschermingswet niet aannemelijk.
Het aspect natuurwaarden is geen belemmering voor de vaststelling en uitvoering van voorliggend bestemmingsplan.
In de Wet op de archeologische monumentenzorg (een wijziging van de Monumentenwet 1988) is geregeld dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig te worden betrokken in de afweging tussen het te beschermen bodemarchief en andere maatschappelijke belangen. In de toelichting van ruimtelijke plannen moet - op grond van artikel 3.1.6, lid 4, sub a. van het Besluit ruimtelijke ordening - een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
De gemeente Purmerend heeft een eigen archeologiebeleid opgesteld. Onderdeel van dit beleid zijn de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart van Purmerend. De archeologische verwachtingskaart voorspelt de verwachtingen met betrekking tot de situering van (nog) onbekende archeologische vindplaatsen. Op de kaart worden zones aangegeven met verschillende verwachtingen: hoge, middelhoge of lage verwachting.
De archeologische verwachtingskaart is de basis geweest voor het opstellen van de beleidsadvieskaart. De beleidsadvieskaart wordt gebruikt voor de toetsing van ruimtelijke plannen op de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden en geeft de maatregelen aan die van toepassing zijn bij bodemingrepen.
Het bestemmingsplan vormt het belangrijkste instrument voor de archeologische monumentenzorg. De opgestelde archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaarten worden als leidraad gebuikt voor zowel de planologische bescherming van archeologische waarden in het bestemmingsplan als voor het vaststellen van het benodigde archeologisch onderzoek dat bij voorbereiding van ruimtelijke plannen moet plaatsvinden.
Ter plaatse van een lage archeologische verwachtingswaarde is er geen noodzaak om een verkennend archeologisch onderzoek uit te voeren voordat nieuwe bouwactiviteiten plaatsvinden. Ter plaatse van een hoge en middelhoge verwachtingswaarde dient bij grondwerkzaamheden eerst een verkennend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd door een hiertoe gecertificeerd bureau.
Het plangebied is gelegen nabij een historische structuurlijn: de Purmerringvaart met dijk. In de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie van de provincie Noord-Holland (2010) is ter bescherming van historische structuurlijnen de beleidsregel opgenomen dat de kernkwaliteiten van deze structuurlijnen bij ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden behouden en ontwikkeld.
Op de Archeologische beleidsadvieskaart (vastgesteld 24 september 2009) van de gemeente Purmerend heeft het noordelijk deel van het plangebied een middelhoge verwachting op het voorkomen van archeologische waarden en restenm, omdat het gelegen is aan een oude middeleeuwse ontginningsas.
Afbeelding 8 Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart gemeente Purmerend
Door ADC Archeoprojecten is in 2015 archeologisch bureauonderzoek5 uitgevoerd voor het plangebied. Uit dit onderzoek blijkt dat er geen aanwijzingen zijn voor archeologische waarden in het plangebied. Nader archeologisch onderzoek voor de ontwikkeling van het plangebied is niet nodig en het plangebied is door het bevoegd gezag, de gemeente, vrijgegeven voor ontwikkeling.
Voor wat betreft de archeologische waarden is met het oog op het criterium 'goede ruimtelijke ordening' een bestemmingsregeling opgenomen. Het aspect archeologie en cultuurhistorische waarden is geen belemmering voor de ontwikkeling van het onderhavig gebied en voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
De gemeente mag op basis van de Wet ruimtelijke ordening alleen meewerken aan planontwikkelingen die haalbaar en uitvoerbaar zijn. Ingevolge artikel 3.1.6 Bro dient de toelichting van een bestemmingsplan inzichten te bevatten over de uitvoerbaarheid van een plan.
De gemeente is eigenaar van het betreffende (bouw)perceel. De aan de grondexploitatie gerelateerde kosten zijn verzekerd door middel van de door de gemeenteraad op 26 november 2015 vastgestelde grondexploitatie en een anterieure overeenkomst met Klein Where Ontwikkeling (AM Wonen en de Linden Groep).
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat een bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een ruimtelijk plan daarbij overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Artikel 3.1.6 Bro bepaalt daarnaast dat in de toelichting de uitkomsten van dit overleg worden beschreven.
Ingevolge artikel 3.1.1 Bro is het Hoogheemraadschap in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op het bestemmingsplan. Het Hoogheemraadschap heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
Het bestemmingsplan heeft in ontwerp, vergezeld van de daarop betrekking hebbende relevante stukken, met ingang van vrijdag 1 april 2016 gedurende zes weken op het stadhuis ter inzage gelegen. Het plan is tevens digitaal beschikbaar gesteld via de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl en de gemeentelijke website www.purmerend.nl.
Gedurende deze zes weken van terinzageligging is een ieder in de gelegenheid gesteld (schriftelijk of mondeling) zienswijzen over het ontwerp naar voren te brengen. Hiervan is melding gemaakt door middel van voorafgaande kennisgeving in de rubriek 'Bekendmakingen' zoals gepubliceerd in het Purmerends Nieuwsblad alsmede in de Staatscourant, beiden d.d. 31 maart 2016. Er zijn geen zienswijzen ontvangen.
Dit hoofdstuk bevat de toelichting op de gekozen planvorm. Tevens geeft het inzicht in de overwegingen die aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen.
Het voorliggende bestemmingsplan kan worden aangeduid als een globaal eindplan. Het betreft een plan ingevolge artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening, opgesteld overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Het bestemmingsplan voorziet verder in 'binnenplanse flexibiliteit', zodat een bandbreedte ontstaat om de voorzienbare, ruimtelijke dynamiek soepel te (kunnen) faciliteren:
Een aantal regelingen is hieronder toegelicht.
Op het betreffende perceel is een bestemming Maatschappelijk opgenomen met een aanduiding uitvaartcentrum.
Bij het bouwen of aanleggen van een nieuwe functie of voorziening moet in principe op eigen terrein voor voldoende parkeerplaatsen worden gezorgd. Alleen in het geval dit redelijkerwijs niet kan of wenselijk is, dan wel indien er andere omstandigheden zijn die dit onmogelijk dan wel onwenselijk maken, kunnen burgemeester en wethouders van deze regel afwijken. Aangezien Purmerend nog geen gemeentelijk parkeerbeleid heeft, is voor dit bestemmingsplan uitgegaan van de gemiddelde norm die het CROW (het nationale kenniscentrum voor verkeer en vervoer) hanteert per functie.
De voor water aangewezen gronden zijn primair bedoeld voor waterlopen en water ten behoeve van de waterhuishouding. Voor werkzaamheden binnen deze fiunctie is mogelijk een watervergunning van de waterbeheerder nodig. Hierover dient advies bij de waterbeheerder te worden ingewonnen.
Artikel 5 Waterstaat - Waterkering
De in het plangebied aanwezige gronden die zijn aangewezen voor waterstaatkundige doeleinden worden beschermd via de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering. Voor bouwwerken of (bouw-)werkzaamheden binnen de grenzen van het waterstaatswerk is een watervergunning van het Hoogheemraadschap vereist. Hierover dient advies bij de waterbeheerder te worden ingewonnen.
Artikel 6 Waarde - archeologie
Gebieden die op de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart (bijlagen van de Beleidsnota Archeologie in Purmerend (2009)) zijn aangewezen als gebieden met een (middel)hoge archeologische verwachtingswaarde worden beschermd via de dubbelbestemming Waarde - archeologie.
Het doel van deze bepaling is te voorkomen dat grond die al in aanmerking is genomen of betrokken is bij het verlenen van een vergunning niet nog een keer wordt betrokken bij een aanvraag om omgevingsvergunning. Hierdoor wordt voorkomen dat met gebruikmaking van privaatrechtelijke overeenkomsten, de publiekrechtelijke regels worden ondergraven.
In dit artikel worden regels gegeven voor bouwwerken die op twee of meer bestemmingen van toepassing zijn. De regels die van toepassing zijn op bovengrondse bouw zijn ook van toepassing op ondergrondse bouw. Het onderhavige bestemmingsplan verbindt daar de regel aan dat qua diepte de ondergrondse bouw beperkt moet blijven tot ten hoogste één bouwlaag.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksbepaling is opgenomen wat onder verboden gebruik van de gronden wordt verstaan.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
Dit artikel geeft een regeling voor het geval dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.
Dit artikel betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit in werking treedt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit in werking treedt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.