direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Torenmolen 9, 2022
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0439.BPTORENMOLEN92022-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op herontwikkeling van Torenmolen 9 te Purmerend. De bouwkundige kwaliteit van het pand voldoet niet meer aan de eisen van deze tijd.

Vanwege de urgente regionale behoefte aan een basisschoollocatie speciaal voor Oekraïense vluchtelingen heeft het gemeentebestuur besloten om het onderwijspand nog maximaal één jaar in gebruik te houden voor onderwijsdoeleinden (schooljaar 2022-2023). Na die tijd zal het pand worden gesloopt ten behoeve van woningbouw. De maatschappelijke bestemming wordt gewijzigd, zodat op de locatie 40 woningen gebouwd kunnen worden.

Het naastgelegen gebouw van het kinderdagverblijf De Torenmolen op nummer 7 blijft voorlopig bestaan en behoud haar maatschappelijke functie. Wel wordt het buitenterrein verplaatst naar de noordzijde van het pand.

De gewenste woningbouw is niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan "Overwhere Noord 2012". In paragraaf 1.3 wordt hierop verder ingegaan. Het onderhavige bestemmingsplan biedt een planologisch kader met bouw- en gebruiksregels, waarbinnen het project planologisch mogelijk wordt gemaakt.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in de wijk Overwhere, tussen park De Noord en de Torenmolen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPTORENMOLEN92022-va01_0001.png"

Ligging en situering plangebied.

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

1.3.1 Bestemmingsplan Overwhere Noord 2012

Op het plangebied geldt tot op het moment van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan het bestemmingsplan "Overwhere Noord 2012", vastgesteld op 30 juli 2012.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPTORENMOLEN92022-va01_0002.png"

Uitsnede verbeelding ter hoogte van het plangebied (www.ruimtelijkeplannen.nl)

Ter plaatse gelden de bestemmingen Maatschappelijk - 1, Groen en Verkeer -2.

De voormalig montessorischool en de kinderopvang hebben de bestemming Maatschappelijk - 1. Deze gronden zijn aangewezen voor diverse maatschappelijke voorzieningen, waaronder bibliotheken, onderwijs, gezondheidszorg, jeugd- en kinderopvang, bibliotheken en kerken en bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, fiets- en voetpaden, nutsvoorzieningen en water.

Gebouwen mogen alleen worden gebouwd binnen het bouwvlak, dat volledig mag worden bebouwd tot een maximum bouwhoogte van 5,5 meter.

De overige gronden in het plangebied zijn bestemd voor verkeer en groen. Hier mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen worden opgericht, met uitzondering van gebouwen voor nutsvoorzieningen en openbare toiletvoorzieningen.

1.3.2 Parapluplan Parkeernormen Purmerend 2018

Het Parapluplan Parkeernormen Purmerend 2018 is vastgesteld op 28 februari 2019 en heeft betrekking op het hele grondgebied van Purmerend. Het plan geeft regels op het gebied voor parkeren voor alle gemeentelijke bestemmingsplannen. Het verwijst voor de te hanteren normen voor parkeren naar de 'Nota Parkeernormen gemeente Purmerend 2016', vastgesteld op 26 mei 2016. Als deze nota gewijzigd of vervangen wordt, houden burgemeester en wethouders rekening met deze wijziging of vervanging.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van het project. Hoofdstuk 3 geeft een samenvatting van het relevante actuele beleidskader. Hoofdstuk 4 bevat een omgevingsanalyse waarin wordt nagegaan welke functies en bouwwerken zich voorafgaand aan vaststelling van het bestemmingsplan in het plangebied bevinden en in hoeverre het nieuwe project hierin past. In hoofdstuk 5 worden de relevante randvoorwaarden en omgevingsaspecten behandeld. Hoofdstuk 6 gaat over de uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt een toelichting gegeven op de gekozen planvorm en de gedachten die ten grondslag liggen aan de juridische regeling zoals deze op de verbeelding en in de regels is opgenomen.

Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving

Het project, waarvoor dit bestemmingsplan de kaders biedt, bestaat uit de sloop van de voormalige montessorischool ten behoeve van woningbouw. Het naastgelegen gebouw van het kinderdagverblijf De Torenmolen blijft behouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPTORENMOLEN92022-va01_0003.png"

Afbeelding: sfeerimpressie nieuwbouw (bron: kavelpaspoort)

De stedenbouwkundige opzet van de wijk, gelegen aan de groene periferie van de stad, bestaat uit een hovenstructuur van parkeervoorzieningen met daar omheen rijbebouwing. Het geheel wordt omgeven door een groene rand, die grotendeels bestaat uit het Park de Noord en haar uitlopers.

De te ontwikkelen locatie ligt aan de rand het park. Door het huidige schoolgebouw en het schoolplein wordt de aansluiting met het park geblokkeerd, waardoor de bestaande woningen aan de Torenmolen weinig verbinding hebben met het park. In de nieuwe plannen wordt uitdrukkelijk rekening gehouden met de aansluiting met het park.

De nieuwbouw bestaat uit 3 bouwblokken aan de rand van het park. Tussen deze blokken wordt het groen de wijk in getrokken door een betere bereikbaarheid en zichtbaarheid van het park.

De 3 bouwblokken bieden ruimte aan 40 woningen, waarvan:

  • 21 gestapelde sociale huurwoningen
  • 14 gestapelde middeldure huurwoningen
  • 5 grondgebonden rijtjeswoningen in de vrije sector 

De twee appartementencomplexen aan de noordkant van het plangebied krijgen een maximale bouwhoogte van 14 meter (4 bouwlagen), de grondgebonden woningen worden maximaal 10 meter hoog (3 bouwlagen).

De nieuwbouw vormt samen met de bestaande bebouwing, twee nieuwe hoven: een parkeerhof, die aansluit op de wijkstructuur, en een groenhof die de wijk met het groen van het park verbindt.

Het meest zuidelijke bouwblok, bestaande uit 5 rijwoningen van maximaal 3 bouwlagen, sluit aan bij de schaal van de wijk, waar ook hoofdzakelijk rijwoningen staan. De twee noordelijke bouwblokken zullen uit maximaal 4 bouwlagen bestaan en nemen in volume iets toe ten opzichte van de bestaande omliggende bebouwing.

Aan de rand van de stad en aan parken kan een kleine schaalvergroting in bebouwing bijdragen aan de sociale cohesie in het gebied en markeert deze tevens het einde van de bebouwde stad. Door de schaalvergroting niet té groot te maken, maar uit te gaan van maximaal 4 bouwlagen, wordt tevens voorkomen dat dit resulteert in deharmonisatie in het stedenbouwkundig weefsel en blijft deze dichter bij de menselijke maat van het gebied staan.

Ter bevordering van de bereikbaarheid krijgt het park De Noord nieuwe voetpaden. Het park wordt verbonden met de wijk door groenzones tussen de nieuwe bebouwing. De speelplek die nodig is voor het kinderdagverblijf komt aan de noordzijde van het bestaande gebouw te liggen en krijgt een natuurlijke uitstraling. Zo worden de bouwblokken omzoomd door groen.

Het gebied zal worden ontsloten door de aanleg van een nieuwe weg tussen Torenmolen 7 en 33. Hier is voldoende ruimte aanwezig. Deze nieuwe weg komt achtereenvolgens uit op de Torenmolen en de Koogsingel. De Koogsingel komt op zijn beurt uit op de wijkontsluitingsweg Dominee Martin Luther Kingweg.

In het stedenbouwkundig plan wordt rekening gehouden met 53 parkeerplaatsen, waarvan 48 door middel van een parkeerhof in de openbare ruimte en 5 op eigen terrein. Het parkeerhof sluit aan bij de stedenbouwkundige/verkeerskundige opzet van de wijk, waarin parkeerhoven omzoomd worden door bebouwing. De Torenmolen ter hoogte van de woningen 33 - 43 zal opnieuw worden ingericht. De 10 bestaande parkeervakken worden met de nieuwe inrichting van de openbare ruimte weer teruggebracht. Hiervan komen 6 parkeerplaatsen terug op hun oorspronkelijke plek en worden 4 parkeerplaatsen op acceptabele loopafstand (100 meter voor bewoners, 300 meter voor bezoekers) gerealiseerd, zodat de maatvoering van de straat conform richtlijnen kan worden aangepast en passeren van motorvoertuigen mogelijk is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPTORENMOLEN92022-va01_0004.png"

Afbeelding: randvoorwaardenkaart Torenmolen 9 (bron: kavelpaspoort v8)

De gehele inrichting moet klimaatbestendig zijn (zo min mogelijk verharding, gevel- en dakbegroeiing, waterretentie, etc.). Vanwege de kans op wateroverlast is het verstandig om de bebouwing van de Torenmolen op terpen te plaatsen (lees verhoogd vloerpleil t.o.v. maaiveld).

Door het vele groen in het nabijgelegen park De Noord zal hittestress minimaal zijn. Om het parkachtige karakter te behouden en de biodiversiteit te versterken, is natuurinclusief bouwen belangrijk.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Het kader voor een bestemmingsplan wordt gevormd door diverse nationale, provinciale, (deel-)regionale, en (deel)gemeentelijke nota's. Dit beleid stelt planologische en bestuurlijke beleidskaders (randvoorwaarden) aan de ruimtelijke (on)mogelijkheden voor het plangebied waarmee rekening moet worden gehouden. In dit hoofdstuk wordt voor het plangebied het relevante algemene beleid beknopt samengevat.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Met de NOVI wil het Rijk een langetermijnvisie geven op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Het betreft hier een nieuwe aanpak van vraagstukken in de fysieke leefomgeving, groot en veelzijdig en vaak met elkaar verweven. Het is een nationale visie die zelfbindend is voor het Rijk.

De aanpak van de NOVI gaat uit van de nationale belangen die in de leefomgeving aan de orde zijn, inclusief de opgaven die daaruit zijn afgeleid. Waar op deze opgaven een geïntegreerde aanpak noodzakelijk is, geeft de NOVI richting. Op andere onderwerpen wordt naar sectoraal beleid verwezen. De NOVI is continu aanpasbaar.

Waar de opgaven vragen om een geïntegreerde benadering, komen deze samen in vier prioriteiten. Op deze prioriteiten worden beleidskeuzes gemaakt. De vier prioriteiten zijn:

  • I. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • II. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • III. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • IV. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Om de beleidskeuzes op een heldere en voorspelbare manier te maken, hanteert de NOVI drie afwegingsprincipes, die helpen bij het afwegen en prioriteren van de verschillende belangen en opgaven:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • Afwentelen wordt voorkomen.

Tot het moment dat de Omgevingswet in werking treedt (naar verwachting op 1 juli 2022) geldt de omgevingsvisie als structuurvisie en zijn ruimtelijke belangen geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het Rijksbelang opgenomen dat verstedelijking op duurzame wijze plaatsvindt. Wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt moet er getoetst worden aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

Door de sloop - nieuwbouw die in voorliggend bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt worden geen nationale belangen geraakt. Er is geen strijd met de Nationale Omgevingsvisie.

3.1.2 AmvB Ruimte (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid zoals dat in de Nationale Omgevingsvisie is vastgelegd. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Voor het onderhavige plangebied hebben deze regels geen gevolgen.

3.1.3 Deltaplan Ruimtelijke adaptatie 2020

Het klimaat verandert. De stijging van de gemiddelde temperatuur brengt extremer weer met zich mee, dat natter, droger en heter is. De resultaten daarvan zijn wateroverlast, hittestress en druk op watervoorraden door droogte. Dit vereist een verandering in denken en doen: klimaatbestendig en waterrobuust inrichten moet in Nederland een vanzelfsprekend onderdeel bij ruimtelijke (her)ontwikkelingen worden.

Om het proces van ruimtelijke adaptatie te versnellen en intensiveren is het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie opgesteld. Daarin staat hoe gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk de nadelige effecten van klimaatverandering tegen willen gaan.

De kern is dat Nederland in 2050 klimaatbestendig en klimaat robuust is ingericht. Op nationaal niveau zijn stresstesten per gemeente uitgevoerd om de knelpunten van bestaande infrastructuur in kaart te brengen. In een drieledig nationaal programma worden deze kwetsbaarheden in beeld gebracht, afgewogen en geprioriteerd, om vervolgens tot concrete maatregelen te worden omgezet.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen zal vooraf moeten worden gekeken of deze klimaatadaptief zijn en hoe de inrichting dusdanig robuust kan worden aangepast. Zie verder paragraaf 5.5.

3.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op 1 juli 2017 is het besluit tot wijziging van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening in werking getreden. Het betreft een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking (duurzaamheidsladder).

De laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De behoefte aan deze stedelijke ontwikkeling moet dan worden aangetoond. De behoefte is het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, looptijd bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit). De uitkomst van de beoordeling van de behoefte moet in de plantoelichting worden vermeld. Voor uitwerkings- en wijzigingsplannen kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering van deze behoefte wordt doorgeschoven naar de toelichting behorende bij het uitwerkings- of wijzigingsplan.

Als stedelijke ontwikkeling wordt bedoeld: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' In het Bro is geen ondergrens voor een minimale omvang vastgelegd van wat een stedelijke ontwikkeling is. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724) dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor overige stedelijke functies wordt gesteld dat 'in beginsel' geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m² bedraagt.

Uitgangspunt is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte en het tegengaan van overprogrammering en de negatieve ruimtelijke gevolgen van leegstand. In het geval dat in het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, bevat de toelichting een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. De motivering van de behoefte aan die ontwikkeling dient in het licht te worden geplaatst van een goede ruimtelijke ordening en dient zich te richten op het motiveren van de behoefte aan die ontwikkeling met het oog op het tegengaan van ongewenste leegstand en het stimuleren van zorgvuldig ruimtegebruik. De behoefte wordt onderbouwd en afgewogen op het niveau van het verzorgingsgebied van de ontwikkeling. Dit betekent dat de aard en omvang van de ontwikkeling bepalend zijn voor de reikwijdte van de beschrijving van en het overleg over de behoefte, waarvan de resultaten ook zijn opgenomen in de beschrijving.

De provincie Noord-Holland wil vraag en aanbod op de woningmarkt zo goed mogelijk laten aansluiten. Daartoe hebben zij de Woonagenda Noord-Holland 2020-2025 opgesteld (zie paragraaf 3.2.3). Op basis daarvan hebben acht gemeenten, waaronder Purmerend, besloten een woonakkoord te maken. Dit woonakkoord is de opvolger van het Regionaal Actieprogramma Wonen 2016-2020 (RAP). Purmerend heeft tot van 2020-2050 een woningbouwopgave van ruim 10.000 woningen. 41% hiervan bestaat uit appartementen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPTORENMOLEN92022-va01_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPTORENMOLEN92022-va01_0006.png"

De 40 woningen die zijn voorzien passen binnen zowel de kwantitatieve als kwalitatieve woningbehoefte die het Woonakkoord aantoont. Met kwantitatieve woningbehoefte wordt het aantal woningen bedoeld, met kwalitatieve woningbehoefte wordt het woonmilieu en de typen woningen bedoeld.

Een van de opgaven in het Woonakkoord is om zoveel mogelijk binnenstedelijk te bouwen. De locatie is gelegen binnen stedelijk gebied. Ook is opgenomen dat toegelaten instellingen (woningcorporaties) in Purmerend extra middeldure huurwoningen moeten toevoegen om aan de vraag naar dit woningtype te kunnen voldoen.

De voorziene woningen passen in de Woonagenda en de Structuurvisie van de gemeente Purmerend.

Het plangebied wordt ontsloten via een nieuw aan te leggen erftoegangsweg die aansluit op de Torenmolen, welke uitkomt op de Koogsingel en uiteindelijk op de wijkontsluitingsweg Donimee Martin Luther Kingweg. Het plangebied is daarmee goed ontsloten.

De laddertoets is hiermee succesvol doorlopen.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie NH2050

Op 19 november 2018 hebben Provinciale Staten van Noord-Holland de Omgevingsvisie NH2050 vastgesteld. Hierin staat de visie van de provincie op de fysieke leefomgeving beschreven. De provincie zet in op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid, zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven.

De Omgevingsvisie bevat het provinciale beleid op het gebied van wonen en werken. De ambitie is dat vraag en aanbod van woon- en werklocaties (kwantitatief en kwalitatief) beter met elkaar in overeenstemming zijn. De woningbouw wordt vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends. Duurzaamheid van de totale voorraad is uitgangspunt.

De onderhavige ontwikkeling, liggend in bestaand stedelijk gebied, is in lijn met de Omgevingsvisie NH2050.

3.2.2 Omgevingsverordening NH2020

Op 22 oktober 2020 is de provinciale Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld. Deze is op 17 november 2020 in werking getreden. Deze verordening zet in op het mogelijk maken van ontwikkelingen zoals woningbouw en de energietransitie en op het beschermen van mooie en bijzondere gebieden in Noord-Holland, met een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid. De verordening bevat instructieregels voor gemeenten die beperkingen stellen aan wat in ruimtelijke plannen kan worden opgenomen. Een ruimtelijk plan kan uitsluitend voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als de ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken.

De woningbouw die in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt wordt, is opgenomen in de monitor plancapaciteit, waarin de provincie Noord-Holland en de Metropoolregio Amsterdam gezamenlijk de woningbouwcapaciteit monitoren.

De ontwikkeling is daarmee in overeenstemming met de binnen de regio gemaakte afspraken. De Omgevingsverordening levert geen beperkingen op voor dit bestemmingsplan.

3.2.3 Woonagenda PNH 2020-2025

De Provincie Noord Holland wil zorgen voor voldoende betaalbare, duurzame en toekomstbestendige woningen voor alle doelgroepen. Daarom is op 31 maart 2020 de woonagenda 2020-2025 vastgesteld. De Woonagenda is de uitvoeringsagenda van het woonbeleid van de provincie Noord-Holland tot 2025 en volgt uit en past binnen de randvoorwaarden van het provinciaal ruimtelijk beleid, zoals beschreven in de provinciale Omgevingsvisie NH2050 en het coalitieakkoord ‘Duurzaam doorpakken’.

Speerpunten zijn:

  • 1. Een woning voor iedereen:
    • a. Adaptief en vraaggestuurd programmeren.
    • b. Productie op peil: aanjagen woningbouwproductie.
    • c. Kwalitatief, betaalbaar en divers woningaanbod.
  • 2. Gezond, duurzaam en toekomstbestendig wonen in een aantrekkelijke provincie.

Hierbij worden een aantal richtinggevende principes gehanteerd.

  • 1. De vraag is leidend. De regionale programmeringen worden bepaald op basis van gegronde onderbouwing van vraag, aanbod en het kwalitatieve en kwantitatieve verschil daartussen voor nu en in de toekomst.
  • 2. Er zijn snel meer woningen nodig. De provincie zet in op het versnellen van de woningbouwproductie en helpt gemeenten hierbij door voortzetting van het Uitvoeringsprogramma Binnenstedelijk Bouwen en Versnellen Woningbouw.
  • 3. De woningbouwprogrammering is regionaal en adaptief. De programmering houdt rekening met
    fasering en haalbaarheid, zodat de in het woonakkoord af te spreken regionale productiedoelstellingen kunnen worden gehaald.
  • 4. De provincie geeft gemeenten ruimte om bij binnenstedelijke plannen nabij een OV-knooppunt en/of in een groeiregio hogere aantallen woningen te realiseren dan de prognose, om het woningtekort versneld in te lopen.
  • 5. De woningmarkt heeft structureel meer flexibiliteit en betaalbare opties voor alle verschillende doelgroepen van woningzoekenden nodig.
  • 6. Betaalbaar en divers woningaanbod voor alle doelgroepen vraagt regionale afstemming en samenwerking.
  • 7. Vanuit het oogpunt van leefbaarheid en gezondheid bewaakt de provincie de goede balans tussen economie, wonen, mobiliteit, natuur en landschap.
  • 8. Woningbouw heeft een grote impact op het landschap, de natuur en de biodiversiteit, zowel binnen als buiten het bestaand stedelijk gebied. In de woonakkoorden worden afspraken gemaakt om woningbouw zoveel mogelijk klimaatneutraal, klimaatadaptief, actieve mobiliteit (gericht op fietsen en lopen) stimulerend, circulair en natuur- en landschapsinclusief te ontwikkelen en dit vroegtijdig bij de locatiekeuze en planontwikkeling mee te nemen.

Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de bouw van 40 woningen, waarvan 21 sociale huurappartementen, 14 middeldure huurappartementen en 5 grondgebonden woningen. Hiermee wordt voorzien in een behoefte (Zie ook paragraaf 3.1.4).
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Woonagenda.

3.2.4 Monitor woningbouw 2020

Uit de 'Monitor woningbouw 2020', vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 1 november 2020, blijkt dat er in 2019 nagenoeg evenveel nieuwbouwwoningen gebouwd zijn als in het jaar ervoor, namelijk circa 14.000. De nieuwbouwproductie in Noord-Holland Zuid en in Noord-Holland Noord was eveneens ongeveer gelijk in beide jaren, respectievelijk 11.600 en 2.300. Voor het derde jaar op rij is de nieuwbouw gelijk dan wel groter dan de huishoudensgroei. De afgelopen drie jaar kwamen er jaarlijks gemiddeld 1.350 meer nieuwbouwwoningen bij dan huishoudens. In Noord-Holland is nog steeds sprake van een substantiële inhaalvraag van 10.400 woningen, maar deze is hierdoor wel afgenomen.

Sinds het begin van de coronacrisis in maart 2020 is de bevolkingsgroei in Nederland en Noord-Holland sterk gedaald en was er tot en met mei zelfs sprake van een bevolkingskrimp, met name door de afname van de buitenlandse migratie. Zolang de coronapandemie voortduurt zal de verwachte bevolkingsgroei waarschijnlijk niet gehaald worden. Op de korte termijn valt daardoor de huishoudensgroei lager uit en daarmee valt ook de toename van de woningbehoefte lager uit. Gezien het huidige woningtekort en de druk op de woningmarkt is het echter wel belangrijk door te blijven bouwen om de druk op de woningmarkt terug te dringen. Ook valt te verwachten dat als de coronacrisis voorbij is, de bevolkingsgroei weer aantrekt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPTORENMOLEN92022-va01_0007.png"

Tabel: Inhaalvraag (aantal woningen) op basis van verschil huishoudensgroei en nieuwbouwproductie 2014-2019

Onderhavig bestemmingsplan levert een bijdrage aan de inhaalvraag van woningen door het mogelijk maken van de bouw van 40 woningen, waarvan 35 appartementen en 5 grondgebonden woningen op de locatie Torenmolen 9.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regiovisie Waterland 2040 (Vitaal met Karakter)

Voor de lange termijn heeft de regio een ontwikkelingskader tot 2040 opgesteld, de Regiovisie Waterland 2040. In deze visie staat behoud en zo mogelijk versterking van het kenmerkende authentieke karakter van de regio Waterland voorop, maar wel met de noodzakelijk sociaal-economische en infrastructurele impulsen om de kernen vitaal te houden en het gebied binnen de Metropoolregio Amsterdam bereikbaar te maken. Naast maatregelen om het authentieke karakter van het landelijk gebied te bewaren, vergt dat op vele locaties een forse inspanning in de kwaliteit van de leefomgeving, selectieve uitbreiding voor noodzakelijke sociaal-economische ontwikkelingen en duurzame oplossingen voor beheer en terugdringing van het woon-werkverkeer. Op die manier ontstaat een duurzame vitale regio met een herkenbaar eigen karakter. Onderhavige ontwikkeling sluit aan op de doelstellingen, zoals weergegeven in de Regiovisie. Het bepaalde in dit bestemmingsplan is niet strijdig met dit beleid.

3.3.2 Metropoolregio Amsterdam

Purmerend maakt onderdeel uit van Metropoolregio Amsterdam (MRA). Dit is een samenwerkingsverband van de provincies Noord-Holland en Flevoland, 32 gemeenten en de Vervoerregio Amsterdam. De Metropoolregio Amsterdam (MRA) is een (inter-)nationaal gewilde plek om te wonen en werken. Het is het gebied dat rondom Amsterdam ligt en waarin ieder deelgebied met eigen grote kernen een deel van de aantrekkelijkheid van de MRA vormt met een mix van eigen landschap, woonmilieus en vormen van werkgelegenheid.

Tot 2040 komen er in de Metropoolregio Amsterdam 240.000 woningen bij. Een groot deel daarvan is al de komende tien jaar nodig en wordt ingepast tussen bestaande bebouwing in de (middel)grote steden van de MRA, zoals Haarlem, Purmerend en Lelystad. Het verdichten van deze plekken, brengt ook opgaven op het gebied van bereikbaarheid met zich mee. Met Bereikbare Steden wordt per gebied een aanpak op maat uitgewerkt, waarin wonen, werken, openbare ruimte en bereikbaarheid samenkomen. De uitvoeringsagenda van Samen Bouwen aan Bereikbaarheid richt zich met de programmalijn Stedelijke Bereikbaarheid op het vergroten van de bereikbaarheid binnen de stedelijke gebieden in de MRA. Purmerend is hier onderdeel van.

Om het mobiliteitssysteem optimaal te (blijven) benutten, bekijkt het programma Samen Bouwen aan Bereikbaarheid per gebied welke manier van vervoer de voorkeur heeft, oftewel de voorkeursmodaliteit. In het kort:

  • In en om de stad wordt met name gekozen voor lopen, fietsen en (hoogwaardig) openbaar vervoer.
  • Nationaal en internationaal wordt meer en meer op (hoogwaardig) openbaar vervoer ingezet.
  • Autogebruik wordt afhankelijk van de herkomst of bestemming. Het is de voorkeursmodaliteit in landelijk gebied en wordt zo veel mogelijk opgevangen langs de randen van de stad, onder andere met goede P+R-voorzieningen.
  • Hetzelfde geldt voor logistieke stromen, die meer gebundeld worden in logistieke hubs langs de snelwegen.
  • Het is nodig om vloeiende overstappen te faciliteren tussen de verschillende vervoerswijzen, zoals trein, bus en fiets

Binnen de MRA is Purmerend een geliefde stad om in te wonen en te werken en de vraag naar nieuwe woningen en werklocaties is groot. De dagelijkse pendel is vooral gericht op Amsterdam en de Metropoolregio Amsterdam en is een belangrijk ontwikkelpunt in de polycentrische ontwikkeling van de regio. Deze combinatie vraagt om een specifieke benadering van de verdichtings- en verbindingsopgave.

Daarom is Purmerend één van de MRA Sleutelgebieden. In de Sleutelgebieden worden grote regionale opgaven opgelost, namelijk de woningbouwopgave, het efficiënt gebruiken van de ruimte en het tot stand brengen van de metropolitane verbinding. Dit betekent verdichten in de binnenstedelijke kernen, dichtbij knooppunten, voorzieningen en bedrijvigheid. De binnenstedelijke ontwikkellocaties, waarvan Torenmolen 9 onderdeel is, sluiten hierbij aan en passen binnen de ontwikkelrichting van de MRA.

3.3.3 Gebiedsplan Purmerend

Purmerend is een groeiende stad in een prachtige landelijke omgeving. Per 1 januari 2022 zijn de gemeenten Beemster en Purmerend gefuseerd en gaan zij gezamenlijk richting de 100.000, zowel qua inwoners als vierkante meters. Ook is de nieuwe gemeente onderdeel van het werelderfgoed. Zowel de droogmakerij de Beemster als de Stelling van Amsterdam maken onderdeel uit van het gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPTORENMOLEN92022-va01_0008.png"

Afbeelding: Schematische weergave ontwikkeling sleutelgebied Purmerend

Met financiering vanuit Samen Bouwen aan Bereikbaarheid (SBaB) wordt geïnvesteerd in de bereikbaarheid van Purmerend. Dat betekent een beperking in de groei van het aantal auto’s en het verbeteren van de luchtkwaliteit in de MRA. Door te investeren in de infrastructuur kunnen wij verder verdichten en daardoor een grotere bijdrage maken aan de oplossing van het lokale én regionale woningtekort. De samenwerking onder de vlag van (SBaB) maakt het voor Purmerend mogelijk om drie drukkende structuuropgaven voor de regio op te lossen:

  • 1. De (binnen)stedelijke mobiliteit als geheel wordt getransformeerd zodat de wegen in het Sleutelgebied niet dichtslibben met autoverkeer wat ten koste gaat van de doorstroming en de leef- en luchtkwaliteit;
  • 2. De optimalisatie en robuustheid van het regionale mobiliteitssysteem wordt significant verbeterd;
  • 3. Het wegennet (binnenstedelijk en regionaal) wordt ontlast en het OV wordt efficiënter waarbij het beter benutten van de bestaande infrastructuur vooropgesteld wordt.

Er wordt met het Sleutelgebied een regionaal knooppunt gecreëerd in de directe nabijheid van een woon-werkgebied waar leefbaarheid, innovatie, klimaatadaptatie en sociale inclusiviteit centraal staan:

  • 8.400 extra woningen;
  • 3.500 extra arbeidsplaatsen;
  • OV-knooppunten i.c.m. duurzame mobiliteit;
  • Een breed onderwijsaanbod;
  • Meer stedelijke en regionale voorzieningen;
  • Groei en ontwikkeling van de regionale zorginstellingen;
  • Hoogwaardig groen en klimaatadaptieve openbare ruimte;
  • Versterken sport, recreatie en cultureel aanbod;
  • Een veilige en aantrekkelijke leefomgeving

Dit bestemmingsplan past binnen het gedachtengoed van het gebiedsplan Purmerend.

3.3.4 Woonakkoord regio Zaanstreek-Waterland en provincie Noord-Holland 2021-2025

In april 2020 heeft de provincie Noord-Holland het woonbeleid uitgewerkt in de Woonagenda PNH 2020-2025. Hiermee wil de provincie uitvoering geven aan een aantal doelstellingen, zoals het bouwen van voldoende betaalbare en duurzame woningen. Middels het sluiten van regionale Woonakkoorden voor de periode 2021-2025 wil de provincie de regionale samenwerking bevorderen.

De acht gemeenten in Zaanstreek-Waterland hebben besloten hier samen met de provincie invulling aan te geven aan de hand van vier thema's:

  • 1. Nieuwbouw / woningbouwprogrammering
    • a. werken aan de eigen én regionale woningbehoefte
    • b. zoveel mogelijk binnenstedelijk bouwen, met ruimte voor uitzonderingen
    • c. zoveel mogelijk bouwen in de nabijheid van OV-knooppunten en stadsharten
    • d. versnellen van de woningbouwproductie
    • e. werken aan stedelijke vernieuwing en leefbaarheid
  • 2. Betaalbare voorraad
    • a. werken aan de gewenste ontwikkeling van de sociale woningvoorraad
    • b. werken aan regionale woonruimteverdeling
  • 3. wonen en zorg
    • a. werken aan de huisvesting van senioren
    • b. werken aan de huisvesting van bijzondere doelgroepen
  • 4. duurzaamheid, klimaatadaptatie, circulair bouwen.
    • a. werken aan klimaatneutrale, klimaatadaptieve, circulaire en natuur- en landschapsvriendelijke nieuwbouw
    • b. werken aan de opwekking van duurzame energie in de regio
    • c. werken aan de verduurzaming van bestaande woningvoorraad
    • d. werken aan een gezonde leefomgeving

In het Woonakkoord wordt rekening gehouden met bestaande kaders en afspraken, die soms op een ander c.q. hoger schaalniveau zijn vastgesteld, zoals in de Metropoolregio Amsterdam, waar Zaanstreek-Waterland onderdeel vanuit maakt.

Uit het Woonakkoord blijkt dat er binnen de regio vraag is naar voldoende betaalbare en duurzame woningen. Het project draagt met de bouw van 40 nieuwe woningen hieraan bij.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Purmerend 2005-2020

In de Structuurvisie Purmerend 2005-2020, vastgesteld op 2 maart 2006, heeft de gemeenteraad van Purmerend een toetsingskader neergelegd voor gewenste en bestaande ontwikkelingen binnen de gemeente. In de structuurvisie worden vier ambities verwoord die leidend dienen te zijn bij de ontwikkeling van de stad Purmerend tot 2020.

  • 1. Purmerend is het centrum van Waterland: Uiteen wordt gezet dat Purmerend wil investeren in haar functies waarin zij een regionale rol heeft, om de positie als centrum van Waterland te behouden. De manier waarop Purmerend dit wil bereiken is door te investeren in een veelzijdig, herkenbaar en toegankelijk centrum met kwalitatief hoogwaardige openbare ruimte en door te streven naar een hoog niveau van voorzieningen in zowel het centrum als in andere delen van de stad.
  • 2. Purmerend werkt aan een evenwichtigere woon-werkbalans. In de structuurvisie wordt beschreven dat Purmerend voor de werkgelegenheid sterk afhankelijk is van Amsterdam. Dit is een kwetsbaar punt. Belangrijk is daarom dat Purmerend haar economische punten verder ontwikkelt. Dit is onder meer van belang voor jongeren die in Purmerend zijn geboren en zich nu op de arbeidsmarkt gaan begeven, omdat zij meer geneigd zullen zijn om in Purmerend te werken.
  • 3. Purmerend versterkt haar verbindingen in groen, blauw en grijs. Gesteld wordt dat de kwaliteit van de ligging van de stad veel beter benut kan worden. De kwaliteiten van het buitengebied zijn in de wijken ruimschoots aanwezig, maar zijn op het niveau van de stad te weinig herkenbaar en andersom worden de kwaliteiten van de stad daarbuiten nauwelijks (h)erkend. Uiteen wordt gezet dat de aantrekkelijke ligging van Purmerend veel meer benut kan worden om de kwaliteit van het wonen in de stad te verhogen, om de kansen voor toerisme te vergroten en om het beeldmerk van de stad neer te zetten. Tevens wordt gesteld dat het versterken van de stedelijke structuren kan helpen mensen zich meer verbonden te laten voelen met hun stad en om een betere oriëntatie te krijgen op de stad en haar omgeving.
  • 4. Purmerend kiest voor bloei in plaats van groei. Purmerend heeft zich decennia lang gericht op groei. Nu moet de omslag komen naar het investeren in identiteit en kwaliteit. Beschreven wordt dat het doel niet langer is om woningen te bouwen en nieuwe wijken te ontwikkelen, maar toe te werken naar een complete stad die op basis van kwaliteit de concurrentie aan kan met de steden in de omgeving en die toegesneden is op de demografische veranderingen.

In 2013 is de strategische plankaart, behorende bij de structuurvisie Purmerend 2005 - 2020, als eerste stap in het proces om te komen tot en vooruitlopend op een integrale herziening, aangepast aan de actuele stand van zaken. Het betreft een beleidsneutrale actualisering, waarbij op de plankaart de wijzigingen zijn verwerkt, die in de achterliggende periode (sinds 2006) doorgevoerd zijn in of op grond van het gemeentelijk beleid. Deze kaart gaat vergezeld van een toelichting daarop.

Door de uitvoering van dit plan draagt bij aan het verbeteren van de kwaliteit van het wonen in de stad. Geconcludeerd wordt dat dit plan aansluit op de doelen van de structuurvisie.

3.4.2 Ruimte voor Purmerend (omgevingsagenda voor Purmerend richting 2040)

Het stuk 'Ruimte voor Purmerend (omgevingsagenda voor Purmerend richting 2040) is een dynamische agenda die naast politiek-bestuurlijke focus vooral duidelijkheid biedt over de ambities van de gemeente Purmerend. Purmerend wordt hierin neergezet als compacte woonstad met sterke OV-verbindingen naar de hoofdstad maar ook uitstekende fietsverbindingen naar de omgeving en buitengebied. Een stad waarin de wijken een zelfvoorzienend karakter hebben op het gebied van voorzieningen.

Aan bovenstaande beschrijving kunnen troeven en waardevolle aspecten worden toegevoegd waaruit ambities voortvloeien. De nabijheid van Amsterdam, het voorzieningenaanbod, het OV-netwerk en de betaalbare woningvoorraad zijn bekende troeven. Waardevolle aspecten zijn het dorpse karakter, de tevredenheidsstabiliteit en het brede scala en diversiteit van voorzieningen, omgeving en activiteiten. De ambities die hieruit zijn geformuleerd (samengevat):

  • De urgentie en noodzaak om verder te bouwen aan woongelegenheid in een grotere diversiteit voor zowel huidige als toekomstige generaties; een flink deel van de opgave dient plaats te vinden in het bestaande stedelijke gebied.
  • Regionale functie van 'de zorg' waarborgen. De compacte en consequente wijkstructuur van Purmerend leent zich al goed voor dagelijkse voorzieningen en zorg (ziekenhuis, EHBO, verpleeghuis, opvang o.m.), voldoende aangepaste huisvesting is ook aanwezig. De ambitie is om deze regionale functie met het oog op de toekomst (vraag naar zorg) te behouden en versterken.
  • Versterking van de toeristische sector door Purmerend als pleisterplaats en verblijfsstad op de kaart te zetten voor iedereen die Laag Holland bezoekt.

Om vorm te geven aan de groei van Purmerend worden scenario's bekeken. Gelet op de ladder voor duurzame verstedelijking ligt intensivering van (vastgoed in) de bestaande stad als eerste mogelijkheid voor de hand en vervolgens wordt het verstedelijken van de randen nader als mogelijkheid bezien.

Onderhavig plan voorziet in het ontwikkelen van woongelegenheid in bestaand stedelijk gebied. Gezien de woningbehoefte van circa 10.000 woningen in Purmerend, als onderdeel van de woningbouwtaakstelling van de Metropoolregio Amsterdam, is er behoefte aan de 40 woningen die in het plangebied worden gerealiseerd. Het voornemen is daarmee in overeenstemming met de 'Agenda: Purmerend koers naar 2040'.

3.4.3 Wonen
3.4.3.1 Woonvisie 2017-2022

In de Woonvisie Purmerend 2017-2022 heeft de gemeente haar visie tot 2022 op het gebied van wonen geformuleerd. De gemeente wil een prettige woonstad blijven, de vraag naar woningen van inwoners goed kunnen blijven bedienen en een bijdrage leveren aan de regionale woningbouwopgave. Veel aandacht gaat uit naar de positie van huishoudens die zichzelf niet of moeilijk kunnen redden op de woningmarkt.

In een achttal speerpunten heeft Purmerend deze ambitie verder uitgewerkt, waaronder ook de ambitie om tot 2040 10.000 extra woningen te bouwen. Dit om tevens de kwaliteit van de stad te versterken door vergroting van de differentiatie van het aanbod en van verschillende woonmilieu's en de woningvoorraad meer passend te maken voor de toekomstige bevolkingssamenstelling. De voorgenomen ontwikkeling betreft sloop van de voormalige Montessorischool en de bouw van 21 appartementen in het sociale en 14 in het middeldure segment en 5 grondgebonden woningen. De ontwikkeling voegt aansprekende en diverse woningen toe aan de huidige woningvoorraad. Hiermee past de voorgenomen ontwikkeling in dit beleid.

3.4.3.2 Woonprogramma uit Structuurvisie 2005-2020

De speerpunten van het Woonprogramma uit de Structuurvisie Purmerend 2005-2020 zijn:

  • 1. meer differentiatie in woonmilieus aanbrengen door toevoegen of herstructureren naar centrumstedelijke woonmilieus, woningen in lage dichtheden, starterswoningen, duurdere huur- en koopwoningen en seniorenwoningen;
  • 2. inzetten op behoud van het suburbane wonen, groen en rustig, dit kan door dit mee te nemen in de plannen voor de herstructurering van de wijken;
  • 3. nieuwe concepten voor het combineren van wonen en zorg ontwikkelen

In Zaanstreek-Waterland als geheel neemt de woningbehoefte volgens de prognose van de provincie Noord-Holland in de periode 2015-2025 toe met 12.760 woningen (6.900 tot 2020 en 5.860 tot 2025). In de tien jaar daarna gaat het om nog 8.600 woningen. Dat is in totaal bijna 20.000 woningen tot 2035. De onderhavige ontwikkeling levert een bijdrage aan het eerste speerpunt door het toevoegen van 35 appartementen en appartementen in zowel het sociale als middeldure segment en 5 woningen in de vrije sector.

3.4.3.3 Nota kaders en instrumenten woningbouwprogrammering: spelregels 30-30-40

In het collegeprogramma 2018-2022 ('Samenwerken aan de stad') heeft het college het voornemen uitgesproken om voor nieuwe woningbouwinitiatieven de zogenaamde 30-30-40 regel te hanteren. Dit houdt in dat voor nieuwbouwprojecten vanaf vier woningen minimaal 30% sociale huur moet zijn, 30% doorstroomwoningen (middeldure huur en betaalbare koop). De resterende 40% is vrije keuze. Deze ambitie is verder in detail uitgewerkt in het document Nota kaders en instrumenten woningbouwprogrammering: spelregels 30-30-40.

Gelet op de ambitie om 10.000 woningen te bouwen, streeft de gemeente op de verschillende binnenstedelijke ontwikkellocaties, waar de Torenmolen 9 onderdeel van is, naar een zo groot mogelijke hoeveelheid woningen. Daarbij is zorgvuldig gekeken naar wat op de betreffende locatie passend is. Passend in ruimtelijke zin ('wat past er?') maar ook passend in maatschappelijke zin ('wat past hier in deze buurt rekening houdend met de verschillende belangen die spelen?'). Daarnaast is gekeken naar optimalisatie van het programma, waarbij de inzet is geweest op een zo groot mogelijk aantal sociale huurwoningen. Voor Torenmolen 9 is ingezet op maximaal 21 appartementen in het sociale segment, 14 appartementen in het middeldure segment en 5 grondgebonden woningen. Conform de doelgroepenverordening zijn in het bestemmingsplan regels opgenomen om het sociale en middensegment te borgen.

De ontwikkeling van de locatie Torenmolen 9 staat niet op zichzelf. De locatie is één van de zeven Binnenwijkse ontwikkellocaties. Op alle binnenstedelijke ontwikkellocaties worden in totaal 190 woningen gerealiseerd (waarvan 145 in het sociale, 38 in het middeldure en 7 in het vrije woonsegment) en ca. 1.500 m² b.v.o. aan maatschappelijke voorzieningen. De verhouding sociaal/middelduur/vrij is respectievelijk 76,3 - 20 - 3,7 procent. Deze verhouding wijkt af van de Nota kaders en instrumenten woningbouwprogrammering.

De raad heeft op 26 september 2019 besloten om juist op de eigen locaties, waar financieel mogelijk, het maximale aan sociale huur te realiseren. Deze doelstelling mag niet ten koste gaan van de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid. Per locatie is gekeken naar wat passend is bij de omgeving. Dat kan op de ene locatie 100% sociale huur zijn, terwijl op de andere locatie 100% vrije sector beter aansluit. Hier is gekozen voor een mix van de drie verschillende segmenten.

3.4.3.4 Huisvestingsverordening

Op 23 januari 2019 is een gewijzigde huisvestingsverordening in werking getreden, waarmee het splitsen van al bestaande woningen wordt gereguleerd door middel van een vergunningstelsel. Aanvragen voor woningsplitsing worden getoetst op een minimale oppervlakte van de nieuwe woningen van 40 m2 en het aspect leefbaarheid.

Ook kamergewijze verhuur wordt met deze gewijzigde huisvestingsverordening gereguleerd door middel van een vergunningstelsel. Dergelijke aanvragen worden eveneens getoetst op het aspect leefbaarheid.

3.4.4 Duurzaamheidsagenda 2020-2023

Het Klimaatakkoord van 28 juni 2019 vormt de basis voor het gemeentelijk duurzaamheidsbeleid zoals verwoord in de Duurzaamheidsagenda 2020-2023. De volgende thema's staan centraal:

1. Duurzaamheid in de gebouwde omgeving:

  • uitvoering Proeftuin Aardgasvrij.
  • uitbreiding capaciteit en netwerk van Stadsverwarming Purmerend.
  • transitievisie Warmte die wordt vertaald in Wijkuitvoeringsplannen, waarbij per wijk wordt aangegeven welke niet-fossiele warmtebronnen in aanmerking komen.
  • verduurzaming van de bestaande woningvoorraad ondersteunen met subsidies en duurzaamheidsleningen.

2. Duurzame bedrijven:

  • verminderen CO2-uitstoot bedrijven;
  • bedrijfsterreinen duurzaam revitaliseren;
  • gebruik van duurzame grondstoffen.
  • versterking circulariteit van grondstoffen.

3. Duurzame mobiliteit:

  • streven naar instandhouding van het fijnmazig openbaar vervoerssysteem;
  • versterken laadinfrastructuur elektrische voertuigen door inventariseren mogelijke locaties voor het plaatsen van laadpalen;
  • uitbreiding aantal laadpunten met in achtneming voldoende spreiding over de gemeente.
  • toepassen van alternatieve (bio-)motorbrandstoffen;
  • vermindering CO2-uitstoot voertuigen.

4. Duurzame energie:

  • aanjagen initiatieven voor duurzame energieproductie.

5. Duurzame stad en regio:

  • regionale Energiestrategie waarin wordt aangegeven welke niet-fossiele energiebronnen kunnen worden benut en waar deze ruimtelijk kunnen worden ingepast.
  • benutting van subsidie-mogelijkheden.

6. Duurzame gemeente:

  • streven naar 75% van het afval gescheiden ophalen;
  • klimaatbestendigheid bebouwde kom Purmerend vergroten;
  • klimaatadaptief bouwen;
  • duurzaam inkoop- en aanbestedingsbeleid gemeente;
  • actieve informatieverstrekking over investeringsmogelijkheid en in energieopwekking en -besparing door invulling van een lokaal informatieloket.
  • verduurzamen gemeentelijk vastgoed;
  • stimulering verduurzaming Schoolgebouwen.
  • stimuleren Duurzame vaarrecreatie.

In paragraaf 5.5 wordt nader ingegaan op het thema duurzaamheid.

3.4.5 Klimaatadaptatieplan Zaanstreek Waterland en Purmerend 2021-2024

Op 17 december 2020 heeft de gemeenteraad van Purmerend het Klimaatadaptatieplan Zaanstreek Waterland en Purmerend 2021-2024 vastgesteld. Hierin wordt beschreven hoe de regio en de gemeente Purmerend zich voorbereiden op een veranderend klimaat. Het bevat de uitgangspunten en maatregelen die nodig zijn om de schadelijke effecten van hevige neerslag, extreme hitte, langdurige droogte en zeespiegelstijging zoveel mogelijk te beperken.

In lijn met het landelijke Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie is het klimaatadaptatieplan gebaseerd op de klimaatscenario's van het KNMI voor 2050. De ambitie is om in 2050 een klimaatbestendig en waterrobuuste gemeente te zijn. In regionaal verband zijn leidende principes geformuleerd en doorvertaald naar vier uitgangspunten voor een klimaatadaptieve gemeente, zoals meer groen en meer ruimte voor water in de stad, klimaatadaptief maatwerk en gedeelde verantwoordelijkheid. De gemeente kiest bijvoorbeeld voor meer bomen, meer ruimte voor tijdelijke wateropvang, het hanteren van het MRA basisveiligheidsniveau klimaatbestendige nieuwbouw (aanvulling bouwbesluit, bijlage I) en het stimuleren van vergroening onder particulieren. Aan het lokale plan is een uitvoeringsagenda met maatregelen, projecten en onderzoeken verbonden (zie ook https://www.metropoolregioamsterdam.nl/programma/klimaatadaptatie/ ).

De gemeente Purmerend committeert zich aan de Intentieovereenkomst klimaatbestendige nieuwbouw MRA en Noord-Holland. Klimaatadaptatie dient in elk project meegenomen te worden. Hierbij worden de MRA basisveiligheidsniveaus klimaatbestendige nieuwbouw gehanteerd (zie Basisveiligheidsniveau klimaatbestendige nieuwbouw 3.0).

De basisveiligheidsniveaus zijn onderverdeeld in vijf thema's: wateroverlast, droogte, hitte, overstromingen en natuurinclusief bouwen. De uitgangspunten en de daarbij behorende basisveiligheidsniveaus beschrijven waar nieuwbouw minimaal aan moet voldoen om klimaatbestendig te zijn, schade door het veranderende klimaat te verminderen en de leefbaarheid te vergroten. Op welke manier dit gebeurt is afhankelijk van gebouwdichtheid, de grond en de ontwerpruimte.

De gehele inrichting van het plangebied moet klimaatbestendig zijn (zo min mogelijk verharding, gevel- en dakbegroeiing, waterretentie, etc.). Het basisveiligheidsniveau klimaatbestendig bouwen is geborgd in artikel 10.3 van de regels van dit bestemmingspan. Het plan is daarmee in overeenstemming met het klimaatadaptatieplan.

Het bestemmingsplan vormt geen belemmering voor het klimaatadaptatieplan.

3.4.6 Groenkoers

De nota Groenkoers, op 28 november 2014 door de gemeenteraad vastgesteld, geeft de richting aan die de gemeente opgaat met het gemeentelijke groen in zijn totaliteit.

De essentie ervan is dat ingezet wordt op de verbetering van de kwaliteit van de beplanting om ook op lange termijn over een duurzame groenbasis te beschikken tegen acceptabele kosten. De Groenkoers schetst het belang van het groen voor de stad als integraal onderdeel van de openbare buitenruimte. Groen is mede bepalend voor de identiteit, het imago, de kwaliteit en de leefbaarheid van de stad.

Onderhavig bestemmingsplan biedt de kaders voor sloop van de voormalige montessorischool en nieuwbouw van 40 woningen/appartementen. De te ontwikkelen locatie ligt aan de rand het park De Noord. Momenteel wordt de aansluiting met het park geblokkeerd door de school en het schoolplein, waardoor de bestaande woningen aan de Torenmolen weinig verbinding hebben met het park. Bij de nieuwe plannen wordt uitdrukkelijk rekening gehouden met de aansluiting met het park (zie Hoofdstuk 2). Het plan is niet in strijd met de Groenkoers.

3.4.7 Visie Leefbare Stad 2040

Gemeente Purmerend heeft tot 2040 een bouwopgave van 10.000 woningen. De stad gaat verdichten, en de druk op de openbare ruimte wordt groter. Bovengronds doordat meer mensen gebruik gaan maken van dezelfde openbare ruimte. Ondergronds omdat er uitbreiding van kabels, leidingen, riolering en stadsverwarming nodig is. Het groen in de stad staat onder druk. Daarnaast treedt er klimaatverandering op. De kans op wateroverlast, hittestress en droogte in de stad wordt groter. Dit vraagt om een andere inrichting van het openbare gebied, gebouwen en de particuliere terreinen. Op 26 maart 2020 is de Visie Leefbare Stad 2040 (Steen en groen in balans voor een leefbaar en aantrekkelijk Purmerend) door de raad vastgesteld. In deze visie worden de kansen benoemd hoe steen en groen in balans blijven voor een leefbare stad. Het is een overkoepelend plan dat een stip op de horizon richting 2040 weer geeft, kansen benoemd en vier uitwerkingen kent:

  • 1. Bomenplan
  • 2. Klimaatadaptatieplan
  • 3. Parkenplan
  • 4. Natuurinclusief bouwen

Met de vaststelling van de visie zal in vervolg bij elke ontwikkeling in de stad onderbouwd moeten worden wat er is gedaan op het gebied van goede bomen, klimaatadaptatie en natuurinclusief bouwen.

Voor de ontwikkeling is een BoomEffectAnalyse uitgevoerd. Daarnaast committeert de gemeente Purmerend zich aan de Intentieovereenkomst klimaatbestendige nieuwbouw MRA. Bij de verdere uitwerking van de plannen wordt gekeken hoe zoveel mogelijk natuurinclusief gebouwd kan worden. Het onderhavige bestemmingsplan vormt hierbij geen belemmering.

3.4.8 Bomenlijst

Purmerend heeft een bomenlijst (https://www.purmerend.nl/kaarten/bomenlijst/). Op deze kaart staan de waardevolle bomen van de stad. De kap van deze bomen is alleen toegestaan met een ontheffing op het kapverbod. Om deze waardevolle bomen ook anderszins te beschermen dient bij nieuwe ontwikkelingen - in het geval dat er zich waardevolle bomen in of in de nabijheid van het plangebied bevinden - m.b.t. die beschermde bomen een Bomen Effect Analyse (BEA) conform het handboek Bomen van het norminstituut Bomen te worden uitgevoerd. Een BEA is een gestandaardiseerde beoordeling die alle mogelijke effecten van de bouw of aanleg op het duurzaam voorbestaan van de boom in beeld brengt. Hierin wordt ook omschreven hoe de nadelige effecten tot een minimum kunnen worden beperkt. Bovendien wordt onderzocht wat het meest boomvriendelijke alternatief is. De uitkomsten van die BEA dienen te worden verwerkt in de toelichting op het bestemmingsplan en indien noodzakelijk ook in de regels van het bestemmingsplan (voorwaardelijke verplichting).

Voor de ontwikkellocatie Torenmolen is door Groenadvies Amsterdam bv een BEA gedaan (zie Bijlage 1 Boom Effect Analyse).

Er zijn 61 bomen geïnventariseerd, verdeeld over 11 soorten/variëteiten. De bomen staan voor het merendeel in een bosvak en een enkele boom staat in gazon of heestervak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPTORENMOLEN92022-va01_0009.png"

Op basis van het voorlopig ontwerp, dat ook als basis is gebruikt voor het bestemmingsplan, zijn de effecten op de bomen beoordeeld en worden maatregelen voorgesteld om de bomen te kunnen behouden.

Maatregelen tijdens de planvorming

  • Voor de aanvang van de werkzaamheden, is het aan te raden een Groenwacht of boomdeskundige aan te stellen die betrokken wordt bij de voorbereiding en uitvoering van het plan.
  • Beschermende maatregelen in bestek opnemen
  • De aansprakelijkheid van toegebrachte beschadigingen aan bomen dient in het bestek opgenomen te worden.
  • Rond de boom een onverharde ruimte handhaven. De grootte van deze ruimte is afhankelijk van leeftijd en grootte van de boom.

Maatregelen vóór de bouwwerkzaamheden

  • Voorafgaand aan start werkzaamheden overleg plannen met projectleider, aannemer(s) en groenwacht om voorwaarden, werkwijze, verantwoordelijkheden etc. door te spreken en vast te leggen.
  • Ophoging ter plaatse van de bewortelde zone alleen zoet (zoutarm) straatzand (CROW) en nooit meer dan 15-20 cm dik.
  • Projecteer zo veel mogelijk de openbare verlichting, kabels, leidingen, putten en lozingen van het riool en ondergrondse vuilcontainers buiten de kroonprojectie van de volwassen boom. Daar waar dit niet mogelijk is, dienen dergelijke voorzieningen midden tussen de bomen gepland te worden.

Maatregelen tijdens de bouwwerkzaamheden

  • Neem verhardingen binnen de kroonprojectie handmatig op of volgens aanwijzing groenwacht.
  • De bomen afschermen door middel van een hekwerk gedurende de gehele werkperiode. Als dit niet mogelijk is, kan na overleg met de groenwacht/opdrachtgever worden volstaan met tijdelijke stambescherming.
  • Geen ontgravingen binnen de kroonprojectie, tenzij toegestaan door de groenwacht.
  • Als de groenwacht dit toestaat, wortels vlak en correct afzetten met behulp van een snoeischaar of zaag.
  • In het groeiseizoen geen bronnering of andere onttrekking van grondwater rondom de bomen zonder compensatie. Beregening altijd met zuurstofrijk water. Geen lozingen van afval- en grondwater binnen de bewortelde zone van de boom, ter voorkoming van wortelverstikking.
  • Opslag van en berijding door zwaar materiaal niet toestaan binnen de kroonprojectie/aangelegde groeiplaats in verband risico’s door bodemverdichting. Tijdelijk gebruik van rijplaten is wel toegestaan.

De voorgestelde maatregelen hebben geen gevolgen voor dit bestemmingsplan, maar zijn met name van belang voor de uitwerking van de plannen en de uitvoeringsfase.

3.4.9 Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving Purmerend 2016-2019

De Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving Purmerend 2016-2019 is op 22 december 2015 door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. Deze nota beschrijft de bestuurlijke uitgangspunten en beleidskeuzes over de regelgeving op het gebied van het omgevingsrecht, APV en bijzondere wetten. Op basis van deze uitgangspunten, beleidskeuzes en een uitgevoerde omgevingsanalyse zijn prioriteiten en operationele doelstellingen voor de vergunningverlening, toezicht en handhaving geformuleerd. In de nota wordt ook beschreven op welke wijze de gemeente Purmerend ervoor zorgdraagt dat wet- en regelgeving wordt nageleefd.

De gemeente Purmerend wil een veilige, schone en gezonde woon-, werk- en leefomgeving voor haar burgers en bedrijven. Dat wil de gemeente bereiken door de duurzaamheid, veiligheid en leefbaarheid te vergroten en te waarborgen. Belangrijke waarden hierbij zijn 'schoon, heel, gezond en veilig'. Een servicegerichte, professionele dienstverlening op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving levert hieraan een belangrijke bijdrage. In het collegewerkprogramma 2014-2018 is aangegeven dat de gemeente Purmerend "van buiten naar binnen" werkt. In de aanpak van problemen krijgen de eigen verantwoordelijkheid en betrokkenheid van burgers en bedrijven een belangrijke rol. De gemeente Purmerend zet sterk in op wijkgerichte of gebiedsgerichte handhaving en gaat in gesprek met burgers en bedrijven. Er wordt gehandhaafd met gezond verstand en er wordt niet alleen gekeken naar wat niet mag maar ook naar wat mogelijk is.

Om een veilige, schone en gezonde woon-, werk- en leefomgeving te realiseren zijn de volgende keuzes

gemaakt:

  • kwalitatief goede uitvoering van taken;
  • rechtszekerheid voor burgers en ondernemers;
  • nut en noodzaak centraal;
  • redeneren vanuit oplossingen;
  • gedeelde verantwoordelijkheid;
  • risicogerichte benadering;
  • wijkgericht toezicht;
  • integrale benadering handhaving en beperken toezichtslast;
  • maatwerk bij sanctioneren.

Deze nota is voor een termijn van 3 jaar verlengd, tot 2022, vanwege ontwikkelingen op het gebied van de Omgevingswet en de fusie. De nota is op twee aspecten aangepast, te weten een toevoeging van een vergunningenstrategie en een actualisatie van de sanctiestrategie.

3.4.10 Nota Gebiedsoverstijgende kosten Purmerend (GKP)

Dit bestemmingsplan bevat een of meerdere bouwplannen zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Bro. Voor deze bouwplan(nen) geldt een uit hoofde van de afdeling 'grondexploitatie' van de Wet ruimtelijke ordening (voortaan: Grondexploitatiewet) plicht tot kostenverhaal. Deze plicht houdt in dat de aan bouwplannen gerelateerde kosten van de grondexploitatie verzekerd moeten worden alvorens het bestemmingsplan wordt vastgesteld. Samen met de Grondexploitatiewet geeft specifiek gemeentelijk beleid invulling aan het kostenverhaalbeleid in Purmerend. Het specifieke beleid is neergelegd in de Nota gebiedsoverstijgende kosten Purmerend (GKP) en in 'ad hoc' aanvullingsbesluiten voor een aantal ontwikkelingslocaties. Uit dit gemeentelijke beleid vloeit voort dat onder de te verhalen kosten ook een bijdrage wordt meegenomen voor de kosten van gebiedsoverstijgende infrastructuur en voorzieningen (bovenwijkse voorzieningen, bovenplanse verevening/kosten en bijdragen aan ruimtelijke ontwikkelingen).

Opname van nieuwe ontwikkelingen in dit bestemmingsplan is om deze redenen pas mogelijk als het blijkt dat de kosten van de grondexploitatie verzekerd zijn. Kosten kunnen worden verzekerd wanneer de gemeente deze kosten in haar begroting opneemt, wanneer de gemeente een exploitatieplan vaststelt, of wanneer de gemeente en de particuliere grondexploitant die het bouwplan gaat realiseren een anterieure overeenkomst sluiten. De voorkeur van de gemeente gaat uit naar het verzekeren van de kosten via een anterieure overeenkomst. In hoofdstuk 6 zal concreet worden ingegaan op de vraag hoe de kosten van de grondexploitatie gerelateerd aan de in dit bestemmingsplan opgenomen bouwplan(nen) verzekerd zijn.

3.4.11 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling voor de bouw van 40 woningen/appartementen op de locatie van de voormalige Montessorischool aan de Torenmolen 9, die door dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, is in overeenstemming met de beleidskaders van rijk, provincie, regio en de gemeente Purmerend.

Hoofdstuk 4 Omgevingsanalyse

4.1 Huidige situatie

Plangebied

Het gebouw op Torenmolen 9 heeft gediend als huisvesting voor de Montessorischool. De bouwkundige staat van het schoolgebouw voldoet inmidels niet meer aan de hedendaagse eisen. De Montessorischool heeft daarom inmiddels een ander onderkomen gevonden. In afwachting van de herontwikkeling wordt het gebouw gebruikt als tijdelijk huisvesting voor leerlingen van de basisschool de Klim-op uit het Karekietpark 28-30 en door de Blauwe Zon (dagbehandeling voor autistische kinderen). Voor de Blauwe Zon is een verhuizing aanstaande, zij gaan naar de Weidevenne. Voor basisschool de Klim-op is zicht op een nieuwe locatie, dit wordt nog verder uitgewerkt.

Het gebouw is organisch opgezet heeft een bebouwd oppervlak van circa 1000 m2 en is ongeveer 4 - 5 meter hoog. In totaal is circa 4.300 m2 van het terrein verhard vanwege het gebruik als schoolplein. Het schoolplein is door middel van een hekwerk afsluitbaar van de openbare ruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPTORENMOLEN92022-va01_0010.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPTORENMOLEN92022-va01_0011.png"

Afbeelding: bestaande bebouwing Torenmolen 9 (bron: kavelpaspoort)

Aan de westkant van de voormalige Montessorischool is aan de Torenmolen 7 kinderdagverblijf de Torenmolen gevestigd. De kinderopvang, bedoeld voor kinderen in de leeftijdscategorie 0 - 4 jaar, is van maandag tot en met vrijdag geopend van 7.30 tot 18.30. De speelplaats behorende bij het kinderdagverblijf is in de huidige situatie gesitueerd aan de oostzijde van het gebouw, waar de sociale woningbouw is geprojecteerd. Het gebouw waar het kinderdagverblijf in gevestigd is, is éénlaags met kap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPTORENMOLEN92022-va01_0012.png"

Afbeelding: Kinderdagverblijf De Torenmolen (bron: google maps)

Het plangebied is toegankelijk via een doodlopende aftakking vanaf de Torenmolen en de Koogsingel. De Koogsingel komt op zijn beurt uit op de wijkontsluitingsweg Dominee Martin Luther Kingweg.

Omgeving plangebied

Het plangebied maakt onderdeel uit van de wijk Overwhere. Dit was de eerste naoorlogse uitbreiding van Purmerend en bestaat uit twee delen. Overwhere-Zuid is gebouwd in de jaren 1958-1969. De gemeentegrens met de toenmalige gemeente Kwadijk vormde een belemmering voor verdere ontwikkeling. Vandaar dat eerst de wijk Wheermolen werd ontwikkeld. Na een grenswijziging in 1970 kon Overwhere verder worden uitgebreid aan de noordzijde van Purmerend met Overwhere-Noord. In deze tijd zijn binnen de gemeente Purmerend veel sociale woningen gerealiseerd, onder andere om de woningvraag binnen de gemeente Amsterdam op te vangen. Karakteristiek voor Overwhere Noord is de afwisseling van naoorlogse strokenbouw, kleine flats, eengezinswoningen, twee-onder- één-kapwoningen, bungalows en grote torenflats aan de rand van de wijk die als landmarks dienen.

De wijk Overwhere Noord bestaat uit twee buurten. Het plangebied is gelegen in de buurt Molenkoog. Deze buurt ligt in het noordoosten van Overwhere. Het is een functioneel gemengde buurt met woningen en voorzieningen. De woningen zijn gebouwd tegen het einde van de jaren zeventig. Binnen Overwhere is Molenkoog de woonbuurt met de minste gestapelde woningen.

De buurt is gelegen aan de groene periferie van de stad. De stedenbouwkundige opzet van de buurt is typisch voor de jaren '70 en bestaat uit een hovenstructuur van veelal doodlopende woonstraten en parkeervoorzieningen met daar omheen rijbebouwing.

De rijbebouwing bestaat voornamelijk uit 2 bouwlagen met kap (goot en nok van respectievelijk circa 6 en 9 meter hoog), de voorgevel direct aan de straatzijde en een tuin die grenst aan de achtergevel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPTORENMOLEN92022-va01_0013.png"

Afbeelding: rijbebouwing Torenmolen met links het nog te behouden gebouw waarin het kinderdagverblijf is gevestigd en rechts het te slopen schoolgebouw (bron: google earth)

De kleine woonbuurten worden omzoomd door groen. Ook de woonbuurt waarin het plangebied zich bevindt wordt omgeven door een groene rand, die in dit geval grotendeels bestaat uit het Park de Noord en haar uitlopers. Door de school en het schoolplein wordt de aansluiting met het park geblokkeerd, waardoor de bestaande woningen aan de Torenmolen weinig verbinding hebben met het park.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPTORENMOLEN92022-va01_0014.png"

Afbeelding: Park de Noord (bron: google earth)

4.2 Nieuwe situatie

Het project gaat uit van sloop van het bestaande schoolgebouw en nieuwbouw van 35 appartementen en 5 grondgebonden rijwoningen.

Gelet op de positionering en omvang van de nieuwbouw heeft het plan op voorhand beperkt ruimtelijke effecten op de bestaande woonbebouwing in de omgeving. De nieuwbouw bevindt zich namelijk op voldoende afstand van bestaande bebouwing aan de Torenmolen en doordat er ook sprake is van een beperkte bouwhoogte, die overeenkomt met de bebouwing in de omgeving, zijn er geen relevante effecten te verwachten op het gebied van uitzicht, privacy en/of lichtinval.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPTORENMOLEN92022-va01_0015.png"

Dat wordt hierna toegelicht voor de bestaande bebouwing rondom de nieuwbouw van de woningen:

  • De zijgevel van de meest zuidelijke grondgebonden woning ligt op ongeveer 4 meter afstand van de erfgrens van Torenmolen 59 en op op ongeveer 15 meter afstand van achtergevel. Door de aanwezige erfafscheiding is er vanaf de zijgevel geen sprake van inkijk of vermindering van privacy. De nieuwbouw komt aan de noordkant van de bestaande woningen, zodat er geen gevolgen zijn voor de bezonning.
  • Voor de overige rijwoningen ten zuiden van het parkeerterrein geldt dat door de positionering van de nieuwe woningen geen sprake is van rechtstreekse inkijk en er geen gevolgen zijn voor bezonning.
  • De afstand tussen de tuinen van de 5 grondgebonden rijwoningen in het zuidoostelijk deel van het plangebied en tuinen van de bestaande rijwoningen aan de Torenmolen 33 t/m 43 bedraagt ten minste 40 meter. Het tussengelegen terrein zal worden ingericht als parkeerterrein. Gezien de afstand tot de woningen is er geen sprake van inkijk of vermindering van privacy. Ook zijn er gezien de afstand en de positionering geen gevolgen voor de bezonning van de bestaande woningen.
  • Met een bouwhoogte van maximaal 10 meter sluit de nieuwbouw van de rijwoningen aan op de bouwhoogte van de bestaande woonbebouwing in de omgeving.
  • De 2 appartementencomplexen aan de noordkant van het plangebied krijgen een bouwhoogte van maximaal 14 meter (4 bouwlagen) en nemen in volume iets toe ten opzichte van de bestaande omliggende bebouwing. Deze beperkte schaalvergroting in bebouwing aan de rand van het park draagt bij aan de sociale cohesie in het gebied en markeert het einde van de bebouwde stad. Door uit te gaan van maximaal 4 bouwlagen, blijft de aansluiting met de bestaande bebouwing gehandhaafd en is passend bij de menselijke maat van het gebied.
    Door de ligging ten noorden van de bestaande woonbebouwing zijn er geen gevolgen voor de bezonning. Zie ook paragraaf 5.2 Bezonning.

De toevoeging van in totaal 40 nieuwe woningen leidt niet tot extra verkeersbewegingen ten opzichte van de bestaande situatie (school). Wel zullen de verkeersbewegingen meer verspreid plaatsvinden over de dag. (zie ook paragraaf 5.13 Verkeer en parkeren). De ontsluiting vindt plaats via een nieuw aan te leggen toegangsweg tussen Torenmolen 7 en 33 en de reguliere wegen van de Torenmolen en de Koogsingel, die aansluit op de Martin Luther Kingweg. Ten behoeve van de nieuwbouw worden 53 parkeerplaatsen aangelegd, zodat er geen extra parkeerdruk ontstaat.

Om de bereikbaarheid van het park te bevorderen krijgt het park De Noord nieuwe voetpaden en wordt het verbonden met de wijk door groenzones tussen de nieuwe bebouwing. De speelplek die nodig is voor het kinderdagverblijf komt aan de noordzijde van het bestaande gebouw te liggen en krijgt een natuurlijke uitstraling. Door de speelplek te situeren aan de noordzijde, wordt het speelterrein afgeschermd door de bebouwing van het kinderdagverblijf, waardoor eventuele geluidsoverlast door spelende kinderen voor de bestaande woningen zal verminderen.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden / omgevingsaspecten

5.1 Archeologie

5.1.1 Beleidskader

In de Erfgoedwet, vastgesteld op 1 juli 2016, zijn de regels voor de archeologische monumentenzorg opgenomen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen door een gecertificeerd bureau archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

De gemeente Purmerend heeft in 2009 een eigen archeologisch beleid opgesteld. In 2017 is dit beleid opgegaan in het Erfgoedbeleid Purmerend 2017. Hierbij hoort een archeologische verwachtingskaart. Dit is een voorspellingskaart waarop verwachtingen met betrekking tot de situering van (nog) onbekende archeologische vindplaatsen zijn vertaald in termen van vlakken en zones. Op de kaart worden zones aangegeven met verschillende verwachtingen: hoge, middelhoge of lage verwachting. De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het opstellen van een beleidsadvieskaart, die vervolgens kan worden gebruikt voor de toetsing van ruimtelijke plannen op de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Het bestemmingsplan vormt het belangrijkste instrument voor de archeologische monumentenzorg. Voor gemeenten kunnen de door deskundigen opgestelde archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaarten als leidraad worden gebuikt voor zowel de planologische bescherming van archeologische waarden in het ruimtelijke plan als voor het vaststellen van het benodigde archeologisch onderzoek dat bij voorbereiding van ruimtelijke plannen moet plaatsvinden.

5.1.2 Analyse

Het plangebied valt volgens de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart in een zone waar sprake is van een lage archeologische verwachtingswaarde. Onderzoek is daarom niet nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPTORENMOLEN92022-va01_0016.png"

Archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart (bron: datalab Purmerend)

5.1.3 Conclusie

In het onderhavige bestemmingsplan spelen archeologische waarden niet.

5.2 Bezonning

Voor de locatie Torenmolen 9 is een bezonningsstudie gemaakt, om inzicht te krijgen in de gevolgen van de nieuwbouw op de bezonning van omliggende gronden en percelen (Bijlage 3 Bezonningsstudie). Hierin is het volgende geconcludeerd:

  • In de bestaande situatie is er tijdens de ochtenduren in de lente en herfst lichte schaduwval op de tuinen aan de Torenmolen 33 t/m 43. Dit is maar van een korte duur.
  • De rest van de tijd blijft de schaduwval op eigen terrein en geeft geen hinder aan andere woningen aan de Torenmolen.
  • Vanwege de noordelijke ligging van de nieuwe appartementen en de ruime afstand van de nieuwe rijwoningen ten opzichte van de huidige woningen, is van schaduwval amper sprake.
  • Tijdens de ochtend levert de nieuwbouw schaduwval op het nieuw gesitueerde speelplein van de kinderopvang. Dit wordt niet bezwaarlijk geacht, aangezien de kinderopvang geen baat heeft bij hoge hoeveelheden zonuren op het speelplein.
  • Op 21 juni, de langste dag van het jaar, hebben Torenmolen 57 en 59 tijdens de ochtendzon kans op milde hinder in hun achtertuin van de nieuwbouw. Dit zal echter van korte duur zijn. Rond het middaguur ondervinden beide woningen aan de noordzijde alleen nog milde hinder van de eigen bebouwing.
  • Gelet op het klimaat en het gebruik van de eigen buitenruimte van zowel de nieuwbouw als omliggende bebouwing, wordt aantasting van schaduwval door de nieuwbouw minimaal geacht en is de bezonning ruim voldoende.

Er wordt voor alle bebouwing, zowel nieuw als bestaand, voldaan aan de lichte norm (ten minste 2 mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari - 21 oktober) van TNO.

5.3 Bodemkwaliteit

5.3.1 Beleidskader

Op 7 mei 2020 is het nieuwe bodembeleid vastgesteld door de gemeenteraad. Deze stukken, bestaande uit de “Bodemkwaliteitskaart gemeente Purmerend en “Nota bodembeheer Purmerend”, bevatten de regels om grondverzet binnen Purmerend plaats te laten vinden zonder dat daar extra bodemonderzoek noodzakelijk is. De bodemkwaliteitskaart is gebaseerd op bodemonderzoek, en daarin zijn ook de PFAS- en PFOA-gerelateerde stoffen meegenomen. Daarbij heeft de gemeenteraad ook de Bodemkwaliteitskaart van de gemeente Beemster geaccepteerd als erkend bewijsmateriaal van de bodemkwaliteit. Hierdoor is voor veel locaties uitwisseling van grond tussen Purmerend en Beemster mogelijk zonder extra bodemonderzoek. Het bodembeleid is voornamelijk generiek (wat schoon is, moet schoon blijven). Voor de rijkswegen, spoorbanen en grond in eigendom van het Hoogheemraadschap zijn uitzonderingen daarop gemaakt en is het beleid specifiek (meer grondverzet mogelijk). In Beemster is het beleid voor alle locaties specifiek.

Wat betreft de concrete ontwikkelingen dient in geval van functiewijziging onderzoek te worden verricht naar de bodemkwaliteit.

5.3.2 Analyse

Op de locatie Torenmolen 9 is door Landview een verkennend bodem- en asbest onderzoek uitgevoerd (kenmerk 2020310, 5 maart 2020, zie bijlage 4 Verkennend bodemonderzoek).

Uit het verkennend onderzoek blijkt dat de grond licht verontreinigd is met minerale olie. Deze verontreinigingen op de locatie kunnen worden verklaard door de aangetroffen zintuiglijke verontreiniging met brandstof en het gebruik van minerale olie op de locatie.

Verder is het gehalte aan PFAS licht verhoogd. Afhankelijk van de gemeten waarden valt de grond op de locatie in de klasse "wonen/industrie" of "landbouw/natuur”. Bodemsanering is niet noodzakelijk.

In het grondwater zijn lichte verhogingen van arseen, barium en nikkel aangetroffen. Dit kan mogelijk worden verklaard door de aanwezigheid van zwevende fijne stofdeeltjes in het grondwater, zonder dat daadwerkelijk sprake is van verontreiniging.

De aangetroffen verhogingen zijn dusdanig gering of verklaarbaar uit omgevingsfactoren, dat voor het instellen van een vervolgonderzoek geen aanleiding wordt gezien. Op de locatie bestaan, op grond van de resultaten van dit onderzoek, geen risico's voor de volksgezondheid of de ecologie bij het beoogde gebruik, wonen met tuin.

Op de locatie is geen asbest aangetroffen.

Daarnaast is een apart milieuhygiënisch bodemonderzoek verricht voor de gronden rondom het kinderdagverblijf Torenmolen 7 (zie bijlage 5).

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPTORENMOLEN92022-va01_0017.png"

Afbeelding: ligging onderzoekslocatie bodemonderzoek kinderspeelplaats

Uit dit onderzoek volgt dat:

  • in de bovengrond geen verontreiniging is aangetroffen
  • in de ondergrond een lichte verontreiniging met minerale olie is aangetoond
  • de PFAS gehalten in de bovengrond voldoen aan de bodemfunctieklasse landbouw/natuur.
  • de geanalyseerde grond beoordeeld is als niet-asbesthoudend
  • het grondwater niet verontreinigd is.

De resultaten van dit bodemonderzoek staan de realisatie van een speeltuin niet in de weg. Uit milieuhygiënisch oogpunt bestaan er geen bezwaren met het oog op de ontwikkeling van de locatie.

5.3.3 Conclusie

De bodemkwaliteit is van dien aard dat deze de realisering van het onderhavige bestemmingsplan niet in de weg staat.

5.4 Cultuurhistorische waarden

5.4.1 Beleidskader

In de toelichting van ruimtelijke plannen moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Het doel hiervan is om cultuurhistorische belangen meer te laten meewegen in de ruimtelijke ordening. Hiertoe is op 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waarbij dit voorschrift in artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a is opgenomen.


De in de grond aanwezige waarden komen in paragraaf 5.1 (Archeologie) aan bod, de overige cultuurhistorische aspecen worden in deze paragraaf besproken.

Op 2 november 2017 heeft de gemeenteraad het Erfgoedbeleid Purmerend 2017 vastgesteld. Dit beleid richt zich op het behoud van het Purmerendse erfgoed. Het spreekt de visie uit dat het erfgoed belangrijk is voor de stad. De gemeente heeft vier ambities met betrekking tot het erfgoed:

  • 1. de karakteristieke historische waarden van Purmerend blijven zo veel mogelijk behouden. Dit wil niet zeggen dat erfgoed onaantastbaar is, ontwikkelingen aan en rond cultuurhistorische waarden blijven mogelijk, mits dit gebeurt met respect voor het 'verhaal' van het object;
  • 2. de historische waarden van onze stad worden versterkt door bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen een zichtbare relatie met het erfgoed te leggen. Dit geldt vooral voor locaties in de binnenstad en op bijzondere historische locaties.
  • 3. de kennis over het erfgoed wordt toegankelijker;
  • 4. de gemeente werkt samen met de Purmerendse burgers en ondernemers aan de ambities met betrekking tot het erfgoed.

Bij dit beleid is een Cultuurhistorische Waardenkaart opgesteld, waar al het erfgoed van Purmerend op is afgebeeld.

5.4.2 Analyse

De Cultuurhistorische Waardenkaart toont dat op en in de nabijheid van dit perceel geen sprake is van cultuurhistorische waarden.

5.4.3 Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve effecten op cultuurhistorische waarden aangezien dergelijke waarden niet aanwezig zijn in/rond het plangebied.

5.5 Duurzaamheid

Voor de ontwikkeling van dit plan wordt rekening gehouden met duurzaam bouwen. Er kunnen tal van duurzame maatregelen worden getroffen. Hieronder valt bijvoorbeeld het gebruik van stadsverwarming als een duurzame energievoorziening waardoor gasloos gebouwd kan worden. Daarnaast kunnen de woningen voorzien worden van een sedumdak, dat bijdraagt aan de waterretentie en hittestress in de wijk.

De gehele inrichting moet klimaatbestendig zijn (zo min mogelijk verharding, gevel- en dakbegroeiing, waterretentie, etc.). Het plan zal dan ook volgens het laatste bouwbesluit en de dan geldende BENG norm worden uitgevoerd.Welke maatregelen er getroffen zullen worden en hoe hier aan wordt voldaan, zal pas in een volgende fase duidelijk worden, als de plannen verder uitgewerkt zijn.

5.6 Externe veiligheid

5.6.1 Beleidskader

In het kader van ruimtelijke procedures conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient het aspect externe veiligheid in acht te worden genomen. Het gaat hierbij om risico's ten aanzien van het vervoer, de opslag en het bewerken van gevaarlijke stoffen. De risico's met betrekking tot gevaarlijke stoffen worden geduid in het zogenaamde Plaatsgebonden risico (PR) en het Groepsrisico (GR). Het groepsrisico dient in veelal de meeste ruimtelijke procedures verantwoord te worden. De verantwoording is erop gericht om een weloverwogen besluit te nemen over het van het groepsrisico. Het uiteindelijke besluit is aan het bevoegd bezag.

5.6.2 Analyse

In het kader van externe veiligheid is de Signaleringskaart EV geraadpleegd. Hieruit blijkt dat er in of in de nabijheid van plangebied geen risicovolle inrichtingen liggen. Het project zelf maakt ook geen risicovolle inrichting mogelijk. Ook ligt het plangebied niet in een contour van een transportroute gevaarlijke stoffen of buisleiding. Zie voor planologisch relevante leidingen ook paragraaf 5.12)

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPTORENMOLEN92022-va01_0018.png"

Afbeelding: uitsnede nl.ev-signaleringskaart.nl ter hoogte van plangebied

5.6.3 Conclusie

De wetgeving omtrent externe veiligheid levert geen belemmeringen op voor het onderhavige bestemmingsplan.

5.7 Geluid

5.7.1 Wegverkeerslawaai
5.7.1.1 Beleidskader

Artikelen 76 en 74 van de Wet geluidhinder (hierna Wgh) schrijven voor dat in ruimtelijke plannen, die betrekking hebben op gronden die langs een verkeersweg gelegen zijn, onderzocht dient te worden of op de gevel van gebouwen de maximale toegestane geluidsbelasting niet wordt overschreden.

Langs alle wegen bevinden zich, als gevolg van de Wgh, geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden. Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. De zonebreedte is afhankelijk van een binnen of buitenstedelijke ligging en de hoeveelheid rijstroken van de weg en wordt gemeten uit de rand van de weg. Een naast die rijstrook liggend fietspad ligt dus ook in die zone. Ook een vluchtstrook, niet zijde een rijstrook ligt in de zone. De ruimte boven en onder de weg behoort ook tot de zone.

Voor wegen die zijn ondergebracht in een 30 km/h-gebied geldt geen wettelijke geluidszone en is akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai in nieuwe situaties op grond van de Wgh niet verplicht. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening echter aannemelijk te worden gemaakt dat sprake is van een aanvaardbaar geluidsniveau. Indien dit niet aannemelijk is, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter beheersing van de geluidsbelasting op de gevels noodzakelijk, mogelijk en doelmatig zijn. Bij gebrek aan wettelijke normen kunnen uitsluitend de eerder vermelde voorkeursgrenswaarde en de uiterste grenswaarde uit de Wgh als referentiekader worden gehanteerd.

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De voorkeursgrenswaarde mag in principe niet worden overschreden. Indien uit akoestisch onderzoek blijkt dat deze voorkeursgrenswaarde wel wordt overschreden, is onderzoek naar maatregelen gericht op het verminderen van de geluidsbelasting op de gevels van geluidgevoelige objecten noodzakelijk. Onderscheid wordt gemaakt in maatregelen aan de kant van de bron (bijvoorbeeld geluidsreducerend asfalt), maatregelen in het overdrachtsgebied (bijvoorbeeld geluidsschermen), maatregelen aan de kant van de geluidsontvanger (bijvoorbeeld geluidsdove gevels) of het vergroten van de afstand tussen de geluidsbron en de ontvanger.

Zijn maatregelen onvoldoende doeltreffend, dan wel ontmoeten deze maatregelen overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard, dan kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek tot vaststelling van (een) hogere waarde(n) worden ingediend bij burgemeester en wethouders van de gemeente Purmerend. Deze hogere grenswaarde mag, afhankelijk van de situatie, een bepaalde waarde niet te boven gaan (uiterste grenswaarde). De uiterste grenswaarde voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen langs bestaande wegen in binnenstedelijk gebied bedraagt 63 dB.

Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Voor wegen met een snelheid lager dan 70 km/h geldt een aftrek van 5 dB. Voor wegen met een maximumsnelheid van 70 km/h of meer geldt een aftrek van 2 dB. Op alle in akoestische onderzoeken worden genoemde geluidsbelastingen is deze aftrek toegepast, tenzij anders vermeld

5.7.1.2 Analyse

Het voorliggende bestemmingsplan maakt de realisatie van 40 nieuwe woningen mogelijk. Deze nieuwe woningen liggen binnen de zone van de N244 en de Dominee Martin Luther Kingweg, overgaand in Koogsingel. Onderzocht is of er wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarden, vervolgens of hogere grenswaarden krachtens de Wet geluidhinder kunnen worden aangevraagd en waar zo nodig maatregelen moeten worden toegepast. Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd door Buro Ontwerp en Omgeving, datum 23 november 2021 (zie bijlage 6).

De hoogste geluidsbelastingen van de ontwikkelingslocatie Torenmolen afkomstig van de N244, Dominee Martin Luther overgaand in Koogsingel en de Torenmolen staan in de onderstaande tabel:

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPTORENMOLEN92022-va01_0019.png"

Geluidsbelasting van de ontwikkelingslocatie Torenmolen 9 (bron: Akoestisch onderzoek)

De hoogste geluidsbelasting afkomstig van de N244, Dominee Martin Luther overgaand in Koogsingel en de Torenmolen bedraagt 48, 32 respectievelijk 41 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh. Bij de nieuwe woningen wordt daarmee voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh.

5.7.1.3 Conclusie

De wetgeving inzake wegverkeerslawaai levert geen belemmering op voor dit bestemmingsplan.

5.7.2 Spoorweglawaai
5.7.2.1 Beleidskader

Indien nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszone van een spoorweg mogelijk worden gemaakt, moet onderzoek plaatsvinden naar de geluidsbelasting vanwege deze spoorweg. De zone is afgebeeld op de geluidkaart, te vinden op www.geluidregisterspoor.nl. Grondslag hiervoor is artikel 4.3 Besluit geluidhinder (Bgh).

Binnen deze zone gelden voorkeursgrenswaarden en maximale grenswaarden voor spoorweglawaai (art. 4.9 t/m 4.12 Bgh). Bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarden is vaststelling van een hogere waarde mogelijk, mits de maximale grenswaarde daarbij niet wordt overschreden (art. 4.10 t/m 4.12 Bgh). Hogere grenswaarden worden alleen verleend als maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.

5.7.2.2 Analyse

Het plangebied bevindt zich niet binnen de geluidszone van een spoorweg.

5.7.2.3 Conclusie

Er hoeft voor het onderhavige bestemmingsplan geen onderzoek gedaan te worden naar de invloed van spoorweglawaai.

5.7.3 Industrielawaai

De Wet geluidhinder bepaalt dat indien bij de vaststelling van een bestemmingsplan aan gronden een zodanige bestemming wordt gegeven dat daardoor een industrieterrein ontstaat, daarbij tevens een rond het betrokken terrein gelegen zone wordt vastgesteld, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.

5.7.3.1 Analyse

Het plangebied bevindt zich niet in de geluidszone van een industrieterrein.

5.7.3.2 Conclusie

Er hoeft voor dit bestemmingsplan geen onderzoek gedaan te worden naar de invloed van industrielawaai.

5.8 Geur

5.8.1 Beleidskader

In de Duurzaamheidsagenda van de gemeente Purmerend wordt geen toetsingskader op basis van geurpercentielen gepresenteerd. Als toetsingskader voor het onderwerp geur wordt het geurbeleid van Provincie Noord-Holland gehanteerd.

In het Provinciaal Milieubeleidsplan 2015-2018 van provincie Noord-Holland staat het geurbeleid voor 2015–2018. Het uitgangspunt is de nationale doelstelling van maximaal 12% geurgehinderden en geen ernstige geurhinder.

5.8.2 Analyse

Gezien de aard van het project waarvoor het onderhavige bestemmingsplan wordt opgesteld, speelt geur hier geen rol.

5.8.3 Conclusie

Er hoeft voor het onderhavige bestemmingsplan geen onderzoek gedaan te worden naar mogelijke geurhinder.

5.9 Luchtkwaliteit

5.9.1 Beleidskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een uit een oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Op 15 november 2007 is wet- en regelgeving in werking getreden die tezamen bekend staat onder de naam 'Wet luchtkwaliteit'. Dit is echter geen formele benaming. Op basis van deze wetgeving kunnen ruimtelijk-economische initiatieven worden uitgevoerd als aan één of meer voorwaarden wordt voldaan:

  • grenswaarden niet worden overschreden, of;
  • de luchtkwaliteit per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft, of;
  • het initiatief niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit, of;
  • het initiatief is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

De kern van titel 5.2 van de Wet milieubeheer  (Wm) bestaat uit luchtkwaliteitseisen, gebaseerd op de Europese richtlijnen. Een overzicht van deze luchtkwaliteitseisen is te vinden in het Compendium voor de Leefomgeving. Verder bevat titel 5.2 van de Wm basisverplichtingen op grond van Europese richtlijnen, namelijk: plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. Titel 5.2 van de Wm regelt het zogenaamde Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Daarbinnen werken het rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.

Het uitgangspunt is dat de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden gehaald. In artikel 5.16 lid 1 van de Wm staat opgesomd wanneer een (luchtvervuilend) project toelaatbaar is. Dan moet aannemelijk worden gemaakt, dat het project aan één of een combinatie van de volgende voorwaarden voldoet:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde
  • een project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit
  • een project draagt slechts 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging
  • een project is opgenomen in, of past binnen, het NSL of een regionaal programma van maatregelen.

Voor ruimtelijke projecten geldt uiteraard ook het principe van een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast kan de amvb Gevoelige bestemmingen relevant zijn.

Met het Besluit gevoelige bestemmingen van 1 december 2008, gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer, wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen'- zoals een school of een verzorgingstehuis- in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek noodzakelijk is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg.

Waar in de onderzoekszone de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' niet toenemen. Dit wordt bereikt door op een dergelijke plek de vestiging van bijvoorbeeld een school niet toe te staan. Bij uitbreidingen van bestaande gevoelige bestemmingen is een eenmalige toename van maximaal 10% van het totale aantal blootgestelden toegestaan.

5.9.2 Analyse

Het project waarvoor het onderhavige bestemmingsplan wordt opgesteld draagt niet bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Er worden na de sloop van de voormalige Montessorischool, 40 woningen toegevoegd. Uit toepassing van de NIBM-tool blijkt dat 40 woningen als 'niet in betekenende mate' (NIBM) is aan te merken. afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPTORENMOLEN92022-va01_0020.png"

Naast bovenstaande beoordeling is ook gekeken of in de huidige situatie de luchtkwaliteit voldoende is. Hiertoe is de NSL-monitoringskaart geraadpleegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPTORENMOLEN92022-va01_0021.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPTORENMOLEN92022-va01_0022.png"

Afbeelding: uitsnede NSL-monitoringstool

Uit deze kaart blijkt dat de concentraties stikstofdioxide, fijnstof en zeer fijnstof in 2020 langs de N244 en de Salvador Allendelaan ter hoogte van de Martin Luther Kingweg niet hoger zijn dan 35 microgram per m3.

Voor fijnstof (PM2.5 concentratie) zijn de waarden niet hoger dan 20 microgram per m3. Hiermee bevinden de concentraties stikstofdioxide en fijnstof zich beneden de wettelijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde van 40 microgram per m3. Deze grenswaarde beoogt vooral bescherming te bieden tegen de langetermijneffecten van fijnstof.

5.9.3 Conclusie

De ontwikkeling waarvoor dit bestemmingsplan de kaders biedt draagt niet in betekende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit en daarmee wordt voldaan aan de van toepassing zijnde regelgeving. Ook is in het plangebied de luchtkwaliteit voldoende en levert dat ook geen belemmering op voor de voorgestane ontwikkeling. Er hoeft voor het onderhavige bestemmingsplan geen onderzoek gedaan te worden naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit.

5.10 Milieuzonering

5.10.1 Beleidskader

Milieuzonering legt een relatie tussen de milieuaspecten van een bedrijf - geluid, geur, gevaar en stof - en de omgeving. Daarnaast is de mate waarin een bedrijfstype personen- of goederenverkeer genereert mede bepalend voor de mate van hinder, en dus voor de mogelijkheid tot vestiging of uitbreiding. Bij milieuzonering staan vier vragen centraal:

  • 1. Welke afstand is aanvaardbaar tussen nieuwe bedrijven en nieuwe woningen?
  • 2. Welke afstand is aanvaardbaar tussen nieuwe bedrijven en bestaande woningen?
  • 3. Welke afstand is aanvaardbaar tussen bestaande bedrijven en nieuwe woningen?
  • 4. Mag een concreet bedrijf zich op een bepaalde locatie vestigen?

Voor het opstellen van een milieuzonering hanteert de gemeente Purmerend de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009. Met behulp van richtafstanden wordt bepaald welke afstand aanvaardbaar is.

5.10.2 Analyse

Op het adres Torenmolen 7, direct naast de geprojecteerde nieuwbouw van 21 appartementen, is kinderdagverblijf De Torenmolen gevestigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPTORENMOLEN92022-va01_0023.png"

Afbeelding: locatie kinderdagverblijf en nieuwbouwlocatie

Op basis van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering, geldt voor een kinderdagverblijf een richtafstand van 30 meter ten opzichte van woningen. Hier wordt niet aan voldaan.

Het geluid ven spelende kinderen bepaalt vaak de geluidbelasting in de omgeving. Het bevoegd gezag betrekt het geluid van spelende kinderen bij hun oordeel over het goed woon- en leefklimaat in de ruimtelijke onderbouwing. Bij toetsing aan het Activiteitenbesluit blijft de beoordeling van stemgeluid van spelende kinderen buiten beschouwing.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is door het geluidBuro onderzocht wat de geluiduitstraling van het toekomstige speelplein van het bestaande kinderdagverblijf (KDV), naar de omgeving is (zie bijlage 7). Uit het onderzoek blijkt dat de berekende langtijdgemiddelde geluidniveaus op het toekomstige appartementencomplex nabij het speelpleintje van het KDV hoger zijn dan de richtwaarden van 45 dB(A) die passen bij een rustige woonwijk. Ook zijn de berekende maximale geluidniveaus hoger dan de richtwaarde van 65 dB(A) die kan worden aangehouden voor het maximale geluidniveau bij een rustige woonwijk en de maximale grenswaarde van 70 dB(A). Er wordt niet voldaan aan de richtwaarden voor een goede ruimtelijke ordening en de kans op hinder daar, is groot. Er moet gemiddeld 11 dB gereduceerd worden en de piekniveaus zijn 19 dB te hoog.

Om te zorgen dat sprake kan zijn van een goede ruimtelijke ordening moeten maatregelen worden getroffen. Een mogelijkheid is om de betreffende gevel doof uit te voeren (geen te openen delen), dan valt de gevel buiten de beoordeling.

Geadviseerd wordt om bij gevels met geluidniveaus boven de richtwaarde die passen bij een rustige woonwijk goed naar de indeling van de woning en de gevelwering te kijken.

De plannen zijn nog niet concreet genoeg om te bepalen wat voor de naastgelegen nieuwbouw de meest geschikte oplossing is. Dit is mede afhankelijk van de indeling van de toekomstige woningen, gebruikte materialen aan de gevel, de situering van de entrees.

Ten aanzien van de bestaande bebouwing in de omgeving kan gesteld worden dat door verplaatsen van het buitenterrein van het kinderdagverblijf geen verslechtering optreedt ten opzichte van de huidige situatie. Verwacht wordt zelfs dat eventuele geluidsoverlast minder wordt door de afschermende werking van de bebouwing van het kinderdagverblijf.

5.10.3 Conclusie

In het onderhavige bestemmingsplan speelt milieuzonering een rol. Op korte afstand van het bestaande kinderdagverblijf de Torenmolen is een woonblok geprojecteerd. Hiermee wordt niet voldaan aan de richtafstanden van 30 meter voor een rustige woonwijk, zoals opgenomen in de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering. Uit het akoestisch onderzoek dat gedaan is, blijkt dat voor 5 appartementen de maximaal toegestane geluidsniveaus worden overschreden. Deze overschrijding vindt plaats op werkdagen, gedurende een deel van de dag. In het weekend en in de avonduren is het kinderdagverblijf gesloten en wordt het terrein door middel van een hek afgesloten.

De plannen zijn echter nog niet concreet om in deze fase van het planproces te bepalen wat de meest geschikte oplossing is om mogelijke overlast veroorzaakt door spelende kinderen te beperken. Om te zorgen dat bij de uitvoering van de plannen passende maatregelen worden getroffen om geluidsoverlast veroorzaakt door spelende kinderen te beperken, is in de regels een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

Geluid is derhalve geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

5.11 Natuurwaarden

5.11.1 Beleidskader

In ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat hoe de ontwikkelingen die hierin mogelijk worden gemaakt zich verhouden met de wet- en regelgeving op het gebied van gebieds- en soortenbescherming.

Wet Natuurbescherming

Sinds 1 januari 2017 geldt de Wet natuurbescherming. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Daarmee zijn gebiedsbescherming en soortbescherming bij elkaar gebracht in één Nederlandse wet.

Deze wet beschermt de van nature in Nederland in het wild voorkomende planten en dieren en hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen. De Wet Natuurbescherming wijkt in een aantal opzichten af van de Flora- en faunawet; de strekking is echter hetzelfde. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen). Net als in de Flora en faunawet is de Wet Natuurbescherming een zorgplicht opgenomen, een algemeen geldende fatsoensnorm voor de omgang met flora en fauna. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen zo weinig mogelijk nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben. De soortbeschermingsbepalingen uit de Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (VR) en Habitatrichtlijn (HR) zijn in de Wet Natuurbescherming geïmplementeerd: soorten en vegetatietypen waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, worden beschermd onder de nieuwe Wet Natuurbescherming. Ongeveer 200 soorten verliezen hun bescherming in vergelijking met de eerder vigerende Flora-en faunawet, voornamelijk soorten vaatplanten (muurplanten, orchideeën) en (zee)vissen. De bij de Flora en faunawet gehanteerde gedragscodes blijven bestaan, zij het dat de lijsten met beschermde soorten wijzigen en aangepast moeten worden. Voor soortbescherming in relatie tot ruimtelijke ingrepen is een aantal artikelen in de nieuwe Wet Natuurbescherming van belang:

  • Zorgbeginsel artikel 1.10 en 1.11: net als bij artikel 2 Ffwet is de intrinsieke waarde van soorten vastgesteld in een doelbepaling en geldt voor alle soorten, los van een beschermingsregime, een zorgplicht. Dit zorgbeginsel is vergelijkbaar met de zorgplicht in de Ffwet.
  • Actieve soortbescherming, artikel 1.12: provincies moeten verplicht beleid opstellen voor de bescherming van soorten, specifiek in hun eigen provincie. Dit beleid is nog in ontwikkeling en de inhoud is nog niet bekend.

In de Wet Natuurbescherming worden drie beschermingsregimes onderscheiden:

1. Soorten van Vogelrichtlijn:

Bescherming van alle in het wild levende volgens in de EU, beschreven in artikel 3.1-3.4 van de Wet Natuurbescherming. Dit beleid verandert deels t.o.v. de Ffwet. Hieronder valt ook het begrip "opzettelijk" is bij doden, vangen en verstoring van nesten etc. opgenomen. Hieronder valt ook het begrip voorwaardelijk opzet". De grote verandering is dat verstoring onder de nieuwe wet is toegestaan, mits de staat van instandhouding van de soort maar niet in het geding komt. Degene die de verstoring begaat, moet dan aantonen dat er geen verstoring van wezenlijke invloed is. Verstoren van broedende vogels (op nest) en eieren blijft verboden. De provincie kan hiervoor vrijstellingen maken en ontheffingen verlenen.

2. Soorten van Habitatrichtlijn:

Bescherming van dier- en plantensoorten in artikel 3.5-3.9:

  • A. die strikt beschermd zijn op grond van Habitatrichtlijn bijlage IV, Verdrag van Bern, bijlage I en II, Verdrag van Bonn bijlage I. In het geval van ontheffing of vrijstelling moet aan drie voorwaarden voldaan worden: dat er geen andere bevredigde oplossing bestaat, de handeling noodzakelijk is (diverse redenen mogelijk, waaronder die van groot openbaar belang met redenen van sociale en economische aard) en tot slot alleen wanneer er geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort in haar natuurlijke verspreidingsgebied.
  • B. die streng beschermd zijn op grond van Habitatrichtlijn bijlage V, Verdrag van Bern bijlage III, Verdrag van Bonn bijlage II. Hiervoor moeten maatregelen worden getroffen indien de gunstige staat van instandhouding in het geding is. In geval van ontheffing of vrijstelling moet alleen voldaan worden aan de eis dat de gunstige staat van instandhouding niet in het geding komt. Hiervoor zijn maatregelen verplicht. Ook hier is het opzetvereiste van toepassing, maar in tegenstelling tot vogels is er geen uitzondering dat 'verstoring toegestaan is zolang het niet van wezenlijke invloed is'. Via een AMvB kunnen nadere regels gesteld worden. De provincie kan vrijstellingen maken en ontheffingen verlenen, met in achtneming van de belangen.

3 Andere soorten:

Dit zijn de in de bijlage van artikel 3.10 van Wet Natuurbescherming genoemde soorten. In deze bijlage staan zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten. Onderdeel A bevat de fauna en onderdeel B de flora. Deze lijst is een nationale toevoeging en betreft soorten die in principe een landelijke achteruitgang kennen. In praktijk is deze bescherming lichter en verwacht wordt dat ontheffingen vrij gemakkelijk verkregen kunnen worden, aangezien er niet de zwaardere belangen gelden voor de soorten van de Europese richtlijnen. Ruimtelijke ontwikkeling is een geldig belang voor een ontheffing (artikel 3.10.2 onderdeel a). Opzettelijk verstoren in algemene zin, wordt voor deze groep niet genoemd als verbod. De provincies kunnen voor deze lijst vrijstellingsbesluiten maken. Op dit moment staan ook zeer algemene soorten op deze lijst; mogelijk zal er een vrijstellingsbesluit of AMvB opgesteld worden hoe hier mee om te gaan. De provincie Noord-Holland heeft nog geen lijst met vrijstellingsbesluiten gemaakt.

Natuurnetwerk Nederland

De Provinciale Ruimtelijke Verordening van de provincie Noord-Holland bepaalt dat een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als natuurnetwerk Nederland, strekt tot de bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden. In Purmerend zijn alleen enkele delen van het Purmerbos en een stuk agrarische grond tegen Ilpendam aan, als deel van het NNN aangemerkt. Ook ligt er langs de ringvaart van de Wijde Wormer, waar Weidevenne aan grenst, een dergelijk gebied. Het onderhavige project tast deze waarden niet aan.

5.11.2 Analyse

Gemeentebreed wordt geregeld onderzoek verricht naar de aanwezigheid van beschermde flora en fauna. Deze gegevens worden beschikbaar gesteld via de online applicatie FloraFaunaCheck.nl. Op 21 december 2021 is met behulp van deze applicatie gekeken of de gewenste ontwikkeling gevolgen heeft voor beschermde dier- en plantensoorten (zie bijlage 8)

De conclusie is dat er beschermde soorten aanwezig zijn, waardoor onderhavige ontwikkeling een negatief effect kan hebben op de functie van het gebied voor de in de tabel hieronder vermelde soorten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPTORENMOLEN92022-va01_0024.png"

De soorten en functies die aangetoond zijn, zijn beschermd onder de Wet natuurbescherming.

Wanneer de ingreep negatieve effecten heeft op de soorten en functies, moeten mitigerende maatregelen getroffen worden. Dat zijn maatregelen die erop gericht zijn negatieve effecten op soorten zoveel mogelijk te voorkomen dan wel te verzachten. Als met het nemen van maatregelen niet kan worden voorkomen dat een verbodsbepaling uit de Wet natuurbescherming wordt overtreden, dient een ontheffing aangevraagd te worden.

In een notitie van Regelink (zie bijlage 9) worden de resultaten van het onderzoek, de effecten van de ingreep en de eventueel benodigde handelingen die moeten worden uitgevoerd om negatieve effecten op beschermde soorten zoveel mogelijk te voorkomen dan wel te verzachten beschreven. De randvoorwaarden zijn zoveel mogelijk leidend in de uitwerking van het bouwplan voor het plangebied. Wanneer de randvoorwaarden niet, of niet afdoende, kunnen worden uitgevoerd, zal een ontheffing op de Wet natuurbescherming worden aangevraagd.

Naar aanleiding van jurisprudentie en de daaruit voortkomende gewijzigde regelgeving met betrekking tot de PAS is het voor projecten nodig om na te gaan of sprake is van significant negatieve effecten op nabijgelegen natuurgebieden. Door Buro Ontwerp en Omgeving is onderzoek gedaan naar de stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000 gebied (zie bijlage 10) .

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft ‘Polder Zeevang’ dat op circa 730 meter ten noorden van het projectgebied ligt. Andere Natura 2000-gebieden op minder dan 10 km afstand zijn het ‘Wormer- enJisperveld & Kalverpolder’ (ca. 5,6 km), ‘Markermeer & IJmeer’ (ca. 5,8 km), ‘Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske’ (ca. 6,6 km) en ‘Eilandspolder’ (8,9 km). Op de navolgende kaart is de ligging van het projectgebied ten opzichte van de Natura 2000-gebieden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPTORENMOLEN92022-va01_0025.png"

Het project heeft geen invloed op de in de nabijheid van Purmerend gelegen Natura2000-gebieden.

5.11.3 Conclusie

In het bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen ter bescherming van de in het plangebied aanwezige natuurwaarden.

Gelet op het voorgaande staat de Wet natuurbescherming niet aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg.

5.12 Planologisch relevante leidingen

5.12.1 Beleidskader

Voor ruimtelijke plannen in de omgeving van hogedrukaardgasleidingen en leidingen voor aardolieproducten met een externe veiligheidscontour is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Op grond van dit besluit dienen plannen te worden getoetst aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico (PR) en de oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR).

5.12.2 Analyse

Binnen het plangebied liggen geen planologisch relevante leidingen. Ook in de nabijheid van het plangebied is geen sprake van leidingen die van invloed kunnen zijn op het project.

5.12.3 Conclusie

De wetgeving inzake planologisch relevante leidingen levert geen belemmering op voor het onderhavige bestemmingsplan .

5.13 Verkeer en parkeren

5.13.1 Beleidskader

Het onderhavige ruimtelijke plan heeft invloed op het omliggende wegennetwerk. Het plan genereert verkeer en bovendien zijn er meer parkeerplaatsen noodzakelijk. Het onderhavige plan mag als gevolg van deze invloed het omliggende wegennetwerk niet onevenredig nadelig beïnvloeden. Bovendien dient te worden voldaan aan de parkeernormering.

5.13.2 Analyse

Verkeersgeneratie

In het onderhavige plan worden 40 woningen toegevoegd. Dit heeft een toename van de verkeersgeneratie tot gevolg. Voor de berekening van de toekomstige verkeersgeneratie is gebruik gemaakt van de CROW publicatie 381 “Toekomstbestendig parkeren' (december 2018).

Voor het bepalen van de verkeersgeneratie van een bouwplan moet rekening gehouden worden met de 1) de stedelijkheidsgraad van een gemeente en

2) in welk gebied het bouwplan gerealiseerd wordt.

De gemeente Purmerend is een 'sterk stedelijke' gemeente en het plangebied is gelegen in 'rest bebouwde kom'. De 35 appartementen vallen in de categorie 'huur, appartement, middel/goedkoop'. Hiervoor geldt een kencijfer van minimaal 3,2 tot maximaal 4,0 motorvoertuigbewegingen per woning. Dit geeft een verkeersgeneratie van gemiddeld 126 motorvoertuigbewegingen per etmaal.

Daarnaast worden 5 grondgebonden woningen gerealiseerd. De woningen vallen in de categorie 'koop, huis, tussen/hoek'. Hiervoor geldt een kencijfer van minimaal 6,7 tot maximaal 7,5 motorvoertuigbewegingen per woning en zorgt voor een verkeersgeneratie van gemiddeld 36 motorvoertuigbewegingen per etmaal.

In totaal zal het plan in de nieuwe situatie gemiddeld 162 extra motorvoertuigen per etmaal generen. Deze verkeersbewegingen komen in de plaats van de verkeersbewegingen van de school.

Het aantal motorvoertuigbewegingen veroorzaakt door het halen en brengen van leerlingen bedroeg ongeveer 216 motorvoertuigbewegingen per etmaal, verspreid over 2 haal- en brengmomenten. Uitgangspunt hierbij is dat de school beschikte over 9 leslokalen, circa 30 leerlingen per leslokaal en dat 40% van de leerlingen met de auto naar school wordt gebracht. Op een dag zijn 2 haal en brengmomenten.

Door verwijdering van de school neemt het aantal verkeersbewegingen af met 54 mvt/etmaal. Doordat er nu woningen voor in de plaats komen zal het aantal bewegingen meer verspreid over de dag plaatsvinden.

De Torenmolen heeft in de bestaande situatie een etmaalintensiteit van 1.300 motorvoertuigen per etmaal. Het verkeer zal worden afgewikkeld via de Torenmolen, Koogsingel en de Martin Luther Kingweg. Deze bestaande wegen hebben voldoende capaciteit om het verkeer (inclusief fietsverkeer) zonder problemen te kunnen afwikkelen. De nieuwbouw zelf zal worden ontsloten door de aanleg van een nieuwe weg tussen Torenmolen 7 en 33. Zie onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPTORENMOLEN92022-va01_0026.png"

Afbeelding: aan te leggen ontsluitingsweg nieuwbouw tussen Torenmolen 7 en 33 (gele pijl)

Het aspect verkeersgeneratie vormt derhalve geen belemmering.

Parkeerbehoefte

De parkeerbehoefte van het onderhavige plan wordt berekend aan de hand van de Nota Parkeernormen 2016, vastgesteld op 26 mei 2016. De Nota Parkeernormen doorloopt een parkeertoets die moet vaststellen hoeveel parkeerplekken er nodig zijn ten behoeve van de nieuwe ontwikkeling.

Het plangebied bevindt zich in de zone 'rest bebouwde kom'.

19 nieuw te bouwen woningen vallen onder de categorie 'woning 80-150 m² niet gestapeld/woning 65-120 m² gestapeld'. Hiervoor geldt een parkeernorm van 1,7 parkeerplaatsen per woning.

21 woningen vallen onder de categorie 'woning 40-80 m2 niet gestapeld/woning 40-65m2 gestapeld'. Hiervoor geldt een parkeernorm van 1,5 parkeerplaatsen per woning. Voor de 40 nieuw te bouwen woningen zijn bruto 63,8 parkeerplaatsen nodig.

In het aantal van 63,8 bruto benodigde parkeerplaatsen is een deel voor het parkeren van bezoek. Het aandeel bezoek bestaat uit 0,3 parkeerplaats per woning. In totaal zijn er 12 parkeerplaatsen bestemd voor het bezoek en zijn de overige 51,8 toegekend aan bewoners (het vast gebruik).

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPTORENMOLEN92022-va01_0027.png"

Afbeelding: aan te leggen parkeerplaatsen ten behoeve van de nieuwbouw (bron: kavelpaspoort v8)

Voor het berekenen van de netto parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met het dubbelgebruik van parkeerplaatsen. Dubbelgebruik wordt toegepast omdat de gemeente zo goed mogelijk de openbare ruimte wil benutten. Bewoners zijn namelijk niet altijd op hetzelfde tijdstip thuis en bezoekers komen niet allemaal op hetzelfde moment langs. Hierdoor kunnen parkeerplaatsen optimaal benut worden.

Aan dubbelgebruik zijn in de Nota parkeernormen 2016 percentages gekoppeld. Per functie verschillen de aanwezigheidspercentages.

Voor de functie wonen gelden de volgende aanwezigheidpercentages:

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPTORENMOLEN92022-va01_0028.png"

Bron: Nota parkeernormen 2016

Met behulp van deze percentages wordt de parkeerbehoefte berekend, waardoor er een netto parkeerbehoefte ontstaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPTORENMOLEN92022-va01_0029.png"

Het maatgevende aantal parkeerplaatsen op basis van dubbelgebruik bedraag 56,2.

Voor de school gelden ook parkeernormen. Deze komen te vervallen, omdat het gebouw wordt gesloopt en mogen worden afgetrokken van de nieuwe behoefte. Het gaat hier om een parkeernorm voor het personeel en voor het halen en brengen van schoolkinderen. Vanwege de parkeerdruk in de huidige situatie is besloten om hier alleen de parkeernorm voor personeel in mindering te brengen. Het gaat hier om 6,8 parkeerplaatsen.

Voor de nieuwe ontwikkeling moeten ten minste 49,4 parkeerplaatsen worden aangelegd, afgerond 50. In de plannen voor de nieuwe situatie worden 53 parkeerplaatsen voorgesteld, waarmee het plan voldoet aan het benodigde aantal parkeerplaatsen.

De 10 bestaande parkeervakken worden met de nieuwe inrichting van de openbare ruimte weer teruggebracht. Hiervan komen 6 parkeerplaatsen terug op hun oorspronkelijke plek en worden 4 parkeerplaatsen op acceptabele loopafstand (100 meter voor bewoners, 300 meter voor bezoekers) gerealiseerd, zodat de maatvoering van de straat ter hoogte van Torenmolen 33 - 43 conform richtlijnen kan worden aangepast en passeren van motorvoertuigen mogelijk is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPTORENMOLEN92022-va01_0030.png"

Afbeelding: situering bestaande parkeerplaatsen na herinrichting openbare ruimte

Parkeren vormt geen belemmering.

5.13.3 Conclusie

Door de beoogde ontwikkeling, waarin de school verdwijnt en nieuwbouw van woningen wordt gerealiseerd, neemt het aantal verkeersbewegingen met 54 mvt/etmaal af. Door de komst van de woningen zal het aantal bewegingen wel meer verspreid over de dag plaatsvinden. Het verkeer zal worden afgewikkeld via de Torenmolen, Koogsingel en de Martin Luther Kingweg. Deze bestaande wegen hebben voldoende capaciteit om het verkeer (inclusief fietsverkeer) zonder problemen te kunnen afwikkelen. De nieuwbouw zelf zal worden ontsloten door de aanleg van een nieuwe weg tussen Torenmolen 7 en 33. Het aspect verkeersgeneratie vormt derhalve geen belemmering.

In totaal wordt voorzien in 53 parkeerplaatsen, waarvan 5 parkeerplaatsen op eigen terrein (bij de grondgebonden woningen). De 10 bestaande parkeerplaatsen worden in aantal weer teruggebracht. Alleen zijn deze anders in de wijk gesitueerd. Parkeren vormt geen belemmering.

5.14 Water

5.14.1 Beleidskader

Nota Waterbeleid 21e eeuw

Op basis van beleid dat voortkomt uit de nota 'Waterbeleid 21e eeuw' is een watertoetsproces ingesteld bij de ruimtelijke planvorming. Het watertoetsproces heeft tot doel om elkaar vroegtijdig te informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van het belang van water en dit in ruimtelijke plannen gestalte te geven. Een watertoetsproces leidt onder andere tot een waterparagraaf in het plan. De diepgang van de watertoets en de inhoud van de waterparagraaf kan verschillen naar de aard van de planvorming. De watertoets moet er voor gaan zorgen dat er bij de inrichting van ons land bewust rekening wordt gehouden met water. De waterbeheerder en initiatiefnemer nemen daarvoor samen de waterhuishoudkundige doelstellingen zichtbaar en evenwichtig mee bij alle ruimtelijke plannen of ingrepen.

Naast de in de toelichting genoemde Watertoets is er in de Nota 'Waterbeleid 21e eeuw' (Commissie Tielrooij, 2000) het principe van 'Vasthouden - Bergen - Afvoeren' als ordeningsprincipes geïntroduceerd. Dit is bedoeld om het watersysteem op een duurzame en robuuste manier in te richten, teneinde de burgers een prettige en veilige leefomgeving te bieden.

Nationale Waterplan 2016-2021

In het Nationale Waterplan staan vijf ambities centraal. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven. Deze ambitie wordt vooral ingevuld door onze veiligheidsnormen tegen overstroming te vernieuwen. Het kabinet kiest voor een grotere inzet op verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics). Dit zorgt er voor dat de Nederlandse wateren schoon en gezond zijn en er genoeg zoet water is. Verder wil het kabinet dat Nederland klimaatbestendig en waterrobuust wordt ingericht, dat Nederland een gidsland is en blijft voor watermanagement en -innovaties. Dat is gunstig voor onze economie en ons verdienvermogen. Tot slot wil het kabinet dat Nederlanders waterbewust leven. Deze ambities moeten gezamenlijk ingevuld worden door iedereen die werkt aan de ruimtelijke inrichting van Nederland: alle overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen. Water en ruimtelijke ordening zijn dus steeds meer met elkaar verweven. In het verleden werd water vooral geplooid naar de wensen van inrichters en gebruikers. Steeds vaker verschijnt waterproblematiek in de actualiteit.

De hoogwatersituaties van de afgelopen jaren, maar ook verdrogingsverschijnselen, hebben aangetoond dat water een belangrijk aspect is bij ruimtelijke ordening. Daarom moet men water beter inbedden in ruimtelijke plannen. Ook vraagt klimaatverandering om ruimtelijke aanpassingen. Denk hierbij aan zeespiegelstijging, hogere afvoeren van rivieren en hevige regenbuien en perioden van droogte. Het wateraspect moet men zo vroeg mogelijk betrekken bij ruimtelijke planvorming.

In structuurvisies en bestemmingsplannen staat de wettelijke verplichting om de gevolgen voor water af te wegen via de watertoets. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moeten planners rekening houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Het proces van de watertoets voorziet erin dat rekening wordt gehouden met de eisen zoals die vanuit het waterbeheer worden gesteld. Dit is niet alleen van belang voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem. Het is ook belangrijk om zoveel mogelijk te voorkomen dat er problemen met water ontstaan nadat men heeft gebouwd. Tenslotte moet men in de waterparagraaf van zowel structuurvisies, bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen verantwoorden hoe het plan rekening houdt met: waterkwantiteit, waterkwaliteit, oppervlaktewater, grondwater, afvalwater en de landschappelijke aspecten van water.

Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.

Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

5.14.2 Analyse

In het kader van dit bestemmingsplan is overleg opgestart met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) door middel van het digitaal watertoetsformulier. De aanvraag is gedaan op dinsdag 21 december 2021 en geregistreerd onder kenmerk 00002933. In deze digitale watertoets is aangegeven dat een zogenaamde korte procedure moest worden gevolgd, vanwege de beperkte belangen van het hoogheemraadschap bij dit plan. Dat wil zeggen dat de waterbeerder (HHNK) kan volstaan met een standaard advies en dat geen overleg noodzakelijk is.

Peilgebied

Het plangebied is gelegen in peilgebied 5741-1 in polder De Koog. Het ter plaatse geldende streefpeil is NAP -2,04. Het gebied watert af middels een stelsel van secundaire en primaire waterlopen.

Verhardingstoename

De verhardingstoename bedraagt minder dan 800 m2. Het gaat hierbij om alle verharding die leidt tot versnelde afvoer van hemelwater, zoals trottoir, parkeerplaatsen en dakoppervlakte van gebouwen. Compensatie is niet nodig.

Klimaat(adaptatie)

De verandering van het klimaat heeft gevolgen voor de veiligheid, de economie en de gezondheid van inwoners. De hevige buien veroorzaken hinder, schade en overlast. De droogte brengt weer andere problemen voor mens en dier. Het is daarom nodig om onze leefomgeving aan te passen aan deze extreme weersomstandigheden.

Het uitgangspunt is om zoveel mogelijk water te bergen tijdens extreme buien en het vervolgens weer kunnen gebruiken in droge perioden. Er geldt geen verplichting voor watercompensatie bij een verhardingstoename onder de 800 m2, maar er wordt geadviseerd om bij de uitwerking van de plannen alsnog na te denken over watercompensatie en een robuuste inrichting, zoals bijvoorbeeld wadi's, waterpasserende verharding of opslag in ondergrondse voorzieningen, bijvoorbeeld onder de weg. Zie ook de paragrafen 3.4.5 en 5.5

Riolering

Het hoogheemraadschap is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het oppervlaktewater. Het uitgangspunt is dat huishoudelijk afvalwater en hemelwater van schone oppervlakken gescheiden worden. Gezien de ligging van de nieuwbouw wordt verwacht dat het afvalwater zal worden aangesloten op gemeentelijke riolering.

Het hemelwater kan direct afgekoppeld worden naar watergangen nabij het plangebied. Voor een lozing op het oppervlaktewater moet op grond van de Waterwet een vergunning worden aangevraagd of moet een melding worden gedaan. De gemeente is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het afstromende hemelwater.

Met betrekking tot het afstromend hemelwaterwater wordt aangeraden om terughoudend om te gaan met uitlogende materialen zoals koper, lood en zink. Indien uit architectonische overwegingen gekozen wordt voor bijvoorbeeld een zinken dak, kan een zuiverende voorziening noodzakelijk zijn.

Watervergunning

Voor werkzaamheden in, onder, langs, op, bij of aan oppervlaktewater, waterkeringen en wegen in het beheer van het hoogheemraadschap en het aanleggen van =800 m² verharding is een watervergunning of ontheffing van het hoogheemraadschap nodig. Afhankelijk van de complexiteit van aanvraag en/of werken is het belangrijk om hierover in een vroeg stadium overleg te starten, zodat onderzoeken tijdig kunnen worden gestart en wordt voorkomen dat onnodige onderzoeken worden gedaan.

5.14.3 Conclusie

Water vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

5.15 Milieu-effectrapportage

5.15.1 Beleidskader

Voor bepaalde grootschalige ontwikkelingen op het gebied van woningen, bedrijvigheid en infrastructuur dient op grond van het Besluit milieu-effectrapportage 1994 een milieu-effectrapportage (mer) opgesteld te worden. Hierin moet worden aangegeven wat de gevolgen zijn van de ontwikkelingen voor het milieu. In het Besluit mer is aangegeven in welke gevallen er onderzoek gedaan moet worden. Afhankelijk van de grootte van het project zijn er drie mogelijkheden:

  • 1. bij een project dat voorkomt in onderdeel C van de bijlage van het Besluit mer en boven de daar genoemde drempelwaarden uitkomt, geldt een directe mer-plicht. In dat geval dient een mer opgesteld te worden. Dit geldt ook voor een project die onder de drempelwaarden genoemd in onderdeel C blijft, maar boven de drempelwaarden die in onderdeel D gegeven worden ligt en waarvoor een (kaderstellend) bestemmingsplan opgesteld wordt.
  • 2. indien er geen directe mer-plicht geldt, kan er wel een vormvrije mer-beoordelingsplicht gelden. Dit geldt voor projecten die in onderdeel D genoemd worden en niet boven onder de drempelwaarde uitkomen. Hierbij moet worden onderzocht of er sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Er gelden geen vormvereisten, maar wel inhoudelijke vereisten: de criteria uit bijlage III van de Europese richtlijn moeten in acht worden genomen. Als de uitkomst is dat het uitgesloten is dat er belangrijke gevolgen voor het milieu zijn, dan dit moet in de toelichting van het bestemmingsplan worden gemotiveerd. Zijn belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu niet uitgesloten, dan geldt een mer -plicht.

Van een directe mer-plicht zal in Purmerend vrijwel nooit sprake zijn. Van een mer -beoordelingsplicht kan sprake zijn bij een stedelijk ontwikkelingsproject, oftewel de bouw van woningen, kantoorgebouwen of andere stedelijke voorzieningen. Hier moet worden beoordeeld of er belangrijkse nadelige gevolgen voor het milieu kunnen optreden. Hoe verder het project van de drempelwaarde af ligt, hoe kleiner de nadelen voor het milieu zullen zijn.

5.15.2 Analyse

De voorgenomen activiteit is niet opgenomen in onderdeel C van het Besluit mer en is daarom niet aan te merken als een activiteit waarvoor een directe m.e.r.-plicht bestaat. Het is wel opgenomen in onderdeel D (categorie D.11.2) van bijlage II van het Besluit mer De activiteit betreft een stedelijk ontwikkelingsproject, maar valt ruimschoots onder de drempelwaarden die hier genoemd worden.

  Activiteiten   Gevallen   Besluit  
D.11.2   De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.   In gevallen waarin de activiteit betrekking
heeft op:
1: een oppervlakte van 100 hectare of meer,
2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of
meer woningen omvat, of
3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000
m2 of meer.  
De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening --> het
bestemmingsplan  

Dit betekent dat kan worden volstaan met een vormvrije mer-beoordeling. Een aanmeldnotitie MER is niet noodzakelijk, aangezien het bevoegd gezag zelf initiatiefnemer is.

5.15.3 Conclusie

Uit de effecten die zijn beschreven in voorgaande paragrafen en hoofdstukken kan worden geconcludeerd dat als gevolg van onderhavige ontwikkeling, er geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu en de omgeving waarbinnen de herontwikkeling plaatsvindt. Geconcludeerd wordt dat er geen MER noodzakelijk is.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

De gemeente mag op basis van de Wet ruimtelijke ordening alleen meewerken aan planontwikkelingen die haalbaar en uitvoerbaar zijn. Ingevolge artikel 3.1.6 Bro dient de toelichting van een bestemmingsplan inzichten te bevatten over de uitvoerbaarheid van een plan.

6.1 Privaatrechtelijke uitvoerbaarheid

De gronden zijn eigendom van de gemeente. Naar aanleiding van het sociaal woonakkoord Purmerend 2030 wordt verkoop aan een van de woningcorporaties onderzocht.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw daarvan planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is en er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld.

De grond is in eigendom van de gemeente. Voor de ontwikkeling heeft de gemeente een grondexploitatie opgesteld. In een grondexploitatie zijn alle aan het project verbonden kosten en opbrengsten opgenomen. Het kostenverhaal, waaronder ook de plankosten voor de bestemmingsplanwijziging, wordt gedekt door de opbrengsten uit de grondverkoop. Hierdoor kan gesteld worden dat het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Een exploitatieplan is derhalve niet nodig. De vastgoedontwikkeling zal aanvangen nadat de gronden zijn verkocht en geleverd aan de koper.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.3.1 Algemeen

In deze paragraaf wordt ingegaan op het draagvlak dat in de maatschappij en bij andere (overheids-) instanties leeft voor de ontwikkeling. Het moet aannemelijk zijn dat er voldoende draagvlak is, waarbij opgemerkt wordt dat het is niet mogelijk is iedereen tevreden te stemmen. Bij het tegen elkaar afwegen van de diverse belangen kan het altijd mogelijk zijn dat één belang minder gewicht wordt toegekend dan het ander.

6.3.2 Communicatie

In de raadsvergadering van 26 september 2019 heeft de gemeenteraad ingestemd met de plannen voor deze locatie. Daarna is een participatieproject gestart, waarbij op diverse momenten contact is geweest met omwonenden.

  • 12 december 2019: bewonersavond, waarop de plannen met de omwonenden zijn gedeeld. Tijdens deze avond zijn verschillende varianten getoond en konden de bewoners meedenken over de plannen.
  • 21 september 2020: bewonersavond voor het presenteren van de plannen.
  • 26 november 2020: brief verstuurd naar omwonenden met beantwoording van de vragen die tijdens de bewonersavond zijn gesteld.
  • 3 en 11 februari 2021: omwonenden hebben kunnen inspreken bij de commissie Stedelijke Ontwikkeling en Beheer (SOB). Vervolgens besprak de commissie op donderdag 4 maart alle binnenwijkse ontwikkellocaties.
  • 25 maart 2021: de gemeenteraad is akkoord gegaan met de plannen voor het ontwikkelen van extra woningen (op sommige locaties aangevuld met een maatschappelijke instelling/zorglocatie) in de verschillende wijken van Purmerend, waaronder de Torenmolen

Het voorliggende bestemmingsplan biedt de kaders voor deze ontwikkeling. Parallel aan de bestemmingsplanprocedure vindt overleg plaats met omwonenden over de uitwerking van de bouwplannen en de inrichting van de openbare ruimte.

6.3.3 Overleg ingevolge artikel 3.1.1 Bro

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat een bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een ruimtelijk plan, daarbij overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Artikel 3.1.6 Bro bepaalt daarnaast dat in de toelichting de uitkomsten van dit overleg worden beschreven.

In het kader van het vooroverleg is het voorontwerpbestemmingsplan voor advies voorgelegd aan het hoogheemraadschap (zie hoofdstuk.5.14). Dit heeft niet geleid tot een aanpassing van het bestemmingsplan Torenmolen. Het hoogheemraadschap heeft aangegeven geen op- en aanmerkingen te hebben.

6.3.4 Inspraak ingevolge Algemene inspraakverordening gemeente Purmerend

De Algemene Inspraakverordening van de gemeente Purmerend bepaalt dat elk bestuursorgaan ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden kan besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het onderhavige geval heeft voorafgaand aan het bestemmingsplan uitgebreid participatie plaatsgevonden.

Uit het participatietraject kwam naar voren dat bewoners zich zorgen maken over de potentiële bouwhoogte (geen hoogbouw), de afbreuk van hun privacy/zicht in hun tuinen en het grootschalige bouwverkeer. De toezegging is dan ook gedaan om hier zo veel als mogelijk rekening mee te houden en overlast te beperken. Ook parkeeroverlast werd veelvuldig genoemd. Door voldoende parkeerplaatsen toe te voegen, wordt gehoor gegeven aan de overlast.

6.3.5 Overleg ingevolge artikel 3.8 Wro

Artikel 3:8 Wro bepaalt dat op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Deze afdeling bevat bepalingen rond de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure. Het ontwerp van dit bestemmingsplan heeft ter inzage gelegen van maandag 29 augustus 2022 tot en met maandag 10 oktober 2022. De kennisgeving is in het Gemeenteblad van 25 augustus 2022 geplaatst. Er zijn geen zienswijzen ontvangen.

Hoofdstuk 7 Juridische planbeschrijving

Dit hoofdstuk bevat de toelichting op de gekozen planvorm, die van een gedetailleerd bestemmingsplan met waar mogelijk flexibiliteit om de gewenste ontwikkeling te kunnen realiseren. Tevens geeft het inzicht in de overwegingen die aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen.

7.1 Planvorm

Het onderhavige plan voorziet in een actueel en adequaat juridisch kader voor ontwikkeling en beheer van het plangebied. Het is een plan op basis van artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening, opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).

Omdat de plannen voor deze locatie vrij concreet zijn, is gekozen voor een gedetailleerde planvorm. Deze planvorm maakt het mogelijk alle gewenste functies in het plangebied te voorzien van een duidelijke bestemmingsregeling waarmee kaders geboden worden voor de gewenste ontwikkeling. Daarnaast is er een zekere mate van flexibiliteit, door binnen de bestemmingen verschillende functies mogelijk te maken.

Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het direct mogelijk is om met het bijbehorende renvooi (verklaring van de bestemmingen) te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied gegeven zijn. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft omtrent de in acht te nemen horizontale en verticale maten. In de bijbehorende regels zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de gebruiksbepalingen alsmede de eventuele afwijkingsmogelijkheden te vinden.

Voor een goede ruimtelijke ordening is het noodzakelijk dat de in het bestemmingsplan gestelde regels zodanig zijn opgesteld dat deze (goed) te handhaven zijn. Het gemeentebestuur is van oordeel dat de regels in het onderhavige plan voldoen aan deze eis.

7.2 Bestemmingsregeling

Dit bestemmingsplan geeft de kaders voor de herontwikkeling van de voormalige montessorischool aan de Torenmolen 9 naar woningbouw. Het naastgelegen kinderdagverblijf blijft behouden. Een aantal regelingen is hieronder toegelicht.

Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

De grote eenheden groen met een structurerende functie en kleinere op zichzelf staande groeneenheden, zoals park De Noord, die belangrijk zijn voor de woonkwaliteit en waar flexibiliteit bij de inrichting van de openbare ruimte minder noodzakelijk is, zijn bestemd als Groen. Kleine stukjes siergroen vallen onder de bestemming Verkeer-2. Binnen de bestemming Groen is een beperkt aantal gebruiksvormen toegestaan, zoals groen, voet- en fietspaden, water, speelvoorzieningen, afvalverzamelplaatsen, nutsvoorzieningen en kunstobjecten. Er mogen binnen deze bestemming in principe slechts bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Uitzondering hierop zijn gebouwen voor nutsvoorzieningen.

Objecten van beeldende kunst zijn toegestaan tot een hoogte van zes meter. Burgemeester en wethouders kunnen binnenplans afwijken om objecten tot een hoogte van maximaal vijftien meter toe te staan.

Op/onder de gronden in de openbare ruimte is het plaatsen van ondergrondse containers toegestaan.

Artikel 4 Maatschappelijk

Kinderdagverblijf De Torenmolen, gevestigd aan Torenmolen 7, is als zodanig bestemd met de bestemming Maatschappelijk. Binnen deze bestemming is ook onderwijs toegestaan.

Artikel 5 Tuin - 1

De bestemming Tuin - 1 is toegepast voor de gronden die als tuin zullen worden gebruikt bij de grondgebonden woningen en waarop alleen vergunningsvrije bebouwing als bedoeld in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht is toegestaan.

Artikel 6 Verkeer - 2

De bestemming Verkeer-2 wordt toegekend aan wegen met een verkeers- of verblijfsfunctie. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan, zoals parkeren, het verzamelen van huisvuil, groen- en waterpartijen en kleine nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen en dergelijke.

Artikel 7 Wonen

De gronden met de bestemming Wonen zijn bestemd voor de bewoning door personen en de daarbij behorende voorzieningen, zoals parkeerplaatsen, tuinen en erven en de daarin geplaatste erfbebouwing (schuren, carports, bergingen etc.), erf- en terreinafscheidingen, tuinmeubilair, speeltoestellen, water en nutsvoorzieningen.

Aan-huis-verbonden beroepen, (kleinschalige) bedrijvigheid en bed & breakfast zijn toegestaan, zolang de woonfunctie in overwegende mate aanwezig blijft en er geen onevenredige hinder voor de omgeving optreedt.

Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Het doel van deze bepaling is te voorkomen dat grond die al in aanmerking is genomen of betrokken is bij het verlenen van een vergunning niet nog een keer wordt betrokken bij een aanvraag om omgevingsvergunning. Hierdoor wordt voorkomen dat met gebruikmaking van privaatrechtelijke overeenkomsten, de publiekrechtelijke regels worden ondergraven.

Artikel 9 Algemene bouwregels

In dit artikel worden regels gegeven voor bouwwerken die op twee of meer bestemmingen van toepassing zijn.

Ondergronds bouwen

Bouwen beneden peil is in beginsel niet toegestaan. Bij omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken als wordt aangetoond dat het ondergronds bouwen geen negatieve gevolgen heeft voor de grondwaterstromen en er schriftelijk advies gevraagd is aan de waterbeheerder.De regels die van toepassing zijn op bovengrondse bouw zijn ook van toepassing op ondergrondse bouw. Het onderhavige bestemmingsplan verbindt daar de regel aan dat qua diepte ondergrondse bouw beperkt moet blijven tot ten hoogste één bouwlaag.

Beschermen bomen
Een belangrijk punt bij het bouwen is dat geen onevenredige negatieve effecten zullen optreden op de in het plangebied aanwezige bomen. Het gaat hierbij om bronbemaling en voorbereiding van de bomen voorafgaand aan start bouwwerkzaamheden om te zorgen dat de bomen niet beschadigd worden. Bij het uitvoeren van de werkzaamheden is het Handboek Bomen 2018 leidend. Hier kan in overleg van afgeweken worden

Natuurwaarden

Bouwen is slechts toegestaan onder de voorwaarde dat is aangetoond dat bouwen niet leidt tot significant negatieve effecten op beschermde soorten en functies onder de Wet natuurbescherming of als een ontheffing van de Wet natuurbescherming is verleend.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksbepaling is opgenomen wat onder verboden gebruik van de gronden wordt verstaan. Bij het bouwen of aanleggen van een nieuwe functie of voorziening moet in principe op eigen terrein gezorgd worden voor voldoende parkeerplaatsen. Hiervoor is een parkeernorm opgenomen, gebaseerd op de Nota Parkeernormen gemeente Purmerend 2016.

Artikel 12 Overgangsrecht

Dit artikel betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit in werking treedt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit in werking treedt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.