Plan: | Reparatie Wheermolen 2012 - tankstation en groenstroken 2016 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0439.BPREPWM2012-va01 |
Aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan is de uitspraak van de Raad van State van 15 januari 2014 inzake het bestemmingsplan 'Wheermolen 2012'. Met deze uitspraak heeft de Raad van State het vaststellingsbesluit vernietigd met betrekking tot het plandeel met de bestemming 'Bedrijf' ter plaatse van het LPG-tankstation aan het J.F. Kennedyplein 30 en een drietal plandelen met de bestemming 'Verkeer - 2'. Daamee is voor de vernietigde plandelen het (voorheen geldende) bestemmingsplan 'Wheermolen 1980' (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 november 1981 en goedgekeurd door gedeputeerde staten op 26 oktober 1982) en de verleende vrijstelling voor de realisatie van het appartementencomplex De Botterhoek aan de Botterstraat (uit 1994) komen te herleven. Op basis van het bestemmingsplan 'Wheermolen 1980' is ter plaatse de verkoop van motorbrandstoffen inclusief LPG toegestaan.
Nu de gewijzigde afstanden in de Revi (Regeling externe veiligheid inrichtingen) voor nieuwe situaties per 29 juni 2016 in werking zijn getreden, ter plaatse van het LPG-tankstation geen sprake is van een onaanvaardbaar veiligheidsrisico en het gemeentebestuur veel waarde hecht aan actuele èn digitale planologische regelingen is het voorliggende bestemmingsplan voorbereid om de bestaande feitelijke situatie vast te leggen ter plaatse van de vernietigde plandelen.
Het plangebied betreft het perceel J.F. Kennedyplein 30, gelegen ten noordoosten van het wijkwinkelcentrum Makado (meest zuidelijk gelegen rode vlak op onderstaande afbeelding) en een drietal groenstroken ten noorden van de Henri Dunantstraat (overige rode vlakken).
Figuur 1: Indicatie van de ligging van het plangebied
In hoofdstuk 2 wordt de uitspraak van de Raad van State geduid en tevens de gewijzigde context geschetst. In hoofdstuk 3 wordt voor het bestemmingsplan de relevante beleidscontext weergegeven. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de relevante randvoorwaarden en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan en in hoofdstuk 6 wordt toelichting gegeven op de gekozen planvorm en de bestemmingsregeling.
Met de uitspraak van 15 januari 2014 inzake het bestemmingsplan 'Wheermolen 2012' - als bijlage bij de toelichting gevoegd - heeft de Raad van State het vaststellingsbesluit vernietigd met betrekking tot het plandeel met de bestemming 'Bedrijf' ter plaatse van het LPG-tankstation aan het J.F. Kennedyplein 30 en een drietal plandelen met de bestemming 'Verkeer - 2'. In de paragrafen 2.1 en 2.2 wordt hier nader op ingegaan.
In 2005 is door het voormalige Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) en de LPG-sector een Convenant LPG-autogas (hierna Convenant) getekend. In dit convenant zijn verschillende maatregelen opgenomen om knelpunten met betrekking tot de externe veiligheid rond LPG-tankstations op te lossen. De belangrijkste veiligheidsmaatregel was het realiseren van hittewerende coating op LPG-tankwagens. Uit onderzoeken van TNO blijkt dat hiermee de kans op een BLEVE (kokende vloeistof-gasexpansie-explosie) aanzienlijk wordt verkleind dan wel vertraagd. In ruil daarvoor zou het Ministerie de in acht te nemen veiligheidsafstanden tussen LPG-tankstations en (beperkt) kwetsbare objecten in de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) verkleinen.
Vooruitlopend op de verankering van de verkleinde veiligheidsafstanden voor alle LPG-tankstations, zijn in 2007 de verkleinde afstandseisen voor bestaande situaties in de Revi opgenomen (Stcrt. 2007, nr. 66). Hiermee werd voorkomen dat LPG-tankstations die na inachtneming van de veiligheidsmaatregelen wel aan de verkleinde afstandseisen konden voldoen, gesaneerd moesten worden. De juridische verankering van de verkleinde afstandseisen voor nieuwe situaties liet echter nog op zich wachten.
Met het bestemmingsplan 'Wheermolen 2012' werd - overeenkomstig de publicatie Informatieblad 'Implementatie Convenant LPG-autogas 2005' van het Ministerie van VROM - geanticipeerd op de nieuwe afstanden in de Revi. Omdat deze nieuwe afstanden ten tijde van de procedure tegen het bestemmingsplan 'Wheermolen 2012' nog geen geldend recht was, was het volgens de Raad van State niet mogelijk op deze nieuwe afstanden te anticiperen. Derhalve is het bestemingsplan 'Wheermolen 2012' ter plaatse van het LPG-tankstation vernietigd.
Op 29 juni 2016 is een totaalpakket aan maatregelen in werking getreden, waarmee alsnog de veiligheidsafstanden in de Revi voor alle LPG-tankstations zijn verkleind. Het totaalpakket aan maatregelen bestaat uit:
Ad 1.
Door de gewijzigde Revi gelden de verkleinde veiligheidsafstanden ook voor LPG-tankstations in nieuwe situaties. Van een nieuwe situatie is sprake als een besluit wordt genomen, zoals genoemd in artikel 5, eerste lid, van het Bevi. Hieronder valt onder andere het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu. Met deze wijziging van de Revi is het juridisch vacuüm opgelost dat was ontstaan voor LPG-tankstations als de onderhavige aan het J.F. Kennedyplein die wel aan de veiligheidsafstanden voor bestaande situaties konden voldoen, maar niet aan de veiligheidsafstanden voor nieuwe situaties. De verkleinde veiligheidsafstanden gelden met de wijziging van de Revi voor alle situaties.
Ad 2.
De Safety Deal is een overeenkomst gesloten tussen de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu en de Vereniging Vloeibaar Gas. In de Safety Deal wordt onder andere verwezen naar de Nederlands Technische Afspraak (NTA 8820) die voor hittewerende bekleding is ontwikkeld. Daarnaast verbindt de VVG zich ertoe dat hun leden enkel bevoorraden met LPG-tankwagens, voorzien van hittewerende coating. Ook ondersteunende partijen, zoals de BOVAG en de BETA, hebben de Safety Deal ondertekend en zullen zich inspannen voor realisatie van de Safety Deal. Hiermee is verzekerd dat alle Nederlandse LPG-tankstations worden bevoorraad met LPG-tankwagens die zijn voorzien van hittewerende coating.
Overigens zijn aan de omgevingsvergunning milieu voor het onderhavig LPG-tankstation reeds voorschriften verbonden die inrichtinghouder verplicht tot het binnen zijn inrichting afleveren van LPG met een verbeterde vulslang en met LPG-tankwagens voorzien van een hittewerende voorziening.
Ad 3.
Hiermee wordt het bevoegd gezag verzocht om als aanvulling op de (gewijzigde) risicoafstanden uit de Revi, een effectgerichte benadering toe te passen bij het nemen van een besluit dat het mogelijk maakt dat er (meer) personen in de omgeving van een LPG-tankstation aanwezig kunnen zijn. De Circulaire is van toepassing op besluiten die invloed hebben op het aantal personen in de omgeving van een LPG-tankstation. Bijvoorbeeld een nieuw bestemmingsplan op grond waarvan (beperkt) kwetsbare objecten in de omgeving van een LPG-tankstation gerealiseerd kunnen worden of een omgevingsvergunning milieu waarmee een LPG-tankstation opgericht kan worden. De Circulaire is niet van toepassing als een besluit geen of uitsluitend positieve veiligheidsconsequenties heeft op de effecten van een ongevalsscenario. Om die reden is de Circulaire niet van toepassing op een conserverend bestemmingsplan; de veiligheidssituatie blijft in dat geval gelijk.
Met de vaststelling van het bestemmingsplan 'Reparatie Wheermolen 2012 - tankstation en groenstroken 2016' wordt onder andere beoogd de door de Afdeling vernietigde plandelen met betrekking tot het LPG-tankstation te herstellen. De Afdeling heeft het besluit tot vaststelling van bestemmingsplan 'Wheermolen 2012' vernietigd voor zover het betreft het plandeel met de bestemming 'Bedrijf' ter plaatse van het LPG-tankstation aan het J.F. Kennedyplein 30. In bestemmingsplan 'Wheermolen 2012' waren uitsluitend de bebouwde delen van het LPG-tankstation bestemd als 'Bedrijf'. De overkapping met tankgelegenheid, het LPG-vulpunt en daar omheen liggende gronden waren onder het bestemmingplan 'Wheermolen 2012' gelegen binnen de bestemming 'Verkeer-2', waardoor deze niet zijn vernietigd. Desondanks worden in voorliggend bestemmingsplan ook die gronden bestemd als 'Bedrijf'. De raad heeft hiervoor gekozen, omdat hiermee de feitelijk bestaande situatie als zodanig wordt bestemd.”
Nu het totaalpakket aan maatregelen in werking is getreden gelden de verkleinde veiligheidsafstanden uit de Revi voor zowel nieuwe als bestaande situaties. Dat betekent dat het LPG-tankstation aan het J.F. Kennedyplein als zodanig bestemd kan worden. Dat wordt met de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan beoogd.
De Raad van State vernietigde tevens een drietal plandelen met de bestemming 'Verkeer - 2', aangezien de betreffende groenstroken een zelfstandige functie als groenstrook hebben en niet ondergeschikt zijn aan de verkeersbestemming en niet de verwachting bestaat dat binnen de planperiode de groenstroken zullen moeten wijken voor verkeers- of parkeervoorzieningen.
Naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State is aan de groenstroken een groenbestemming toegekend.
De beleidscontext voor dit bestemmingsplan wordt gevormd door diverse nationale, provinciale, regionale en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante rijks-, provinciaal en regionaal beleid beknopt samengevat. Voor het gemeentelijk beleid is de algemene beleidslijn aangegeven.
Het rijksbeleid inzake de ruimtelijke inrichting en het mobiliteitsbeleid is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Op 13 maart 2012 is deze vastgesteld. Hierin presenteert het kabinet zijn visie op de ruimtelijke inrichting en mobiliteit van Nederland tot 2040.
De regering maakt ruimte voor groei en beweging en laat de invulling van het ruimtelijk beleid voor een belangrijk deel over aan provincies en gemeenten. Daardoor kan het Rijk zich richten op het behartigen van belangen die van nationale en internationale betekenis zijn ('decentraal, tenzij...'). Ingezet is op vermindering van het aantal procedures en op eenheid in het stelsel van regels voor infrastructuur, water, wonen, milieu, natuur en monumenten. Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving. Daarbij verwacht het Rijk dat mede-overheden zich eveneens inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving. De gemeente is de overheid die het dichtst bij de burger staat en zorg draagt voor een veilige en leefbare woon- en werkomgeving. In het ruimtelijk domein gaat het om de ruimtelijke ontwikkeling van stad en platteland in brede zin, waarbij onder meer belangen ten aanzien van mobiliteit, milieu, natuur, water, economie en wonen worden afgewogen. Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028) en verbindt hier dertien nationale belangen aan.
Purmerend maakt onderdeel uit van 'Metropoolregio Amsterdam' (MRA). Dit is een (informeel) samenwerkingsverband van lokale en provinciale overheden in het noordelijk deel van de Randstad. De MRA behoort tot de Europese top vijf van economisch sterke regio's. Rode draad van de samenwerking is het behouden en versterken van die internationale concurrentiepositie. De door de partners geformuleerde hoofdopgaven zijn (thematisch) neergelegd in de 'Gebiedsagenda 2013' en richten zich m.n. op het optimaliseren van het fysieke vestigingsklimaat (economie), het - via verstedelijkings- afspraken - tijdig voorzien in kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwbehoefte in 2040 (verstedelijking) en het op orde brengen en houden van een goed functionerend mobiliteitsnetwerk (bereikbaarheid). De agenda levert een 'voorraadkamer' op voor de besluitvorming over programma's en projecten in het Bestuurlijk Overleg Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (BO-MIRT).
Het bepaalde in dit bestemmingsplan is niet in strijd met het gestelde in de SVIR en de Gebiedsagenda.
De SVIR bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructuurbeleid in dertien nationale belangen. Vanaf eind 2011 zijn in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) voor deze onderwerpen rijksregels vastgelegd ten aanzien van de ruimtelijke inrichting van Nederland op het gebied van mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen (zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam) en de uitoefening van defensietaken.
Met ingang van 1 oktober 2012 is aan het Barro een aantal onderwerpen toegevoegd. Het betreft de onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.
Met de vaststelling (van de uitbreiding) van het Barro, de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de juridische verankering van de SVIR nagenoeg compleet.
Het bepaalde in dit bestemmingsplan is niet strijdig met deze algemene regelingen.
De Structuurvisie Noord-Holland 2040 bevat het provinciaal ruimtelijk beleid. De hoofddoelstelling is het inspelen op de veranderingen die tot 2040 te verwachten zijn. In de periode tot 2040 zullen verdere globalisering en klimaatverandering grote gevolgen hebben voor Noord-Holland. Ook veranderingen en trends op nationaal en lokaal niveau hebben een grote ruimtelijke impact. Deze veranderingen leiden tot een aantal belangrijke ruimtelijke opgaven en keuzes. In de Structuurvisie worden deze ontwikkelingen en de voornaamste keuzes die de provincie Noord-Holland zal moeten maken kort toegelicht. Ook wordt geschetst hoe de provincie er in 2040 uit ziet en op welke wijze de provincie met deze structuurvisie zal bijdragen aan het realiseren van dit toekomstbeeld. De Structuurvisie is vastgesteld op 21 juni 2010 en is in werking getreden op 1 november 2010.
Het bepaalde in dit bestemmingsplan is in lijn met de Structuurvisie Noord-Holland 2040.
In deze verordening worden regels gegeven omtrent de inhoud van bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is. In de verordening worden algemene regels gegeven voor de Provinciale Planologische Commissie, de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling, bedrijventerreinen en detailhandel, de mogelijkheden voor woningbouw in het landelijk gebied, de vereiste ruimtelijke kwaliteit verbonden met stedelijke en niet-stedelijke ontwikkelingen in het landelijke gebied, de Groene en Blauwe Ruimte, energie en landbouw.
Het onderhavige bestemmingsplan is in lijn met deze verordening
Voor de lange termijn heeft de (sub)regio Waterland een ontwikkelingskader tot 2040 opgesteld, de Regiovisie Waterland 2040. In deze visie staat behoud en zo mogelijk versterking van het kenmerkende authentieke karakter van de regio Waterland voorop, maar wel met de noodzakelijk sociaal-economische en infrastructurele impulsen om de kernen vitaal te houden en het gebied binnen de Metropoolregio Amsterdam bereikbaar te maken. Naast maatregelen om het authentieke karakter van het landelijk gebied te bewaren, vergt dat op vele locaties een forse inspanning in de kwaliteit van de leefomgeving, selectieve uitbreiding voor noodzakelijke sociaal-economische ontwikkelingen en duurzame oplossingen voor beheer en terugdringing van het woon-werkverkeer. Op die manier ontstaat een duurzame vitale regio met een herkenbaar eigen karakter.
Het bepaalde in dit bestemmingsplan is niet strijdig met dit beleid.
In de Structuurvisie Purmerend 2005-2020, vastgesteld op 2 maart 2006, heeft de gemeenteraad van Purmerend een toetsingskader neergelegd voor gewenste en bestaande ontwikkelingen binnen de gemeente. In de structuurvisie worden vier ambities verwoord die leidend dienen te zijn bij de ontwikkeling van de stad Purmerend tot 2020.
In 2013 is de strategische plankaart, behorende bij de Structuurvisie Purmerend 2005 - 2020, als eerste stap in het proces om te komen tot en vooruitlopend op een integrale herziening, aangepast aan de actuele stand van zaken. Het betreft een beleidsneutrale actualisering, waarbij op de plankaart de wijzigingen zijn verwerkt, die in de achterliggende periode (sinds 2006) doorgevoerd zijn in of op grond van het gemeentelijk beleid. Deze kaart gaat vergezeld van een toelichting daarop.
Het bepaalde in dit bestemmingsplan is niet in strijd met de structuurvisie.
De nota richt zich op de fysieke leefomgeving van de gemeente Purmerend en beschrijft de bestuurlijke uitgangspunten en beleidskeuzen over de regelgeving op het gebied van het omgevingsrecht, Algemene plaatselijke verordening en bijzondere wetten. Op basis van deze uitgangspunten, beleidskeuzen en een uitgevoerde omgevingsanalyse zijn prioriteiten en operationele doelstellingen voor de vergunningverlening, toezicht en handhaving geformuleerd. In de nota wordt ook beschreven op welke wijze de gemeente Purmerend er voor zorgdraagt dat wet- en regelgeving wordt nageleefd.
De gemeente Purmerend wil een veilige, schone en gezonde woon-, werk- en leefomgeving voor haar burgers en bedrijven. Dat wil de gemeente bereiken door de duurzaamheid, veiligheid en leefbaarheid te vergroten en te waarborgen. Belangrijke waarden hierbij zijn 'schoon, heel, gezond en veilig'. Een servicegerichte, professionele dienstverlening op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving levert hieraan een belangrijke bijdrage.
Er wordt 'van buiten naar binnen' gewerkt. In de aanpak van problemen krijgt de eigen verantwoordelijkheid en betrokkenheid van burgers en bedrijven een belangrijke rol. Er wordt sterk ingezet op wijkgerichte of gebiedsgerichte handhaving en gesprekken met burgers en bedrijven. Er wordt gehandhaafd met gezond verstand en er wordt niet alleen gekeken naar wat niet mag, maar ook naar wat mogelijk is.
Om een veilige, schone en gezonde woon-, werk- en leefomgeving te realiseren zijn de volgende keuzes
gemaakt:
- kwalitatief goede uitvoering van taken;
- rechtszekerheid voor burgers en ondernemers;
- nut en noodzaak centraal;
- redeneren vanuit oplossingen;
- gedeelde verantwoordelijkheid;
- risicogerichte benadering;
- wijkgericht toezicht;
- integrale benadering handhaving en beperken toezichtslast;
- maatwerk bij sanctioneren.
In het kader van ruimtelijke procedures conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient het aspect externe veiligheid in acht te worden genomen. Het gaat hierbij om risico's ten aanzien van het vervoer, de opslag en het bewerken van gevaarlijke stoffen.
De risico's met betrekking tot gevaarlijke stoffen worden geduid in het zogenaamde plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Plaatsgebonden risico (PR)
Het PR is het risico (uitgedrukt in kans per jaar) dat één persoon die zich onafgebroken en onbeschermd op die plaats bevindt, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit met een gevaarlijke stof. In het besluit is een norm opgenomen voor het plaatsgebonden risico. Deze norm is een grenswaarde voor kwetsbare objecten en moet daarom door het bevoegde gezag in acht worden genomen (mag niet van worden afgeweken).
Het plaatsgebonden risico wordt beheerst door de inherente veiligheid (veiligheidsmaatregelen die aan risicobronnen zijn opgelegd zonder tussenkomst van externe veiligheid) waarmee risicobronnen zijn omgeven. De kans op een ongeval is daardoor zowel volgens de risicoanalyseberekeningen als blijkens de statistiek buitengewoon klein. Het plaatsgebonden risico is daarom een norm waaraan moet worden voldaan.
Groepsrisico (GR)
De cumulatieve kans per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is.
Het groepsrisico dient in veelal de meeste ruimtelijke procedures verantwoord te worden. De verantwoording is erop gericht om een weloverwogen besluit te nemen over het groepsrisico. Het uiteindelijke besluit is aan het bevoegd bezag.
De mogelijkheid van een ramp is een beleidsrelevante afweging voor de inrichting van de ruimte. Omdat de kans op een ongeval buitengewoon klein is, is de zeer kleine kans op een ramp daarmee per definitie een gegeven. Het groepsrisico is om die reden een oriëntatiewaarde, ten aanzien waarvan een afweging moet worden gemaakt. De oriëntatiewaarde van het groepsrisico heeft in beginsel geen wettelijk basis en het wettelijk gezag kan alleen op grond hiervan niet haar oordeel baseren. In de praktijk heeft de oriëntatiewaarde wel juridische relevantie en fungeert als markeringspunt, niet als wettelijke waarde met rechtsgevolgen (het al dan niet doorgaan van een plan).
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) staat wanneer het groepsrisico moet worden verantwoord. In de artikelen 12 en 13 van het Bevi is de verantwoordingsplicht voor het bevoegd gezag ten aanzien van de acceptatie van het groepsrisico wettelijk geregeld. Artikel 12 regelt de verantwoordingsplicht bij omgevingsvergunningen voor de activiteit milieu en artikel 13 bij de vaststelling van besluiten in het kader van de Wet ruimtelijke ordening. In artikel 13 lid 1 onder a tot en met i staat aangegeven welke onderwerpen in de verantwoordingsplicht aan de orde moeten komen.
In het kader van externe veiligheid is de Risicokaart Noord-Holland geraadpleegd (zie onderstaande figuur).
Figuur 4.1: uitsnede Risicokaart Noord-Holland
De weergegeven gasleidingen (rode stippellijnen) zijn niet van invloed op het onderhavige plangebied. In paragraaf 4.1.3 wordt nader ingegaan op het LPG-tankstation.
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) geven de kaders voor de beoordeling van de externe veiligheidsaspecten van inrichtingen vallend onder de Wet milieubeheer. De criteria zijn gedefinieerd op basis van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
In het voorliggende bestemmingsplan wordt in planologisch opzicht de huidige situatie gehandhaafd. Binnen de invloedssfeer van het LPG-station worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt en de LPG-doorzet van het station blijft gelijk.
Kwantitatieve risicoanalyse
Het tankstation aan het J.F. Kennedyplein 30 verkoopt ook LPG. Vanwege deze LPG-verkoop dient er getoetst te worden aan het Bevi. In dit kader is een (geactualiseerde) kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd door onderzoeksbureau DHV1.
Plaatsgebonden risico (PR)
Het PR geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR.
Binnen de 10-6/jaar contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Kwetsbare objecten zijn onder andere woningen (met uitzondering van verspreid liggende woningen met een dichtheid van maximaal twee per hectare en dienst- of bedrijfswoningen). Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de contour als richtwaarde. De veiligheidsafstanden zijn afhankelijk van de jaarlijkse doorzet aan LPG. Voor dit tankstation is de LPG-doorzet in de omgevingsvergunning vastgelegd op maximaal 499 m3/jaar. Dit is de ondergrens voor de exploitatie van een LPG-station.
Het tankstation voldoet aan de grenswaarde voor het PR (tabel 1, bijlage 1 bij de Revi):
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calami- teit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Voor een LPG-tank- station is het invloedsgebied in de Revi vastgelegd als een cirkel met een straal van 150 meter rondom het vulpunt en de opslagtank (ondergronds reservoir).
Het ijkpunt voor het groepsrisico wordt aangeduid als oriëntatiewaarde. Het Bevi vermeldt dat het GR moet worden getoetst aan de oriëntatiewaarde en dat door het bevoegd gezag een verantwoording ten aanzien van de acceptatie van het berekende GR moet worden opgesteld, ook als de oriëntatiewaarde niet overschreden wordt.
Uit de kwantitatieve risicoanalyse blijkt dat het GR de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. De gemeenteraad heeft het groepsrisico verantwoord2. Hierover heeft formeel overleg plaatsgevonden met de Veiligheidsregio Zaanstreek-Waterland en de regionale brandweer3. De verantwoording van het GR is als separate bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd.
In (de omgeving van) het plangebied zijn verder geen bedrijven gelegen die van invloed zijn op de externe veiligheid in het plangebied.
In de Wet op de archeologische monumentenzorg (een wijziging van de Monumentenwet 1988) is geregeld dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig te worden betrokken in de afweging tussen het te beschermen bodemarchief en andere maatschappelijke belangen.
In de toelichting van ruimtelijke plannen moet - op grond van artikel 3.1.6, lid 4, sub a. van het Besluit ruimtelijke ordening - een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
De gemeente Purmerend heeft een eigen archeologiebeleid opgesteld. Onderdeel van dit beleid zijn de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart van Purmerend. De archeologische verwachtingskaart voorspelt de verwachtingen met betrekking tot de situering van (nog) onbekende archeologische vindplaatsen. Op de kaart worden zones aangegeven met verschillende verwachtingen: hoge, middelhoge of lage verwachting.
De archeologische verwachtingskaart is de basis geweest voor het opstellen van de beleidsadvieskaart. De beleidsadvieskaart wordt gebruikt voor de toetsing van ruimtelijke plannen op de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden en geeft de maatregelen aan die van toepassing zijn bij bodemingrepen.
Het bestemmingsplan vormt het belangrijkste instrument voor de archeologische monumentenzorg. De opgestelde archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaarten worden als leidraad gebuikt voor zowel de planologische bescherming van archeologische waarden in het bestemmingsplan als voor het vaststellen van het benodigde archeologisch onderzoek dat bij voorbereiding van ruimtelijke plannen moet plaatsvinden.
Ter plaatse van een lage archeologische verwachtingswaarde is er geen noodzaak om een verkennend archeologisch onderzoek uit te voeren voordat nieuwe bouwactiviteiten plaatsvinden. Ter plaatse van een hoge en middelhoge verwachtingswaarde dient bij grondwerkzaamheden eerst een verkennend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd door een hiertoe gecertificeerd bureau.
De archeologische verwachtingskaart van de gemeente Purmerend laat zien dat het plangebied deels is gesitueerd in een gebied met een lage kans op archeologische sporen en deels in een gebied met een middelhoge kans (langs de middeleeuwse ontginningassen). Ter plaatse van een lage archeologische verwachtingswaarde is er geen noodzaak om een verkennend archeologisch onderzoek uit te voeren voordat nieuwe bouwactiviteiten plaatsvinden. Ter plaatse van een middelhoge verwachtingswaarde dient bij grondwerkzaamheden, waarbij de bodemverstoring meer dan 500 m2 beslaat en dieper dan 0,50 cm onder maaiveld, eerst een verkennend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd door een hiertoe gecertificeerd bureau.
In ruimtelijke plannen moet inzichtelijk gemaakt worden hoe de daarbij aan de orde zijnde ontwikkelingen zich verhouden met de wet- en regelgeving op het vlak van de gebieds- en soortenbescherming. Dit betekent dat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of dezewet- en regelgeving de uitvoering van de ontwikkeling al dan niet in de weg staat.
De gebiedsbescherming is geregeld in de Natuurbeschermingswet (1998). Deze wet regelt de bescherming van gebieden die in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn beschermd moeten worden. De Natuurbeschermingswet kent drie typen gebieden:
De soortenbescherming is geregeld in de Flora- en faunawet. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Flora- en faunawet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen.
Er vinden geen nieuwe ontwikkelingen in het plangebied plaats. Er is derhalve geen flora en faunaonderzoek uitgevoerd.
De gemeente mag op basis van de Wet ruimtelijke ordening alleen meewerken aan planontwikkelingen die haalbaar en uitvoerbaar zijn. Ingevolge artikel 3.1.6 Bro dient de toelichting van een bestemmingsplan inzichten te bevatten over de uitvoerbaarheid van een plan.
Artikel 6.12 Wro bepaalt dat bij het bestemmingsplan tevens een exploitatieplan wordt vastgesteld indien binnen het plangebied een bouwplan is voorgenomen dat in een algemene maatregel van bestuur (Besluit ruimtelijke ordening) is aangewezen. In artikel 6.2.1 Bro staan deze bouwplannen opgesomd. Het onderhavige bestemmingsplan is conserverend opgesteld. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die als een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening aangemerkt kunnen worden. De financiële uitvoerbaarheid is daardoor niet in het geding.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat een bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een ruimtelijk plan, daarbij overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Artikel 3.1.6 Bro bepaalt daarnaast dat in de toelichting de uitkomsten van dit overleg worden beschreven.
Gelet op het reeds gevoerde overleg ex artikel 3.1.1 Bro met betrekking tot het voorontwerp-bestemmingsplan 'Wheermolen 2012'4, het kleinschalige karakter van het voorliggende bestemmingsplan en het feit dat het hier een conserverend bestemmingsplan betreft, is er bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan voor gekozen geen (hernieuwd) artikel 3.1.1 overleg te voeren met betrekking tot het onderhavige bestemmingsplan.
De Algemene Inspraakverordening van de gemeente Purmerend bepaalt dat elk bestuursorgaan ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden kan besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid.
Gelet op de reeds gevoerde inspraakprocedure met betrekking tot het voorontwerp-bestemmingsplan 'Wheermolen 2012'5, het kleinschalige karakter van het voorliggende bestemmingsplan en het feit dat het hier een conserverend bestemmingsplan betreft, is er bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan besloten af te zien van een inspraakprocedure ingevolge de Algemene inspraakverordening.
Artikel 3:8 Wro bepaalt dat op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Deze afdeling bevat bepalingen rond de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure.
De uitkomsten van het overleg met burgers en organisaties worden te zijner tijd in deze paragraaf verwoord.
Dit hoofdstuk bevat de toelichting op de gekozen planvorm, die van een gedetailleerd bestemmingsplan. Tevens geeft het inzicht in de overwegingen die aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen.
Het bestemmingsplan is opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) en is een conserverend plan.
Aan het tankstation is de bestemming Bedrijf toegekend, met de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg'.
Ingevolge het in 2002 in werking getreden Vuurwerkbesluit dient ook via het spoor van de ruimtelijke ordening expliciet aandacht te worden besteed aan de veiligheidsafstanden die gelden voor vuurwerkopslag. Binnen deze bestemming wordt de opslag van vuurwerk als een vorm van strijdig gebruik aangemerkt in gevallen waarin op basis van het Vuurwerkbesluit een veiligheidsafstand van 20 meter en meer geldt (opslagplaatsen waar meer dan 10.000 kg vuurwerk mag worden opgeslagen). De aard van de omgeving (overwegend woongebied) staat een dergelijke beperking van het gebruik toe.
De grote eenheden groen met een structurerende functie en kleinere opzichzelfstaande groeneenheden die belangrijk zijn voor de woonkwaliteit en waar flexibiliteit bij de inrichting van de openbare ruimte minder noodzakelijk is, zijn bestemd voor Groen.
De in plangebied aanwezige gronden die op de archeologische beleidskaart van de gemeente zijn aangewezen als gebieden met een (middel)hoge archelogische verwachtingswaarde worden beschermd via de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie'.
Het doel van deze bepaling is te voorkomen dat grond die al in aanmerking is genomen of betrokken is bij het verlenen van een vergunning niet nog een keer wordt betrokken bij een aanvraag om omgevingsvergunning. Hierdoor wordt voorkomen dat met gebruikmaking van privaatrechtelijke overeenkomsten, de publiekrechtelijke regels worden ondergraven.
In dit artikel worden regels gegeven voor bouwwerken die op twee of meer bestemmingen van toepassing zijn.
Ondergrondse bouw
De regels die van toepassing zijn op bovengrondse bouw zijn ook van toepassing op ondergrondse bouw. Het onderhavige bestemmingsplan verbindt daar de regel aan dat qua diepte ondergrondse bouw beperkt moet blijven tot ten hoogste één bouwlaag.
In de algemene gebruiksbepalingen is opgenomen wat onder verboden gebruik van de gronden wordt verstaan en welke parkeernormen worden gehanteerd.