Plan: | Purmerdijk 3 - 2023 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0439.BPPurmerdijk32023-va01 |
Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op een perceel aan de Purmerdijk 3 te Purmerend. Het gaat om de percelen kadastraal bekend als gemeente Purmerend, sectie A, nummers 6659 en 6660 (hierna plangebied).
Het voornemen is om een tweede woning te realiseren op het perceel Purmerdijk 3. Hierbij wordt het perceel opgesplitst. De bestaande woning wordt hierbij herbouwd (hier is al een omgevingsvergunningvergunning voor het bouwen voor verleend) en de aanwezige bijgebouwen, met uitzondering van de zuidelijke garage, zijn al verwijderd.
Het voornemen is niet in overeenstemming met de geldende gebruiks- en bouwmogelijkheden van het bestemmingsplan "De Purmer 2016" van de gemeente Purmerend, omdat ter plaatse van de te realiseren tweede woning geen woonbestemming aanwezig is.
Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk om realisatie van voorliggende ontwikkeling mogelijk te maken. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin. Aangetoond wordt dat de herziening van de bestemming in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.
Het plangebied bevindt zich aan de Purmerdijk in de kern Purmerend. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied in de kern Purmerend en ten opzichte van de directe omgeving weergegeven. Het plangebied is hierbij indicatief weergegeven met de rode omlijning en ster. Voor de eacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding
![]() |
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied (Bron: PDOK) |
Het bestemmingsplan "Purmerdijk 3 - 2023" bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen binnen het plangebied aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan, maar maakt geen onderdeel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Het plangebied valt binnen de grenzen van het plangebied van het geldende bestemmingsplan "De Purmer 2016", vastgesteld op 23 augustus 2017. Ook valt het plangebied binnen de grenzen van het "Parapluplan Parkeernormen Purmerend 2018", vastgesteld op 15 januari 2019. Voor de planologische situatie is met name bestemmingsplan "De Purmer 2016" van belang.
Op basis van het geldende bestemmingsplan "De Purmer 2016" bevat het plangebied de bestemmingen 'Tuin - 2', 'Water' en 'Wonen'. Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Het plangebied bevat een bouwvak en een maatvoeringsaanduiding voor de maximale goothoogte. Hierna wordt op de bestemmingen ingegaan. Vervolgens wordt de strijdigheid van dit plan toegelicht.
![]() |
Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'De Purmer 2016' (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl) |
Bestemming 'Tuin - 2'
Gronden met de bestemming 'Tuin - 2' zijn bestemd voor erven, erfbebouwing en bijbehorende voorzieningen, water met bijbehorende oeverstroken en aan de woonfucntie ondergeschikte aan-huis-verbonden beroepen, (kleinschalige bedrijvingheid en bed &breakfast.
Bestemming 'Water'
Gronden met de bestemming 'Water' zijn bestemd voor water, verkeer te water, ieverstroken en bij deze bestemming horende voorzieningen.
Bestemming 'Wonen'
Gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor wonen, aan de woonfunctie ondergeschikte aan-huis-verbonden beroepen, (kleinschalige) bedrijvigheid en bed & breakfast, water met bijbehorende oeverstroken en bij deze bestemming behorende voorzieningen. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Daarnaast geldt een maximale goothoogte van 3 meter binnen dit bouwvlak door de aanduiding 'maximum goothoogte: 3 m'.
Dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en), tevens bestemd voor waterstaatkundige voorzieningen. Op de gronden met de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels, uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. Voorafgaand aan deze werkzaamheden dient schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de water(kering)beheerder.
Het realiseren van de beoogde woning is niet in overeenstemming met de bouw- en gebruiksregels zoals opgenomen in de geldende bestemmingen. Het initiatief is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'De Purmer 2016'. Het plan is in strijd met artikel 20.2, onder b en c van het bestemmingsplan, omdat gebouwen alleen binnen het bouwvlak mogen worden gerealiseerd en de maximaal toegestane goothoogte van 3 meter wordt overschreden. Verder is het in strijd met artikel 16.1 van het þestemmingsplan, omdat op gronden met bestemming 'Tuin-2' geen woningen mogen worden gerealiseerd. Om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan vereist. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch-planologische kaders om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige situatie in en rondom het plangebied. In hoofdstuk 3 is de beschrijving van het voorgenomen plan opgenomen. Hoofdstuk 4 behandelt het relevante beleid. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 ingegaan op de relevante milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 6 gaat in op bestemmingsplansystematiek en licht de bestemmingen toe. In hoofdstuk 7 wordt de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan toegelicht, gevolgd door de maatschappelijke uitvoerbaarheid in hoofdstuk 8.
Het plangebied ligt in de wijk Purmer-Noord, aan de Purmerdijk 3. De wijk heeft een waterrijk karakter. De ruimtelijke structuur wordt bepaald door de oorspronkelijke poldertochten en -sloten die opgenomen zijn in het stedenbouwkundig plan. In noord-zuidrichting wordt het gebied doorsneden door twee hoofdwegen, een stadsstraat en een singel die zich centraal in de wijk splitst. In de bebouwing van Purmer-Noord is een duidelijke hiërarchie aanwezig in stedelijke, tuinstedelijke en landelijke milieus. Het stedelijke milieu bevindt zich rondom de Overlanderstraat en het landelijke milieu aan de rand van de wijk, daartussen bestaat het overgrote deel van de wijk uit een tuinstedelijk milieu. Langs de rand van de wijk bevinden zich stadsrandgroenzones, zoals het Leeghwaterpark, het Park De Uitvlucht en een aantal grotere groene percelen met enkele woningen. Het plangebied maakt onderdeel uit van de stadsrandgroenzone.
Het plangebied wordt aan de westzijde begrensd door de Purmerdijk en aan de westzijde door een voetpad. Ten noorden van het plangebied ligt een groengebied met daardoorheen een voet- en fietspad. Aan de zuidzijde is een woonperceel aanwezig.
Op het erf bevonden zich een woonhuis, een aangebouwde berging. een schuur achter het woonhuis, een vrijstaande schuur en een garage. Het bestaande woonhuis bestaat uit twee samengevoegde woningen die zijn gebouwd rond 1900 en 1970. In het verleden zijn dit twee afzonderlijke woningen geweest. Het voorhuis en de bijbehorende bouwwerken bij de woning uit 1970 verkeren in slechte bouwkundige staat. Een deel van de bebouwing is inmiddels gesloopt. Het gaat om de bebouwing die in afbeelding 2.1 met de nummers 1 tot en met 5 zijn aangeduid. Daarnaast is inmiddels een omgevingsvergunning voor het herbouwen van de bestaande woning verleend.
In afbeelding 2.1 is een situatietekening van de voormalige situatie weergegeven. In afbeelding 2.2 is een luchtfoto ter plaatse van het projectgebied weergegeven en in afbeelding 2.3 is een inrichtingstekening van het plangebied opgenomen, waarbij de nieuwe in aanbouw zijnde woning al is weergegeven.
![]() |
Afbeelding 2.1: Situatietekening voormalige situatie (Bron: EWP Purmerend B.V. ) |
![]() |
Afbeelding 2.2: Luchtfoto plangebied (rode omlijning) (Bron: Google Maps) |
![]() |
Afbeelding 2.3: Huidige situatie plangebied (Bron: EWP Purmerend B.V.) |
In hoofdstuk 2 is ingegaan op de huidige situatie in het plangebied. In dit hoofdstuk wordt op de ontwikkeling zelf ingegaan.
Concreet is het voornemen om het perceel aan de Pumerdijk 3 te splitsen, zodat hier een tweede woning gerealiseerd kan worden. Hiervoor wordt het binnen het plangebied aanwezige voorhuis (daterend uit 1900), het woonhuis (daterend uit 1970) en een deel van de aanwezige bijgebouwen gesloopt. Er wordt een nieuwe woning met ter vervanging van het woonhuis uit 1970 gerealiseerd. Daarnaast wordt er een nieuwe woning ter plaatse van het af te splitsen perceel gerealiseerd.
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt voorzien in een kwaliteitsimpuls binnen het plangebied, doordat de in slechte bouwkundige staat verkerende bebouwing wordt gesloopt. Daarnaast wordt voorzien in lokale woningbehoefte, aangezien de nieuwe woning door de (schoon)ouders van initiatiefnemers bewoond gaat worden. De tweede woning wordt levensloopbestendig uitgevoerd.
De historische bebouwing langs de Purmerdijk wordt voor het belangrijkste deel gevormd door stolpen met een enkel, groot kapvolume. De twee te realiseren woningen worden eveneens voorzien van een enkel, groot kapvolume. Qua goothoogte en nokrichting wordt eveneens aangesloten bij de goothoogte (circa 3 meter) en nokrichting (haaks op de Pumerdijk) van de omliggende woningen.
In afbeelding 3.1 is een situatieschets van het voornemen opgenomen. Afbeelding 3.2 bevat een indicatieve tekening van de nieuwe woning.
![]() |
Afbeelding 3.1: Situatieschets voornemen (Bron: EWP Purmerend B.V.) |
![]() |
Afbeelding 3.2: Tekening nieuwe woning (Bron: EWP Purmerend B.V.) |
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. De gemeente Purmerend hanteert hiervoor de gemeentelijke 'Nota Parkeernormen 2016', vastgesteld op 26 mei 2016. In deze notitie zijn geen kencijfers opgenomen ten aanzien verkeersgeneratie. Hiertoe wordt de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW aangehouden.
Qua functie, stedelijkheidsgraad en stedelijke zone worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Op basis van de bovengenoemde uitgangspunten wordt in onderstaande tabel de totale verkeersgeneratie als gevolg van de gewenste ontwikkeling weergegeven:
Functie | Verkeersgeneratie uitgegaan van het gemiddelde | Aantal | Totaal |
Koop, huis, vrijstaand | 8,2 | 1 | 8,2 |
Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat er sprake is van een toename van de verkeersgeneratie van afgerond 9 verkeersbewegingen.
Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat er vanuit planologisch oogpunt geen sprake is van een toename van het aantal verkeersbewegingen. De Purmerdijk en omliggende infrastructuur zijn van voldoende capaciteit om de toekomstige verkeersbewegingen eenvoudig en veilig af te kunnen wikkelen.
Voor de ontsluiting van het nieuwe woonperceel wordt een nieuwe in- en uitrit gerealiseerd. Zie hiervoor ook afbeelding 3.1.
De gemeente hanteert voor het bepalen van de parkeerbehoefte de 'Nota Parkeernormen gemeente Purmerend 2016'. Op grond van het inwoneraantal wordt Purmerend door het CBS als ‘sterk stedelijk’ aangemerkt. Voorts wordt in de gemeente de volgende gebieden onderscheiden:
In voorliggend geval is sprake van de volgende uitgangspunten:
Op basis van de bovengenoemde uitgangspunten wordt in onderstaande tabel de totale parkeerbehoefte als gevolg van de gewenste ontwikkeling weergegeven:
Functie | Parkeerbehoefteuitgegaan van het gemiddelde | Aantal | Totaal |
Woning > 150 m2 bvo niet gestapeld | 1,9 | 1 | 1,9 |
Totaal |
Op basis van bovenstaande berekening brengt de ontwikkeling een totale parkeerbehoefte van 2 parkeerplaatsen met zich mee. In totaal worden in de gewenste situatie 2 parkeerplaatsen gerealiseerd. Hiervoor is voldoende ruimte op het perceel, zoals ook blijkt uit afbeelding 3.1. Daarmee wordt voorzien in de te verwachte parkeerbehoefte van de gewenste ontwikkeling en worden de bestaande parkeerplaatsen behouden.
De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.
Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.
Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.
Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
De NOVI laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het plan sluit aan bij de prioriteit voor sterke en gezonde steden en regio's, aangezien het bijdraagt aan de beschikbaarheid van woningen.
Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid zoals dat in de Nationale Omgevingsvisie is vastgelegd. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Voor Purmerend hebben deze regels geen gevolgen.
In de SVIR (Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, voorloper van de NOVI) is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigt en geoptimaliseerd instrument.
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen ‘bestaand stedelijk gebied’ en ‘stedelijke ontwikkeling’.
In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
bestaand stedelijk gebied: ‘bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’.
stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´
Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
Wat de “Ladder voor duurzame verstedelijking” betreft is een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van belang. Hierin is uitgesproken dat met de realisatie van 11 woningen niet voorzien wordt in een woningbouwlocatie of andere stedelijk ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (ABRS 16 september 2015, 201501297/1/R4). Het voornemen voorziet in het realiseren van één woning. Gelet op de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling is in voorliggend geval dan ook geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening.
Geconcludeerd wordt dat geen verdere toetsing plaats hoeft te vinden aan de “Ladder voor duurzame verstedelijking” en dat het initiatief voldoet aan het rijksbeleid.
Geconcludeerd wordt dat het relevante ruimtelijke ordeningsbeleid op rijksniveau de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet in de weg staat.
In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld.
Op 19 november 2018 is door de Provinciale Staten van Noord-Holland de Omgevingsvisie Noord-Holland 2050 vastgesteld. Hierin is de visie op de fysieke leefomgeving beschreven.
De Omgevingsvisie wil zorgen voor balans tussen economische groei en leefbaarheid. Zo kunnen we voor toekomstige generaties het welvaarts- en welzijnsniveau in Noord-Holland op een hoog niveau houden. Dit betekent dat in Noord-Holland een basiskwaliteit van de leefomgeving wordt gegarandeerd; de ruimte voor economische ontwikkeling wordt altijd in samenhang met dit uitgangspunt beschouwd.
De Omgevingsvisie bevat het provinciale beleid op het gebied van wonen en werken. De ambitie is dat vraag en aanbod van woon- en werklocaties (kwantitatief en kwalitatief) beter met elkaar in overeenstemming zijn. De woningbouw wordt vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends. Duurzaamheid van de totale voorraad is uitgangspunt.
Door het realiseren van de geweste ontwikkeling worden in slechte bouwkundige staat verkerende gebouwen gesloopt. Hiervoor in compensatie wordt een extra woning gerealiseerd. Voorliggende woningbouw vindt plaats in bestaand stedelijk gebied. Daarnaast versterkt de ontwikkeling de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied en de omliggende omgeving. De onderhavige ontwikkeling, liggend in bestaand stedelijk gebied, is in lijn met de Omgevingsvisie NH2050.
Aanvullend op de reeds vastgestelde Omgevingsvisie Noord-Holland 2050, zijn belangrijke onderwerpen uit de Omgevingsvisie verankerd in de nieuwe Omgevingsverordening Noord-Holland. De Omgevingsverordening is op 22 oktober 2020 vastgesteld.
De omgevingsverordening is van toepassing op bestemmingsplannen, beheersverordeningen, wijzigings- en uitwerkingsplannen en omgevingsvergunningen waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.12 lid 1 onderdeel a onder 3 of lid 2 van de Wabo.
In voorliggend geval is uitsluitend artikel 6.3 (nieuwe stedelijke ontwikkeling) van toepassing. Hierna wordt nader op dit artikel ingegaan.
Artikel 6.3: Nieuwe stedelijke ontwikkeling
In de verordening is het begrip 'stedelijke ontwikkeling' als volgt gedefinieerd: ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid onder i, van het Besluit ruimtelijke ordening.
In het Besluit ruimtelijke ordening is het begrip 'stedelijke ontwikkeling' nader gedefinieerd als: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Toetsing van het initiatief aan artikel 6.4 van de Omgevingsverordening NH 2020
De in voorliggend plan besloten ontwikkeling betreft een kleinschalige woningbouwontwikkeling, waarbij één extra woning wordt gerealiseerd. De gewenste ontwikkeling zorgt voor een verhoging van de ruimtelijke kwaliteit in en rond het plangebied. De ontwikkeling is in overeenstemming met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken (zie paragraaf 4.2.3 en 4.2.4). Geconcludeerd wordt dat voorliggende ontwikkeling in overeenstemming is met artikel 6.3 van de Omgevingsverordening NH 2020.
De woonagenda is de uitvoeringsagenda van het woonbeleid van de provincie Noord-Holland voor de komende vijf jaar. De Woonagenda volgt uit en past binnen de randvoorwaarden van het provinciaal ruimtelijk beleid, zoals beschreven in de provinciale Omgevingsvisie Noord-Holland 2050 en het coalitieakkoord 'Duurzaam doorpakken'. Vanuit het provinciaal en regionaal belang dat de woningmarkt goed functioneert en het wonen optimaal bijdraagt aan het versterken van de kwaliteiten van Noord-Holland, maakt de agenda de inzet en bijdrage van de provincie daaraan concreet.
Speerpunten zijn:
Hierbij worden een aantal richtinggevende principes gehanteerd.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het realiseren van één extra woning. De voorgenomen ontwikkeling voorziet geen belemmeringen op basis van de Woonagenda provincie Noord-Holland 2020-2025. Tevens speelt het voornemen in op zorgvuldig ruimtegebruik en het versterken van de integrale verstedelijkingsopgave. Dit vanwege het feit dat het gaat om een inbreidingslocatie en een locatie met reeds een stedelijke functie. Het realiseren van een tweede woning zorgt ervoor dat de (schoon)ouders dichtbij de initiatiefnemers kunnen wonen. Hiermee wordt tevens ingespeeld op de vraag van zorg in de toekomst van de (schoon)ouders van de initiatiefnemers. Dit zorgt dat de (schoon)ouders op den duur langer thuis kunnen blijven wonen. Geconcludeerd wordt dat het initiatief past binnen de Woonagenda provincie Noord-Holland 2020-2025.
Uit de 'Monitor woningbouw 2021', gedateerd op 18 oktober 2021, blijkt dat er in 2020 in Noord-Holland 10.600 nieuwbouwwoningen zijn gebouwd. Dat is 3.200 nieuwbouwwoningen minder dan in 2019. De daling in de totale nieuwbouwcijfers wordt met name veroorzaakt door een afname van de woningproductie in de gemeente Amsterdam. Door een nieuw registratiesysteem zijn niet alle nieuwbouwwoningen meegenomen in de cijfers van 2020. Voor het vierde jaar op rij is de nieuwbouwproductie gelijk dan wel groter dan de huishoudensgroei.
Als gevolg van de coronacrisis is de bevolkingsgroei in 2020 gedaald. Deze lagere bevolkingsgroei vertaalt zich in een lagere huishoudenstoename. Doordat het aantal gebouwde woningen groter was dan de huishoudensgroei is het woningtekort gedaald. Begin 2021 was het woningtekort 4,8% ten opzichte van 5,9% in 2020. Om het tekort terug te brengen tot acceptabele proporties - het Rijk streeft naar een tekort van maximaal 2% - is het wel belangrijk door te blijven bouwen en de productie te verhogen en de druk op de woningmarkt terug te dringen. Ook valt te verwachten dat als de coronacrisis voorbij is, de bevolkingsgroei weer aantrekt.
In alle regio's is op papier voldoende capaciteit aanwezig voor de woningbehoefte tot 2030. Ook wanneer het inlopen van het woningtekort wordt opgeteld bij de (indicatieve groei van de) woningbehoefte is dit het geval. De totale plancapaciteit in 2021 is toegenomen ten opzichte van 2020. De totale netto plancapaciteit bedraagt 437.300 woningen. Dat zijn 10.700 woningen meer dan in 2020. Deze toename zit zowel in de harde plannen als (grotendeels) in de zachte plannen.
Zorgen voor (ruim) voldoende harde plancapaciteit is een randvoorwaarde om op korte termijn van plan tot voldoende productie te komen en te kunnen voldoen aan de woningbouwopgaven. Harde plancapaciteit omvat woningbouwplannen die zijn vastgesteld in een bestemmingsplan en waar bouwen planologisch gezien mogelijk is. In vergelijking met vorig jaar is de harde capaciteit in Noord-Holland met 6.200 woningen toegenomen.
Dit bestemmingsplan voorziet in de bouw van één woning. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de inhaalvraag naar woningen.
4.3 Regionaal beleid
Purmerend maakt onderdeel uit van Metropoolregio Amsterdam (MRA). Dit is een samenwerkingsverband van de provincies Noord-Holland en Flevoland, 32 gemeenten en de Vervoerregio Amsterdam. De Metropoolregio Amsterdam (MRA) is een (inter-)nationaal gewilde plek om te wonen en werken. Het is het gebied dat rondom Amsterdam ligt en waarin ieder deelgebied met eigen grote kernen een deel van de aantrekkelijkheid van de MRA vormt met een mix van eigen landschap, woonmilieus en vormen van werkgelegenheid.
Op basis van de prognose uit 2019 is voorzien dat de MRA tot 2050 circa 325.000 extra woningen nodig heeft om de groeiende bevolking onderdak te bieden. Dat is inclusief een aanvullende opgave van circa 25 duizend woningen om het woningtekort significant te verminderen en naar een acceptabel niveau terug te brengen. De ambitie is dat de MRA zich toekomstbestendig en evenwichtig ontwikkelt tot een internationale topregio met een hoge leefkwaliteit (zie de MRA-agenda 2020-2024). De MRA bestaat uit veel verschillende en krachtige kernen, die elkaars kwaliteiten versterken. Bij de aankomende groei op lange en middellange termijn is het behoud en verbeteren van de leefbaarheid in de regio van groot belang met aandacht voor klimaatadaptatie en landschap en een goede bereikbaarheid van werk en ontspanning voor iedereen.
De MRA streeft een polycentrische ontwikkeling na, waarin alle kernen elkaar versterken, maar ook sterk genoeg op zichzelf zijn. Daarom wil de MRA inzetten op een goede verdeling van de werkgelegenheid en balans in woon- en werklocaties. Het gemeenschappelijk kader hiervoor is de Verstedelijkingsstrategie, die naar verwachting in de tweede helft van 2021 wordt vastgesteld. Hierin wordt voort geborduurd op al bestaande Rijk-regioafspraken, zoals de MRA-sleutelgebieden, de versnelling van de woningbouwproductie, de Woondeal met Binnenlandse Zaken en het programma “Samen Bouwen aan Bereikbaarheid” en het landschap.
Op 15 maart 2023 is de Woondeal MRA getekend. Hierin spraken het Rijk, de provincies en gemeenten in de Metropoolregio Amsterdam (MRA), waar Purmerend er een van is, af om in te zetten op de realisatie van ruim 170.000 woningen in de periode 2022 tot en met 2030, waarvan twee derde betaalbaar. Purmerend heeft de inspanningsverplichting om 4.800 woningen te realiseren, waarvan 30 % sociale huur en 36% middensegment huur en betaalbare koop.
In april 2020 heeft de provincie Noord-Holland het woonbeleid uitgewerkt in de Woonagenda PNH 2020-2025. Hiermee wil de provincie uitvoering geven aan een aantal doelstellingen, zoals het bouwen van voldoende betaalbare en duurzame woningen. Middels het sluiten van regionale Woonakkoorden voor de periode 2021-2025 wil de provincie de regionale samenwerking bevorderen.
In april 2020 heeft de provincie Noord-Holland het woonbeleid uitgewerkt in de Woonagenda PNH 2020-2025. Hiermee wil de provincie uitvoering geven aan een aantal doelstellingen, zoals het bouwen van voldoende betaalbare en duurzame woningen. Middels het sluiten van regionale Woonakkoorden voor de periode 2021-2025 wil de provincie de regionale samenwerking bevorderen.
De acht gemeenten in Zaanstreek-Waterland hebben besloten hier samen met de provincie invulling aan te geven aan de hand van vier thema's:
Uit het Woonakkoord blijkt dat er binnen de regio vraag is naar huisvesting van senioren. Het project draagt met de bouw van een tweede woning hieraan bij. Hiermee wordt tevens ingespeeld op de vraag van zorg in de toekomst van de (schoon)ouders van de initiatiefnemers. Dit zorgt dat de (schoon)ouders op den duur langer thuis kunnen blijven wonen. Al met al wordt geconcludeer dat de voorgenome ontwikkeling in overeenstemming met het Woonakkoord regio Zaanstreek-Waterland en provincie Noord-Holland 2021-2025 is.
In de Structuurvisie Purmerend 2005-2020, vastgesteld op 2 maart 2006, heeft de gemeenteraad van Purmerend een toetsingskader neergelegd voor gewenste en bestaande ontwikkelingen binnen de gemeente. In de structuurvisie worden vier ambities verwoord die leidend dienen te zijn bij de ontwikkeling van de stad Purmerend tot 2020.
In 2013 is de strategische plankaart, behorende bij de structuurvisie Purmerend 2005 - 2020, als eerste stap in het proces om te komen tot en vooruitlopend op een integrale herziening, aangepast aan de actuele stand van zaken. Het betreft een beleidsneutrale actualisering, waarbij op de plankaart de wijzigingen zijn verwerkt, die in de achterliggende periode (sinds 2006) doorgevoerd zijn in of op grond van het gemeentelijk beleid. Deze kaart gaat vergezeld van een toelichting daarop.
De speerpunten van het Woonprogramma uit de Structuurvisie Purmerend 2005-2020 zijn:
In Zaanstreek-Waterland als geheel neemt de woningbehoefte volgens de prognose van de provincie Noord-Holland in de periode 2015-2025 toe met 12.760 woningen (6.900 tot 2020 en 5.860 tot 2025). In de tien jaar daarna gaat het om nog 8.600 woningen. Dat is in totaal bijna 20.000 woningen tot 2035. Onderhavige ontwikkeling levert een bijdrage aan het eerste speerpunt.
Als één van de opgaves wordt genoemd dat Purmerend kiest voor bloei in plaats van groei. Dit betekent dat Purmerend de omslag maakt om te investeren in identiteit en kwaliteit. Voorliggende ontwikkeling zorgt voor verbetering van ruimtelijke kwaliteit aan en rondom de Purmerdijk 3. Een locatie met vervallen bebouwing wordt opgeknapt en leefbaar gemaakt. De twee beoogde woningen krijgen dan ook een groot volume en een eenvoudige kap daarnaast wordt de nok haaks op de Purmerdijk gesitueerd. De beoogde bebouwing sluit hiermee aan bij de historische bebouwing langs de Purmerdijk. Daarnaast draagt de gewenste ontwikkeling bij aan de woningbehoefte in Purmerend, wat bijdraagt aan ambitie 4 'complete stad'. Al met al wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling bijdraagt aan de doelen uit de structuurvisie.
Het stuk 'Ruimte voor Purmerend (omgevingsagenda voor Purmerend richting 2040) is een dynamische agenda die naast politiek-bestuurlijke focus vooral duidelijkheid biedt over de ambities van de gemeente Purmerend. Purmerend wordt hierin neergezet als compacte woonstad met sterke OV-verbindingen naar de hoofdstad maar ook uitstekende fietsverbindingen naar de omgeving en buitengebied. Een stad waarin de wijken een zelfvoorzienend karakter hebben op het gebied van voorzieningen.
Aan bovenstaande beschrijving kunnen troeven en waardevolle aspecten worden toegevoegd waaruit ambities voortvloeien. De nabijheid van Amsterdam, het voorzieningenaanbod, het OV-netwerk en de betaalbare woningvoorraad zijn bekende troeven. Waardevolle aspecten zijn het dorpse karakter, de tevredenheidsstabiliteit en het brede scala en diversiteit van voorzieningen, omgeving en activiteiten. De ambities die hieruit zijn geformuleerd (samengevat):
Om vorm te geven aan de groei van Purmerend worden scenario's bekeken. Gelet op de ladder voor duurzame verstedelijking ligt intensivering van (vastgoed in) de bestaande stad als eerste mogelijkheid voor de hand en vervolgens wordt het verstedelijken van de randen nader als mogelijkheid bezien.
Onderhavig plan voorziet in het ontwikkelen van woongelegenheid in bestaand stedelijk gebied. Gezien de woningbehoefte van circa 10.000 woningen in Purmerend, als onderdeel van de woningbouwtaakstelling van de Metropoolregio Amsterdam, is er behoefte aan de extra woning die in het plangebied wordt gerealiseerd. Het voornemen is daarmee in overeenstemming met de 'Agenda: Purmerend koers naar 2040'.
In de Woonvisie Purmerend 2017-2022 heeft de gemeente haar visie tot 2022 op het gebied van wonen geformuleerd. De gemeente wil een prettige woonstad blijven, de vraag naar woningen van inwoners goed kunnen blijven bedienen en een bijdrage leveren aan de regionale woningbouwopgave. Veel aandacht gaat uit naar de positie van huishoudens die zichzelf niet of moeilijk kunnen redden op de woningmarkt.
In een aantal speerpunten heeft Purmerend deze ambitie verder uitgewerkt:
De voorgenomen ontwikkeling betreft de splitsing van een woonperceel ten behoeve van de realisatie van een tweede woning. De gewenste ontwikkeling draagt bij aan de ambitie van de gemeente Purmerend om 10.000 woningen te bouwen. Daarnaast zorgt de realisatie van de woning dat de (schoon)ouders op den duur langer thuis kunnen blijven wonen en geen zorgplaatsen bezet houden. De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de Woonvisie 2017-2022 van de gemeente Purmerend.
Gemeente Purmerend heeft tot 2040 een bouwopgave van 10.000 woningen. De stad gaat verdichten, en de druk op de openbare ruimte wordt groter. Bovengronds doordat meer mensen gebruik gaan maken van dezelfde openbare ruimte. Ondergronds omdat er uitbreiding van kabels, leidingen, riolering en stadsverwarming nodig is. Het groen in de stad staat onder druk. Daarnaast treedt er klimaatverandering op. De kans op wateroverlast, hittestress en droogte in de stad wordt groter. Dit vraagt om een andere inrichting van het openbare gebied, gebouwen en de particuliere terreinen. Op 26 maart 2020 is de Visie Leefbare Stad 2040 (Steen en groen in balans voor een leefbaar en aantrekkelijk Purmerend) door de raad vastgesteld. In deze visie worden de kansen benoemd hoe steen en groen in balans blijven voor een leefbare stad. Het is een overkoepelend plan dat een stip op de horizon richting 2040 weer geeft, kansen benoemd en vier uitwerkingen kent:
Met de vaststelling van de visie zal in vervolg bij elke ontwikkeling in de stad onderbouwd moeten worden wat er is gedaan op het gebied van bomen, parken, klimaatadaptatie en natuurinclusief bouwen.
Op 25 maart 2020 heeft de gemeenteraad het Bomenplan Purmerend 2020-2040 vastgesteld. Het doel van het Bomenplan is om de komende decennia een kwalitatief goed bomenbestand te waarborgen.
In het Bomenplan worden de uitdagingen en kansen voor het bomenbestand beschreven. Boomziektes, bouwwerkzaamheden en slechte groeiplaatsen zijn de reden dat veel bomen de komende jaren zullen uitvallen. Voor goed beheer zijn een aantal zaken nodig: goede ondergrond en ruimte zodat bomen oud kunnen worden, de juiste soort bomen die aansluiten op de ecologische structuren en die ziektes geen tot weinig kans geven, en tenslotte integraal plannen van projecten. De nadruk ligt op kwaliteit (gezonde grote bomen) en integraliteit (stedelijke bijdrage en samenwerken). Kwaliteit gaat voor kwantiteit. Het beheer wordt in eigen onderhoud gedaan en bomen kopen we zelf in zodat de kwaliteit en veiligheid binnen de organisatie geborgd is. Er worden bomen vervangen, maar alleen met een juiste groeiplaats en wanneer er voldoende ruimte is onder- en bovengronds. Het doel is om de gemiddelde leeftijd van het bomenbestand fors te verhogen. De groeiplaats is zo ingericht dat de boom minstens 60 jaar kan groeien. We investeren dus in de bodem. Parken zijn een belangrijke plek voor grote, monumentale bomen. Waardevolle bomen worden zoveel mogelijk behouden. Tenslotte is ecologie een belangrijk onderdeel van het beheer. Integraal plannen van projecten betekent dat bomen aan de voorkant van alle projecten worden meegenomen, zowel in beheerprojecten als nieuwbouw- en infrastructuurprojecten. In alle projecten wordt rekening gehouden met de uitgangspunten uit het Bomenplan.
Groen en bomen zijn niet het sluitstuk of 'opvulling' van een ontwerp: ze zijn van groot belang voor de leefbaarheid van de stad.
Op 17 december 2020 heeft de gemeenteraad van Purmerend het Klimaatadaptatieplan Zaanstreek Waterland en Purmerend 2021-2024 vastgesteld. Hierin wordt beschreven hoe de regio en de gemeente Purmerend zich voorbereiden op een veranderend klimaat. Het bevat de uitgangspunten en maatregelen die nodig zijn om de schadelijke effecten van hevige neerslag, extreme hitte, langdurige droogte en zeespiegelstijging zoveel mogelijk te beperken.
In lijn met het landelijke Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie is het klimaatadaptatieplan gebaseerd op de klimaatscenario's van het KNMI voor 2050. De ambitie is om in 2050 een klimaatbestendig en waterrobuuste gemeente te zijn. In regionaal verband zijn leidende principes geformuleerd en doorvertaald naar vier uitgangspunten voor een klimaatadaptieve gemeente, zoals meer groen en meer ruimte voor water in de stad, klimaatadaptief maatwerk en gedeelde verantwoordelijkheid. De gemeente kiest bijvoorbeeld voor meer bomen, meer ruimte voor tijdelijke wateropvang, het hanteren van het MRA basisveiligheidsniveau klimaatbestendige nieuwbouw (aanvulling bouwbesluit, bijlage I) en het stimuleren van vergroening onder particulieren. Aan het lokale plan is een uitvoeringsagenda met maatregelen, projecten en onderzoeken verbonden.
Klimaatadaptatie dient in elk project meegenomen te worden. Op welke manier dit gebeurt is afhankelijk van zaken als de gebouwdichtheid, de grond en de ontwerpruimte. In de toelichting van dit plan dient te worden aangegeven op welke manier rekening is gehouden met klimaatadaptatie.
De voorgenomen ontwikkeling gaat niet gepaard met het kappen van bomen. De voorgenomen ontwikkeling zorgt voor de sloop van vervallen, in slechte staat verkerende bebouwing. Hiervoor in de plaats wordt bebouwing gerealiseerd dat aan de huidige duurzaamheidseisen en -standaarden voldoet. Het plangebied blijft groen ingericht en draagt daarmee bij aan klimaatadaptatie. Al met al wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de Visie Leefbare stad en bijbehorende uitwerkingen.
Purmerend heeft een bomenlijst. Op deze kaart staan de waardevolle bomen van de stad. De kap van deze bomen is alleen toegestaan met een ontheffing op het kapverbod. Om deze waardevolle bomen ook anderszins te beschermen dient bij nieuwe ontwikkelingen - in het geval dat er zich waardevolle bomen in of in de nabijheid van het plangebied bevinden - m.b.t. die beschermde bomen een Bomen Effect Analyse (BEA) conform het handboek Bomen van het norminstituut Bomen te worden uitgevoerd. Een BEA is een gestandaardiseerde beoordeling die alle mogelijke effecten van de bouw of aanleg op het duurzaam voorbestaan van de boom in beeld brengt. Hierin wordt ook omschreven hoe de nadelige effecten tot een minimum kunnen worden beperkt. Bovendien wordt onderzocht wat het meest boomvriendelijke alternatief is. De uitkomsten van die BEA dienen te worden verwerkt in de toelichting op het bestemmingsplan en indien noodzakelijk ook in de regels van het bestemmingsplan (voorwaardelijke verplichting).
De gewenste ontwikkeling gaat niet gepaard met de kap van beschermde bomen.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bedrijven en milieuzonering, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, water en Besluit milieueffectrapportage.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.
De beoogde woningen worden op basis van de Wgh aangemerkt als een geluidsgevoelig object. Hierna wordt achtereenvolgens ingegaan op de aspecten wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai als bedoeld in de Wgh.
In de omgeving van het plangebied is geen gezoneerd bedrijventerrein, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, aanwezig. Het aspect industrielawaai is niet van toepassing. Wat betreft de invloed van individuele bedrijven op de woningen wordt verwezen naar paragraaf 5.5 (milieuzonering).
Railverkeerslawaai wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten omdat in de nabije omgeving van het plangebied geen spoorlijn aanwezig is.
In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte is opgenomen in onderstaande tabel.
Wettelijke geluidszones van wegen:
![]() |
De hiervoor genoemde zones gelden niet voor:
Het plangebied ligt niet binnen een wettelijke geluidszone van een weg. De Purmerdijk loopt voor het plangebied langs. Dit betreft een voor auto's doodlopende weg. De Purmerdijk zal dan ook uitsluitend door bestemmingsverkeer worden gebruikt en een lage verkeersintensiteit kennen. De geluidbelasting op de gevel zal dan ook ruim onder de 48 dB blijven als gevolg van de Purmerdijk.
Gelet op vorenstaande is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied wat betreft het aspect wegverkeerslawaai.
Met inachtneming van het treffen van gevelmaatregelen, vormt de Wet geluidhinder geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.
Op 7 mei 2020 is het nieuwe bodembeleid vastgesteld door de gemeenteraad. Deze stukken, bestaande uit de “Bodemkwaliteitskaart gemeente Purmerend en “Nota bodembeheer Purmerend”, bevatten de regels om grondverzet binnen Purmerend plaats te laten vinden zonder dat daar extra bodemonderzoek noodzakelijk is. De bodemkwaliteitskaart is gebaseerd op bodemonderzoek, en daarin zijn ook de PFAS- en PFOA-gerelateerde stoffen meegenomen. Daarbij heeft de gemeenteraad ook de Bodemkwaliteitskaart van de gemeente Beemster geaccepteerd als erkend bewijsmateriaal van de bodemkwaliteit. Hierdoor is voor veel locaties uitwisseling van grond tussen Purmerend en Beemster mogelijk zonder extra bodemonderzoek. Het bodembeleid is voornamelijk generiek (wat schoon is, moet schoon blijven). Voor de rijkswegen, spoorbanen en grond in eigendom van het Hoogheemraadschap zijn uitzonderingen daarop gemaakt en is het beleid specifiek (meer grondverzet mogelijk). In Beemster is het beleid voor alle locaties specifiek.
In voorliggend geval is een verkennend bodemonderzoek door Arnicon op 2 augustus 2019 uitgevoerd. Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste onderzoeksresultaten. Voor de volledige onderzoeksrapportage wordt verwezen naar Bijlage 1 van deze plantoelichting.
Onderzoeksresultaten
Op basis van de onderzoeksresultaten wordt geconcludeerd, dat de hypothese "onverdacht" voor bodemverontreiniging dient te worden verworpen. Dit naar aanleiding van de aangetroffen lichte verontreiniging met kwik, lood en PAK. Deze lichte verontreinigingen geven geen aanleiding tot het verrichten van een nader onderzoek of het nemen van saneringsmaatregelen. De locatie wordt geschikt geacht voor de beoogde bestemming (wonen).
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
In paragraaf 5.3.1.1 zijn voorbeelden van de lijst met categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van voorgenomen ontwikkeling (wijzigen van een woonhuis en de realisatie van een tweede woonhuis) in vergelijking met de voorgenoemde categorieën, wordt geconcludeerd dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Temeer omdat er vanuit planologisch oogpunt sprake is van een afname van het aantal verkeersbewegingen (zie ook paragraaf 3.2.2).
Tevens wordt opgemerkt dat de woningen niet worden aangemerkt als gevoelige bestemmingen in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen en moet worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
Het vervoer van gevaarlijke stoffen pet buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Aan de hand van de Risicokaart Noord-Holland is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven. Het plangebied is indicatief aangegeven met de blauw contour.
![]() |
Afbeelding 5.1 Uitsnede risicokaart (Bron: Risicokaart Noord-Holland) |
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied zich bevindt nabij enkele risicobronnen. Hierna wordt afzonderlijk op deze bronnen ingegaan.
Hogedruk aardgasleidingen (Bevb)
Opgemerkt wordt dat op ten minste 410 meter van het plangebied, een meter een hogedruk aardgasleiding is gelegen van de Gasunie. De bijbehorende 1% letaliteitsgrens bedraagt 70 meter. De bijbehorende 100% letaliteitsgrens bedraagt 40 meter. Het projectgebied ligt daarmee ruim buiten de veiligheidsafstanden van hogedruk aardgasleidingen.
LPG-station
Opgemertkt wordt dat op ten minste 610 meter van het plangebied een tankstation aanwezig is. De plaatsgebonden risicobronnen van dit tankstation omvat het vulpunt, het LGP-reservoir en de afleverinstallatie. Voorliggend initiatief ligt buiten het risicocontour van de vulpunten en de opslag. Zoals te zien in afbeelding 5.1 ligt het projectgebied ruimschoots buiten het risicocontouren. Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het projectgebied.
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving inzake externe veiligheid.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.
Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging waarbij bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies voor kunnen komen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.
De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van een 'gemengd gebied'. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.
Het plangebied is gelegen in een woonwijk in Purmerend. Daarom wordt in dit geval uitgegaan van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.
![]() |
Zoals reeds hiervoor genoemd wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
De functie ‘wonen’ betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving. Er is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.
Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe woningen binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. Omgekeerd gaat het om de vraag of bestaande functies in de omgeving belemmerd worden in de bedrijfsvoering door nieuwe milieugevoelige functies.
In de volgende tabel worden de activiteiten/functies benoemd die rondom het plangebied liggen. Er zijn geen andere relevante activiteiten/functies in de omgeving welke meegenomen dienen te worden. Tevens is aangegeven tot welke milieucategorie deze activiteit of functie wordt gerekend, welke richtafstand aangehouden moet worden tussen het bouwvlak van de nieuwe woonbestemming en de bestemmingsgrens van de betreffende milieubelastende functie en wat de daadwerkelijke afstand hiertussen bedraagt.
Functie | Categorie | Geur | Stof | Geluid | Gevaar | Grootste afstand | Afstand tot bestemmingsvlak dubbele woning | |
Riekstraat 21 | 2 (Buurt- en clubhuizen) |
0 | 0 | 30 | 0 | 30 | 240 meter |
Zoals blijkt uit de tabel, wordt in voorliggend geval aan alle richtafstanden wordt voldaan. Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Omgekeerd resulteren de woningen niet in een belemmering voor de omliggende milieubelastende functies.
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland. Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.
In de Wet natuurbescherming heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van EZ.
Het plangebied ligt niet binnen of nabij een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde (stikstofgevoelige) Natura 2000-gebied 'Polder Zeevang' ligt op een afstand van circa 2 kilometer.
Voor elk Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor alle beschermde soorten en habitats die daar aanwezig zijn. Per soort of habitat is aangegeven of behoud van de huidige aantallen/arealen voldoende is, danwel of uitbreiding of een verbetering nodig is. Niet alleen activiteiten binnen een Natura 2000-gebied maar ook activiteiten buiten een Natura 2000-gebied kunnen de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar brengen. Dit wordt externe werking genoemd. Gezien de mogelijke externe werking van de beoogde ontwikkeling op het nabijgelegen Natura 2000-gebied, is het van belang om te toetsen of de realisatie van de beoogde ontwikkeling conflicteert met de waarden waarvoor dit gebied is aangewezen. Hiervoor is in elk geval een toetsing aan de Wet natuurbescherming noodzakelijk.
Gelet op de onderlinge afstand is directe hinder (bijv. geluid, verstrooiing van licht etc.) niet aan de orde. Naast directe hinder dient tevens te worden gekeken naar de mogelijke toename van stikstofdepositie op kwetsbare habitattypen binnen Natura 2000-gebieden. Om dit te beoordelen is er een zogenaamde AERIUS-berekening uitgevoerd.
Hierna wordt de belangrijkste conclusie van het onderzoek weergegeven. Voor de volledige onderzoeksrapportage wordt verwezen naar Bijlage 2 van deze plantoelichting.
Onderzoeksresultaten
Uit de AERIUS-berekening met betrekking tot de aanlegfase blijkt dat in de aanlegfase van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden.
Uit de AERIUS-berekening met betrekking tot de gebruiksfase blijkt dat in er in de voorgenomen ontwikkeling geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden.
Op basis van de AERIUS-berekeningen blijkt dat er geen sprake is van een stikstofdepositie op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. In het kader van de beïnvloeding van stikstof voor Natura 2000-gebieden, hoeft geen Wet natuurbescherming-vergunning aangevraagd te worden.
In het onderzoek wordt nog uitgegaan van het realiseren van twee woningen. Eén van deze woningen is reeds gerealiseerd. De conclusie van het onderzoek blijft echter hetzelfde.
Het Natuurnetwerk Nederland(NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid (NNN). Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'-principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Het plangebied ligt niet binnen het concreet begrensde NNN. Het plangebied ligt op circa 1,4 kilometer van het NNN. Gezien de ruime afstand tot het NNN en de aard van de ontwikkeling wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.
In het voorliggend geval is een Quickscan Natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. Hieronder wordt ingegaan op de conclusies en aanbevelingen uit dit onderzoek. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 3 van deze toelichting.
Onderzoeksresultaten
Met de voorgenomen werkzaamheden is geen overtreding van de verbodsbepaling in de Wet natuurbescherming te verwachten onder artikelen 3.1, 3.2 en 3.3. Er is geen nader onderzoek nodig.
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2022 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
De gemeente Purmerend heeft in 2009 een eigen archeologisch beleid opgesteld. In 2017 is dit beleid opgegaan in het Erfgoedbeleid Purmerend 2017. Hierbij hoort een archeologische verwachtingskaart. Dit is een voorspellingskaart waarop verwachtingen met betrekking tot de situering van (nog) onbekende archeologische vindplaatsen zijn vertaald in termen van vlakken en zones. Op de kaart worden zones aangegeven met verschillende verwachtingen: hoge, middelhoge of lage verwachting. De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het opstellen van een beleidsadvieskaart, die vervolgens kan worden gebruikt voor de toetsing van ruimtelijke plannen op de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Het bestemmingsplan vormt het belangrijkste instrument voor de archeologische monumentenzorg. Voor gemeenten kunnen de door deskundigen opgestelde archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaarten als leidraad worden gebuikt voor zowel de planologische bescherming van archeologische waarden in het ruimtelijke plan als voor het vaststellen van het benodigde archeologisch onderzoek dat bij voorbereiding van ruimtelijke plannen moet plaatsvinden.
Het plangebied heeft op basis van de acheologische verwachtings- en beleidskaart een lage archeologische verwachting. Hiervan is in afbeelding 5.2 een uitsnede ter hoogte van het plangebied (rode contour) opgenomen.
![]() |
Afbeelding 5.2: Uitsnede van de acheologische verwachtings- en beleidskaart (Bron: Gemeente Tubbergen) |
Het plangebied ligt in het gebiedstype 'Landbouwgronden droogmakerij de Purmer'. Voor dit gebiedstype geldt geen archeologische onderzoeksplicht.
Gelet op het vorenstaande wordt een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk geacht.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.
In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.
Op 2 november 2017 heeft de gemeenteraad het Erfgoedbeleid Purmerend 2017 vastgesteld. Dit beleid richt zich op het behoud van het Purmerendse erfgoed. Het spreekt de visie uit dat het erfgoed belangrijk is voor de stad. De gemeente heeft vier ambities met betrekking tot het erfgoed:
Bij dit beleid is een Cultuurhistorische Waardenkaart opgesteld, waar al het erfgoed van Purmerend op is afgebeeld.
Er bevinden zich in het plangebied zelf geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten. In het plangebied of in de directe nabijheid van het plangebied is er geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden. Geconcludeerd wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor dit plan.
Geconcludeerd wordt dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op cultuurhistorische waarden.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Op 18 maart 2022 is het Nationaal Water Programma 2022-2027 (NWP) vastgesteld. Dit programma, een uitwerking van de NOVI, bevat de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en het beheer van de rijkswateren en rijksvaarwegen. De drie hoofdambities van het NWP zijn:
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met het bodem- en watersysteem. Opgaven voor klimaatadaptatie, water en scheepvaart moeten een integraal onderdeel zijn van alle ruimtelijke ingrepen. Het is hiervoor belangrijk dat adviezen uit de watertoets worden overgenomen in de ontwikkeling van plannen.
De Watervisie 2021 bevat het waterbeleid van de provincie Noord-Holland. In de Watervisie 2021 worden kaders gesteld voor wateropgaven in Noord-Holland. Dit is gedaan op basis van de thema's veilig en schoon & voldoende.
In het waterveiligheidsbeleid wordt landelijk een overstap naar een risicobenadering, waarbij ook het effect van een overstroming op het achterland wordt meegewogen. Met de waterpartners zorgt de provincie voor veilige dijken en keringen en met het waterrobuust inrichten van de omgeving en goede evacuatiemogelijkheden wordt het effect van een eventuele overstroming beperkt.
Schoon en voldoende water is onmisbaar voor een gezonde, productieve en aangename leefomgeving en een soortenrijke natuur. De provincie zorgt ervoor dat het grond- en oppervlaktewater duurzaam kan worden gebruikt en dat voorraden zorgvuldig worden beheerd, zonder uitputting of verontreiniging. Diepe, watervoerende lagen kunnen worden gebruikt voor energieopslag.
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2022-2027) opgesteld.
In het Waterprogramma 2022-2027 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Met het Waterprogramma 2022-2027 geeft het HHNK richting aan het waterbeheer tussen 2016 en 2021. Dat is nodig, want de klimaatverandering en de veranderende maatschappij dwingen tot aanscherping en heroverweging van onze keuzes. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Veranderende patronen in communicatie en participatie in de maatschappij vragen van het HHNK grotere betrokkenheid en intensievere dialoog met onze partners en belanghebbenden. Bovendien zijn er steeds meer partijen betrokken bij het waterbeheer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk.
Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen.
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is geïnformeerd over voorliggende ontwikkeling door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'normale procedure' van de watertoets van toepassing is (Bijlage 4).
De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Er is afstemming geweest met het hoogheemraadschap. Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier geeft een positief wateradvies. Wel ligt het bouwvlak binnen de kernzone van de waterkering en is daardoor watervergunningplichting. Daarnaast is het advies om toekomstige bouwwerken voor nadere afstemming aan het hoogheemraadschap voor te leggen, indien er een kelder, kruipruimte of verdiepte fundering wordt gerealiseerd. Er hoeven geen compenserende maatregelen genomen te worden omdat de toename aan verharding onder de 800 m2 blijft. Er wordt aangesloten op het bestaande rioolstelsel.
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r. Een bestemmingsplan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.
Het komt er op neer dat voor een bestemmingsplan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op circa 2 kilometer van het plangebied. Zoals in paragraaf 5.6.1.1 en in van deze toelichting is beschreven is er voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen sprake van een stikstofdepositie dat significant negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelstelling van Natura 2000-gebieden. Het voornemen is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.
Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk. Daarom is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.
Voor wat betreft het gehele plangebied wordt voorzien in directe eindbestemmingen waardoor, indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden, sprake is van een m.e.r-beoordelingsplichtig plan.
In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject.'
Aangezien hier in dit geval sprake van is dient te worden getoetst of sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:
Indien het project wordt vergeleken met de drempelwaarden uit de D-lijst kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject en daarmee tevens geen m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag of er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Besluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.
De voorliggende ontwikkeling gaat uit van hettoevoegen van een tweede woning binnen de bebouwde kom van Purmerend. Het gaat om een kleinschalige ontwikkeling waarbij het aantal verkeersbewegingen niet onevenredig toeneemt. Verder is, voor zover in dit kader relevant, sprake van een functie die niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen en andere milieugevoelige functies.
Gelet op het vorenstaande en de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Tevens blijkt uit dit hoofdstuk dat de ontwikkeling geen belangrijke nadelige milieugevolgen heeft, die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.
Het projectgebied is niet binnen een kwetsbaar gebied gelegen, is kleinschalig van aard en heeft ook geen belangrijke milieugevolgen voor de omgeving, waardoor het voornemen in het desbetreffende gebied niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.
De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
In zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten () uitleg gegeven wat onder de diverse meetvoorschriften wordt verstaan.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. In paragraaf 6.3 wordt per bestemming een korte uitleg gegeven.
In hoofdstuk van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel is aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Zij zijn het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
Tuin - 2 (Artikel 3)
Deze bestemming is opgenomen op de gronden rondom de te realiseren wonigen. De gronden zijn bestemd voor onder meer erven, erfbebouwing en bijbehorende voorzieningen. Per bouwperceel mag de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken 150 m2 bedragen. Daarnaast zijn regels ten aanzien van de maximum bouw- en goothoogte opgenomen
Water (Artikel 4)
Deze bestemming is overgenomen ter plaatse van de bestaande watergangen. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor water, verkeer te water, oeverstroken en daarbij behorende voorzieningen.
Wonen (Artikel 5)
Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van de te realiseren woningen. Gronden met deze bestemming zijn onder meer bestemd voor wonen, aan de woonfunctie ondergeschikte aan huis verbonden beroepen, (kleinschalige) bedrijvigheid en bed & breakfast.
Gebouwen moeten binnen een bouwvlak worden gebouwd. De goothoogte bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven goothoogte. Per bestemmingsvlak is één woning toegestaan.
Waarde - Waterkering (Artikel 6)
De voor Waterstaat - Waterkering aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) - tevens bestemd voor waterstaatkundige voorzieningen.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval is een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Purmerend. Hierin zijn alle gemeentelijke kosten opgenomen en is vastgelegd dat het risico van planschade bij de initiatiefnemer ligt, zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Voorliggend bestemmingsplan wordt in het kader van vooroverleg niet voorgelegd aan de provincie Noord-Holland, aangezien er geen provinciaal belang in het geding is. Het bestemmingsplan voorziet slechts in één extra woning.
Voorliggend bestemmingsplan is in het kader van vooroverleg voorgelegd aan het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier geeft een positief wateradvies.
Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In dit geval is geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.
In het kader van het principeverzoek heeft inititiatiefnemers de voorgenomen plannen met de naaste buren aan de Purmerdijk 2-2a besproken. Hier zijn geen bezwaren geuit.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 11 december 2023 tot en met 22 januari 2024 gedurende zes weken voor eenieder ter inzage gelegen. In deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend. Wel vindt er een ambtshalve wijziging plaats. Op de verbeelding en de regels (artikel 5.2 onder d) wordt voor beide woningen de maatvoering voor de maximale bouwhoogte van de woningen van 7,5 meter opgenomen. Het ontwerpbestemmingsplan wordt hierdoor gewijzigd vastgesteld.