Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Purmerenderweg 15 en 16 Zuidoostbeemster
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0439.BPPURMWEG15162023-va01

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

 
In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 het plan:

het bestemmingsplan Purmerenderweg 15 en 16 Zuidoostbeemster met identificatienummer NL.IMRO.0439.BPPURMWEG15162023va01 van de gemeente Beemster;

1.2 het bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0439.BPPURMWEG15162023-va01 met de bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 de verbeelding:

de verbeelding met het nummer NL.IMRO.0439.BPPURMWEG15162023-va01 waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangegeven;

1.4 aanbouw:

een gebouw met een primaire woonfunctie dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:

een grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 aan-huis-verbonden bedrijf:

een bedrijf dat in, aan of bij een woning wordt uitgeoefend door een (mede)bewoner van de op het bouwperceel gesitueerde woning, waarbij de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt en dat is gericht op het verlenen van diensten; de bedrijfsuitoefening dient een ruimtelijke uitwerking en uitstraling te hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is;
 

1.8 aan-huis-verbonden beroep:

een beroep dat in, aan of bij een woning wordt uitgeoefend door een (mede)bewoner van de op het bouwperceel gesitueerde woning, waarbij de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt en dat is gericht op het verlenen van diensten; de beroepsuitoefening 4 dient een ruimtelijke uitwerking en uitstraling te hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.9 achtererfgebied:

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;
;

1.10 agrarisch bedrijf:

een aan het buitengebied gebonden bedrijf groter dan 10 NGE, waar uitsluitend of in hoofdzaak door middel van het telen van gewassen of het houden van dieren producten worden voortgebracht, waaronder mede wordt verstaan de met die activiteiten qua aard vergelijkbare activiteiten zoals paarden fokken/melken

1.11 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.12 bebouwingsgebied:

achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw;

1.13 bebouwingspercentage:

het in de regels of op de kaart aangegeven percentage van een bouwvlak, of indien geen bebouwingsgrenzen zijn aangegeven het percentage van het bestemmingsvlak, dat ten hoogste bebouwd mag worden met gebouwen;

1.14 bed and breakfast:

een kleinschalige vorm van verblijfsrecreatie zonder eigen kookvoorziening die zich met name richt op de trekkende toeristen, die voor één of enkele nachten een onderkomen zoeken; de indeling en invulling van de kamers is sterk afhankelijk van de bestaande bebouwing;

1.15 beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.16 bestaand:

  1. bij bouwwerken:bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
  2. bij gebruik: bestaand ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan;

1.17 bestaande bebouwing:

bebouwingssituaties op het erf, al of niet volgens de leidraad van 'het Beemster erf', die om (toen) moverende redenen zijn ontstaan;

1.18 bestaande situatie (stikstofdepoitie):

  1. de activiteit die is toegestaan ten tijde van het vaststellen van dit bestemmingsplan op grond van:
    1. een vergunning als bedoeld in artikel 2.7, lid 2 van de Wet Natuurbescherming, of
    2. een omgevingsvergunning waarbij de toestemming op grond van artikel 2.2aa onderdeel a van het Besluit omgevingsrecht is aangehaakt, of
  2. indien een vergunning als bedoeld onder 1a ontbreekt: het feitelijke en planologisch legale gebruik ten tijde van het vaststellen van het bestemmingsplan

1.19 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.20 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.21 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.22 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.23 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.24 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.25 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.26 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.27 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.28 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

1.29 erker:

een uitbouw aan een woning, die zich bevindt aan de voor- of zijgevel of beide, en ondergeschikt is aan de woning;

1.30 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.31 gevellijn:

de achtergevel en de verlengde lijn van de (bedrijfs)woning dan wel het gebouw waarvan de (bedrijfs) woning deel uitmaakt;

1.32 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is, zoals de bedrijfsgebouwen, bedrijfswoning of woning;

1.33 huishouden:

een alleenstaande, dan wel twee of meer personen, die een duurzame (gemeenschappelijke) huishouding voer(t)(en) of wil(len) voeren, waar bij een gemeenschappelijke huishouding sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan (kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen);

1.34 keukentafeloverleg:

methode van overleg om te bezien of een nieuwe ontwikkeling uitvoerbaar is en om vervolgens overeenstemming te bereiken over de landschappelijke en/of stedenbouwkundige inpassing van bebouwing en/of het gebruik die het gevolg is van deze nieuwe ontwikkeling, waarvan de werkwijze is opgenomen in de door de raad vastgesteld beleidregels in de nota 'Werkafspraken Keukentafeloverleg Beemster'.

1.35 kopergravuresloot:

een waterloop met cultuurhistorische waarde;

1.36 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;

1.37 omgevingsaspecten:

de omgevingsaspecten omvatten in ieder geval natuurwaarden, erfgoedwaarden, bodemkwaliteit, waterkwantiteit en -kwaliteit, luchtkwaliteit, externe veiligheidsbelangen, bedrijfshinder en andere hinderaspecten, verkeersbelangen en parkeren.

1.38 omgevingsvergunning:

een vergunning voor het uitvoeren van een project dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving;

1.39 omgevingsvergunning voor het bouwen:

omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk;

1.40 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden;

1.41 omgevingsvergunning voor het afwijken:

omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met dit plan met toepassing van de in dit plan opgenomen regels inzake afwijking;

1.42 ondergeschikte nevenactiviteiten:

bedrijfs- of beroepsmatige activiteiten die in ruimtelijk en functioneel opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de hoofdfunctie op een bouwperceel;

1.43 onderkomen:

voor verblijf geschikte - al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken - voertuigen, vaartuigen, arken, toercaravans, voor zover deze niet als bouwwerk zijn aan te merken, alsook tenten;

1.44 overkapping:

een bouwwerk dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste een wand;
 

1.45 paardenbak:

een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen en al dan niet voorzien van een omheining;

1.46 paddock:

een ruimte waar één of meerdere paarden ter ontspanning en naar eigen inzicht vrij kunnen bewegen en al dan niet (deels) overkapt;

1.47 permanente bewoning:

het gebruik van een (bedrijfs-)woning als vaste woonplaats;

1.48 statische opslag

binnenopslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven en geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben, zoals (seizoens)stalling van (antieke) auto's, boten, caravans, campers en dergelijke;

1.49 stolpwoning:

van oorsprong voor agrarisch doel (inclusief wonen) opgericht gebouw op een vierkante plattegrond, bestaande uit één bouwlaag met pyramidaal dak, dat rust op een constructie van poeren en dwarsbalken;

1.50 uitbouw:

een gebouw met een primaire woonfunctie dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
;

1.51 vaste woonplaats:

het gebruiken van woonruimte als hoofdverblijf zoals bedoeld in de Wet basisregistratie personen dan wel diens rechtsopvolger. Als criterium voor de vaststelling of iemand een 9 woonruimte als hoofdverblijf in gebruik heeft, geldt dat hij of zij op het betreffende adres staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie, terwijl tevens uit het geheel van feiten en omstandigheden blijkt dat het betreffende adres als zijn of haar hoofdverblijf fungeert;

1.52 voorerfgebied:

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;

1.53 vrij beroep:

een beroep in verband met iemands individuele, persoonlijke kwaliteiten, die in het algemeen op artistiek, academisch of HBO-niveau liggen;
  

1.54 webwinkel:

het bedrijfsmatig via internet te koop aanbieden, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit of het vanuit een bedrijf verkopen van goederen via internet, waarbij de goederen elders worden bezorgd en er geen sprake is van een voor publiek toegankelijke (winkel)ruimte of showroom;

1.55 wonen:

het huisvesten van één (afzonderlijke) huishouden in een (bedrijfs-)woning, waarbij deze woning uitsluitend mag worden gebruikt voor permanente bewoning;

1.56 woning:

een gebouw of gedeelte van een gebouw, bestaande uit een complex van ruimten, dat is bedoeld en dient voor de huisvesting van één huishouden.
 
Waar in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de wettelijke regelingen, zoals die luidden op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;

2.2 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de breedte en diepte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken of het hart van scheidingsmuren;

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.8 het peil:

de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang van een gebouw of, indien de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst, de door het bevoegd gezag vastgestelde hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. agrarische bedrijven.

3.2 Bouwregels

3.2.1 Algemene bouwregels
Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
3.2.2 Bouwregels voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, geldt de volgende regel: a. binnen de bestemming mogen uitsluitend landhekken met een bouwhoogte van1,5 m worden gebouwd.

3.3 Specifieke gebruiksregels

3.3.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
  1. het opslaan of opgeslagen hebben, in enigerlei vorm, van stoffen en materialen van welke soort dan ook, anders dan ter plaatse noodzakelijk voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf;
  2. het opslaan of opgeslagen hebben, in enigerlei vorm, van stoffen en materialen voor statische opslag, voor zover deze opslag meer ruimte inneemt dan 1.000 m², alsmede het aanwezig of opgeslagen hebben van een of meer aan hun gebruik onttrokken, gerede dan wel onklare machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, dan wel onderdelen daarvan;
  3. gebruik als kampeerterrein;
  4. het geplaatst hebben van mobiele kampeermiddelen buiten de periode van 1 maart tot en met 31 oktober;
  5. het gebruik van gronden ten behoeve van bosbouw.

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. tuinen;
  2. ontsluiting aanliggende percelen.

4.2 Bouwregels

4.2.1 Algemeen
Op deze gronden mogen uitsluitend erkers aan anliggende woningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met ujitzondering van karakteristieke bouwwerken.
4.2.2 Bijbehorende bouwwerken (erkers)
Voor het bouwen van een erker gelden de volgende regels:
  1. erkers zijn niet toegestaan bij karakteristieke bouwwerken
  2. de diepte niet meer mag bedragen dan 1,5 m;
  3. de breedte niet meer mag bedragen dan 2/3 van de gevelbreedte van de woning.
4.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:
  1.  uitsluitend op in het achtererfgebied mag worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
  3. de oppervlakte van een overkapping mag niet meer bedragen dan 15 m² .

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ''Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. waterhuishouding;
  2. waterberging;
  3. waterlopen;
  4. bruggen en dammen, uitsluitend voor zover aanwezig ten tijde van de ter inzage legging van dit bestemmingsplan;
met de voor de hiervoor en voor het verkeer in en over het water noodzakelijke bouwwerken, geen gebouw zijnde.

5.2 Bouwregels

5.2.1 Gebouwen
Er mogen geen gebouwen worden gebouwd.
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:
  1. per bouwperceel mag maximaal één brug of dam worden gebouwd;
  2. bestaande bruggen en dammen mogen op dezelfde locatie worden vervangen;
  3. de breedte van bruggen en dammen mag niet meer bedragen dan de breedte ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  4. een dam dient te worden voorzien van een duiker, waarvan de doorsnede tenminste 1 m bedraagt;
  5. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m, gemeten ten opzichte van de hoogte van de aangrenzende oever;
  6. er moet worden voldaan aan de regels van de keur en de geldende beleidsregels van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid
 5.2.2
voor het vervangen van een brug of een dam op een andere locatie, voor het verbreden van een bestaande brug of dam of voor het bouwen van een tweede brug of dam ten behoeve van de ontsluiting van een agrarisch perceel, mits:
  1. bij het vervangen van een brug of dam op een andere locatie de bestaande brug of dam wordt gesloopt;
  2. er in geval van het bouwen van een tweede brug of dam sprake is van een bedrijfseconomische noodzaak;
  3. de rijbreedte van de brug of dam bij een woonperceel niet meer bedraagt dan 3 m, waarbij de bruto-breedte van de brug of dam in technische verhouding moet staan tot de rijbreedte;
  4. de rijbreedte van de brug of dam bij een (agrarisch) bedrijfsperceel niet meer bedraagt dan 6 m, waarbij de bruto-breedte van de brug of dam in technische verhouding moet staan tot de rijbreedte;
  5. een bredere inrit alleen wordt overwogen wanneer dat schriftelijk wordt aangetoond met een draaicirkeldiagram. Dit geldt voor alle gebruikers in het buitengebied. Gelet op de smalste wegbreedtes aanwezig in Beemster i.c.m. de langste voertuigcombinaties, is over het algemeen max. 10 m rijbreedte voor alle gebruikers voldoende. Indien nodig kan hier in maatwerk gevallen van worden afgeweken mits onderbouwd;
  6. met de verbrede of nieuwe brug of dam of de verplaatste brug of dam de kernkwaliteiten van UNESCO-werelderfgoed Droogmakerij de Beemster, zoals die in bijlage 2 zijn aangegeven, worden behouden en/of versterkt;
  7. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de verkeersveiligheidssituatie;
  8. er kan worden voldaan aan de regels uit de keur en de geldende beleidsregels van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.

5.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een verboden gebruik van deze gronden wordt in ieder geval gerekend het gebruik als ligplaats voor woonschepen of recreatie- of pleziervaartuigen.

5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.5.1 Vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, sloten en andere watergangen te vergraven en/of te dempen.
5.5.2 Uitzonderingen
Het onder 5.5.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op:
  1. werken of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
  2. bouwwerkzaamheden zoals de aanleg van een dam met duiker overeenkomstig lid 5.2.2.
5.5.3 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden wordt geweigerd indien door de uitvoering van de onder lid 5.5.1
bedoelde werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen, de natuurwaarden en cultuurhistorische waarden in onevenredige mate kunnen worden aangetast.

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis.

6.2 Bouwregels

6.2.1 Algemeen
  1. Op deze gronden mag uitsluitend ten behoeve van de bestemming worden gebouwd.
  2. de zijdelingse afstand van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot de aanwezige sloten mag niet minder dan 3,6 m bedragen;
  3. de zijdelingse afstand van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot de aanwezige kopergravuresloten mag niet minder dan 7,2 m bedragen.
6.2.2 Woningen
Voor het bouwen van woningen gelden de volgende regels:
  1. er mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, waarbij per bouwvlak maximaal één woning is toegestaan;
  2. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m dan wel de bestaande hoogte indien deze hoger is;
  3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 7 m dan wel de bestaande hoogte indien deze hoger is;
  4. het hoofdgebouw moet zijn voorzien van een kap haaks op de weg, waarvan de dakhelling niet minder dan 30º en niet meer dan 60º mag bedragen;
  5. de inhoud van het woning inclusief aan- en uitbouwen mag niet meer bedragen dan 750 m³ ;
  6. de afstand van vrijstaande hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens, mag niet minder dan 2,5 m bedragen.
6.2.3 Aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
  1. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen worden gebouwd binnen bestemmingsvlakken;
  2. de bouwhoogte van aan- of uitbouwen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning, met een maximum van 4 m, onverminderd het bepaalde wat betreft de maximum inhoud van 750 m³ ;
  3. de diepte van aan- of uitbouwen mag niet meer bedragen dan 3 m loodrecht gemeten vanuit de gevel waaraan wordt aangebouwd, onverminderd het bepaalde wat betreft de inhoud van 750 m³;
  4. aan de zijgevel van de woning gebouwde aan- of uitbouwen mogen tot maximaal 1 m achter het verlengde van de achtergevel van de woning worden gebouwd, onverminderd het bepaalde wat betreft de maximum inhoud van 750 m³ ;
  5. de goothoogte en bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 6 m;
  6. bijgebouwen moeten zijn voorzien van een kap haaks op de weg, waarvan de dakhelling niet minder dan 30º en niet meer dan 60º mag bedragen;
  7. ten aanzien van de maximale oppervlakte aan aan-, uit-, en/of bijgebouwen gelden de volgende regels:
    1. voor zover de oppervlakte van het bebouwingsgebied 100 m²of kleiner is bedraagt de oppervlakte ten hoogste 50% van het bebouwingsgebied;
    2. voor zover de oppervlakte van het bebouwingsgebied groter dan 100 m² en kleiner dan 300 m² is bedraagt de oppervlakte ten hoogste 50 m² plus 20% van de oppervlakte van het deel van het bebouwingsgebied groter dan 100 m²;
    3. voor zover de oppervlakte van het bebouwingsgebied groter dan 300 m² is bedraagt de oppervlakte ten hoogste 90 m² plus 10% van de oppervlakte van het deel van het bebouwingsgebied groter dan 300 m² met een maximum van 150 m² ;
6.2.4 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de hoogte van een erf- of terreinafscheiding mag 1 m achter de voorgevel of het verlengde daarvan niet meer dan 2 m en daarvoor niet meer dan 1 m bedragen;
  2. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouw of overkapping zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.

6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in:
  1. lid 6.2.2, sub a voor het splitsen van een bestaande woning met inachtneming van de volgende regels:
    1. het aantal te splitsen eenheden van een gewoon hoofdgebouw, een woning zijnde, mag niet meer dan 4 bedragen en het aantal te splitsen eenheden van een karakteristiek hoofdgebouw, een woning zijnde, mag niet meer dan 2 bedragen;
    2. de inhoud van enige wooneenheid mag niet minder bedragen dan 120 m² ;
    3. lid 6.2.3, sub g is van overeenkomstige toepassing;
  2. lid 6.2.2, sub a ten behoeve van het deels bouwen buiten het bouwvlak en/of het vergroten van de woning met inachtneming van de volgende regel:
    1. de afwijking mag uitsluitend worden toegepast op gronden aansluitend aan het bestaande bouwvlak;
  3. lid 6.2.2, sub c voor het plat afdekken of voor een kap niet haaks op de weg mits de openheid van het landschap niet wordt aangetast;
  4. lid 6.2.2, sub f voor het plat afdekken of voor een kap niet haaks op de weg, mits met deze afwijking de kernkwaliteiten van UNESCO-werelderfgoed Droogmakerij de Beemster worden behouden en/of versterkt;
  5. lid 6.2.2, sub g voor een grotere gezamenlijke oppervlakte dan 48 m² voor percelen die groter zijn dan 5.000 m² , met inachtneming van de volgende regels:
    1. de afwijking kan worden verleend tot 5 m² per 0,1 hectare berekend over de eerste hectare, vermeerderd met 10 m2 per hectare berekend over de volgende hectares;
    2. voor de berekening worden delen van 0,1 hectare of delen van een hectare naar boven toe op een geheel afgerond;
    3. de afwijking mag uitsluitend worden toegepast ten behoeve van bijgebouwen voor hobbyboeren;
    4. voor de berekening van de oppervlakte worden gronden met de agrarische bestemming samengeteld met gronden met de bestemming 'Wonen' voor zover deze gronden direct aan elkaar grenzen en de agrarische gronden in eigendom zijn bij de aanvrager;
    5. de gezamenlijke oppervlakte van de met toepassing van deze afwijkingsmogelijkheid op te richten bijgebouwen mag niet meer dan 100 m² bedragen;
  6. lid 6.2.3, sub g voor een grotere gezamenlijke oppervlakte dan 48 m² ter vervanging of vernieuwing van bestaande legale bijgebouwen, die ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan de in lid 4.2.3, onder b tot en met g genoemde maten overschrijdt, mits de afwijking niet wordt vergroot.

6.4 Specifieke gebruiksregels

6.4.1 Strijdig gebruik
Als strijdig gebruik wordt aangemerkt:
  1. het aanleggen of aanwezig hebben van een paardenbak;
  2. het aanleggen of aanwezig hebben van een paddock.
6.4.2 Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis / ondergeschikte nevenactiviteiten
Een woning en de daarbij behorende aan-, uit- en bijgebouwen op gronden als bedoeld lid 6.2.3 onder a mogen worden gebruikt voor beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis, mits:
  1. de gezamenlijke vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 50% van het bruto vloeroppervlakte van de betreffende woning en de bijbehorende aan-, uit- en bijgebouwen;
  2. het beroeps- en/of bedrijfsuitoefening aan huis betreft van milieucategorie 1 of 2, opgenomen in bijlage 1 bij deze regels of daarmee wat betreft de milieuhinder vergelijkbare activiteiten. Daarbij zijn in ieder geval de volgende functies (ook) toelaatbaar:
    1. veeartsenpraktijk;
    2. hoefsmederij;
    3. ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (kaasmakerij, imkerij, etc.);
    4. agrarisch natuur- en landschapsbeheer;
    5. hoveniersactiviteiten;
    6. kinderboerderij;
    7. kano-, roeiboot- en fietsenverhuur;
    8. sociale functie, zoals een kinderopvang of een zorgboerderij;
    9. milieueducatie / rondleidingen;
    10. musea / tentoonstellingsruimte / atelier;
  3. het geen detailhandel of horeca betreft;
  4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gevoelige objecten en/of bedrijven niet onevenredig worden aangetast;
  5. er geen opslag en/of stalling van goederen en materiaal buiten de bedrijfsgebouwen plaatsvindt;
  6. parkeren plaatsvindt op eigen erf; g. het gebruik niet leidt tot een onevenredige toename van het verkeer;
  7. de activiteit uitsluitend wordt uitgeoefend door de bewoner.
6.4.3 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
Teneinde te komen tot een zorgvuldige landschappelijke inpassing dienen, binnen twee jaar na het tijdstip van onherroepelijk worden van het bestemmingsplan voor de woningen als bedoeld in lid 6.1, de gronden te zijn ingericht en ingericht te blijven overeenkomstig de inrichtingsprincipes zoals opgenomen in bijlage 1 "Landschappelijke erfinrichting " bij deze regels.
6.4.4 Strijdig gebruik - voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de woningen als bedoeld in lid 6.1 indien de landschappelijke inpassing als bedoeld in lid 6.3.1 niet is gerealiseerd of instandgehouden.

6.5 Afwijken van de gebruiksregels

6.5.1 Paardenbak
In afwijking van lid 6.4.1 mag een paardenbak worden aangelegd onder de volgende voorwaarden:
  1. uitsluitend eigendomspercelen groter dan 3.500 m2 komen voor deze afwijking in aanmerking;
  2. per perceel mag slechts één paardenbak worden aangelegd op gronden binnen het bestemmingsvlak en buiten het bouwvlak;
  3. de paardenbak en/of paddock dient op het achtererf achter het hoofdgebouw te worden gerealiseerd;
  4. voor de aanleg geldt dat:
    1. per bouwvlak is maximaal één paardenbak toegestaan;
    2. de bouwhoogte van de omheining mag niet meer bedragen dan 1,5 m;
    3. de bouwhoogte van lichtmasten ten behoeve van de paardenbak mag niet meer bedragen dan 5 m.
6.5.2 Bed and breakfast
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van bepaalde in lid 6.1, sub a ten behoeve van een bed and breakfast, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. de bed and breakfast mag uitsluitend worden gerealiseerd in de bestaande woning en/of de bestaande aan- en uitbouwen en/of bijgebouwen;
  2. de bed and breakfast verschaft aan niet meer dan 8 personen gelijktijdig nachtverblijf;
  3. parkeren ten behoeve van de bed and breakfast vindt plaats op eigen terrein;
  4. een bed and breakfast in de woning is uitsluitend toegestaan in combinatie met de woonfunctie.
  5. het gebruik van aan- en uitbouwen en bijgebouwen als bed and breakfast mag niet meer dan 70 m² bedragen mits wordt voldaan aan lid 6.2.3.
 

Artikel 7 Waarde - Cultuurhistorie

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) - tevens bestemd voor het behoud van de aanwezige cultuurhistorische en landschappelijke waarden.

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag ten behoeve van de onderliggende bestemming worden gebouwd met inachtneming van aanwezige cultuurhistorische waarden.

7.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan voor de bouw van bouwwerken bij afwijking van de bouwregels of bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid ten dienste van de op de verbeelding aangegeven onderliggende bestemming eisen dat:
  1. de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport overlegt waaruit blijkt dat de cultuurhistorische en landschappelijke waarden van het terrein dat wordt verstoord in voldoende mate is vastgesteld en met deze waarden actief rekening wordt gehouden;
  2. alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend, advies wordt ingewonnen bij een door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige;
  3. de kernkwaliteiten van UNESCO-werelderfgoed Droogmakerij de Beemster worden behouden en/of versterkt.
 

3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
  

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Bouwregels bestaande situatie

  1. Wanneer een bestaand gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, een grotere bouwhoogte, een grotere goothoogte, een grotere oppervlakte en/of een grotere dan wel kleinere dakhelling heeft dan in de bouwregels in de van toepassing zijnde bestemming is toegestaan, dan mag:
    1. de goot- en/of bouwhoogte en/of oppervlakte en/of dakhelling ten hoogste de bestaande goot- en/of bouwhoogte en/of oppervlakte en/of dakhelling bedragen;
    2. de dakhelling ten minste de bestaande dakhelling bedragen.

9.2 Bouwregels bij in acht te nemen onderlinge afstand

  1. Het is verboden op een terrein of bouwperceel zodanig te bouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein of bouwperceel een toestand zou ontstaan, die ter plaatse niet meer met de regels zou overeenstemmen, of voor zover al daar een afwijking van de regels bestaat, zodanig te bouwen, dat deze afwijking nog zou worden vergroot.
  2. Voor het bouwen van gebouwen op en onder de onder a genoemde gronden geldt dat een op grond van de hoofdbestemming toelaatbaar geluids- en gevaargevoelig gebouw of een uitbreiding van een geluids- en gevaargevoelig gebouw niet mag worden gebouwd.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

10.1 Gebruik bestaande situatie

  1. Wanneer het bestaand gebruik van gronden of een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, een grotere oppervlakte beslaat dan in de gebruiksregels in de van toepassing zijnde bestemming is toegestaan, dan mag de oppervlakte voor dit gebruik ten hoogste de bestaande oppervlakte bedragen.

10.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
  1. het bouwen en het gebruik van gronden en bebouwing binnen het plan, indien dit leidt tot een toename van de stikstofdepositie van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar ten opzichte van de bestaande situatie (stikstofdepositie) -- op de maatgevende voor stikstof gevoelige habitats in Natura 2000-gebieden;
  2. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, sekswinkel, thuiswerk, raamprostitutie en straatprostitutie;
  3. het gebruik van bijgebouwen bij een woning als zelfstandige woning.

10.3 Parkeervoorzieningen

  1. Bij de uitoefening van de bevoegdheid tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of het gebruiken van gronden of bouwwerken geldt dat in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, wordt bepaald aan de hand van het gemiddelde (afronding naar boven) bepaalde in de actuele ASVV;
  2. In afwijking van lid a. hoeft niet voldaan te worden aan de ASVV-norm in het geval Burgemeester en wethouders besloten hebben af te wijken van deze norm op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht;
  3. In het geval de gemeenteraad gedurende de planperiode beleidsregels heeft vastgesteld die parkeernormen bevatten, dient hieraan voldaan te worden. Hetzelfde geldt voor eventuele wijzigingen of vervanging van deze beleidsregels.
 

10.4 Afwijken van de gebruiksregels

  1. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 10.2, sub a, voor het bouwen en het gebruik van gronden en bebouwing binnen het plan wanneer dat leidt tot een stikstofdepositie van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar, mits
    1. deze stikstofdepositie van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar geheel wordt gecompenseerd door vermindering van stikstofdepositie elders én
    2. hiervoor een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is verleend óf
    3. hiervoor een door GS afgegeven Verklaring van geen bedenkingen is verleend die in het kader van een omgevingsvergunning is verstrekt, waarbij de toestemming op grond van artikel 2.2aa onderdeel a van het Besluit omgevingsrecht is aangehaakt.
  2. De onder a.2 bedoelde vergunning of de onder a.3 bedoelde verklaring is niet vereist wanneer het bouwactiviteiten, sloopwerkzaamheden of aanlegactiviteiten betreft die op grond van de in werking getreden Wet stikstofreductie en natuurverbetering hiervoor zijn vrijgesteld.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van de in het plan gestelde regels ten aanzien van de navolgende afwijkingsmogelijkheden:

11.1 Ondergeschikt wonen

  1. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in artikel 1.33, 1.55 en 1.56 voor het huisvesten van één extra huishouden in het hoofdgebouw, dan wel in een bestaand, al dan niet vrijstaand, bedrijfsgebouw of bijgebouw, mits:
    1. er binnen het bouwperceel al een (bedrijfs)woning aanwezig is die huisvesting biedt en blijft bieden aan het huishouden van de hoofdbewoner;
    2. de hoofdfunctie van het perceel behouden blijft;
    3. deze afwijkingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast voor de huisvesting van één huishouden van eerste/tweede/derdegraads familieleden van de hoofdbewoner dan wel van één huishouden van de bedrijfsopvolger; en tevens wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
      1. de ondergeschikte woning moet voldoen aan het Bouwbesluit;
      2. er blijft sprake van één hoofdtoegang;
      3. de bestaande bebouwing mag niet worden uitgebreid, tenzij sprake is van huisvesting in verband met mantelzorg en er wordt voldaan aan de hiervoor geldende wettelijke eisen;
      4. de splitsing in meerdere woningen van woningen als bedoeld in lid 1.55, is uitgesloten;
      5. er is slechts één aansluiting voor de verschillende nutsvoorzieningen (één meterkast) aanwezig;
      6. er wordt gebruik gemaakt van de bestaande inrit en het erf wordt niet opgedeeld;
      7. er is geen sprake van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
      8. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  2. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in artikel 1.33, 1.55 en 1.56 voor het huisvesten van één extra huishouden in een nieuw te bouwen gebouw, met inachtneming van de in sub a genoemde criteria en waarbij tevens wordt voldaan aan de volgende voorwaarde:
    1. er moet sprake zijn van een goede landschappelijke/stedenbouwkundige inpassing die uitgevoerd en duurzaam in stand wordt gehouden;
    2. de omgevingsvergunning moet door midden van een keukentafeloverleg zijn voorbereid.

11.2 Afwijkingsregel gebouwen, geen woning of bedrijfswoning zijnde

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken voor de bouw van utilitaire bouwwerken, waaronder transformatorhuisjes, gasdrukregel- en meetstations en gemalen, met inachtneming van de volgende regels:
  1. de oppervlakte mag niet meer dan 25 m2 bedragen;
  2. de goothoogte mag niet meer dan 3,5 meter bedragen;
  3. de bouwhoogte mag niet meer dan 6 meter bedragen.

11.3 Afwijkingsregels voor vervangende nieuwbouw

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken voor het overschrijden van de voorgeschreven bouwregels voor (bedrijfs)woningen ten behoeve van een vervangende (bedrijfs)woning, met inachtneming van de volgende regels:
  1. de afwijking van de goothoogte en voorgevelbreedte voor woningen mag niet meer dan 60 cm bedragen;
  2. de inhoud van de (bedrijfs) woning mag niet meer dan de bestaande inhoud van de (bedrijfs)woning of maximaal 750 m3 bedragen;
  3. een (bedrijfs)woning mag vervangen worden door een stolp, met inachtneming van de volgende regels:
    1. het bouwperceel heeft een oppervlakte van niet minder dan 1 ha;
    2. de oppervlakte van de stolp mag niet minder dan 225 m2 (15 x 15 meter) en niet meer dan 400 m2 (20 x 20 meter) bedragen;
    3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 meter;
    4. de dakhelling mag niet minder dan 45º en niet meer dan 52 º bedragen;
    5. de afstand van de stolp tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 5 m;
    6. het met niet meer dan 5 m afwijken van een vastgesteld onderdeel van de grens, richting of het profiel van een weg, indien bij definitieve uitmeting blijkt, dat een zodanige afwijking noodzakelijk is.

11.4 Voorwaarden afwijking

De afwijkingen van dit artikel kunnen uitsluitend worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de sociale veiligheid;
  4. de milieusituatie;
  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  6. de mogelijkheden tot behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de droogmakerij.
 

Artikel 12 Algemene regels omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

12.1 Vergunningplicht

Het is verboden, op of in de in dit plan bedoelde gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, geen normale onderhoudswerkzaamheden zijnde en niet zijnde werkzaamheden van ondergeschikte betekenis, uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren, zijnde:
  1. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  2. het aanbrengen van bovengrondse of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verbandhoudende constructies, installaties of apparatuur;
  3. het aanleggen of verharden van wegen, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, uitgezonderd kavelpaden voor transport van vee en materiaal;
  4. het graven, vergraven of dichten van waterlopen;
  5. het beplanten, aanbrengen van houtgewas op en bebossen van gronden, die ten tijde de inwerkingtreding van dit plan als niet zijnde beplant met houtgewas of niet als bosgronden konden worden aangemerkt;
  6. het aanbrengen van afbeeldingen of tekens voor commerciële doeleinden.

12.2 Toetingscriterium

  1. Het bevoegd gezag verleent een vergunning zoals bedoeld in lid 12.1 als voldoende is gebleken dat de werkzaamheden de kernkwaliteiten van UNESCO- werelderfgoed Droogmakerij de Beemster worden behouden en/of versterkt;
  2. Alvorens te beslissen over de vergunning wordt door het bevoegd gezag zo nodig advies gevraagd van een daartoe aangewezen beoordelingscommissie van deskundigen.

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. het bevoegde gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  3. het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
“Regels van het bestemmingsplan Purmerenderweg 15 en 16 Zuidoostbeemster'.