Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Purmerdijk 13 - 2013
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0439.BPPURMERDIJK132013-va01
1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 plan
het bestemmingsplan 'Purmerdijk 13 - 2013' van de gemeente Purmerend.
 
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0439.BPPURMERDIJK132013-va01 met bijbehorende regels.
 
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.5 aan- en uitbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
 
1.6 aan-huis-gebonden beroep
een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
 
1.7 afhankelijke woonruimte
een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
 
1.8 antennedrager
een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
 
1.9 antenne-installatie
een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
 
1.10 archeologisch deskundige
een deskundige op het gebied van de archeologie en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie.
 
1.11 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
 
1.12 archeologisch onderzoeksgebied
gebied met een daaraan toegekende middelhoge of hoge archeologische verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied verwachte overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.
 
1.13 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
 
1.14 archeologisch waardevol gebied
gebied met een daaraan toegekende archeologische waarde in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied verwachte overblijfselen en menselijke aanwezigheid of acitiviteiten uit het verleden.
 
1.15 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
1.16 bed and breakfast
een overnachtingaccommodatie, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt.
 
1.17 bedrijf
een onderneming gericht op het produceren, vervaardigen, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.
 
1.18 bedrijfsvloeroppervlak
de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
 
1.19 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van terinzagelegging van het vastgesteld van dit plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
 
1.20 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.21 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.22 Bevi-inrichtingen
bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
 
1.23 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
 
1.24 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
 
1.25 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor woonfuncties geschikt of geschikt te maken is.
 
1.26 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.27 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
 
1.28 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
 
1.29 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
 
1.30 bijgebouw
een gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
 
1.31 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.
 
1.32 dakkapel
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.
 
1.33 dakopbouw
  1.  een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich in geval van gebouwen met een hellend dakvlak tussen de dakgoot en de nok bevindt en waarvan de onderzijde van de constructie in het verlengde van het gevelvlak is geplaatst;
  2.  een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich in geval van gebouwen met een platte afdekking boven de dakgoot dan wel het boeibord bevindt.
1.34 erker
een hoek- of rondvormig ondergeschikte toevoeging aan de verblijfsruimte van de woning (woonkamer) gelegen aan de voorgevel op de begane grond en aan drie zijden geheel of gedeeltelijk voorzien van glas.
 
1.35 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.36 geluidsgevoelige objecten
woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder en artikel 1.2. van het Besluit geluidhinder.
 
1.37 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
 
1.38 kantoor
voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
 
1.39 kap
constructie ter afdekking van een gebouw waarop de dakbedekking rust, niet zijnde een muur, en die bestaat uit ten minste twee hellende dakvlakken die elkaar snijden op het hoogste punt.
  
1.40 landschapswaarde
de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur.
 
1.41 maatschappelijke voorzieningen
(overheids)voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, cultuur, religie, sport, onderwijs, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren.
 
1.42 mantelzorg
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
 
1.43 multifunctionele ruimte
ruimte ten behoeve van dansscholen-/gelegenheden, (bedrijfs)feesten, vergaderingen, presentaties, evenementen, manifestaties, modeshows, kinderspeelparadijzen en daarmee vergelijkbare activiteiten.
 
1.44 natuurwaarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna.
 
1.45 NEN
door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.
 
1.46 niet-permanente verblijfsrecreatie
verblijfsrecreatie waarbij uitsluitend van seizoensgebonden standplaatsen kampeermiddelen gebruik wordt gemaakt.
 
1.47 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
 
1.48 oorspronkelijke nokhoogte
de nokhoogte van gebouwen ten tijde van de terinzagelegging van het vastgesteld van dit plan.
 
1.49 oorspronkelijke achtergevel
de plaats van de achtergevel van gebouwen ten tijde van de terinzagelegging van het vastgesteld van dit plan.
 
1.50 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
 
1.51 peil
  1.  voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2.  in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.52 perceelsgrens
de grens van een bouwperceel.
 
1.53 platte afdekking
een horizontaal vlak, ter afdekking van een gebouw, dat meer dan tweederde van het grondoppervlak van het gebouw beslaat.
 
1.54 praktijkruimte
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.
 
1.55 prostitutie
het zich beschikbaar stellen voor seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
 
1.56 seksinrichting
het bedrijfsmatig - of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt - gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of in een vaartuig, verrichten van seksuele handelingen.
 
1.57 verblijfsrecreatie
het met het recreatief oogmerk verblijven met overnachten in een kampeermiddel, dan wel recreatiewoning of -appartement, jeugdherberg, hotel of pension door personen die hun hoofdverblijf elders hebben.
 
1.58 verkoopvloeroppervlakte
de gebruiksvloeroppervlakte van voor het publiek toegankelijke winkelruimten.
 
1.59 vloeroppervlak
het totale oppervlak van vloeren van alle bouwlagen van een gebouw.
 
1.60 voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt, mede gezien de situering van het huisnummer, brievenbus, voordeur en uitrit.
 
1.61 Wet geluidhinder
Wet geluidhinder, 16 februari 1979, Stb. 99, laatst gewijzigd 13 september 2007, Stb. 349.
 
1.62 woning
(een gedeelte van) een gebouw geschikt en bestemd voor de huisvesting van personen, anders dan voor recreatieve doeleinden.
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij de toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.
 
2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie
  1.  ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  2.  ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.4 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
 
2.5 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
 
2.6 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
2.7 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.8 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2.9 vloeroppervlakte
de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580.

2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengd
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. maximaal 3 woningen;
  2. ateliers;
  3. praktijkruimten;
  4. bed and breakfast;
  5. bedrijven voor zover deze voorkomen in categorie 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  6. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen en (ontsluitings)wegen.
3.2 Bouwregels
 
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
  1. gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  2. de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan respectievelijk 6 m en 11 m, met dien verstande dat de goothoogte van de ‘stolp’ niet meer mag bedragen dan 3 m;
  3. maximaal bebouwingspercentage binnen het bouwvlak: 70%.
  4. gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen hoeven niet binnen een bouwvlak te worden gebouwd. De maximale bouwhoogte van dergelijke gebouwen is 3 meter.
  5. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de maximale bouwhoogten zoals aangegeven in artikel 7.3 van deze regels.
3.3 Specifieke gebruiksregels
 
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
  1. de opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
  2. verkooppunten voor motorbrandstoffen zijn niet toegestaan
  3. geluidshinderlijke inrichtingen zoals bedoeld in artikel 41 Wet Geluidhinder is niet toegestaan.
  4. Op deze gronden zijn aan-huis-verbonden beroepen en (kleinschalige) bedrijfsmatige activiteiten binnen de woonfunctie toegestaan mits voldaan wordt aan de volgende bepalingen:
    1. niet meer dan 1/3 deel van de woning met aanbouwen voor de uitoefening van het beroep en/of bedrijf wordt gebruikt, met een maximum van 45 m²;
    2. bijgebouwen niet worden gebruikt voor de uitoefening van een beroep en/of bedrijf;
    3. geen vergunning- en/of meldingsplicht van toepassing is op grond van de Wet milieubeheer en/of andere milieuwetgeving, uitgezonderd een tandartsenpraktijk;
    4. geen horeca- en detailhandelsactiviteiten worden uitgeoefend;
    5. geen personeel in dienst is;
    6. de beroeps- en bedrijfsactiviteiten door de (hoofd)bewoner worden uitgeoefend;
    7. het gebruik qua aard, omvang en ruimtelijke uitstraling - naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders - past in de woonomgeving.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.1:
  1. om bedrijven toe te laten uit ten hoogste één categorie hoger dan in artikel 3.1 genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de volgens artikel 3.1 toegelaten categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten "functiemenging";
  2. om bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten "functiemenging" zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de volgens artikel 3.1 toegelaten categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten "functiemenging";
met inachtneming van de volgende bepalingen:
  1. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  2. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
  3. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  4. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994.
Artikel 4 Tuin - 1
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Tuin-1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  2. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals een parkeerplaats, vlaggenmasten, alsmede nutsvoorzieningen;
  3. water.
4.2 Bouwregels
 
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
  1. op deze gronden mogen uitsluitend erkers en erf- en terreinafscheidingen worden gebouwd;
  2. aan de voorgevel van het hoofdgebouw is ten hoogste één erker toegestaan, over maximaal de breedte van de woonkamer. De diepte van deze erker bedraagt ten hoogste 50% van de diepte van de voortuin met een maximum van 1,2 m. De bouwhoogte bedraagt maximaal de hoogte van de eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw.
  3. De maximale bouwhoogte van een erfafscheiding bedraagt 1 m.
Artikel 5 Waarde - Archeologie
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - archeologie' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) - tevens bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.
 
5.2 Bouwregels
 
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
  1. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 5.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
  3. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
5.3 Nadere eisen
  1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermingswaardige archeologisch monumenten of resten aanwezig zijn.
  2. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond kunnen worden behouden.
5.4 Afwijken van de bouwregels
  1. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het in lid 5.2 gestelde. Afwijken geschiedt alleen indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
  2. Het in sub a bedoelde onderzoek dient alleen gedaan te worden indien de bodemverstoring een oppervlakte van meer dan 100 m2 beslaat.
  3. Aan deze afwijking kunnen voorschriften worden verbonden tot:
    1. het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
    2. Het doen van opgravingen door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;
    3. Het begeleiden van de activiteiten waarvoor is afgeweken door een daarvoor aangewezen archeologisch deskundige.
    4. Het afwijken geschiedt pas nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende matie is vastgesteld.
5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden
 
Het is verboden op de in lid 5.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders te verlenen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het ophogen van de bodem met meer dan 50 cm;
  2. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  3. het verlagen van het waterpeil;
  4. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  5. het aanleggen van bos of boomgaard, of het rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  6. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  7. het aanleggen van nieuwe ondergrondse transport, energie of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
    1. Geen omgevingsvergunning als bedoeld onder a. is vereist:
  1. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 50 cm onder het bestaande maaiveld;
  2. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft over een oppervlakte tot ten hoogste 100 m2;
  3. indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
  4. indien het archeologisch erfgoed zodanig zal worden behandeld dat conservering in de bodem is gewaarborgd;
  5. indien de werken en /of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen.
  6. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a. mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van werkzaamheden de aanwezige archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast.
  7. Alvorens te beslissen omtrent de aanvraag om omgevingsvergunning dient op basis van archeologisch onderzoek te zijn aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden en welke voorwaarden hiervoor dienen te worden gesteld.
5.6 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om met toepassing van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:
  1. op de plankaart de bestemming 'Waarde - archeologie' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief onderzoek is aangetoond, dat er op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  2. op gronden alsnog de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie' te leggen, indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op de ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 6 Waterstaat - Waterkering
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waterstaat-Waterkering' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) - tevens bestemd voor waterstaatkundige voorzieningen.
 
6.2 Bouwregels
 
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
  1. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 6.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
  3. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
6.3 Afwijken van de bouwregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het in lid 2 gestelde. Afwijken geschiedt alleen indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.
 
3 Algemene regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 8 Algemene bouwregels
 
8.1 Bestaande maten
 
Met betrekking tot bestaande maten gelden de volgende regels:
  1. de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
  2. de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
  3. ingeval van herbouw is dit lid onder a en b uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
8.2 Overschrijding bouwgrenzen
 
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:
  1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), liften, galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  2. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  3. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
8.3 Hoogtematen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste:
  • erfafscheidingen 2 m
  • lichtmasten 9 m
  • vlaggenmasten 9 m
  • objecten van beeldende kunst 6 m
  • speeltoestellen 4 m
  • bruggen 12 m
  • overig straatmeubilair 6 m - overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 3 m
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in dit lid ten behoeve van het bouwen van objecten van beeldende kunst met een bouwhoogte van 15 meter.
 
8.4 Antenne-installaties
 
Met betrekkking tot antenne-installaties gelden de volgende regels:
  1. antennes-installaties als bedoeld in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, niet zijnde bouwvergunningvrije installaties, zijn niet toegestaan.
  2. burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het onder a. genoemde verbod ten behoeve van de bouw van een antenne-installatie tot een bouwhoogte van ten hoogste 40 m.
  3. Indien zich op de achterzijde van een gebouw één of meer dakopbouwen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 70% van de gevelbreedte, wordt de goot of boeibord van de dakopbouw als goot- of boeibordhoogte aangemerkt.
  4. Indien zich op de voorzijde van een gebouw één of meer dakopbouwen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de gevelbreedte, wordt de goot of boeibord van de dakopbouw als goot- of boeibordhoogte aangemerkt.
8.5 Ondergronds bouwen
 
De in dit plan vervatte regels voor bebouwing zijn van overeenkomstige toepassing op bouwen beneden het peil, met dien verstande dat tot ten hoogste één bouwlaag diepte mag worden gebouwd.
 
8.6 Wijziging goot-/boeiboordhoogte
  1. Indien zich op de achterzijde van een gebouw één of meer dakopbouwen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 70% van de gevelbreedte, wordt de goot of boeibord van de dakopbouw als goot- of boeibordhoogte aangemerkt.
  2. Indien zich op de voorzijde van een gebouw één of meer dakopbouwen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de gevelbreedte, wordt de goot of boeibord van de dakopbouw als goot- of boeibordhoogte aangemerkt.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
  
9.1 Verboden gebruik
  1. Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan:
    1. gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gericht gebruik en onderhoud;
    2. gebruik van gronden als stalling- en/of opslagplaats van aan het gebruik onttrokken machines, voer- vaar- en vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gericht gebruik en onderhoud;
    3. het gebruik van gronden als uitstallings-, opslag-, stand- of ligplaats voor kampeer- en verblijfmiddelen;
    4. het gebruik van grond voor prostitutie.
  2. Onder verboden gebruik wordt niet verstaan het (tijdelijke) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden.
Artikel 10 Algemene aanduidingsregels
 
Binnen de aanduiding "Vrijwaringszone - Waterkering" mag niet worden gebouwd.
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afgeweken kan worden verleend - bij een omgevingsvergunning afwijken van de planregels voor:
  1. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Er wordt niet afgeweken, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
 
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
 
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  2. Het bevoegde gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
 
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 
Artikel 13 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als Regels van het bestemmingsplan Purmerdijk 13 - 2013.