direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Primulastraat - 2016
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0439.BPPRIMULA2016-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Onderhavig bestemmingsplan heeft betrekking op de ontwikkeling van het perceel gelegen aan de Primulastraat 2a te Purmerend. Overeenstemming is bereikt over de invulling van het plangebied met woonbebouwing. De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het huidige bestemmingsplan ter plaatse "De Gors e.o. 2010". Het onderhavige bestemmingsplan geeft een (nieuw) planologisch kader - bouw- en gebruiksregels - waarbinnen het project planologisch mogelijk wordt gemaakt.

Op 6 maart 2014 heeft de gemeenteraad van Purmerend deze locatie aangewezen als NIEGG-locatie (niet in exploitatie genomen gronden). Het voornemen van de raad is om deze locatie binnen tien jaar met een bouwplan te ontwikkeling. Onderhavig bestemmingsplan geeft invulling aan dit voornemen.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in de wijk de Gors en is gelegen aan de Primulastraat. Op de huidige locatie staat nog een schoolgebouw waarin tot voor kort de basisschool Het Plankier was gevestigd. Naast de Primulastraat wordt het plangebied begrensd door de Goudenregenstraat, een waterpartij en een strook openbaar groen, zoals hieronder weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPPRIMULA2016-va01_0001.png"

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Op het plangebied geldt tot op het moment van inwerkingtreding van het onderhavige bestemmingsplan het bestemmingsplan 'De Gors e.o. 2010', vastgesteld op 21 oktober 2010. Dit bestemmingsplan kent aan het plangebied de bestemmingen 'Maatschappelijk' en 'Waarde-Archeologie' toe. Binnen de bestemming Maatschappelijk bestaat niet de mogelijkheid om de onderhavige ontwikkeling te laten plaatsvinden, zoals blijkt uit artikel 17, lid 1. Daarnaast kent dit bestemmingsplan geen mogelijkheid deze bestemming te wijzigen.

De voorgestelde ontwikkeling is daarmee strijdig met het vigerende bestemmingsplan. Planologische medewerking kan enkel worden verleend, zoals gebruikelijk is in de gemeente Purmerend, door middel van het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van het project. Hoofdstuk 3 geeft een samenvatting van het relevante actuele beleidskader. Hoofdstuk 4 bevat een omgevingsanalyse waarin wordt nagegaan welke functies en bouwwerken zich voorafgaand aan vaststelling van het bestemmingsplan in het plangebied bevinden en in hoeverre het nieuwe project hierin past. In hoofdstuk 5 worden de relevante randvoorwaarden en omgevingsaspecten behandeld. In hoofdstuk 6 wordt een toelichting gegeven op de gekozen planvorm en de gedachten die ten grondslag liggen aan de juridische regeling zoals deze op de plankaart en in de voorschriften is opgenomen. Ten slotte wordt in de hoofdstuk 7 ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan. Zowel de privaatrechtelijke-, de economische- als de maatschappelijke uitvoerbaarheid zullen daar worden besproken.

Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving

De voorgenomen ontwikkeling op het plangebied omvat de realisatie van twintig eengezinswoningen of (door de initiatiefnemer) zogenoemde patiowoningen van één bouwlaag. Elke woning beschikt over een tuin waarbij, voor veel van deze woningen, de tuin grenst aan het naastgelegen water.

De woning zijn voor verschillende doelgroepen. Allereerst voor bewoners die een (toekomstige) zorgvraag hebben. Deze doelgroep wordt aangesproken doordat de woningen gelijkvloers zijn, maar ook doordat de initiatiefnemer voornemens is om in samenwerking met het nabijgelegen zorgcomplex 'De Viersprong' dienstenpakketten aan te bieden.

Naast deze doelgroep zijn de woningen ook voor andere doelgroepen geschikt. Hierbij kan worden gedacht aan starters en (kleine) gezinnen. De woningen bieden de mogelijkheid om een derde slaapkamer te realiseren. In de figuren hieronder wordt de toekomstige situatie weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPPRIMULA2016-va01_0002.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPPRIMULA2016-va01_0003.png"

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Het kader voor een bestemmingsplan wordt gevormd door diverse nationale, provinciale, regionale, en (deel)gemeentelijke nota's. Dit beleid stelt planologische en bestuurlijke beleidskaders (randvoorwaarden) aan de ruimtelijke (on)mogelijkheden voor het plangebied waarmee rekening moet worden gehouden. In dit hoofdstuk wordt voor het plangebied het relevante algemene beleid beknopt samengevat.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het rijk heeft het beleid inzake de ruimtelijke inrichting en het mobiliteitsbeleid van Nederland tot 2040 vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Deze visie is vastgesteld op 13 maart 2012.

De regering maakt ruimte voor groei en beweging en kiest ervoor de invulling van het ruimtelijk beleid voor een belangrijk deel over te laten aan provincies en gemeenten. Daardoor kan het Rijk zich richten op het behartigen van belangen die van nationale en internationale betekenis zijn. De minister vermindert stevig het aantal procedures en brengt eenheid in het stelsel van regels voor infrastructuur, water, wonen, milieu, natuur en monumenten. De ruimtelijke ordening wordt zo dicht mogelijk bij diegene die

het aangaat gebracht (burgers en bedrijven) en er wordt meer overgelaten aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…'). Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving. Daarbij verwacht het Rijk dat medeoverheden zich eveneens inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving. De gemeente is de overheid die het dichtst bij de burger staat en zorg draagt voor een veilige en leefbare woon- en werkomgeving. In het ruimtelijk domein gaat het om de ruimtelijke ontwikkeling van stad en platteland in brede zin, waarbij onder meer belangen ten aanzien van mobiliteit, milieu, natuur, water, economie en wonen worden afgewogen. Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028) en verbindt hier dertien nationale belangen aan.

Purmerend maakt onderdeel uit van 'Metropoolregio Amsterdam'. Dit is een (informeel) samenwerkingsverband van lokale en provinciale overheden in de noodvleugel van de Randstad.

De door het Rijk en regio geformuleerde opgaven binnen deze regio zijn neergelegd in de 'Gebiedsagenda Noordwest Nederland' en richten zich o.a. op het verbeteren van de bereikbaarheid en het opvangen van de woningbehoefte (verstedelijkingsafspraken). De afspraken over de regionale en rijksinvesteringen op het gebied van een toekomstige ruimtelijke inrichting worden vastgelegd in het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT).

Het bepaalde in dit bestemmingsplan is in lijn met het gestelde in de structuurvisie.

3.1.2 AmvB Ruimte (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid zoals dat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vastgelegd. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Voor Purmerend hebben deze regels geen gevolgen.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Per 1 oktober 2012 is deze ladder als motiveringseis in artikel 3.1.6, tweede en derde lid van het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. De ladder is een instrument waarmee vraag en aanbod van stedelijke functies goed op elkaar afgestemd worden.

De ladder duurzame verstedelijking gaat uit van drie treden:

  • 1. bepalen regionale vraag naar ruimte;
  • 2. bouwen binnen bestaand stedelijk gebied;
  • 3. goede (multi-modale) ontsluiting.

Onderzocht moet worden of er wel behoefte is aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling. Wordt niet al elders in de regio voorzien in deze behoefte? En is er wel vraag naar deze voorziening? Blijkt er behoefte te zien waarin in de regio niet al voorzien wordt, dan geldt de regel dat inbreiden gaat boven uitbreiden. Herstructurering en verbetering van bestaande terreinen dan wel transformatie van bestaande gebouwen heeft de voorkeur boven het ontwikkelen van nieuwe terreinen en gebouwen. Ten slotte moet de locatie door meerdere vervoerswijzen ontsloten worden. De gemeente zal bij nieuwe ontwikkelingen moeten onderbouwen op welke manier met deze voorwaarden rekening is gehouden en waarom voor een bepaalde ontwikkeling op de voorgestelde locatie is gekozen.

Het onderhavige project voorziet in de ontwikkeling van een woonproject. Hierdoor moet worden ingegaan op de regionale woningbehoefte. De woningmarkt van Purmerend kenmerkt zich door een zeer groot aanbod van appartementen en woningen boven de grens van € 175.000,--. Onder deze grens is het aanbod van eengezinswoningen beperkt. Nieuwbouwprojecten, zoals het voorliggende plan met verkoopprijzen van maximaal circa € 180.000,-- (v.o.n.), zijn er niet in dit segment.

Naast deze gegevens beschikt de gemeente Purmerend ook over een lijst met personen die zich hebben aangemeld als zoeker voor een woning. Deze lijst telt meer dan 1.200 woningzoekenden. Uit de kenmerken van deze 'woningzoekenden' komt een vraag naar voren die aansluit bij wat in het onderhavige plan wordt aangeboden. De behoefte aan dit type woningen wordt daarnaast ook beschreven in de gemeentelijke woonvisie. Hiermee vindt het onderhavige plan aansluiting bij deze visie en daardoor aan de regionale woningbehoefte. Het project is daarnaast een herstructurering binnen het stedelijk gebied. Hierdoor kan worden gesteld dat het plan in overeenstemming is met de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040, Kwaliteit door veelzijdigheid

De Structuurvisie Noord-Holland 2040 bevat het provinciaal ruimtelijk beleid. De hoofddoelstelling is het inspelen op de veranderingen die tot 2040 te verwachten zijn. In de periode tot 2040 zullen verdere globalisering en klimaatverandering grote gevolgen hebben voor Noord-Holland. Ook veranderingen en trends op nationaal en lokaal niveau hebben een grote ruimtelijke impact. Deze veranderingen leiden tot een aantal belangrijke ruimtelijke opgaven en keuzes. In de Structuurvisie worden deze ontwikkelingen en de voornaamste keuzes die de Provincie Noord-Holland zal moeten maken kort toegelicht. Ook wordt geschetst hoe de provincie er in 2040 uit ziet en op welke wijze de Provincie met deze structuurvisie zal bijdragen aan het realiseren van dit toekomstbeeld. De Structuurvisie is vastgesteld op 21 juni 2010 en in werking getreden op 1 november 2010.

Uitgangspunt is om de vraag naar woningen zoveel mogelijk te realiseren binnen het Bestaand Bebouwd Gebied. Dit komt zowel het realiseren van (hoog)stedelijke voorzieningen in de metropoolregio (de metropolitane strategie) als het behouden van regionale/lokale voorzieningen in kleine(re) kernen in het noorden ten goede. Door concentratie worden verkeers- en vervoersnetwerken optimaal benut en wordt een voldoende en gedifferentieerd aanbod van sociaal-culturele voorzieningen behouden. Verdichting brengt een aantal aandachtspunten met zich mee op het gebied van sociaal-maatschappelijke voorzieningen, functiemenging en financiering. Voorzieningen zoals scholen, kantoren en bedrijfsruimten, winkelaanbod, ruimte voor groen, recreatie, sport en zorg zijn onlosmakelijk verbonden met het woonprogramma. Door gevarieerde programma's zijn deze functies binnen het Bestaand Bebouwd Gebied te behouden.

Het bepaalde in dit bestemmingsplan is in lijn met de Structuurvisie Noord-Holland 2040.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

In deze verordening worden regels gegeven omtrent de inhoud van bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is. In de verordening worden algemene regels gegeven voor de Provinciale Planologische Commissie, de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling, bedrijventerreinen en detailhandel, de mogelijkheden voor woningbouw in het landelijk gebied, de vereiste ruimtelijke kwaliteit verbonden met stedelijke en niet-stedelijke ontwikkelingen in het landelijke gebied, de Groene en Blauwe Ruimte, energie en landbouw.

Het gehele plangebied wordt tot het bestaand bebouwd gebied gerekend. Dit betekent dat er in principe (nieuwe) stedelijke ontwikkelingen mogelijk zijn. Op het gebied van invulling van bestaand bebouwd gebied geeft de provincie grote vrijheid aan gemeenten.

Het onderhavige bestemmingsplan is in lijn met deze verordening

3.2.3 Provinciale Woonvisie 2010-2020

Het provinciale beleid inzake woningbouw is vastgelegd in de Provinciale Woonvisie 2010-2020. Deze woonvisie sluit aan op de structuurvisie en schetst de kaders voor regionaal woonbeleid. Vooral het kwalitatieve aspect van wonen komt in deze visie aan de orde.

De speerpunten van dit beleid zijn:

  • 1. Verbeteren van de afstemming tussen vraag en aanbod voor alle consumenten, en specifiek voor doelgroepen die minder kansen hebben op het vinden van een geschikte woning.
  • 2. Verbeteren van de mate waarin voorzieningen in de woonomgeving aansluiten bij de vraag van bewoners.
  • 3. Verbeteren van de duurzaamheid van het woningaanbod en de woonomgeving.

Aangezien in onderhavige ontwikkeling sprake is van woningbouw, dient een afweging in het kader van de provinciale woonvisie plaats te vinden. Met betrekking tot deze woonvisie voorziet de ontwikkeling in de speerpunten:

  • ruimte bieden voor specifieke woonwensen;
  • streven naar een gevarieerd en volwaardig woningaanbod voor de toenemende groep senioren en zorgvragers;
  • zorgvoorzieningen bereikbaar voor zorgvragers;
  • stimuleren energiemaatregelen in nieuwbouw.

De ontwikkelingen aan de Primulastraat zijn in lijn met de Provinciale Woonvisie.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regiovisie Waterland 2040 (Vitaal met Karakter)

Voor de lange termijn heeft de regio een ontwikkelingskader tot 2040 opgesteld, de Regiovisie Waterland 2040. In deze visie staat behoud en zo mogelijk versterking van het kenmerkende authentieke karakter van de regio Waterland voorop, maar wel met de noodzakelijk sociaal-economische en infrastructurele impulsen om de kernen vitaal te houden en het gebied binnen de Metropoolregio Amsterdam bereikbaar te maken. Naast maatregelen om het authentieke karakter van het landelijk gebied te bewaren, vergt dat op vele locaties een forse inspanning in de kwaliteit van de leefomgeving, selectieve uitbreiding voor noodzakelijke sociaal-economische ontwikkelingen en duurzame oplossingen voor beheer en terugdringing van het woon-werkverkeer. Op die manier ontstaat een duurzame vitale regio met een herkenbaar eigen karakter. Onderhavige ontwikkeling past binnen dit ontwikkelingskader.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Purmerend 2005-2020

In de Structuurvisie Purmerend 2005-2020, vastgesteld op 2 maart 2006, heeft de gemeenteraad van Purmerend een toetsingskader neergelegd voor gewenste en bestaande ontwikkelingen binnen de gemeente. In de structuurvisie worden vier ambities verwoord die leidend dienen te zijn bij de ontwikkeling van de stad Purmerend tot 2020.

  • 1. Purmerend is het centrum van Waterland: Uiteen wordt gezet dat Purmerend wil investeren in haar functies waarin zij een regionale rol heeft, om de positie als centrum van Waterland te behouden. De manier waarop Purmerend dit wil bereiken is door te investeren in een veelzijdig, herkenbaar en toegankelijk centrum met kwalitatief hoogwaardige openbare ruimte en door te streven naar een hoog niveau van voorzieningen in zowel het centrum als in andere delen van de stad.
  • 2. Purmerend werkt aan een evenwichtigere woon-werkbalans. In de structuurvisie wordt beschreven dat Purmerend voor de werkgelegenheid sterk afhankelijk is van Amsterdam. Dit is een kwetsbaar punt. Belangrijk is daarom dat Purmerend haar economische punten verder ontwikkelt. Dit is onder meer van belang voor jongeren die in Purmerend zijn geboren en zich nu op de arbeidsmarkt gaan begeven, omdat zij meer geneigd zullen zijn om in Purmerend te werken.
  • 3. Purmerend versterkt haar verbindingen in groen, blauw en grijs. Gesteld wordt dat de kwaliteit van de ligging van de stad veel beter benut kan worden. De kwaliteiten van het buitengebied zijn in de wijken ruimschoots aanwezig, maar zijn op het niveau van de stad te weinig herkenbaar en andersom worden de kwaliteiten van de stad daarbuiten nauwelijks (h)erkend. Uiteen wordt gezet dat de aantrekkelijke ligging van Purmerend veel meer benut kan worden om de kwaliteit van het wonen in de stad te verhogen, om de kansen voor toerisme te vergroten en om het beeldmerk van de stad neer te zetten. Tevens wordt gesteld dat het versterken van de stedelijke structuren kan helpen mensen zich meer verbonden te laten voelen met hun stad en om een betere oriëntatie te krijgen op de stad en haar omgeving.
  • 4. Purmerend kiest voor bloei in plaats van groei. Purmerend heeft zich decennia lang gericht op groei. Nu moet de omslag komen naar het investeren in identiteit en kwaliteit. Beschreven wordt dat het doel niet langer is om woningen te bouwen en nieuwe wijken te ontwikkelen, maar toe te werken naar een complete stad die op basis van kwaliteit de concurrentie aan kan met de steden in de omgeving en die toegesneden is op de demografische veranderingen.

In 2013 is de strategische plankaart, behorende bij de structuurvisie Purmerend 2005 - 2020, als eerste stap in het proces om te komen tot en vooruitlopend op een integrale herziening, aangepast aan de actuele stand van zaken. Het betreft een beleidsneutrale actualisering, waarbij op de plankaart de wijzigingen zijn verwerkt, die in de achterliggende periode (sinds 2006) doorgevoerd zijn in of op grond van het gemeentelijk beleid. Deze kaart gaat vergezeld van een toelichting daarop.

Op deze plankaart ligt het plangebied in de gebieden die worden aangeduid als suburbaan/tuinstedelijk wonen en stedelijk. De onderhavige ontwikkeling past binnen deze aanduidingen omdat het uitgaat van laagbouw omringd door groen in de nabijheid van het centrum.

3.4.2 Wonen
3.4.2.1 Woonvisie 2012-2016

In de Woonvisie Purmerend 2012-2016 heeft de gemeente met de woningbouwcorporaties haar visie tot 2016 op het gebied van wonen geformuleerd. In het verleden was de blik gericht op uitbreiding, maar met de vaststelling van de Structuurvisie Purmerend 2005-2020 met als thema 'Van groei naar bloei' is het belangrijkste speerpunt de kwaliteit van het wonen in de straat, wijk en stad. De woonvisie gaat niet specifiek in op locaties, maar zegt wel iets over de kwaliteit van wonen. Binnen de bestaande stadsgrenzen worden volop woningen ontwikkeld waarbij het speerpunt is kwaliteit in plaats van kwantiteit. De gemeente geeft in deze woonvisie invulling aan een vijftal maatschappelijke opgaven, waaronder een aansprekende woningvoorraad, iedereen op de juiste plek en ruimte voor bijzondere doelgroepen. Het onderhavige plan past binnen de geschetste opgaven en ambities. Voornamelijk binnen de opgaven: 'een aansprekende woningvoorraad' en 'iedereen op de juiste plek'.

3.4.2.2 Woonprogramma uit Structuurvisie 2005-2020

De speerpunten van het Woonprogramma uit de Structuurvisie Purmerend 2005-2020 zijn:

  • 1. meer differentiatie in woonmilieus aanbrengen door toevoegen of herstructureren naar centrumstedelijke woonmilieus, woningen in lage dichtheden, starterswoningen, duurdere huur- en koopwoningen en seniorenwoningen;
  • 2. inzetten op behoud van het suburbane wonen, groen en rustig, dit kan door dit mee te nemen in de plannen voor de herstructurering van de wijken;
  • 3. nieuwe concepten voor het combineren van wonen en zorg ontwikkelen;
  • 4. in cijfers is de woningbouwopgave voor de ISW-regio 2020: 3.000 nieuwbouw en 3.000 ICT (intensiveren, combineren, transformeren), dit is inclusief de autonome vraag van Purmerend.

De ontwikkeling van twintig grondgebonden (zelfstandige) woningen waarbij een mogelijkheid bestaat tot samenwerking met het nabijgelegen zorgcomplex 'De Viersprong' past binnen de opgaven zoals geschetst in het woonprogramma.

3.4.3 Milieu en duurzaamheid

Op 28 april 2011 heeft de gemeente het milieubeleidsprogramma gemeente Purmerend 2012-2016 vastgesteld. In dit beleidsprogramma is het gemeentelijk milieubeleid vastgesteld, en vertaald naar doelstellingen en - waar mogelijk - acties. Daarnaast wordt jaarlijks een actieprogramma opgesteld, dat gebaseerd is op dit beleidsprogramma. Sinds 2013 worden ook de acties ten aanzien van duurzaamheid opgenomen in het Milieu-uitvoeringsprogramma.

Duurzaamheid en milieukwaliteit zijn voor Purmerend kenmerken van ruimtelijke kwaliteit; het is prettiger wonen in een leefomgeving waar sprake is van minder geluidhinder, een betere luchtkwaliteit en een schone bodem aanwezig zijn, groen een kans krijgt en de bewoners een energiezuinige en gezonde woning hebben. De doelstellingen uit het milieubeleidsprogramma richten zich vooral op het in stand houden van de bestaande kwaliteit of te beperken, waarbij de wettelijke normen als minimum gehanteerd worden.

Verschillende uitgangspunten en ambities met betrekking tot de duurzaamheid worden in de ontwikkelingen in het plangebied meegenomen. Op het niveau van de verschillende woningen worden de uitgangspunten verder uitgewerkt in de bestekstukken. In de kern bestaan deze uitgangspunten uit het gebruik van recyclebare materialen in de constructie van de woningen. Naast de ambities in de constructie gaan de woningen ook voldoen aan de laatste eisen van het bouwbesluit met betrekking tot isolatie (Epc-waarde 0,4). Daarnaast bieden de woningen door de zon oriëntatie van de kavels en de geringe dakhelling goede mogelijkheden tot het optimaal benutten van de zonnepanelen.

3.4.4 Nota planoverschrijdende ruimtelijke openbare faciliteiten

Dit bestemmingsplan bevat een of meerdere bouwplannen zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Bro. Voor deze bouwplan(nen) geldt een uit hoofde van de afdeling 'grondexploitatie' van de Wet ruimtelijke ordening (voortaan: Grondexploitatiewet) plicht tot kostenverhaal. Deze plicht houdt in dat de aan bouwplannen gerelateerde kosten van de grondexploitatie verzekerd moeten worden alvorens het bestemmingsplan wordt vastgesteld. Samen met de Grondexploitatiewet geeft specifiek gemeentelijk beleid invulling aan het kostenverhaalbeleid in Purmerend. Het specifieke beleid is neergelegd in de Nota planoverschrijdende ruimtelijke openbare faciliteiten, en in 'ad hoc' aanvullingsbesluiten voor een aantal ontwikkelingslocaties. Uit dit gemeentelijke beleid vloeit voort dat onder de te verhalen kosten ook een bijdrage wordt meegenomen voor de kosten van bouwplanoverschrijdende openbare faciliteiten (bovenwijkse voorzieningen, bovenplanse verevening/kosten en bijdragen aan ruimtelijke ontwikkelingen).

Opname van nieuwe ontwikkelingen in dit bestemmingsplan is om deze redenen pas mogelijk als het blijkt dat de kosten van de grondexploitatie verzekerd zijn. Kosten kunnen worden verzekerd wanneer de gemeente deze kosten in haar begroting opneemt, wanneer de gemeente een exploitatieplan vaststelt, of wanneer de gemeente en de particuliere grondexploitant die het bouwplan gaat realiseren een anterieure overeenkomst sluiten. De voorkeur van de gemeente gaat uit naar het verzekeren van de kosten via een anterieure overeenkomst. In hoofdstuk 7 zal concreet worden ingegaan op de vraag hoe de kosten van de grondexploitatie verzekerd zijn.

Hoofdstuk 4 Omgevingsanalyse

4.1 Huidige situatie

Het plangebied is gesitueerd aan de Primulastraat, zoals in onderstaande afbeelding is weergegeven. Op de huidige locatie staat nog een schoolgebouw waarin tot voor kort basisschool Het Plankier was gevestigd. De omliggende bebouwing (aan de Noord-West en Zuid-West zijde van het plangebied) bestaat uit woonhuizen. Aan de overkant van de Primulastraat bestaat de bebouwing voornamelijk uit twee-onder-een-kap woningen. Verderop in de wijk staan ook rijtjeswoningen. Aan de noordzijde wordt het plangebied omringd door gemeentelijk groen. Aan de oostzijde van het plangebied bevindt zich een waterpartij. Aan de overzijde hiervan zijn tennisbanen gevestigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPPRIMULA2016-va01_0004.png"

4.2 Nieuwe situatie

Zoals ook al in hoofdstuk 2 aangegeven omvat onderhavige ontwikkeling de realisatie van twintig (zelfstandige) grondgebonden woningen. De woningen passen qua maatvoering en positionering in de omgeving. Woningbouw vormt de voornaamste functie in de omgeving. Het gaat hierbij dan specifiek om woningbouw niet hoger dan twee bouwlagen met een kap. De te realiseren woningen aan de Primulatraat passen qua maatvoering binnen de omgeving. Zoals zichtbaar op de doorsnede van de woningen hieronder zal de maximale bouwhoogte rond de 4 meter liggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPPRIMULA2016-va01_0005.png"

Daarnaast kenmerkt de woningbouw in de omgeving zich als twee-onder-een-kap en rijtjeswoningen. De opzet van de woningen op het plangebied past binnen deze structuur, zoals zichtbaar is op de situatieschets weergegeven in hoofdstuk 2. Vastgesteld kan (dus) worden dat onderhavige ontwikkeling past in de omgeving qua bouwhoogte, functie, structuur.

Verkeer

Parkeren

Op grond van de CROW-publicatie nr. 317 kan de parkeernorm voor het plangebied worden vastgesteld. Op grond van deze publicatie geldt voor een klein koophuis (waarvan hier sprake is) in sterk stedelijk gebied dat kan worden aangeduid als 'schil centrum' een parkeernorm van 1.3 gehanteerd. Met de realisatie van twintig zelfstandige woningen betekent dit dat er minimaal 26 parkeerplaatsen gerealiseerd dienen te worden. Met de realisatie van 26 parkeerplaatsen wordt aan de parkeernorm voldaan. 16 van de 26 parkeerplaatsen worden gerealiseerd op het in ontwikkeling te nemen terrein, de overige tien worden ontwikkeld binnen de nu aanwezige openbare ruimte.

Verkeersgeneratie

Het plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van maximaal twintig woningen. Op grond van CROW-publicatie 317 – Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie mag er van worden uitgegaan dat een woning ongeveer 7.2 ritten per etmaal per woning genereert. De verwachting is dat het plan leidt tot een afname van het aantal gemotoriseerde verkeersbewegingen. In de huidige situatie (met de functie basisschool) betreft dit ca. 260 mvt/etmaal (uitgaande van 8 klassen), in de nieuwe situatie ca. 144 ritten per etmaal. Als er geen oude functie was geweest, is de verkeerstoename ten hoogste 144 voertuigen per etmaal. Er kan worden geconcludeerd dat het onderhavige plan in relatie met de omliggende infrastructuur geen belemmering vormt.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden / omgevingsaspecten

5.1 Milieuzonering

5.1.1 Beleidskader

Milieuzonering legt een relatie tussen de milieuaspecten van een bedrijf - geluid, geur, gevaar en stof - en de omgeving. Daarnaast is de mate waarin een bedrijfstype personen- of goederenverkeer genereert mede bepalend voor de mate van hinder, en dus voor de mogelijkheid tot vestiging of uitbreiding. Bij milieuzonering staan vier vragen centraal:

  • Welke afstand is aanvaardbaar tussen nieuwe bedrijven en nieuwe woningen?
  • Welke afstand is aanvaardbaar tussen nieuwe bedrijven en bestaande woningen?
  • Welke afstand is aanvaardbaar tussen bestaande bedrijven en nieuwe woningen?
  • Mag een concreet bedrijf zich op een bepaalde locatie vestigen?

Voor het opstellen van een milieuzonering hanteert de gemeente Purmerend de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.

5.1.2 Analyse

Zoals ook al aangegeven in paragraaf 4.1 ligt in de buurt van het plangebied een tennispark.

Een tennispark (met verlichting) is op grond van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering te kwalificeren als een categorie 3.1-activiteit waarvoor een richtafstand van 50 meter geldt . De kortste afstand tot de nieuwe woningen aan de Primulastraat bedraagt 20 m. Omdat niet aan de richtafstand wordt voldaan, is een akoestisch onderzoek uitgevoerd; Akoestisch Onderzoek V1.0, Naar de geluidniveaus vanwege tennisbanen op bouwplan Primulastraat, Het GeluidBuro, 6 juli 2015. Op basis van dit onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

  • I. De berekende geluidniveaus vanwege het tennispark van tennisvereniging Anonymus in Purmerend zijn ter plaatse van de nieuwe woningen in de Primulastraat tot 3 dB hoger dan de richtwaarden voor de goede ruimtelijke ordening. Omdat de berekende bedrijfssituatie is gebaseerd op de worstcase-situatie van het tennispark, waarbij er tijdens toernooien en clubcompetities op weekenddagen op vier banen non-stop wordt getennist, zal zich dit 20 dagen per jaar kunnen voordoen. Daarbij dient de kanttekening te worden geplaatst dat het non-stop tennissen op vier banen in de praktijk waarschijnlijk een overschatting geeft van het werkelijke gebruik van de banen.
  • II. Andere dagen van het jaar zal er een beperktere bedrijfssituatie zijn waarbij de geluidniveaus 3 tot 5 dB lager zullen zijn waardoor (ruimschoots) wordt voldaan aan de richtwaarden voor de goede ruimtelijke ordening.
  • III. Aan de grenswaarden van het Activiteitenbesluit waaraan het tennispark moet voldoen, wordt ruimschoots voldaan. De tennisvereniging wordt op basis van het Activiteitenbesluit niet belemmerd in haar bedrijfsactiviteiten.
5.1.3 Conclusie

Gesteld kan worden dat sprake is van een redelijk tot goede ruimtelijke ordening voor de nieuw te realiseren woningen aan de Primulastraat. De kans op geluidhinder is minimaal. Tijdens drukke dagen (toernooien en weekendcompetities) zal er (tijdelijk) sprake zijn van een verhoogd geluidniveau, maar de verwachting is dat ook op deze dagen de hinder beperkt zal zijn.

5.2 Milieu-effectrapportage

5.2.1 Beleidskader

Voor bepaalde grootschalige ontwikkelingen op het gebied van woningen, bedrijvigheid en infrastructuur dient op grond van het Besluit milieu-effectrapportage 1994 een milieu-effectrapportage opgesteld te worden. Hierin moet worden aangegeven wat de gevolgen zijn van de ontwikkelingen voor het milieu. In het Besluit m.e.r. is aangegeven in welke gevallen er onderzoek gedaan moet worden. Afhankelijk van de grootte van het project zijn er drie mogelijkheden:

  • 1. bij een project dat voorkomt in onderdeel C van de bijlage van het Besluit m.e.r. en boven de daar genoemde drempelwaarden uitkomt, geldt een directe m.e.r.-plicht. In dat geval dient een m.e.r. opgesteld te worden. Dit geldt ook voor een project die onder de drempelwaarden genoemd in onderdeel C blijft, maar boven de drempelwaarden die in onderdeel D gegeven worden ligt en waarvoor een (kaderstellend) bestemmingsplan opgesteld wordt.
  • 2. indien er geen directe m.e.r.-plicht geldt, kan er wel een vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht gelden. Dit geldt voor projecten die in onderdeel D genoemd worden en niet boven onder de drempelwaarde uitkomen. Hierbij moet worden onderzocht of er sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Er gelden geen vormvereisten, maar wel inhoudelijke vereisten: de criteria uit bijlage III van de Europese richtlijn moeten in acht worden genomen. Als de uitkomst is dat het uitgesloten is dat er belangrijke gevolgen voor het milieu zijn, dan dit moet in de toelichting van het bestemmingsplan worden gemotiveerd. Zijn belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu niet uitgesloten, dan geldt een m.e.r.-plicht.
5.2.2 Analyse

De voorgenomen activiteit is niet opgenomen in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en is daarom niet aan te merken als een activiteit waarvoor een directe m.e.r.-plicht bestaat. Het is wel opgenomen in onderdeel D (categorie D.11.2) van bijlage II van het Besluit m.e.r. De activiteit betreft een stedelijk ontwikkelingsproject, maar het valt onder de drempelwaarden die hier genoemd worden.

  Activiteiten   Gevallen   Besluit  
D.11.2   De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.   In gevallen waarin de activiteit betrekking
heeft op:
1: een oppervlakte van 100 hectare of meer,
2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of
meer woningen omvat, of
3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000
m2 of meer.  
De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening --> het
bestemmingsplan  

Dit betekent dat het verplicht is een vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht uit te voeren. De inhoudelijke vereisten voor deze beoordeling staan benoemd in bijlage III van de Europese richtlijn m.e.r. Hierin staat dat de voorgenomen activiteiten aan de volgende drie aspecten moeten worden getoetst:

1. kenmerken van het project;

2. plaats van het project;

3. kenmerken van het potentiële effect.

De kenmerken van het voornemen en de potentiële effecten

Het plan omvat de bouw van twintig woningen en blijft ver onder de hierboven genoemde drempelwaarden. Hierbij kan er van worden uitgegaan, gelet op de kenmerken en de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect, dat dit niet gepaard gaat met een grote toename aan verkeersintensiteiten en daarmee gepaard gaande milieubelasting (geluid, luchtkwaliteit) ten opzichte van de huidige situatie.

De plaats van de uitbreiding (ligging ten opzichte van gevoelige gebieden)

Het plangebied ligt in de bebouwde kom met daaromheen met name woningen en wegen. Het plangebied ligt niet in de nabijheid van beschermde natuurgebieden.

De conclusie op grond van bovenstaande is, dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen worden verwacht.

5.2.3 Conclusie

Gezien de kenmerken van de potentiële effecten van het voornemen in combinatie met de kenmerken/gevoeligheid van de omgeving waarin deze optreden, is de impact van het plan op het milieu gering te noemen. Het is dus niet noodzakelijk om een m.e.r. op te starten.

5.3 Geluid

5.3.1 Wegverkeerslawaai
5.3.1.1 Beleidskader

De Wet geluidhinder (hierna Wgh) schrijft voor dat in ruimtelijke plannen die betrekking hebben op gronden die langs een verkeersweg gelegen zijn, onderzocht wordt of op de gevel van gebouwen de maximaal toegestane geluidsbelasting niet wordt overschreden.

Langs alle wegen bevinden zich, als gevolg van de Wgh, geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden. Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. De zonebreedte is afhankelijk van een binnen of buitenstedelijke ligging en de hoeveelheid rijstroken van de weg en wordt gemeten uit de rand van de weg. Een naast die rijstrook liggend fietspad ligt dus ook in die zone. Ook een vluchtstrook, niet zijde een rijstrook ligt in de zone. De ruimte boven en onder de weg behoort ook tot de zone.

Met de wijziging van de Wgh per 1 juli 2012 is een nieuw 'reken- en meetvoorschrift geluid 2012' gepubliceerd. In dit voorschrift is onder andere vastgelegd hoe en onder welke omstandigheden optredende geluidsniveaus in het kader van de Wgh worden vastgesteld en hoe akoestische onderzoeken worden uitgevoerd. Dit voorschrift geldt voor industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Ook is daarin geregeld hoe de geluidbelasting in het kader van Hoofdstuk 11 Geluid (Geluidproductieplafonds rijksinfrastructuur hierna gpp's ) moet worden bepaald. Gpp's stellen een heldere grens over de toelaatbare hoeveelheid geluid van rijksinfrastructuur en voorkomen een onbelemmerde groei van het geluid door toenemend verkeer. De beheerder van de weg moet zorg dragen voor de naleving van deze geluidproductieplafonds. Dat betekent dat de wegbeheerder bij bijvoorbeeld een forse groei van de verkeersintensiteit in actie zal moeten komen en geluidreducerende maatregelen moet treffen.

Voor het bouwen van woningen binnen de invloedssfeer van snelwegen verandert er weinig. Met de voorgaande regels toe werd de geluidsbelasting berekend op basis van verkeerstellingen en een toekomstprognose. Met de nieuwe regels moet er gebruik gemaakt worden van het 'geluidregister' waarin alle relevante informatie ten aanzien van verkeersintensiteit, wegdekken en bijvoorbeeld schermen staan. Vanaf nu is er een 'geluidregister' waarin precies staat hoeveel geluid een weg en spoorlijn mag maken Daarnaast is het nieuwe 'reken- en meetvoorschrift geluid 2012' van kracht geworden ter vervanging van de versie uit 2006. Voor provinciale en gemeentelijke wegen gelden vooralsnog geen geluidproductieplafonds.

Voor wegen die zijn ondergebracht in een 30 km/h-gebied geldt geen wettelijke geluidszone en is akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai in nieuwe situaties op grond van de Wgh niet verplicht. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening echter aannemelijk te worden gemaakt dat sprake is van een aanvaardbaar geluidsniveau. Indien dit niet aannemelijk is, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter beheersing van de geluidsbelasting op de gevels noodzakelijk, mogelijk en doelmatig zijn. Bij gebrek aan wettelijke normen kunnen uitsluitend de eerder vermelde voorkeursgrenswaarde en de uiterste grenswaarde uit de Wgh als referentiekader worden gehanteerd.

5.3.1.2 Analyse

Zoals blijkt uit het op 30 juni 2015 door het geluidBuro, Akoestisch Onderzoek V2.0 naar de geluidbelasting op de gevels van de nieuw te realiseren woningen op het perceel aan de Primulastraat 2a 1441 HB PURMEREND, uitgevoerde onderzoek is de geluidbelasting vanwege het verkeer op zowel de Primulastraat als de Goudenregenstraat op de gevels van de nieuw te realiseren woningen hoger dan 48 dB. Omdat het hier 30 km/uur-wegen betreft, die in de zin van de Wet geluidhinder niet zoneplichtig zijn, is formeel gezien geen sprake van een overschrijding van de grenswaarden. Ondanks dat, zijn in de opbouw van de gevel van de te realiseren woningen extra geluidreducerende maatregelen genomen. De opbouw van de gevel van de te realiseren woningen bestaat uit een buiten- en binnenspouwblad van respectievelijk baksteen en kalkzandsteen. De kierdichting is tegenwoordig optimaal en mede noodzakelijk om ook aan de Epc-waarde te kunnen voldoen.

5.3.1.3 Conclusie

Door de hiervoor beschreven maatregelen die worden genomen mag worden verwacht dat deze gevel minimaal een geluidreductie van 23 dB zal hebben. Daarmee is een goed woon- en leefklimaat in de woningen gewaarborgd.

5.3.2 Spoorweglawaai
5.3.2.1 Beleidskader

Er bevinden zich op grond van de Wgh langs alle spoorwegen geluidszones. Binnen de geluidszone van een spoorweg dient de geluidsbelasting aan de gevel van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. De grootte van een geluidszone kan per traject verschillen. Een overzicht van de zone per traject is op basis van de Wet geluidhinder vastgelegd in de Regeling zonekaart spoorwegen. De breedte van de geluidszone van het traject Zaandam-Purmerend-Hoorn (traject nummer 450) bedraagt 200 m. De voorkeursgrenswaarde voor spoorweglawaai bedraagt 55 dB. De maximumgrenswaarde bedraagt voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen langs bestaande sporen 68 dB.

Op basis van het Geluidsregister van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu kunnen de geluidscontouren worden berekend voor de locaties die binnen de geluidszone gelegen zijn. Het geluidregister presenteert niet de geluidbelasting op woningen en andere geluidgevoelige objecten in een bepaald jaar, maar laat de maximale geluidproductie op vaste referentiepunten langs hoofdspoorwegen zien.

5.3.2.2 Analyse

Zoals blijkt uit het op 30 juni 2015 door het geluidBuro, Akoestisch Onderzoek V2.0 naar de geluidbelasting op de gevels van de nieuw te realiseren woningen op het perceel aan de Primulastraat 2a 1441 HB PURMEREND, uitgevoerde onderzoek overschrijdt de geluidsbelasting vanwege het railverkeer nergens de voorkeurswaarde van 55 dB.

5.3.2.3 Conclusie

Er hoeft voor het onderhavige bestemmingsplan geen nader onderzoek gedaan te worden naar de invloed van spoorweglawaai op het plangebied.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Beleidskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een uit een oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Op 15 november 2007 is wet- en regelgeving in werking getreden die tezamen bekend staat onder de naam 'Wet luchtkwaliteit'. Dit is echter geen formele benaming. Op basis van deze wetgeving kunnen ruimtelijk-economische initiatieven worden uitgevoerd als aan één of meer voorwaarden wordt voldaan:

  • grenswaarden niet worden overschreden, of;
  • de luchtkwaliteit per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft, of;
  • het initiatief niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit, of;
  • het initiatief is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

De kern van titel 5.2 van de Wet milieubeheer  (Wm) bestaat uit luchtkwaliteitseisen, gebaseerd op de Europese richtlijnen. Een overzicht van deze luchtkwaliteitseisen is te vinden in het Compendium voor de Leefomgeving. Verder bevat titel 5.2 van de Wm basisverplichtingen op grond van Europese richtlijnen, namelijk: plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. Titel 5.2 van de Wm regelt het zogenaamde Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Daarbinnen werken het rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.

Het uitgangspunt is dat de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden gehaald. In artikel 5.16 lid 1 van de Wm staat opgesomd wanneer een (luchtvervuilend) project toelaatbaar is. Dan moet aannemelijk worden gemaakt, dat het project aan één of een combinatie van de volgende voorwaarden voldoet:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde
  • een project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit
  • een project draagt slechts 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging
  • een project is opgenomen in, of past binnen, het NSL of een regionaal programma van maatregelen.

Voor ruimtelijke projecten geldt uiteraard ook het principe van een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast kan de amvb Gevoelige bestemmingen relevant zijn.

5.4.2 Analyse

Het plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van maximaal twintig woningen. Op grond van CROW-publicatie 317 – Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie mag er van worden uitgegaan dat een woning ongeveer 7.2 ritten per etmaal per woning genereert. De verwachting is dat het plan leidt tot een toename van het aantal gemotoriseerde verkeersbewegingen met 144 ritten per etmaal.

Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met InfoMil de nibm-tool maart 2015 ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPPRIMULA2016-va01_0006.png"

Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project moet derhalve worden beschouwd als een nibm-project.

5.4.3 Conclusie

De ontwikkelingen in het plangebied worden beschouwd als niet in betekende mate. Zodoende hoeft er voor het onderhavige bestemmingsplan geen nader onderzoek te worden gedaan naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit.

5.5 Bodemkwaliteit

5.5.1 Beleidskader

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat in de toelichting van een plantype onder meer moet worden ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan. Een onderzoek naar de bodemgesteldheid maakt hiervan deel uit. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. In de bestaande stad is dit niet in alle gevallen mogelijk in verband met de aanwezigheid van eventuele historische verontreinigingen. Teneinde maatschappelijke en/of ruimtelijke ontwikkelingen niet onnodig te frustreren als gevolg van de aanwezigheid van bodemverontreiniging, is het mogelijk om onder voorwaarden bestemmingen op een verontreinigde bodem te realiseren.

Een en ander is ook verwoord in het in 2009 door burgemeester en wethouders vastgestelde bodembeleidsplan van de gemeente Purmerend en het hieraan gekoppelde bodembeheerplan en bodemkwaliteitskaart. Met deze instrumenten wordt invulling gegeven aan de gemeentelijke taak met betrekking tot actief bodembeheer.

In 2002 heeft de gemeente de actie tankslag afgerond, waarbij burgers, bedrijven en instellingen in de gelegenheid zijn gesteld om een op hun perceel aanwezige tank te melden (wettelijke verplichting) en vervolgens te saneren. Het valt echter niet uit te sluiten dat zich in het plangebied nog één of meerdere tanks bevinden die niet zijn aangemeld. Hierop is het Activiteitenbesluit van toepassing. Nieuwe gevallen worden per geval beoordeeld en zo nodig wordt handhaving ingezet teneinde de ondergrondse tank en eventuele bodemverontreiniging te saneren.

Ook is binnen de gemeente een bodeminformatiesysteem aanwezig. In dit systeem is de bij de gemeente bekende bodeminformatie geregistreerd. Dit systeem wordt ook in het kader van de bodemtoets bij bouwaanvragen regelmatig geraadpleegd en voortdurend geactualiseerd met nieuwe onderzoeksgegevens of geplande en gerealiseerde bodemsaneringen.

Door het vaststellen van het bodembeleid, het bodembeheerplan en de bodemkwaliteitskaart heeft de gemeente invulling gegeven aan haar beleidsvrijheid op het gebied van bodemtaken. Bij procedures voor ruimtelijke plannen kunnen deze instrumenten ingezet worden, waardoor er in de praktijk steeds minder vaak bodemonderzoek en bodemsanering dient te worden uitgevoerd.

De mogelijkheid om op verontreinigde grond te kunnen bouwen dient per geval te worden beoordeeld. De Wet bodembescherming biedt de kaders waarbinnen gehandeld dient te worden. Afhankelijk van de verontreinigingssituatie, is de gemeente dan wel de provincie het bevoegd gezag. In het geval dat de gemeente het bevoegd gezag is, kan het bouwen op verontreinigde bodem geregeld worden in de omgevingsvergunning. Dit is in alle gevallen maatwerk. Indien de bevoegdheid ligt bij de provincie, dan dient bij de provincie goedkeuring te worden gevraagd voor het geschikt maken van een verontreinigde bodem voor een beoogd gebruik. De aanvraag voor goedkeuring wordt door de provincie beoordeeld en als beschikking gepubliceerd. Indien noodzakelijk worden aanvullend saneringsvoorschriften in de omgevingsvergunning opgenomen. De beschikking is hiervoor leidend.

Wat betreft de concrete ontwikkelingen dient in geval van functiewijziging onderzoek te worden verricht naar de bodemkwaliteit. Bij de vaststelling van wijzigingsplannen dient aandacht te worden besteed aan de bodemgesteldheid.

5.5.2 Analyse

Op grond van de uitvoerbaarheid van het project is voor de ontwikkeling van het plangebied de huidige bodemkwaliteit onderzocht. De rapportage daarvan is vastgelegd in het rapport Verkennend bodemonderzoek, Primulastraat 2A te Purmerend, Unihorn bv, 17 april 2015.

5.5.3 Conclusie

Uit het onderzoek van de locatie kan samenvattend worden gesteld dat met betrekking tot de vastgestelde milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse (gezien de geringe mate aan verontreiniging) milieuhygiënisch gezien geen bezwaar is tegen de toekomstige overdracht en eventuele nieuwbouw. Geconcludeerd kan daardoor worden dat de bodemkwaliteit van dien aard is dat dit de realisering van het onderhavige bestemmingsplan niet in de weg staat.

5.6 Externe veiligheid

5.6.1 Beleidskader

In het kader van ruimtelijke procedures conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient het aspect externe veiligheid in acht te worden genomen. Het gaat hierbij om risico's ten aanzien van het vervoer, de opslag en het bewerken van gevaarlijke stoffen. De risico's met betrekking tot gevaarlijke stoffen worden geduid in het zogenaamde Plaatsgebonden risico (PR) en het Groepsrisico (GR). Het groepsrisico dient in veelal de meeste ruimtelijke procedures verantwoord te worden. De verantwoording is erop gericht om een weloverwogen besluit te nemen over het van het groepsrisico. Het uiteindelijke besluit is aan het bevoegd bezag.

Plaatsgebonden risico (PR)

De kans per jaar dat een persoon komt te overlijden door een ongeval met (het transport van) gevaarlijke stoffen, indien deze persoon zich permanent (vierentwintig uur per dag, gedurende het gehele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden.

Groepsrisico (GR)

De cumulatieve kans per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is".

Het PR is het risico (uitgedrukt in kans per jaar) dat één persoon die zich onafgebroken en onbeschermd op die plaats bevindt, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit met een gevaarlijke stof. In het besluit is een norm opgenomen voor het plaatsgebonden risico. Deze norm is een grenswaarde voor kwetsbare objecten en moet daarom door het bevoegde gezag in acht worden genomen (mag niet van worden afgeweken). Het plaatsgebonden risico wordt beheerst door de inherente veiligheid (veiligheidsmaatregelen die aan risicobronnen zijn opgelegd zonder tussenkomst van externe veiligheid) waarmee risicobronnen zijn omgeven. De kans op een ongeval is daardoor zowel volgens de risicoanalyseberekeningen als blijkens de statistiek buitengewoon klein. Het plaatsgebonden risico is daarom een norm waaraan moet worden voldaan. De mogelijkheid van een ramp is een beleidsrelevante afweging voor de inrichting van de ruimte. Omdat de kans op een ongeval buitengewoon klein is, is de zeer kleine kans op een ramp daarmee per definitie een gegeven. Het groepsrisico is om die reden een oriëntatiewaarde, ten aanzien waarvan een afweging moet worden gemaakt. De oriëntatiewaarde van het groepsrisico heeft in beginsel geen wettelijk basis en het wettelijk gezag kan alleen op grond hiervan niet haar oordeel baseren. In de praktijk heeft de oriëntatiewaarde wel juridische relevantie en fungeert als markeringspunt, niet als wettelijke waarde met rechtsgevolgen (het al dan niet doorgaan van een plan).

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) staat wanneer het groepsrisico moet worden verantwoord. In de artikelen 12 en 13 van het Bevi is de verantwoordingsplicht voor het bevoegd gezag ten aanzien van de acceptatie van het groepsrisico wettelijk geregeld. Artikel 12 regelt de verantwoordingsplicht bij omgevingsvergunningen voor de activiteit milieu en artikel 13 bij de vaststelling van besluiten in het kader van de Wet ruimtelijke ordening. In artikel 13 lid 1 onder a tot en met i staat aangegeven welke onderwerpen in de verantwoordingsplicht aan de orde moeten komen.

5.6.2 Analyse

In het kader van externe veiligheid is de Risicokaart Noord-Holland geraadpleegd. Vanwege de aanwezigheid van hoge druk gasleidingen nabij het plangebied (zwarte contour), zoals weergegeven op onderstaande uitsnede van de risicokaart, is onderzoek verricht naar de externe veiligheidsrisico's. Rapportage heeft plaatsgevonden in de Notitie risicoberekeningen Primulastraat Purmerend, VANDERZEE veiligheid & milieu, 10 juni 2015.

Het project zelf maakt ook geen risicovolle inrichting mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPPRIMULA2016-va01_0007.png"

5.6.3 Conclusie

Uit de berekeningen in het onderzoek is gebleken dat het plaatsgebonden risico van de leidingen kleiner is dan de grenswaarde van 1.10-6.Hierdoor vormt dit risico geen belemmering voor het plangebied. De oriëntatiewaarde van het groepsrisico wordt niet overschreden en laat ten opzichte van de huidige situatie een daling zien. Omdat het groepsrisico minder dan 10% toeneemt (er is geen toename, maar een afname) kan, conform artikel 12, lid 3 Bevi, worden volstaan met enkel deze verantwoording van het groepsrisico. De wetgeving omtrent externe veiligheid levert geen belemmeringen op voor het onderhavige bestemmingsplan.

5.7 Water

5.7.1 Beleidskader

Op basis van beleid dat voortkomt uit de nota 'Waterbeleid 21e eeuw' is een watertoetsproces ingesteld bij de ruimtelijke planvorming. Het watertoetsproces heeft tot doel om elkaar vroegtijdig te informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van het belang van water en dit in ruimtelijke plannen gestalte te geven. Een watertoetsproces leidt onder andere tot een waterparagraaf in het plan. De diepgang van de watertoets en de inhoud van de waterparagraaf kan verschillen naar de aard van de planvorming. De watertoets moet er voor gaan zorgen dat er bij de inrichting van ons land bewust rekening wordt gehouden met water. De waterbeheerder en initiatiefnemer nemen daarvoor samen de waterhuishoudkundige doelstellingen zichtbaar en evenwichtig mee bij alle ruimtelijke plannen of ingrepen.

5.7.2 Analyse

De initiatiefnemer heeft het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding.

Naar aanleiding van de watertoets heeft het Hoogheemraadschap een advies gegeven waarin de volgende elementen naar voren zijn gebracht:

Watersysteem

De locatie bevindt zich in polder de Gors in peilgebied 5721-1 met een waterpeil van NAP-1,81 meter.

De waterloop aan de oostzijde van het plangebied is een hoofdwaterloop die door het hoogheemraadschap varend wordt onderhouden. Deze waterloop mag niet versmalt worden.

Aan de zuidzijde van het plangebied ligt nog een duikerverbinding die afwatert in de hoofdwaterloop. Deze verbinding dient intact te blijven. (zie ook bijgevoegd kaartje uit ons Geo-systeem)

Watercompensatie

Door de aanwezigheid van een bestaande school die gesloopt gaat worden vindt er geen verhardingstoename plaats waardoor er geen compenserende maatregelen noodzakelijk zijn.

Lozing hemelwater

Het regenwater van de afstromende verharding kan rechtstreeks op de waterloop worden geloosd.

Kadastraal

De hoofdwaterloop aan de oostzijde kadastraal perceel PMR00, sectie E nummer 3237 is eigendom van het hoogheemraadschap. Dit perceel dient water te blijven.

Oeverbescherming

Volgens de ruimtelijke onderbouwing komen langs de waterloop particuliere achtertuinen. Het hoogheemraadschap schrijft bij particuliere tuinen een harde oeverbescherming (beschoeiing) voor. Om de beschoeiing en slootkant bereikbaar te houden adviseert het hoogheemraadschap om ruimte te houden tussen de beschoeiing en de bebouwing.  

Watervergunning

Voor werkzaamheden nabij de waterloop (beschoeiing, lozingspunt) dient uiteindelijk een watervergunning afgegeven te worden bij het hoogheemraadschap.

5.7.3 Conclusie

Onderhavig bestemmingsplan kan, mits wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld door het Hoogheemraadschap in haar wateradvies, doorgang vinden.

5.8 Natuurwaarden

5.8.1 Beleidskader

In ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat hoe de ontwikkelingen die hierin mogelijk worden gemaakt zich verhouden met de wet- en regelgeving op het gebied van gebieds- en soortenbescherming.

Natuurbeschermingswet

De gebiedsbescherming is geregeld in de Natuurbeschermingswet (1998). Deze wet regelt de bescherming van gebieden die in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn beschermd moeten worden. Alleen binnen die gebieden is de wet van toepassing.

De Natuurbeschermingswet kent drie typen gebieden:

  • Natura 2000-gebieden;
  • beschermde natuurmonumenten;
  • Gebieden die de Minister van LNV aanwijst ter uitvoering van verdragen of andere internationale verplichtingen (met uitzondering van verplichtingen op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), zoals Wetlands.

In Purmerend komen deze gebieden niet voor.

Provinciale Ecologische Hoofdstructuur

In Nederland kennen we de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), dat tegenwoordig ook Natuurnetwerk Nederland (NN) wordt genoemd. De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het nationale natuurbeleid. De EHS is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (en bijbehorende Besluit algemene regels ruimtelijke ordening). De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS) is uitgewerkt in de Structuurvisie Noord-Holland 2040 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie.

Vanuit de Structuurvisie Noord-Holland 2040 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (provinciaal ruimtelijk natuurbeleid) wordt verder specifiek ingezet op de bescherming van Weidevogelleefgebieden.

Flora- en faunawet

De soortenbescherming is geregeld in de Flora- en faunawet. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Flora- en faunawet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De Flora- en faunawet is in zoverre voor de onderhavige ontwikkeling van belang, dat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van de ontwikkeling niet in de weg staat.

5.8.2 Analyse

Natuurbeschermingswet

Het plangebied ligt niet in en grenst niet aan een beschermd gebied in het kader van de Nbw 1998. De meest nabijgelegen beschermde gebieden betreffen de Natura 2000-gebieden 'Polder Zeevang' en 'Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske', op 4 km afstand van het plangebied. Deze gebieden zijn respectievelijk in 2011 en 2013 definitief aangewezen als Natura 2000-gebieden. Andere beschermde gebieden in het kader van de Nbw 1998 liggen op een nog grotere afstand tot het plangebied.Het plangebied heeft geen belangrijke ecologische relaties met beschermde gebieden.

Provinciaal ruimtelijk natuurbeleid

Het plangebied ligt niet op en grenst niet aan gronden die in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid zijn aangewezen als EHS of Weidevogelleefgebied. Dergelijke gebieden liggen op enige afstand van het plangebied, buiten de bebouwde kern van Purmerend.

Gezien de terreinomstandigheden en ligging van het plangebied (ten opzichte van beschermdegebieden) en de aard van de ontwikkeling worden met betrekking tot het voorgenomen plan geen negatieve effecten op beschermde gebieden verwacht. De activiteit is op het punt van natuur niet in strijd met de Provinciale Ruimtelijk Verordening structuurvisie.

Flora- en faunawet

Uit het raadplegen van FloraFaunaCheck.nl blijkt dat alleen negatieve effecten op de op basis van de Flora- en faunawet streng beschermde gewone en ruige dwergvleermuis kunnen worden verwacht. Uit het raadplegen van de bijbehorende verspreidingskaarten van de betreffende vleermuissoorten komt naar voren dat in de omgeving van het plangebied territorium indicerend gedrag is waargenomen. Om de potentie van de te slopen bebouwing als verblijfplaats voor vleermuizen te bepalen, is het plangebied op 1 juni 2015 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs bv. Met behulp van een telescoopladder is de bebouwing nauwkeurig geïnspecteerd. In het plangebied staan geen grotere bomen die voor vleermuizen een functie als verblijfplaats kunnen vervullen.

De bebouwing in het plangebied bestaat uit een oud schoolgebouw (anti-kraak bewoning) bestaande uit één bouwlaag met een plat dak. De gevels zijn opgetrokken uit baksteen met daarin raamkozijnen. In de buitenmuren is een spouw aanwezig die deels is gevuld met minerale wol. Op enkele plaatsen zijn open stootvoegen aanwezig (ventilatieopening). Het dak is bedekt met bitumen. De dakomranding is van beton.

Bij de inspectie zijn in de spouw een nest van een pimpelmees en tuinhommel aangetroffen. De aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen in de te slopen bebouwing wordt niet waarschijnlijk geacht. De waarnemingen van territoriumindicerend gedrag van gewone en ruige dwergvleermuis in de omgeving van het plangebied is goed te verklaren. Rond het plangebied staan typische jaren '50/'60 rijtjeswoningen. Het betreft twee bouwlagen met kap, waarbij de gevels zijn opgetrokken uit baksteen en het dak gedekt is met pannen. In de buitengevels is een luchtspouw aanwezig en de topgevels zijn voorzien van gevelpannen (overhangende dakpannen). Dit type rijtjeswoning wordt veel door dwergvleermuizen gebruikt als verblijfplaats.

In de beplanting binnen en rond het plangebied zullen gedurende het broedseizoen vogels zoals houtduif, merel en vink nestelen. Alle inheemse vogelsoorten zijn streng beschermd.

5.8.3 Conclusie

Natuurbeschermingswet

Gezien de ligging van het plangebied (ten opzichte van beschermde gebieden) en de aard van de ontwikkeling worden met betrekking tot het voorgenomen plan op voorhand geen negatieve effecten op beschermde natuurgebieden verwacht. Het plan heeft in het kader van de Nbw 1998 geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitatten en soorten. Voor deze activiteit is daarom geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig.

Provinciaal ruimtelijk natuurbeleid

Gezien de terreinomstandigheden en ligging van het plangebied (ten opzichte van beschermde gebieden) en de aard van de ontwikkeling worden met betrekking tot het voorgenomen plan geen negatieve effecten op beschermde gebieden verwacht. De activiteit is op het punt van natuur niet in strijd met de Provinciale Ruimtelijke Verordening structuurvisie

Flora- en faunawet

Op basis van de ecologische verkenning komt naar voren dat als gevolg van de voorgenomen activiteiten geen verbodsovertreding ten aanzien van vleermuizen wordt verwacht. Ten aanzien van vogels dient bij de planning en uitvoering van werkzaamheden rekening te worden gehouden met het broedseizoen van vogels. Verstoring van broedgevallen van vogels dient te worden voorkomen (artikel 11 Flora- en faunawet). Voor de in en direct rond het plangebied te verwachten vogelsoorten kan dit plaatsvinden door werkzaamheden buiten de broedperiode van aanwezige soorten uit te voeren. Tevens kunnen voorbereidende maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat vogels tot broeden kunnen komen binnen het plangebied. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd in het kader van de Flora- en faunawet. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode

Uitvoerbaarheid

Op voorhand kan in redelijkheid worden gesteld dat voor de uitvoering van het plan geen ontheffing van de Flora- en faunawet of een vergunning op grond van de Nbw 1998 nodig is. Het plan is daarnaast niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid. Bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden dient wel rekening te worden gehouden met nestelende vogels. Verstoring van broedgevallen (in gebruik zijnde nesten) van vogels dient te worden voorkomen.

5.9 Cultuurhistorische waarden

5.9.1 Beleidskader

In de toelichting van ruimtelijke plannen moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Het doel hiervan is om cultuurhistorische belangen meer te laten meewegen in de ruimtelijke ordening. Hiertoe is op 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waarbij dit voorschrift in artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a is opgenomen.


De in de grond aanwezige waarden komen in paragraaf 5.10 (Archeologie) aan bod, de overige cultuurhistorische aspecen worden in deze paragraaf besproken.

5.9.2 Analyse

De provincie Noord-Holland heeft een beleidskaart Cultuurhistorie ontwikkeld. Door middel van deze kaart kan worden onderzocht of er aspecten van (beschermenswaardige) cultuurhistorie binnen het plangebied aanwezig zijn. Zoals uit de uitsnede van het plangebied (zwarte contour) in deze kaart blijkt, is dit niet het geval.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPPRIMULA2016-va01_0008.png"

5.9.3 Conclusie

Er hoeft voor het onderhavige bestemmingsplan geen nader onderzoek te worden gedaan naar de invloed van het project op cultuurhistorische waarden.

5.10 Archeologie

5.10.1 Beleidskader

In de nieuwe Wet op de archeologische monumentenzorg (een wijziging van de Monumentenwet 1988) stellen Rijk en provincie dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

De gemeente Purmerend heeft in 2009 een eigen archeologisch beleid opgesteld (archeologische beleids- en advieskaart) en daar een archeologische verwachtingskaart bij vervaardigd. Een archeologische verwachtingskaart is een voorspellingskaart waarop verwachtingen met betrekking tot de situering van (nog) onbekende archeologische vindplaatsen zijn vertaald in termen van vlakken en zones. Op de kaart worden zones aangegeven met verschillende verwachtingen: hoge, middelhoge of lage verwachting. De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het opstellen van een beleidsadvieskaart, die vervolgens kan worden gebruikt voor de toetsing van ruimtelijke plannen op de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Het bestemmingsplan vormt het belangrijkste instrument voor de archeologische monumentenzorg. Voor gemeenten kunnen de door deskundigen opgestelde archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaarten als leidraad worden gebuikt voor zowel de planologische bescherming van archeologische waarden in het ruimtelijke plan als voor het vaststellen van het benodigde archeologisch onderzoek dat bij voorbereiding van ruimtelijke plannen moet plaatsvinden.

Ter plaatse van een lage archeologische verwachtingswaarde is er geen noodzaak om een verkennend archeologisch onderzoek uit te voeren voordat nieuwe bouwactiviteiten plaatsvinden. Ter plaatse van een hoge en middelhoge verwachtingswaarde dient bij grondwerkzaamheden eerst een verkennend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd door een hiertoe gecertificeerd bureau.

5.10.2 Analyse

In het vigerende bestemmingsplan is een archeologische bescherming opgenomen. Deze bescherming bepaalt (onder andere) dat bij graafwerkzaamheden, groter dan 500 m2, een archeologisch onderzoek moet worden verricht, deze bestemming ('Waarde-archeologie') wordt ook in dit bestemmingsplan opgenomen. Daarnaast wordt het plangebied (zwarte contour) op de archeologische verwachtingskaart als 'Middelhoog' gekwalificeerd, zoals uit onderstaande uitsnede blijkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPPRIMULA2016-va01_0009.png" 

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPPRIMULA2016-va01_0010.png"

In het plangebied heeft een archeologisch verkennend onderzoek plaatsgevonden. De resultaten hiervan zijn gepubliceerd in het rapport: Rapport 189, Primulastraat, Purmerend, gemeente Purmerend: een bureau- en inventariserend veldonderzoek in de vorm van boringen, Bureau voor Archeologie, 22 juni 2015. Uit dit onderzoek is gebleken dat het plangebied in het Noord-Hollandse veengebied ligt. Uit booronderzoek blijkt dat het bodemprofiel in het plangebied bestaat uit een opgebracht zandpakket van 130 tot 170 cm dik op veen. De top van het veen is een potentieel archeologisch niveau. In dit archeologisch niveau kunnen laatmiddeleeuwse archeologische resten uit de ontginningsperiode van het veengebied aanwezig zijn. In de top van het veenpakket bevinden zich enkele baksteenfragmenten. Deze fragmenten vormen een zwakke aanwijzing voor de aanwezigheid van bewoning in of in de omgeving van het plangebied. Het potentiële archeologische niveau ligt op 130 cm diep of dieper. Het ligt hiermee buiten het bereik van de voorgenomen graafwerkzaamheden. Het plaatsen van funderingspalen kan worden beschouwd als toelaatbare verstoring.

5.10.3 Conclusie

Op grond van het uitgevoerde verkennende archeologische onderzoek, zoals in de vorige paragraaf besproken, kan worden gesteld dat de ontwikkelingen in het plangebied geen belemmering ondervinden op grond van mogelijke archeologische waarden.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

Dit hoofdstuk bevat de toelichting op de gekozen planvorm, die van een gedetailleerd bestemmingsplan. Tevens geeft het inzicht in de overwegingen die aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen.

6.1 Planvorm

Het onderhavige plan voorziet in een actueel en adequaat juridisch kader voor ontwikkeling en beheer van het plangebied. Het is een plan op basis van artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).

Gezien het gewenste behoud van de ruimtelijke en functionele structuur en de beperkte mate van ontwikkeling is gekozen voor een gedetailleerde planvorm. Deze planvorm maakt het mogelijk alle aanwezige functies in het plangebied te voorzien van een gedetailleerde bestemmingsregeling waardoor de ruimtelijke kwaliteit in het gebied als zodanig kan worden beheerd en behouden.

Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het direct mogelijk is om met de bijbehorende verklaring van de bestemmingen te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied gegeven zijn. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft omtrent de in acht te nemen horizontale en verticale maten. In de bijbehorende regels zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de gebruiksbepalingen alsmede de eventuele afwijkingsmogelijkheden te vinden.

Voor een goede ruimtelijke ordening is het noodzakelijk dat de in het bestemmingsplan gestelde regels zodanig zijn opgesteld dat deze (goed) te handhaven zijn. Het gemeentebestuur is van oordeel dat de regels in het onderhavige plan voldoen aan deze eis.

6.2 Bestemmingsregeling

De verschillende in het plangebied aanwezige functies zijn waar mogelijk in hun huidige gebruik bestemd. Daarnaast komen enkele nieuwe ontwikkelingen voor. Een aantal regelingen is hieronder toegelicht.

Bestemmingsregels

Verkeer

De bestemming Verkeer wordt toegekend aan wegen met een verkeers- of verblijfsfunctie. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan, zoals parkeren, het verzamelen van huisvuil, groen- en waterpartijen en kleine nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen en dergelijke.

Wonen

De gronden met de bestemming Wonen zijn bestemd voor de bewoning door personen en de daarbij behorende voorzieningen, zoals parkeerplaatsen, tuinen en erven en de daarin geplaatste erfbebouwing (schuren, carports, garages, bergingen etc.), erf- en terreinafscheidingen, tuinmeubilair, speeltoestellen, water en nutsvoorzieningen.

Aan-huis-verbonden beroepen, (kleinschalige) bedrijvigheid en bed & breakfast zijn toegestaan, zolang de woonfunctie voorop blijft staan en er geen hinder voor de omgeving optreedt.

In het bouwvlak zijn het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken toegestaan, daarbuiten zijn alleen bijbehorende bouwwerken toegestaan. Voor wat betreft deze laatste categorie is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de regeling in het Besluit omgevingsrecht (Bor) voor vergunningvrije bouwwerken. Een uitzondering hierop is dat het te bebouwen gebied in de achtertuin groter is dan in het Bor: waar het Bor alleen bebouwing in het achtererfgebied toestaat, staat het bestemmingsplan bebouwing toe op het gehele gedeelte van het perceel dat meer dan 1 meter achter de voorgevelrooilijn is gelegen.

De maximale bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken is gerelateerd aan het hoofdgebouw. Dit houdt in dat, als de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw bijv. 3,5 m hoog is, de aan- of uitbouw die hier tegenaan geplaatst wordt, dezelfde hoogte mag hebben. Enige flexibiliteit is toegelaten: als het om bouwkundige, welstandelijke of andere redenen verantwoord is om licht af te wijken van deze hoogte is dat toegestaan. Voorop blijft wel staan dat de hoogte van het bijbehorend bouwwerk en de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw aan elkaar gekoppeld blijven.

Het is toegestaan om vóór de voorgevel een erker te bouwen met de maximale maten zoals in de regels genoemd. De maximale bouwhoogte van erfafscheidingen vóór de voorgevel is, overeenkomstig het Besluit omgevingsrecht, 1 m. Er is echter ook vraag naar een verhoogde erfafscheiding vlakbij de woning, uit privacyoverwegingen. Om aan deze vraag tegemoet te komen, is bepaald dat over de eerste twee meter vanuit de voorgevel een erfafscheiding maximaal twee meter hoog mag zijn.

Waarde-Archeologie

Het gehele plangebied is op de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart, bijlagen van de Beleidsnota Archeologie in Purmerend (2009) aangewezen als gebied met een middelhoge archelogische verwachtingswaarde. Hierdoor wordt, overeenkomstig standaard gemeentelijk beleid, het plangebied beschermd met de dubbelbestemming 'Waarde- archeologie'.

Algemene regels

Anti-dubbeltelregeling

Het doel van deze bepaling is te voorkomen dat grond die al in aanmerking is genomen of betrokken is bij het verlenen van een vergunning niet nog een keer wordt betrokken bij een aanvraag om omgevingsvergunning. Hierdoor wordt voorkomen dat met gebruikmaking van privaatrechtelijke overeenkomsten, de publiekrechtelijke regels worden ondergraven.

Algemene bouwregels

In dit artikel worden regels gegeven die algemeen van aard zijn.

Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksbepaling is opgenomen wat onder verboden gebruik van de gronden wordt verstaan.

Bij het bouwen of aanleggen van een nieuwe functie of voorziening moet in principe op eigen terrein gezorgd worden voor voldoende parkeerplaatsen. Alleen in het geval dit redelijkerwijs niet kan of wenselijk is, dan wel indien er andere omstandigheden zijn die dit onmogelijk dan wel onwenselijk maken, kunnen B&W van deze regel afwijken. Aangezien Purmerend nog geen gemeentelijk parkeerbeleid heeft, worden voor dit bestemmingsplan concrete normen opgenomen. Hierbij is uitgegaan van de gemiddelde norm die het CROW (het nationale kenniscentrum voor verkeer en vervoer) hanteert per functie. Deze methodiek is opgenomen in de gemeentelijke bouwverordening (artikel 2.5.30) en zal vastgelegd worden in op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan nog vast te stellen parkeernormennota. Voor dit bestemmingsplan is dan ook uitgegaan van de gemiddelde parkeernorm per functie van het CROW, zoals is beschreven in paragraaf 4.2.

Algemene afwijkingsregels

Dit artikel geeft een regeling voor het geval dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.

Overgangsrecht

Dit artikel betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit in werking treedt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit in werking treedt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

De gemeente mag op basis van de Wet ruimtelijke ordening alleen meewerken aan planontwikkelingen die haalbaar en uitvoerbaar zijn. Ingevolge artikel 3.1.6 Bro dient de toelichting van een bestemmingsplan inzichten te bevatten over de uitvoerbaarheid van een plan.

7.1 Privaatrechtelijke uitvoerbaarheid

De gemeente is overeengekomen dat de initiatiefnemer de benodigde gronden, aankoopt. Procedurekosten zullen via het heffen van leges worden vergoed. Er is geen aanleiding voor kostenverhaal anderszins of andere privaatrechtelijke belemmeringen.

7.2 Economische uitvoerbaarheid

Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld vanwege de sloop van de school aan de Primulastraat 2a en nieuwbouw van twintig woningen op deze locatie. De kosten van het project worden gedragen door de initiatiefnemer Green Fields TAD B.V. zoals vastgelegd in de anterieure overeenkomst die de initiatiefnemer met de gemeente heeft gesloten. Hierdoor zijn de kosten van de grondexploitatie van de in dit bestemmingsplan voorziene bouw de woningen anterieur verzekerd. De grondverwerving, de kosten van de aansluiting op de openbare weg en de hoofdriolering, de realisatie van voldoende parkeerplaatsen (paragraaf 4.2), de inrichting van het terrein, de gemeentelijke plankosten en de eventuele kosten in tegemoetkoming planschade zijn verzekerd in deze overeenkomst, gesloten op 9 november 2015.

Voor wat betreft de bouw en ontwikkelingskosten van de twintig woningen blijkt uit hetgeen gesteld in paragraaf 3.4.2 dat er in de komende jaren ruimte is voor verdere uitbreiding van dit type woningen en deze voorzieningen in de streek. Gezien het voorgaande kan worden vastgesteld dat de economische uitvoerbaarheid van het project voldoende verzekerd is.

7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.3.1 Overleg ingevolge artikel 3.1.1 Bro

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat een bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een ruimtelijk plan, daarbij overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Artikel 3.1.6 Bro bepaalt daarnaast dat in de toelichting de uitkomsten van dit overleg worden beschreven.

Het concept van dit bestemmingsplan is in het kader van de (digitale)watertoets besproken met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Voor het overige is het project qua aard en omvang dusdanig kleinschalig dat de belangen van overige instanties niet in het geding zijn. Om die reden is afgezien van overleg in de zin van artikel. 3.1.1 Bro.

7.3.2 Inspraak ingevolge Algemene inspraakverordening gemeente Purmerend

De Algemene Inspraakverordening van de gemeente Purmerend bepaalt dat elk bestuursorgaan ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden kan besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid.

In dit geval is de buurt betrokken bij de totstandkoming van het bouwplan. In dat kader is op 2 oktober 2014 een bewonersavond georganiseerd waar naast de verschillende omwonenden ook leden van de tennisvereniging aanwezig waren. Op deze avond zijn twee varianten gepresenteerd. Vrijwel unaniem is door de aanwezigen gekozen voor het plan met het kleinste aantal woningen en niet hoger niet hoger dan één laag. Op basis van deze uitgangspunten en nog enkele andere elementen die destijds zijn aangegeven is het plan verder uitgewerkt tot het plan waar nu sprake van is. De uitwerking is op 9 juli 2015 tijdens een tweede avond aan de betrokkenen teruggekoppeld.

7.3.3 Overleg ingevolge artikel 3.8 Wro

Artikel 3:8 Wro bepaalt dat op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Deze afdeling bevat bepalingen rond de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure. Het ontwerp heeft ter inzage gelegen van 19 februari t/m 31 maart 2016. Gedurende deze periode is één zienswijze ingediend. Deze heeft echter niet geleid tot het afzien van vaststelling van het plan.