Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Oostdijk 20, Zuidoostbeemster
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0439.BPOOSTDIJK20-va01

Regels

 
1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Oostdijk 20, Zuidoostbeemster  met identificatienummer NL.IMRO.0439.BPOOSTDIJK20-va01  van de Gemeente Purmerend.
 
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
 
1.3 de verbeelding:
de verbeelding bestaande uit het blad met het nummer NL.IMRO.0439.BPOOSTDIJK20-va01;
 
1.4 aanbouw:
een gebouw met een primaire woonfunctie dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
1.5 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.6 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.7 aan-huis-verbonden bedrijf:
een bedrijf dat in, aan of bij een woning wordt uitgeoefend door een (mede)bewoner van de op het bouwperceel gesitueerde woning, waarbij de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt en dat is gericht op het verlenen van diensten; de bedrijfsuitoefening dient een ruimtelijke uitwerking en uitstraling te hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is;
 
1.8 aan-huis-verbonden beroep:
een beroep dat in, aan of bij een woning wordt uitgeoefend door een (mede)bewoner van de op het bouwperceel gesitueerde woning, waarbij de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt en dat is gericht op het verlenen van diensten; de beroepsuitoefening dient een ruimtelijke uitwerking en uitstraling te hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is;
 
1.9 achtererfgebied:
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw;
 
1.10 agrarisch bedrijf:
een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door het telen van gewassen of het houden van dieren, daaronder niet begrepen een productiegerichte paardenhouderij, houtteelt, zaadveredeling en de teelt van watergebonden organismen als planten, algen, weekdieren, schelpdieren en vissen;
 
1.12 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
 
1.13 bebouwingspercentage:
het in de regels of op de kaart aangegeven percentage van een bouwvlak, of indien geen bebouwingsgrenzen zijn aangegeven het percentage van het bestemmingsvlak, dat ten hoogste bebouwd mag worden met gebouwen;
 
1.14 bed and breakfast:
een kleinschalige vorm van verblijfsrecreatie zonder eigen kookvoorziening die zich met name richt op de trekkende toeristen, die voor één of enkele nachten een onderkomen zoeken; de indeling en invulling van de kamers is sterk afhankelijk van de bestaande bebouwing;
 
1.15 beperkt kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
 
1.16 bestaand:
  1. bij bouwwerken: bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
  2. bij gebruik: bestaand ten tijde van het vaststellen van het bestemmingsplan;
1.17 bestaande situatie (stikstofdepositie):
  1. de activiteit die is toegestaan ten tijde van het vaststellen van dit bestemmingsplan op grond van:
    1. een vergunning als bedoeld in artikel 2.7, lid 2 van de Wet Natuurbescherming, of
    2. een omgevingsvergunning waarbij de toestemming op grond van artikel 2.2aa onderdeel a van het Besluit omgevingsrecht is aangehaakt, of
  2. indien een vergunning als bedoeld onder 1a ontbreekt: het feitelijke en planologisch legale gebruik ten tijde van het vaststellen van het bestemmingsplan;
1.18 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.19 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.20 bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door zijn vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
1.21 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
 
1.22 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
 
1.23 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
1.24 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
 
1.25 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegelaten;
 
1.26 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang, van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
1.27 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
1.28 dienstverlening:
het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden;
 
1.29 erker:
een uitbouw aan een woning, die zich bevindt aan de voor- of zijgevel of beide, en ondergeschikt is aan de woning;
 
1.30 escortbedrijf:
de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;
 
1.31 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.32 gevellijn:
de achtergevel en de verlengde lijn van de (bedrijfs)woning dan wel het gebouw waarvan de (bedrijfs) woning deel uitmaakt;
 
1.33 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is, zoals de bedrijfsgebouwen, bedrijfswoning of woning;
 
1.34 huishouden:
een alleenstaande, dan wel twee of meer personen, die een duurzame (gemeenschappelijke) huishouding voer(t)(en) of wil(len) voeren, waar bij een gemeenschappelijke huishouding sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan (kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen);
 
1.35 huiskavel:
de gronden behorende bij een agrarisch bedrijf voor zover deze gronden direct grenzen aan het agrarisch bouwvlak waarop de bedrijfswoning zich bevindt en daarmee direct in verbinding staan;
 
1.36 keukentafeloverleg:
methode van overleg via één of meerdere gesprekken op locatie met als doel om met de initiatiefnemer(s) van een nieuwe ontwikkeling, die afwijkt van het bestemmingsplan, overeenstemming te bereiken over de landschappelijke/stedenbouwkundige inpassing van bebouwing en/of het gebruik;
 
1.37 kopergravuresloot:
een waterloop met cultuurhistorische waarde;
 
1.38 kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;
 
1.39 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes en apparatuur voor telecommunicatie;
 
1.40 omgevingsaspecten:
de omgevingsaspecten omvatten in ieder geval natuurwaarden, erfgoedwaarden, bodemkwaliteit, waterkwantiteit en -kwaliteit, luchtkwaliteit, externe veiligheidsbelangen, bedrijfshinder en andere hinderaspecten, verkeersbelangen en parkeren.
 
1.41 omgevingsvergunning:
een vergunning voor het uitvoeren van een project dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving;
 
1.42 omgevingsvergunning voor het bouwen:
omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk;
 
1.43 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:
omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden;
 
1.44 omgevingsvergunning voor het afwijken:
omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met dit plan met toepassing van de in dit plan opgenomen regels inzake afwijking;
 
1.45 onderkomen:
voor verblijf geschikte - al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken - voertuigen, vaartuigen, arken, toercaravans, voor zover deze niet als bouwwerk zijn aan te merken, alsook tenten;
 
1.46 overkapping:
een bouwwerk dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste een wand;
 
1.47 paardenbak:
een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen en al dan niet voorzien van een omheining;
 
1.48 paddock:
een ruimte waar één of meerdere paarden ter ontspanning en naar eigen inzicht vrij kunnen bewegen en al dan niet (deels) overkapt;
 
1.49 permanente bewoning:
het gebruik van een (bedrijfs-)woning als vaste woonplaats;
 
1.50 prostitué/prostituee:
degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
 
1.51 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
 
1.52 raamprostitutie:
een seksinrichting waarbij de prostitué/prostituee vanachter de ramen door handeling, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie beweegt, uitnodigt dan wel aanlokt;
 
1.53 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke gebouw dan wel onderkomen waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden; onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
1.54 sekswinkel:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;
 
1.55 statische opslag:
binnenopslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven en geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben, zoals (seizoens)stalling van (antieke) auto's, boten, caravans, campers en dergelijke;
 
1.56 stolpwoning:
van oorsprong voor agrarisch doel (inclusief wonen) opgericht gebouw op een vierkante plattegrond, bestaande uit één bouwlaag met pyramidaal dak, dat rust op een constructie van poeren en dwarsbalken;
 
1.57 straatmeubilair:
de op of bij de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals verkeerstekens, wegbebakening, bewegwijzering, verlichting, halteaanduiding, parkeerregulerende constructies, brandkranen, informatie- en reclameconstructies, rijwielstandaards, afvalcontainers, zitbanken, plantenbakken, communicatievoorzieningen, gedenktekens, telefooncellen en abri's;
 
1.58 straatprostitutie:
op of aan de weg of op een andere voor het publiek toegankelijke plaats, door handeling, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen dan wel aanlokken;
 
1.59 thuiswerk:
degene die thuis prostitutie bedrijft en voldoet aan de volgende voorwaarden:
  • het werk vindt uitsluitend plaats in de eigen woning, waar hij of zij ook volgens het bevolkingsregister staat ingeschreven;
  • werving van klanten gebeurt uitsluitend langs informele weg, adverteren mag slechts incidenteel;
  • aan de buitenkant van het perceel mag niet blijken dat er prostitutie wordt bedreven;
  • er mag door anderen of andere bewoners van de woning geen prostitutie worden bedreven;
  • er mag geen sprake zijn van overlast of aantasting van het woon- of leefklimaat;
 
1.60 uitbouw:
een gebouw met een primaire woonfunctie dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
1.61 vaste woonplaats:
het gebruiken van woonruimte als hoofdverblijf zoals bedoeld in de Wet basisregistratie personen dan wel diens rechtsopvolger. Als criterium voor de vaststelling of iemand een woonruimte als hoofdverblijf in gebruik heeft, geldt dat hij of zij op het betreffende adres staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie, terwijl tevens uit het geheel van feiten en omstandigheden blijkt dat het betreffende adres als zijn of haar hoofdverblijf fungeert;
 
1.62 voorerfgebied:
erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;
 
1.63 vrij beroep:
een beroep in verband met iemands individuele, persoonlijke kwaliteiten, die in het algemeen op artistiek, academisch of HBO-niveau liggen;
 
1.64 webwinkel:
het bedrijfsmatig via internet te koop aanbieden, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit of het vanuit een bedrijf verkopen van goederen via internet, waarbij de goederen elders worden bezorgd en er geen sprake is van een voor publiek toegankelijke (winkel)ruimte of showroom;
 
1.65 wonen:
het huisvesten van één (afzonderlijke) huishouden in een (bedrijfs-)woning, waarbij deze woning uitsluitend mag worden gebruikt voor permanente bewoning;
 
1.66 woning:
een gebouw of gedeelte van een gebouw, bestaande uit een complex van ruimten, dat is bedoeld en dient voor de huisvesting van één huishouden.
 
Waar in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de wettelijke regelingen, zoals die luidden op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;
 
2.2 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.6 de breedte en diepte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken of het hart van scheidingsmuren;
 
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, nederwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
2.8 het peil:
de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang van een gebouw of, indien de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst, de door het bevoegd gezag vastgestelde hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
 
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,5 m bedraagt.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor: 
  1. tuinen;
  2. ontsluiting aanliggende percelen;
  3. water;
  4. duikers, bruggen en dammen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
Op deze gronden mogen uitsluitend erkers aan aanliggende woningen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd met uitzondering van karakteristieke bouwwerken.
3.2.2 Bijbehorende bouwwerken (erkers)
Voor het bouwen van een erker gelden de volgende regels:
  1. erkers zijn niet toegestaan bij karakteristieke bouwwerken
  2. de diepte niet meer mag bedragen dan 1,5 m;
  3. de breedte niet meer mag bedragen dan 2/3 van de gevelbreedte van de woning.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels: 
  1. uitsluitend op in het achtererfgebied mag worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
  3. de oppervlakte van een overkapping mag niet meer bedragen dan 15 m2.
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor: 
  1. wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis;
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen
  1. Op deze gronden mag uitsluitend ten behoeve van de bestemming worden gebouwd.
  2. de zijdelingse afstand van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot de aanwezige sloten mag niet minder dan 3,6 m bedragen;
  3. de zijdelingse afstand van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot de aanwezige kopergravuresloten mag niet minder dan 7,2 m bedragen.
4.2.2 Woningen
Voor het bouwen van woningen gelden de volgende regels: 
  1. er mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, waarbij per bouwvlak maximaal één woning is toegestaan, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';
  2. de oppervlakte van de stolp mag niet minder dan 225 m2 (15 x 15 m) en niet meer dan 400 m2 (20 x 20 m) bedragen;
  3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,75 m;
  4. de dakhelling mag niet minder dan 45º en niet meer dan 52 º bedragen;
  5. de afstand van de stolp tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 5 m;
  6. de afstand van vrijstaande en aan één zijde aaneengebouwde hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens, mag niet minder dan 2,5 m bedragen.
4.2.3 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels: 
  1. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen worden gebouwd binnen bestemmingsvlakken, waarbij aanbouwen, uitbouwen en overkappingen niet zijn toegestaan bij karakteristieke bouwwerken;
  2. de bouwhoogte van aan- of uitbouwen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning, met een maximum van 4 m, onverminderd het bepaalde wat betreft de maximum inhoud van 750 m3;
  3. de diepte van aan- of uitbouwen mag niet meer bedragen dan 3 m loodrecht gemeten vanuit de gevel waaraan wordt aangebouwd, onverminderd het bepaalde wat betreft de inhoud van 750 m3;
  4. aan de zijgevel van de woning gebouwde aan- of uitbouwen mogen tot maximaal 1 m achter het verlengde van de achtergevel van de woning worden gebouwd, onverminderd het bepaalde wat betreft de maximum inhoud van 750 m3;
  5. de goothoogte en bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 6 m;
  6. bijgebouwen moeten zijn voorzien van een kap haaks op de weg, waarvan de dakhelling niet minder dan 30º en niet meer dan 60º mag bedragen;
  7. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 50% van het bouwperceel met voor bijgebouwen en overkappingen een maximum van 48 m2, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' de oppervlakte niet meer mag bedragen dan de oppervlakte van het aanduidingsgebied;
  8. de karakteristiek van karakteristieke bouwwerken mag niet worden aangetast.
4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels: 
  1. de hoogte van een erf- of terreinafscheiding mag 1 m achter de voorgevel of het verlengde daarvan niet meer dan 2 m en daarvoor niet meer dan 1 m bedragen;
  2. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouw of overkapping zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in: 
  1. artikel 4 lid 2.2 sub a voor het splitsen van een bestaande woning met inachtneming van de volgende regels:
    1. de uitwendige hoofdvorm van het betrokken gebouw, bepaald door de goothoogte, bouwhoogte, nokrichting, dakvorm, dakhelling, gevelindeling en grondoppervlakte blijft zoveel mogelijk gehandhaafd bij karakteristieke hoofdgebouwen;
    2. het aantal te splitsen eenheden van een gewoon hoofdgebouw, een woning zijnde, mag niet meer dan 4 bedragen en het aantal te splitsen eenheden van een karakteristiek hoofdgebouw, een woning zijnde, mag niet meer dan 2 bedragen;
    3. de inhoud van enige wooneenheid mag niet minder bedragen dan 120 m2;
    4. artikel 4 lid 2.3 sub g is van overeenkomstige toepassing;;
  2. artikel 4 lid 2.2 sub a ten behoeve van het deels bouwen buiten het bouwvlak en/of het vergroten van de woning met inachtneming van de volgende regel:
    1. de afwijking mag uitsluitend worden toegepast op gronden aansluitend aan het bestaande bouwvlak;
  3. voor het plat afdekken of voor een kap niet haaks op de weg mits de openheid van het landschap niet wordt aangetast;
  4. artikel 4 lid 2.3 sub f voor het plat afdekken of voor een kap niet haaks op de weg, mits met deze afwijking de kernkwaliteiten van UNESCO-werelderfgoed Droogmakerij de Beemster, zoals die in bijlage 1 zijn aangegeven, worden behouden en/of versterkt.
  5. artikel 4 lid 2.3 sub g voor een grotere gezamenlijke oppervlakte dan 48 m2 voor percelen die groter zijn dan 5.000 m2, met inachtneming van de volgende regels:
    1. de afwijking kan worden verleend tot 5 m2 per 0,1 hectare berekend over de eerste hectare, vermeerderd met 10 m2 per hectare berekend over de volgende hectares;
    2. voor de berekening worden delen van 0,1 hectare of delen van een hectare naar boven toe op een geheel afgerond;
    3. de afwijking mag uitsluitend worden toegepast ten behoeve van bijgebouwen voor hobbyboeren;
    4. voor de berekening van de oppervlakte worden gronden met de agrarische bestemming samengeteld met gronden met de bestemming 'Wonen' voor zover deze gronden direct aan elkaar grenzen en de agrarische gronden in eigendom zijn bij de aanvrager;
    5. de gezamenlijke oppervlakte van de met toepassing van deze afwijkingsmogelijkheid op te richten bijgebouwen mag niet meer dan 100 m2 bedragen;
  6. artikel 4 lid 2.3 sub g  voor een grotere gezamenlijke oppervlakte dan 48 m2 ter vervanging of vernieuwing van bestaande legale bijgebouwen, die ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan de in artikel 4 lid 2.3 onder b tot en met g genoemde maten overschrijdt, mits de afwijking niet wordt vergroot.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Strijdig gebruik
Als strijdig gebruik wordt aangemerkt:
  1. het aanleggen of aanwezig hebben van een paardenbak, tenzij de gronden zijn aangeduid als 'rijbak';
  2. het aanleggen of aanwezig hebben van een paddock, tenzij de gronden zijn aangeduid als 'specifieke vorm van agrarisch - paddock'.
4.4.2 Beroep- en of bedrijfsuitoefening aan huis
Een woning en de daarbij behorende aan-, uit- en bijgebouwen op gronden als bedoeld artikel 4 lid 2.3  mogen worden gebruikt voor beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis, mits: 
  1. de gezamenlijke vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van het bruto vloeroppervlakte van de betreffende woning en de bijbehorende aan-, uit- en bijgebouwen;
  2. het beroeps- en/of bedrijfsuitoefening aan huis betreft van milieucategorie 1 of 2, zoals vermeld in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering';
  3. het geen detailhandel of horeca betreft;
  4. op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag plaatsvindt van goederen ten behoeve van het aan huisgebonden beroep en bedrijf;
  5. in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt.
4.4.3 Voorwaardelijke verplichting
Het is niet toegestaan om de gronden met de bestemming wonen te gebruiken indien de bebouwing van de voormalige woning ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - voorwaardelijke verplichting - 1' niet binnen 6 maanden gesloopt is na vaststelling van het bestemmingsplan.
 
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Paardenbak en/of paddock
In afwijking van artikel 4 lid 4.1 mogen een paardenbak en/of paddock worden aangelegd onder de volgende voorwaarden: 
  1. uitsluitend eigendomspercelen groter dan 5.000 m2 komen voor deze afwijking in aanmerking;
  2. per perceel mogen slechts één paardenbak en paddock worden aangelegd op gronden binnen het bestemmingsvlak en buiten het bouwvlak;
  3. de oppervlakte van een paardenbak mag niet meer bedragen dan 800 m2;
  4. de paardenbak en/of paddock dienen in het verlengde van de bestaande bebouwing te worden gesitueerd;
  5. lichtmasten mogen worden gebouwd waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 m, mits zij niet leiden tot lichtoverlast;
  6. de paardenbak mag van een omheining worden voorzien waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,5 m
4.5.2 Bed and breakfast
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van bepaalde in artikel 4 lid 1 sub a ten behoeve van een bed and breakfast, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden: 
  1. de bed and breakfast mag uitsluitend worden gerealiseerd in de bestaande woning en/of de bestaande aan- en uitbouwen en/of bijgebouwen;
  2. de bed and breakfast verschaft aan niet meer dan 8 personen gelijktijdig nachtverblijf;
  3. parkeren ten behoeve van de bed and breakfast vindt plaats op eigen terrein;
  4. een bed and breakfast in de woning is uitsluitend toegestaan in combinatie met de woonfunctie.
  5. het gebruik van aan- en uitbouwen en bijgebouwen als bed and breakfast mag niet meer dan 70 m2 bedragen mits wordt voldaan aan artikel 4 lid 2.3.
Artikel 5 Waarde - Cultuurhistorie
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bestemd voor het behoud van de aanwezige cultuurhistorische en landschappelijke waarden.
 
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag ten behoeve van de onderliggende bestemming worden gebouwd met inachtneming van de aanwezige cultuurhistorische waarden.
 
5.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan voor de bouw van bouwwerken bij afwijking van de bouwregels ten dienste van de onderliggende bestemming eisen dat: 
  1. de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport overlegt waaruit blijkt dat de cultuurhistorische en landschappelijke waarden van het terrein dat wordt verstoord in voldoende mate is vastgesteld en met deze waarden actief rekening wordt gehouden;
  2. alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend, advies wordt ingewonnen bij een door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige;
  3. er geen onevenredige afbreuk de kernkwaliteiten van UNESCO-werelderfgoed Droogmakerij de Beemster en/of van UNESCO-werelderfgoed De Stelling van Amsterdam, zoals die in bijlage 1 en 2 zijn aangegeven, worden behouden en/of versterkt.
Artikel 6 Waterstaat - Waterkering
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Waterstaat - Waterkering" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor: 
  1. behoud en bescherming van waterkeringen;
  2. waterstaatsdoeleinden.
6.2 Bouwregels
De volgende bouwregels zijn van toepassing: 
  1. op of in deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve waterstaatsdoeleinden;
  2. voor het bouwen ten behoeve van waterstaatsdoeleinden geldt dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, niet meer mag bedragen dan 2 m.
6.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in artikel 6 lid 2 voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering. 
Alvorens te beslissen op en aanvraag voor een omgevingsvergunning wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de beheerder van de waterkering.
 
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: 
  1. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  2. het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
  3. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  4. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
6.4.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in artikel 6 lid 4.1  is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
  1. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  2. het normale onderhoud betreffen;
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende (omgevings)vergunning.
6.4.3 Toetsingscriteria
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6 lid 4.1  wordt slechts verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de in artikel 6 lid 1 omschreven waarden. 
Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken. 
Indien de omgevingsvergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de aanlegvergunning voorgelegd aan het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.
3 Algemene regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene bouwregels
  1. Het is verboden op een terrein of bouwperceel zodanig te bouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein of bouwperceel een toestand zou ontstaan, die ter plaatse niet meer met de regels zou overeenstemmen, of voor zover al daar een afwijking van de regels bestaat, zodanig te bouwen, dat deze afwijking nog zou worden vergroot.
  2. Voor het bouwen van gebouwen op en onder de onder a genoemde gronden geldt dat een op grond van de hoofdbestemming toelaatbaar geluids- en gevaargevoelig gebouw of een uitbreiding van een geluids- en gevaargevoelig gebouw niet mag worden gebouwd.
  3. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaald onder b ten behoeve van het bouwen van nieuwe dan wel het uitbreiden van bestaande geluids- en gevaargevoelige gebouwen, mits:
    1. de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein op de gevels van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;
    2. het externe veiligheidsrisico voor gevaargevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de toegestane waarden voor individueel een groepsrisico in de Wet milieubeheer.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
9.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan: 
  1. het bouwen en het gebruik van gronden en bebouwing binnen het plan, indien dit leidt tot een toename van de stikstofdepositie van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar ten opzichte van de bestaande situatie (stikstofdepositie) - als bedoeld in 1.17 - op de maatgevende voor stikstof gevoelige habitats in Natura 2000-gebieden;
  2. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, sekswinkel,thuiswerk, raamprostitutie en straatprostitutie;
  3. het gebruik van bijgebouwen bij een woning als zelfstandige woning.
9.2 Parkeervoorzieningen
  1. Bij de uitoefening van de bevoegdheid tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of het gebruiken van gronden of bouwwerken geldt dat in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, wordt bepaald aan de hand van het gemiddelde (afronding naar boven) bepaalde in de actuele ASVV.
  2. In afwijking van sub a hoeft niet voldaan te worden aan de ASVV-norm in het geval Burgemeester en wethouders besloten hebben af te wijken van deze norm op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht,
  3. In het geval de gemeenteraad gedurende de planperiode beleidsregels heeft vastgesteld die parkeernormen bevatten, dient hieraan voldaan te worden. Hetzelfde geldt voor eventuele wijzigingen of vervanging van deze beleidsregels.
9.3 Afwijken van de gebruiksregels
  1. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 32.1, voor het bouwen en het gebruik van gronden en bebouwing binnen het plan wanneer dat leidt tot een stikstofdepositie van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar, mits
    1. deze stikstofdepositie van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar geheel wordt gecompenseerd door vermindering van stikstofdepositie elders én
    2. hiervoor een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is verleend óf
    3. hiervoor een door GS afgegeven Verklaring van geen bedenkingen is verleend die in het kader van een omgevingsvergunning is verstrekt, waarbij de toestemming op grond van artikel 2.2aa onderdeel a van het Besluit omgevingsrecht is aangehaakt.
  2. De onder a.2 bedoelde vergunning of de onder a.3 bedoelde verklaring is niet vereist wanneer het bouwactiviteiten, sloopwerkzaamheden of aanlegactiviteiten betreft die op grond van de in werking getreden Wet stikstofreductie en natuurverbetering hiervoor zijn vrijgesteld.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
10.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van de in het plan gestelde regels ten aanzien van de navolgende afwijkingsmogelijkheden 
  1. voor het afwijken van de in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages. Deze afwijking is niet van toepassing op woningen, bedrijfswoningen en recreatiewoningen en bebouwing binnen 18 m van de gevellijn in de agrarische bestemming;
  2. voor het afwijken voor de bouw van utilitaire bouwwerken, waaronder transformatorhuisjes, gasdrukregel- en meetstations en gemalen, met inachtneming van de volgende regels:
    1. de oppervlakte mag niet meer dan 25 m bedragen;
    2. de goothoogte mag niet meer dan 3,5 m bedragen;
    3. de bouwhoogte mag niet meer dan 6 m bedragen;
  3. het afwijken voor het overschrijden van de voorgeschreven bouwregels voor (bedrijfs)woningen ten behoeve van een vervangende (bedrijfs)woning, met inachtneming van de volgende regels:
    1. de afwijking van de goothoogte en voorgevelbreedte voor woningen mag niet meer dan 60 cm bedragen;
  4. voor het afwijken van in de bouwregels aangegeven minimale afstand van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot de aanwezige sloten;
  5. voor het afwijken van in de bouwregels aangegeven minimale afstand van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot de aanwezige kopergravuresloten.
De bovengenoemde afwijkingen kunnen uitsluitend worden verleend, mits met deze afwijking de kernkwaliteiten van UNESCO-werelderfgoed Droogmakerij de Beemster en/of de kernkwaliteiten van UNESCO-werelderfgoed De Stelling van Amsterdam, zoals die in bijlage 1 en 2 bij deze regels zijn aangegeven, worden behouden en/of versterkt en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  • een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
De bovengenoemde afwijkingen genoemd onder d. en e. kunnen uitsluitend worden verleend, wanneer er sprake is van een goede landschappelijke/stedenbouwkundige inpassing die uitgevoerd en duurzaam in stand wordt gehouden conform het verslag van het keukentafeloverleg, waarvan de werkwijze is opgenomen in artikel 11;
 
10.2 Ondergeschikt wonen
  1. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in artikel 1.34, 1.65 en 1.66 voor het huisvesten van één extra huishouden in het hoofdgebouw, dan wel in een bestaand, al dan niet vrijstaand, bedrijfsgebouw of bijgebouw, mits:
    1. er binnen het bouwperceel al een (bedrijfs)woning aanwezig is die huisvesting biedt en blijft bieden aan het huishouden van de hoofdbewoner;
    2. de hoofdfunctie van het perceel behouden blijft;
    3. deze afwijkingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast voor de huisvesting van één huishouden van eerste/tweede/derdegraads familieleden van de hoofdbewoner dan wel van één huishouden van de bedrijfsopvolger;
en tevens wordt voldaan aan de volgende voorwaarden: 
  • de ondergeschikte woning moet voldoen aan het Bouwbesluit;
  • er blijft sprake van één hoofdtoegang;
  • de bestaande bebouwing mag niet worden uitgebreid, tenzij sprake is van huisvesting in verband met mantelzorg en er wordt voldaan aan de hiervoor geldende wettelijke eisen;
  • de splitsing in meerdere woningen van woningen als bedoeld in lid 1.66, is uitgesloten;
  • er is slechts één aansluiting voor de verschillende nutsvoorzieningen (één meterkast) aanwezig;
  • er wordt gebruik gemaakt van de bestaande inrit en het erf wordt niet opgedeeld;
  • er is geen sprake van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  1. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in artikel 1.34, 1.65 en 1.66 voor het huisvesten van één extra huishouden in een nieuw te bouwen gebouw, met inachtneming van de in sub a genoemde criteria en waarbij tevens wordt voldaan aan de volgende voorwaarde:
    1. er moet sprake zijn van een goede landschappelijke/stedenbouwkundige inpassing die uitgevoerd en duurzaam in stand wordt gehouden conform het verslag van het keukentafeloverleg, waarvan de werkwijze is opgenomen in artikel 11.
Artikel 11 Algemene procedureregels
11.1 Keukentafeloverleg
11.1.1 Doel en samenstelling
  1. de methode van het keukentafeloverleg wordt toegepast om te komen tot een goede landschappelijke/stedenbouwkundige inpassing van bebouwing en/of gebruik met het oog op het bepalen van de kaders waarbinnen de bebouwing en/of het gebruik kunnen worden gerealiseerd;
  2. het keukentafeloverleg worden gevoerd onder verantwoordelijkheid van de gemeente;
  3. aan het keukentafeloverleg nemen in ieder geval deel:
    1. technisch voorzitter en opsteller van het verslag (door de gemeente aangewezen);
    2. de gemeentelijke en/of externe stedenbouwkundige en/of landschapsarchitect;
    3. initiatiefnemer(s) al dan niet met adviseur(s);
    4. betrokken (beleids)ambtenaren;
  4. ad hoc en voor zover relevant kunnen aan de deelnemers van het keukentafeloverleg nog worden toegevoegd:
    1. vertegenwoordiger van de gemeentelijke welstandscommissie;
    2. vertegenwoordiger van andere overheden en/of overheidsdiensten;
    3. vertegenwoordiger van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier;
    4. de buren en eventuele andere belanghebbenden;
    5. andere deskundigen.
11.1.2 Werkwijze
  1. De initiatiefnemer dient een verzoek in bij het college van B&W dat uiteindelijk moet leiden tot het verkrijgen van de omgevingsvergunning op basis van een binnenplanse afwijking van de bouwregels en/of de gebruiksregels in het bestemmingsplan.
  2. Het verzoek bestaat uit een korte beschrijving van het idee of plan en een eenvoudige schets van de situering.
  3. De gemeente beoordeelt of het verzoek in beginsel binnen de voorwaarden voor afwijking van het bestemmingsplan past of valt in te passen en of het ook overigens op voorhand niet op planologische beletselen stuit.
  4. Wanneer er geen belangrijke obstakels zijn, belegt en regisseert de gemeente vervolgens een keukentafeloverleg op locatie.
  5. Tijdens het overleg worden de ruimtelijke effecten van het beoogde initiatief inzichtelijk gemaakt met inachtneming van de voorwaarden in de afwijkingsbepaling van het bestemmingsplan.
  6. Onder verantwoordelijkheid van de voorzitter worden gezamenlijke afspraken gemaakt en een globale inrichtingsschets opgesteld met betrekking tot een goede landschappelijke/stedenbouwkundige inpassing, die tezamen voldoende aanwijzing geven over in ieder geval de volgende onderwerpen:
    1. de begrenzing van de voorgenomen ontwikkeling, waarbij ook eventuele in de toekomst nog te realiseren ontwikkelingen worden betrokken;
    2. de stedenbouwkundige en/of landschappelijke opzet;
    3. de eventueel noodzakelijke watercompensatie en/of aanpassingen van (de inrichting van) het oppervlaktewater;
    4. de inrichting met opgaande en/of afschermende beplanting.
  7. De afspraken en inrichtingsschets worden in een verslag vastgelegd, waaraan alle deelnemers aan het keukentafeloverleg zich committeren.
  8. Het verslag maakt onderdeel uit van de vergunningaanvraag en geldt naast de welstandsnota als kader voor de eventueel noodzakelijke welstandsbeoordeling.
Artikel 12 Overige regels
12.1 Algemene regels omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
12.1.1 Vergunningplicht
Het is verboden, met uitzondering van de gronden met de dubbelbestemmingen Waarde - Cultuurhistorie, op of in de in dit plan bedoelde gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, geen normale onderhoudswerkzaamheden zijnde en niet zijnde werkzaamheden van ondergeschikte betekenis, uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren, zijnde:
  1. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  2. het aanbrengen van bovengrondse of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verbandhoudende constructies, installaties of apparatuur;
  3. het verharden van gronden buiten het bouwvlak, met uitzondering van wegen of verhardingen met een oppervlakte kleiner dan 250 m2;
  4. het graven, vergraven of dichten van waterlopen;
  5. het beplanten, aanbrengen van houtgewas op en bebossen van gronden, die ten tijde de inwerkingtreding van dit plan als niet zijnde beplant met houtgewas of niet als bosgronden konden worden aangemerkt;
  6. het aanbrengen van afbeeldingen of tekens voor commerciële doeleinden.
12.1.2 Toetsingscriterium
  1. Het bevoegd gezag verleent een vergunning zoals bedoeld in lid 36.1 als voldoende is gebleken dat de werkzaamheden de kernkwaliteiten van UNESCO- werelderfgoed Droogmakerij de Beemster of van UNESCO-werelderfgoed De Stelling van Amsterdam, zoals die in bijlage 1 en 2 zijn aangegeven, worden behouden en/of versterkt;
  2. Alvorens te beslissen over de vergunning wordt door het bevoegd gezag zo nodig advies gevraagd van een daartoe aangewezen beoordelingscommissie van deskundigen.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels behorende bij het bestemmingsplan 'Oostdijk 20, Zuidoostbeemster.'