direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kwadijkerpark 2021
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0439.BPKWADIJKERP2021-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In het noorden van Purmerend ligt het Kwadijkerpark, een terrein dat in de jaren '80 van de vorige eeuw in de polder ten noorden van de stad is ontwikkeld als zorginstellingsterrein. Het terrein kenmerkt zich als een veilige, besloten groene ruimte, waar bewoners en verzorgers in alle rust kunnen leven en werken. Na ruim 30 jaar wordt het verouderde terrein herontwikkeld, waarbij de eigenaar en zorgverlener Prinsenstichting met het bouwen van een aantal nieuwe zorggebouwen aan de rand van het terrein weer vele jaren mee kan. Met deze ambitie ontstaan er ook kansen voor het terrein zelf: een fantastisch park waarin kan worden gewoond en geleefd, en een park waar ook bewoners van de omliggende wijken van gebruik kunnen maken. AM, Rochdale en de Prinsenstichting hebben de armen ineengeslagen om deze ambitie een stap verder te helpen en het nieuwe woongebied Kwadijkerpark te realiseren.

Onderhavig bestemmingsplan heeft betrekking op de ontwikkeling van 340 woningen in het Kwadijkerpark. Het project past niet binnen het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Overwhere Noord 2012". In paragraaf 1.3 wordt hierop verder ingegaan. In 2019 is een gemotiveerd principeverzoek opgesteld waarin de initiatiefnemer het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Purmerend vraagt om in principe medewerking te verlenen aan het opstellen van een herziening van het bestemmingsplan met als doel de ontwikkeling van woongebied Kwadijkerpark juridisch-planologisch te verankeren. Deze principe medewerking is verleend en het onderhavige bestemmingsplan geeft een planologisch kader - bouw- en gebruiksregels - waarbinnen het project planologisch mogelijk wordt gemaakt.

1.2 Ligging plangebied

In het noorden van Purmerend ligt het Kwadijkerpark. Verspreid over het park staan losstaande woon/zorg-gebouwen van de Prinsenstichting in het groen. De gebouwen van de Prinsenstichting worden herontwikkeld aan de randen van het park. Deze gebouwen vallen buiten het plangebied.

Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de watergang parallel aan de N244, aan de oostzijde door de gebouwen van de Prinsenstichting en de Nieuwe Gouw, aan de zuidzijde door de gebouwen van de Prinsenstichting en de Flevostraat en aan de westzijde door een sportpark en de woonwijk Molenkoog.

Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 16,3 hectare. Het perceel is kadastraal bekend gemeente Purmerend, sectie F, nummers 1206, 1207, 1236, 1237, 1275, 1279, 1284, 1287, 1288, 1289, 1290.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPKWADIJKERP2021-va01_0001.png"  
Luchtfoto plangebied en omgeving, met aanduiding van het plangebied  

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Op het plangebied geldt tot op het moment van inwerkingtreding van het onderhavige bestemmingsplan het bestemmingsplan 'Overwhere Noord 2012' van de gemeente Purmerend, vastgesteld op 30 juli 2012. Hierin is de ontwikkeling van Kwadijkerpark (deels) meegenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPKWADIJKERP2021-va01_0002.png"  
Uitsnede vigerend bestemmingsplan Overwhere Noord 2012 met aanduiding van het plangebied  

In het vigerend bestemmingsplan werd destijds uitgegaan van de bouw van 242 woningen in Kwadijkerpark. Daarnaast komen er woningen voor circa 200 cliënten van de Prinsenstichting, dagbestedingsgebouwen en behandelgebouwen. De gebouwen van de Prinsenstichting voldeden niet meer aan de huidige eisen. De nieuwbouw van de Prinsenstichting is inmiddels in realisatie en wordt in 2021 afgerond. In 2018 hebben Prinsenstichting, Rochdale en AM de overleggen over de vernieuwing van de rest van het plangebied en de reguliere woningbouw hervat. Het concept van omgekeerde integratie van het oude zorginstellingsterrein tot een nieuwe woonwijk met ook niet-cliënten blijft daarbij intact. Dit sluit aan op het landelijke beleid voor dit soort gebieden, waarbij monocultuur verandert richting een reguliere woonwijk waar zowel cliënten als andere bewoners kunnen wonen, verblijven en recreëren.


Deze ontwikkeling is deels middels een wijzigingsbevoegdheid opgenomen in het vigerend bestemmingsplan en heeft hierin deels een directe bestemming gekregen. Ook de zorgwoningen zijn direct bestemd in dit bestemmingsplan. Het maximale aantal wooneenheden van de wijzigingsbevoegdheid bedraagt 242 en de maximale bouwhoogte bedraagt 5 bouwlagen.


Inmiddels zijn de plannen voor het nieuwe woongebied zodanig gewijzigd dat deze niet meer passen binnen het vigerend bestemmingsplan en de hierin opgenomen wijzigingsbevoegdheid en dient er een nieuw bestemmingsplan opgesteld te worden. Voor de ontwikkeling wordt nu uitgegaan van 340 woningen.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van het project. Hoofdstuk 3 geeft een samenvatting van het relevante actuele beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de relevante randvoorwaarden en omgevingsaspecten behandeld. In de hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid en de inspraak en het overleg. Ten slotte wordt in hoofdstuk 6 een toelichting gegeven op de gekozen planvorm en de gedachten die ten grondslag liggen aan de juridische regeling zoals deze op de verbeelding en in de regels is opgenomen.

Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

In het noorden van Purmerend ligt het Kwadijkerpark, een terrein dat in de jaren '80 van de vorige eeuw in de polder ten noorden van de stad is ontwikkeld als zorginstellingsterrein. Het Kwadijkerpark is een mooi vormgegeven park met zwierige paden in het patroon van een blad, waardevolle bomen en idyllische plekken aan het water. Verspreid over het park staan - nu nog - losstaande woon/zorg-gebouwen van de Prinsenstichting in het groen die op termijn zullen worden gesloopt.

2.2 Stedenbouwkundig plan

2.2.1 De ontwerpopgave

De centraal in het plangebied gelegen gebouwen van De Prinsenstichting worden verwijderd. Het vrij komen van deze ruimte is aanleiding geweest nieuwe woningbouw te projecteren in het gebied. De Prinsenstichting blijft aanwezig met de herontwikkeling van een aantal gebouwen aan de rand van het gebied.

2.2.2 Park als vertrekpunt voor de plannen

Het Kwadijkerpark heeft een sterke relatie met de omliggende wijk Molenkoog in de vorm van een groen-blauwe parkstructuur. In het terrein zelf is een grote afwisseling van boomgroepen en open ruimten aanwezig. Daarmee beschikt Kwadijkerpark over een grote kwaliteit, die sturend is voor de nieuwe inrichting. Deze kwaliteit is het vertrekpunt voor het stedenbouwkundig ontwerp. De nieuwe woningen zijn in samenhang met de parkstructuur ontworpen, zodanig dat er mooie ruimtereeksen ontstaan die de bewoners en de bezoekers in staat stellen het gebied te ontdekken. Het park wordt daarnaast versterkt door er nieuwe bomen aan toe te voegen, met veel mogelijkheden voor infiltratie van regenwater, bloemenvelden en kleinschalige speelplekken. Vanaf de entrees en de randen van het terrein zijn er mooie doorzichten ontworpen door het park. De huidige paden zijn smal en hebben een slingerend verloop, waarmee de basis voor een romantisch park is gelegd met doorkijkjes en prachtige plekken. Deze karakteristieke park-sfeer blijft behouden, waarmee een unieke woonbuurt aan Purmerend wordt toegevoegd. Een groene buurt waarin wordt gewoond en geleefd en maar waarvan ook bewoners van de omliggende buurt gebruik van kunnen maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPKWADIJKERP2021-va01_0003.png"  
Het park-concept met aanduiding van het plangebied  
2.2.3 Eerdere planvorming

Een deel van de huidige situatie komt voort uit een eerdere planvorming, zoals het gegraven water centraal gelegen in het gebied. Het idee was dit water aan te sluiten op de waterpartijen rond het gebied. Een ander gevolg van deze eerdere planvorming is dat de groene sfeer vooral in het westelijk plandeel te vinden is. In het oostelijk plandeel is het merendeel van de bomen en struiken verdwenen. In dit voorgaande plan is gekozen voor een ring-ontsluiting voor autoverkeer waarvan een deel van de weg reeds is voorbelast. De huidige bebouwing en de nieuwe bebouwing van de Prinsenstichting is gesitueerd langs deze ringweg.

2.2.4 Stedenbouwkundige opzet

Het nieuwe stedenbouwkundig ontwerp is gebaseerd op het inpassen van de bomen, het doorgraven van de waterstructuur en het afmaken van de ringweg. De bomen en het water vormen een groenblauwe draagstructuur waarbinnen de woningbouw een plek krijgt. De woningen zijn op een speelse manier tussen het groen geplaatst. Door uit te gaan van op zich zelf staande bouwclusters in het groen blijft de parksfeer behouden. Deze clusterbebouwing is mede ook gekozen omdat dit de sociale structuur van de buurt beïnvloedt en ontmoeting tussen mensen stimuleert. Onderdeel van de groenblauwe draagstructuur zijn de wandelpaden en één breder centraal gelegen voet-fietspad. De paden verbinden verblijfsplekken die mede als doel hebben de huidige bewoners van de Prinsenstichting in contact te brengen met de nieuwe bewoners waarmee we een harmonieuze samenleving beogen met activiteiten zoals; spelen, picknicken, bootje varen en een kinderboerderij en verblijfsplekken met bankjes. In het ontwerp zit een noord-zuid gerichte groene hoofdas. Op de plek waar deze as het water kruist komt een brug.


Bij de stedenbouwkundige opzet is onderscheid gemaakt tussen het oostelijk deel ten zuiden van het water en de rest van het gebied waar de bomen en struiken nog dominant aanwezig zijn. In het zuidoostelijk en noordwestelijk deel is een meer traditionele verkavelingsopzet gekozen en in de rest van het gebied is een bijzondere stedenbouwkundige typologie toegepast. Bij een traditionele verkaveling liggen de voortuinen aan de weg-zijde en grenzen de achtertuinen aan het water of aan elkaar. In de rest van het plangebied is een bijzondere stedenbouwkundige typologie gebruikt om optimaal gebruik te kunnen maken van het groen en het maken van een sociaal veilige leefomgeving. Hier hebben de woningen in feite twee voorzijden, één aan de (rij)weg en één aan de kant van het park. De zijde aan de kant van het park is zo ontworpen dat vanuit de leefruimte in de woning en de buitenruimte goed zicht op het park is met toch voldoende afscherming voor privacy. De woningen hebben een ruim terras bij de woning. Om die privacy te garanderen, wordt de tuinzijde aan het park omgeven met een halfhoge haag.

De bebouwing is geplaatst in bouwclusters met korte rijtjes en knikkende rijwegen. Alle woningen krijgen kappen. De woningtypen zijn enerzijds geclusterd maar op plekken waar de straten relatief lang zijn ook gemengd gesitueerd. Een zekere menging van woningtypen, een verspringing in rooilijnen en de plaatsing van hagen levert een aantrekkelijk straatbeeld op. De gestapelde woningbouw en een aantal eengezinswoningen voor de sociale doelgroepen zijn aan de rand van het plan gesitueerd. Vier woongebouwen met een maximale hoogte van vier bouwlagen zijn oriëntatiepunten langs de ringweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPKWADIJKERP2021-va01_0004.png"  
Stedenbouwkundig plan (indicatief) met aanduiding plangebied  
2.2.5 Duurzaamheid en klimaatadaptief

Het gebied wordt klimaatadaptief ingericht. Naast het behoud van bomen worden er nieuwe bomen aangeplant. Met name in het oostelijk plandeel komt een diversiteit aan nieuwe boomsoorten. De leeftijdsverschillen van bomen zorgen nu en in de toekomst voor voldoende schaduw in het gebied. De openbare ruimte wordt hitte-bestendig. Daarnaast wordt het regenwater in het gebied opgevangen en vertraagd afgevoerd. Hiervoor wordt een fijnmazig netwerk van wadi's en greppels aangelegd. Dit netwerk wordt gekoppeld aan de ophogingen voor de woningen en de wegen in het gebied zodat de groeiomstandigheden van de bestaande bomen zo min mogelijk worden aangetast. De waterpartijen in het gebied hebben voldoende oppervlak voor de opvang van het water. Het nieuwe ontwerp voldoet aan de ladder van duurzame verstedelijking waarmee de behoefte aan de woningen zowel in kwantitatieve als kwalitatieve zin is aangetoond. Daarnaast is aangetoond dat er sprake is van zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving.

Voor een uitwerking van het aspect duurzaamheid wordt verwezen naar paragraaf 4.4.

2.2.6 Verkeer en parkeren

In het Kwadijkerpark wordt een nieuwe randweg aangelegd die gedeeltelijk een bestaand tracé volgt. Deze randweg heeft twee aansluitingen voor gemotoriseerd verkeer naar buiten de wijk: aan de Flevostraat en aan de Nieuwe Gouw. De ontsluiting via de Spinnekop richting de Molenbuurt wordt enkel mogelijk voor langzaam verkeer.


Om te voorkomen dat de geparkeerde auto te veel de openbare ruimte domineert is gekozen het parkeren te verspreiden. Alle tweekappers hebben minimaal één parkeerplaats op eigen terrein. De rijwoningen parkeren voor een groot deel in de zogenaamde parkeerkoffers (kleine parkeerterreinen) en langs de weg. De parkeerkoffers liggen enigszins uit het zicht tussen de woningen. Alle geparkeerde auto's langs de ringweg staan in kleine clusters die met hagen en beplanting landschappelijk worden ingepast.

Voor een uitwerking van het aspect verkeer en parkeren wordt verwezen naar paragraaf 4.12.

2.2.7 Architectuur

De architectuur is het gebied is terughoudend refererend aan de lokale architectuur die voorkomt in de Beemster en Waterland. Deze terughoudende beeldtaal is van belang omdat de architectuur ondergeschikt dient te blijven aan het landschap. Gekozen is voor een traditie-innoverende stijl die uitgaat van gebouwen met een traditionele uitstraling in een eigentijdse jas. De nieuwe woningen verschillen qua vorm en kleur maar vormen toch één geheel. Het toekomstige Kwadijkerpark wordt ervaren als een eenheid door de groenblauwe draagstructuur en door de uniforme uitstraling van de architectuur.

2.2.8 Beeldkwaliteit

Er wordt een beeldkwaliteitsplan opgesteld voor de openbare ruimte en gebouwen. Deze wordt tegelijk met het ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd.

2.3 Programma

In het plan wordt uitgegaan van 340 woningen: 100 sociale huurwoningen en 240 vrije sector koopwoningen. Van de 240 vrije sector-woningen zijn er 138 rijwoningen, 28 levensloopbestendige woningen en 72 twee onder een kapwoningen voorzien. Twee modelwoningen (tweekapper) zijn reeds gebouwd. Binnen de vrije sector koopwoningen worden diverse woningtypen gerealiseerd, waaronder ook levensloopbestendige woningen wat bijdraagt aan de doorstroming op de woningmarkt.

Van de sociale woningen zijn er 89 appartementen en 11 grondgebonden woningen voorzien. Hiervan zullen 40 appartementen onderdeel uitmaken van een experiment van de gemeente Purmerend en de woningcorporatie. Het experiment houdt in dat 40 appartementen met voorrang zullen worden toegewezen aan huurders die werken in Purmerendse zorginstellingen. Het experiment duurt in eerste instantie twee jaar en zal daarna worden geëvalueerd.

Het maximale aantal woningen ligt vast, de verdeling over het woningtype is nog aan een kleine wijziging cq flexibiliteit onderhevig. In voorliggend bestemmingsplan is de locatie van de appartementen binnen het plan vastgelegd.

Programma sociale huur
Het woonprogramma voor de sociale huur is afgestemd op het voorraadbeleid van Rochdale in Purmerend en de kenmerken van de locatie. Rochdale bezit relatief veel grote 3 kamerwoningen. Daarom zet ze in op kleinere woningen voor starters en gescheiden huishoudens en goede grotere woningen voor gezinnen toevoegen. De locatie is wat afgelegen van voorzieningen maar wel geschikt voor kleine en grotere huishoudens met kinderen. Het beleid voorziet in compacte gestapelde bouw. De locatie biedt echter ook een zeldzame kans om enkele rijtjeswoningen toe te voegen.


Rochdale is voornemens om circa 60% van de woningen beschikbaar te stellen in de primaire categorie en circa 40% in de secundaire (gelabelde woningen). Dit past bij haar doelstelling om ook nieuwbouwwoningen betaalbaar te houden voor huurders. Ook past dit bij de categorie huurders die in maatschappelijke sleutelberoepen actief zijn, een redelijk inkomen kennen en die Rochdale ook woongelegenheid wil bieden. De woningen zullen worden aangeboden via Woningnet.

De gemeente Purmerend organiseert met corporatie Rochdale een experiment in de zin van artikel 2.5.2 van de Huisvestingsverordening Purmerend 2018. Het experiment houdt in dat 40 sociale huurappartementen van Rochdale op Kwadijkerpark met voorrang aan huurders die werken in de zorg worden toegewezen. Dit experiment zal twee jaar duren en aan het einde van het 2e jaar geëvalueerd worden.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Het kader voor een bestemmingsplan wordt gevormd door diverse nationale, provinciale, (deel-)regionale, en (deel)gemeentelijke nota's. Dit beleid stelt planologische en bestuurlijke beleidskaders (randvoorwaarden) aan de ruimtelijke (on)mogelijkheden voor het plangebied waarmee rekening moet worden gehouden. In dit hoofdstuk wordt voor het plangebied het relevante algemene beleid beknopt samengevat.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI), vastgesteld op 11 september 2020, is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. De NOVI maakt bij het maken van keuzes gebruik van drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies,
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal, en
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

In dit bestemmingsplan zijn geen strijdigheden met de uitgangspunten uit de NOVI opgenomen.

3.1.2 AmvB Ruimte (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid zoals dat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vastgelegd. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Voor onderhavige ontwikkeling hebben deze regels geen gevolgen.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op 1 juli 2017 is het besluit tot wijziging van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening in werking getreden. Het betreft een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking (duurzaamheidsladder).

De laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De behoefte aan deze stedelijke ontwikkeling moet dan worden aangetoond. De behoefte is het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, looptijd bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit). De uitkomst van de beoordeling van de behoefte moet in de plantoelichting worden vermeld. Voor uitwerkings- en wijzigingsplannen kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering van deze behoefte wordt doorgeschoven naar de toelichting behorende bij het uitwerkings- of wijzigingsplan.

Als stedelijke ontwikkeling wordt bedoeld: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' In het Bro is geen ondergrens voor een minimale omvang vastgelegd van wat een stedelijke ontwikkeling is. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724) dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor overige stedelijke functies wordt gesteld dat 'in beginsel' geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m² bedraagt.

Uitgangspunt is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte en het tegengaan van overprogrammering en de negatieve ruimtelijke gevolgen van leegstand. In het geval in het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, bevat de toelichting een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. De motivering van de behoefte aan die ontwikkeling dient in het licht te worden geplaatst van een goede ruimtelijke ordening en dient zich te richten op het motiveren van de behoefte aan die ontwikkeling met het oog op het tegengaan van ongewenste leegstand en het stimuleren van zorgvuldig ruimtegebruik. De behoefte wordt onderbouwd en afgewogen op het niveau van het verzorgingsgebied van de ontwikkeling. Dit betekent dat de aard en omvang van de ontwikkeling bepalend zijn voor de reikwijdte van de beschrijving van en het overleg over de behoefte, waarvan de resultaten ook zijn opgenomen in de beschrijving.

De provincie Noord-Holland wil vraag en aanbod op de woningmarkt zo goed mogelijk laten aansluiten. Daartoe hebben de gemeenten op verzoek van de provincie actieprogramma's wonen opgesteld voor de zes regio's binnen de provincie. De gemeente Purmerend is opgenomen in het Woonakkoord Zaanstreek Waterland 2021-2025. De voorziene woningen passen binnen zowel de kwantitatieve als kwalitatieve woningbehoefte die het woonakkoord voor deze regio aantoont. Met kwantitatieve woningbehoefte wordt het aantal woningen bedoeld, met kwalitatieve woningbehoefte wordt het woonmilieu en de typen woningen bedoeld. In het woonakkoord wordt beschreven dat er binnen de gehele regio bovenop de al bestaande harde plancapaciteit voor woningen nog behoefte is aan plancapaciteit in alle prijssegmenten binnen de koop- en huursector. Er is behoefte aan elk type woning en woonmilieu. Een van de speerpunten van het woonakkoord is bovendien om nieuwe plekken voor woningbouw voornamelijk te realiseren in binnenstedelijk gebied. Ook passen de voorziene woningen in de Woonvisie en de Structuurvisie van de gemeente Purmerend. In de Woonvisie wordt benadrukt dat onder andere de vraag van kleine huishoudens in de toekomst zal toenemen en dat met de nieuwbouw van meer appartementen beoogd wordt te voorzien in de diversiteit van de vraag naar woningen.

Doorwerking plangebied
Het vigerende bestemmingsplan biedt reeds de mogelijkheid voor woningbouw in het Kwadijkerpark. Daarnaast is in dat bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid voor de realisatie van woningen opgenomen. Echter omvat het voorliggend initiatief (340 woningen) meer woningen dan mogelijk gemaakt wordt in het vigerende bestemmingsplan (maximaal 242 wooneenheden voor dit gebied). Hiermee is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De toelichting van het bestemmingsplan moet een beschrijving bevatten van de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt.


Er is door BRO een Ladder voor Duurzame Verstedelijking opgesteld. De belangrijkste conclusie is dat er zowel in kwantitatieve als in kwalitatieve zin behoefte is aangetoond aan het woningbouwprogramma in het ruimtelijke verzorgingsgebied. De toets aan de ladder is met goed gevolg doorlopen. Hierna worden de belangrijkste conclusies vermeld, voor het gehele onderzoek wordt verwezen naar de bijlagen.


Passend binnen behoefte van het ruimtelijk verzorgingsgebied
Voor de onderbouwing van de woonbehoefte is gekeken naar de afbakening van de relevante regio, om zo de behoefte in beeld te brengen. Hiervoor kijken we naar de regionale woningmarkt, die gedefinieerd wordt op basis van verhuisbewegingen. In dit behoefteonderzoek gaat het om primair de gemeente Purmerend en secundair de regio Zaanstreek-Waterland, waarbij ook de aanvullende woningbehoefte vanuit de Metropoolregio Amsterdam (MRA) op hoofdlijnen is geanalyseerd. Het initiatief wordt passend geacht binnen de Ladder voor Duurzame Verstedelijking. Hieronder volgt een beknopte toelichting.

Kwantitatieve behoefte
Het initiatief voorziet in een kwantitatieve behoefte binnen het verzorgingsgebied. De verwachting is dat het aantal inwoners en huishoudens in de gemeente Purmerend en de regio Zaanstreek-Waterland de komende jaren verder groeit. Dit betekent dat ook de behoefte aan woningen sterk zal toenemen. Bovendien heeft de regio zichzelf de ambitie gesteld om ook te accommoderen in de regionale woningvraag vanuit de MRA. Voor zowel de gemeente Purmerend als de regio Zaanstreek-Waterland is er sprake van een aanzienlijke woningbouwbehoefte tot 2030: +2.650 woningen in de gemeente Purmerend en +13.500 woningen in de regio. Op dit moment is er onvoldoende harde plancapaciteit om in deze behoefte te voorzien.


Kwalitatieve behoefte
Het planinitiatief voorziet in een kwalitatieve behoefte binnen het verzorgingsgebied, omdat het initiatief bijdraagt aan het versterken van de variatie in de woonvoorraad en woonmilieus door verschillende type woningen te realiseren in diverse prijsklassen. Dit is een ambitie op gemeentelijk en regionaal niveau. Bovendien wil de regio Zaanstreek-Waterland inspelen op de additionele woningbehoefte aan eengezinskoopwoningen, maar ook voorzien in de vraag naar sociale huurwoningen. Het initiatief realiseert beide type woningen.

De ontwikkeling betreft de realisatie van 340 woningen: 240 koopwoningen en 100 sociale huurwoningen. De planvorming van de herontwikkeling van het Kwadijkerpark en de overeenkomsten met de initiatiefnemer gaat terug naar 2007. Op basis van die plannen is in het bestemmingsplan 'Overwhere Noord 2012' voor het Kwadijkerpark de planologische mogelijkheid opgenomen, al dan niet door middel van een wijzigingsbevoegdheid, voor in totaal 242 woningen. Met deze uitgangspunten is verder gewerkt. Om het woningprogramma beter aan te laten sluiten bij de uitgangspunten van de 'Nota kaders en instrumenten woningbouwprogrammering - spelregels 30-30-40' zijn aan het programma woningen toegevoegd, voornamelijk sociale huurwoningen, tot een totaal van maximaal 340 woningen voor heel Kwadijkerpark. Hiermee zal 30% van de te realiseren woningen een sociale huurwoning zijn. De overige 70% zijn, op basis van de overeenkomsten die al gesloten waren, vrije sector koopwoningen in verschillende prijsklassen en woningtypen.


Bovendien draagt het initiatief bij aan de bevordering van diversiteit en doorstroming op de woningmarkt, één van de belangrijkste uitgangspunten voor nieuwbouwplannen volgens het provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid:

  • 28 levensloopbestendige woningen voor ouderen dragen bij aan doorstroming op de woningmarkt, aangezien de woningen die ouderen achterlaten beschikbaar komen voor jonge gezinnen en starters;
  • 138 gezinswoningen en 74 twee-onder-een-kapwoningen dragen bij aan een doorgaande bouwstroom, zodat er beweging blijft op de woningmarkt.
  • 100 sociale huurwoningen (89 appartementen en 11 grondgebonden eengezinswoningen) vergroten de kansen voor woningzoekenden met een lager budget om een geschikte woning te vinden.
    • 1. Specifiek dragen de 49 sociale huurappartementen bij aan de doorstroming, aangezien door het bouwen van appartementen ook ouderen, die nu in een (sociale) eengezinswoning wonen, verleid kunnen worden tot verhuizen.
    • 2. De andere 40 sociale huurappartementen zijn gelabeld en zijn bedoeld voor werknemers in Purmerendse zorginstellingen. Deze woningen worden bij voorrang verhuurd aan huishoudens uit Purmerend, waardoor wederom de doorstroming op de Purmerendse woningmarkt wordt bevorderd.


Juist het wonen in het Kwadijkerpark ('wonen als in een vakantiepark' en de combinatie van reguliere en zorgwoningen) kenmerkt zich als zo'n bijzonder, 'alternatief' woonmilieu, waar de gemeente volgens de Woonvisie op wil sturen. Daarbij is er conform de Woonvisie qua typologieën ruimte voor zowel klein en goedkoop, meer groot, luxueus/duur en meer appartementen. Hier geeft het initiatief invulling aan door in verschillende segmenten en type woningen te voorzien. Al met al wordt geconcludeerd dat het planinitiatief Kwadijkerpark voorziet in een kwalitatieve behoefte binnen het verzorgingsgebied.

Geen onaanvaardbare effecten
Vanwege de omvangrijke woningbehoefte in de gemeente en de regio is het niet de verwachting dat er als gevolg van het initiatief onaanvaardbare effecten optreden op andere woningbouwprojecten of op de leegstand.

Daarnaast is de ontwikkeling ook zeer gewenst met het oog op behoud van het park, het groen en de bestaande natuur. Het park blijft als belangrijke recreatieve voorziening toegankelijk voor bewoners van de omliggende wijken (en uiteraard ook voor de bewoners van de Prinsenstichting en de nieuwe bewoners). Door de zorgvuldige inpassing van woningen in het parklandschap (kleinschalig, terughoudende beeldtaal geïnspireerd op de architectuur uit de omgeving, parkeren geclusterd en uit het zicht, het hart van het park is autovrij), blijven de kwaliteiten van het park maximaal overeind. Bovendien zullen mogelijk cliënt-bewoners worden ingezet voor het beheer van de openbare ruimte en zal de Prinsenstichting de kinderboerderij en in beperkte mate ook het zwembad beschikbaar stellen voor de buurt. Zo levert de ontwikkeling van het Kwadijkerpark ook in bredere zin een bijdrage aan het voorzieningenniveau van bewoners in de omliggende wijken en de integratie van doelgroepen.

De 'omgekeerde integratie' waarbij het instellingsterrein van de Prinsenstichting van een monocultuur verandert naar een reguliere woonwijk, sluit bovendien aan op het landelijke beleid voor dit soort gebieden.


Gesitueerd binnen bestaand stedelijk gebied
Het plangebied heeft in het vigerend bestemmingsplan (vastgesteld 30-07-2012) de volgende bestemmingen: 'Wonen', 'Tuin - 2', 'Groen', 'Maatschappelijk - 1', 'Maatschappelijk - 2', 'Verkeer - 2' en 'Water'. Dit betekent dat het plangebied een stedelijke functie heeft en binnen bestaand stedelijk gebied ligt. Dit maakt dat geen aanvullende motivatie nodig is ten aanzien van dit punt.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie NH2050

Op 19 november 2018 hebben Provinciale Staten van Noord-Holland de Omgevingsvisie NH2050 vastgesteld. Hierin staat de visie van de provincie op de fysieke leefomgeving beschreven. De provincie zet in op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid, zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven. De Omgevingsvisie bevat het provinciale beleid op het gebied van wonen en werken. De ambitie is dat vraag en aanbod van woon- en werklocaties (kwantitatief en kwalitatief) beter met elkaar in overeenstemming zijn. De woningbouw wordt vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends. Duurzaamheid van de totale voorraad is uitgangspunt. De onderhavige ontwikkeling, liggend in bestaand stedelijk gebied, is in lijn met de Omgevingsvisie NH2050.

3.2.2 Omgevingsverordening NH2020

Op 22 oktober 2020 hebben de Provinciale Staten de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld. Deze is op 17 november 2020 in werking getreden en vervangt alle bestaande verordeningen die betrekking hebben op de leefomgeving, zoals de Provinciale Ruimtelijke Verordening, de Provinciale Milieuverordening, de Waterverordeningen en de Wegenverordening.


Deze verordening zet in op het mogelijk maken van ontwikkelingen zoals woningbouw en de energietransitie en op het beschermen van mooie en bijzondere gebieden in Noord-Holland, met een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid.

De belangrijkste belangrijke ambities voor Noord-Holland, zoals omschreven in de Omgevingsvisie, zijn verankerd in de nieuwe Omgevingsverordening Noord-Holland. Met de omgevingsverordening loopt de provincie bewust vooruit op de Omgevingswet, omdat door het samenvoegen van 21 verordeningen alvast wordt gewerkt in de geest van de Omgevingswet.

De verordening bevat instructieregels voor gemeenten die beperkingen stellen aan wat in ruimtelijke plannen kan worden opgenomen. Een ruimtelijk plan kan uitsluitend voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als de ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken.

Voor de ontwikkeling die in dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, levert de Omgevingsverordening NH2020 geen beperkingen op.

3.2.3 Woonagenda provincie Noord-Holland 2020-2025

De Woonagenda provincie Noord-Holland 2020-2025 is de uitvoeringsagenda van het woonbeleid van de provincie Noord-Holland voor de periode 2020-2025. De provincie gaat gemeenten met raad en daad helpen om de flinke ambitie op het gebied van wonen waar te maken. Via ’woonakkoorden’ worden afspraken gemaakt met regio’s en gemeenten daarbinnen over woningbouw, programmering en fasering van woningbouwplannen. Uitgangspunt is de juiste balans tussen vraag en aanbod, zowel kwantitatief als kwalitatief. De provincie biedt kennis, meedenkkracht en hulp om de woningbouwproductie te verhogen en sneller te realiseren.

Zie voor een uitgebreide onderbouwing paragraaf 3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regiovisie Waterland 2040 (Vitaal met Karakter)

Voor de lange termijn heeft de regio een ontwikkelingskader tot 2040 opgesteld, de Regiovisie Waterland 2040. In deze visie staat behoud en zo mogelijk versterking van het kenmerkende authentieke karakter van de regio Waterland voorop, maar wel met de noodzakelijk sociaal-economische en infrastructurele impulsen om de kernen vitaal te houden en het gebied binnen de Metropoolregio Amsterdam bereikbaar te maken. Naast maatregelen om het authentieke karakter van het landelijk gebied te bewaren, vergt dat op vele locaties een forse inspanning in de kwaliteit van de leefomgeving, selectieve uitbreiding voor noodzakelijke sociaal-economische ontwikkelingen en duurzame oplossingen voor beheer en terugdringing van het woon-werkverkeer. Op die manier ontstaat een duurzame vitale regio met een herkenbaar eigen karakter. Onderhavige ontwikkeling past goed in het beleid zoals weergegeven in de Regiovisie. Het bepaalde in dit bestemmingsplan is niet strijdig met dit beleid.

3.3.2 Metropoolregio Amsterdam

Purmerend maakt onderdeel uit van Metropoolregio Amsterdam (MRA). Dit is een samenwerkingsverband van de provincies Noord-Holland en Flevoland, 32 gemeenten en de Vervoerregio Amsterdam. De MRA behoort tot de Europese top vijf van economisch sterke regio's. De rode draad van de samenwerking is het behouden en versterken van die internationale concurrentiepositie. De door de partners geformuleerde hoofdopgaven zijn (thematisch) neergelegd in de 'Gebiedsagenda 2013' en richten zich m.n. op het optimaliseren van het fysieke vestigingsklimaat (economie), het tijdig voorzien in kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwbehoefte in 2040 (verstedelijking) en het op orde brengen en houden van een goed functionerend mobiliteitsnetwerk (bereikbaarheid). De agenda levert een 'voorraadkamer' op voor de besluitvorming over programma's en projecten in het Bestuurlijk Overleg Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (BO-MIRT). De agenda richt zich voornamelijk op het verbeteren van de infrastructuur en het milieu. De agenda verzet zich niet tegen het realiseren van woningbouw. De agenda bevestigt bovendien dat er binnen de regio Waterland, waar Purmerend onder valt, een aanzienlijk aantal nieuwe woningen dient te worden gerealiseerd. De te realiseren woningen passen dan ook goed in het beleid van de MRA.

De MRA heeft een eigen langere termijnvisie in de vorm van het Ontwikkelingsbeeld 2040 uit 2007. De MRA wil een internationaal concurrerende regio zijn met compacte steden in een voor recreanten aantrekkelijk landschap en met een infrastructureel netwerk dat de kernen met elkaar, het landschap en de rest van de wereld verbindt. De regio zet in op woningbouw, de creatieve industrie, de maakindustrie en de circulaire economie, wil een omslag naar duurzame energiebronnen en koestert grote bedrijven als het Havenbedrijf Amsterdam. In 2014 verscheen een overzicht van accentverschuivingen ten opzichte van dit Ontwikkelingsbeeld: Doorbouwen op het fundament. Op basis van nieuwe trends en inzichten focust de MRA o.a. op meer stedelijke verdichting, intensivering van de transformatieopgave, beter benutten van OV-knooppunten en – naast bescherming – een betere benutting van het landschap.

Om dit te bereiken zijn is voor de korte termijn een Ruimtelijk-economische Actie-Agenda 2016-2020 opgesteld, met een doorkijk naar de komende tien jaar.

Woonakkoord Zaanstreek Waterland 2021-2025
Op 29 juni 2021 zijn de colleges van de acht gemeenten in Zaanstreek-Waterland (Beemster, Edam-Volendam, Landsmeer, Oostzaan, Purmerend, Waterland, Wormerland en Zaanstad) en de provincie Noord-Holland het Woonakkoord 2021-2025 met elkaar aangegaan. Het bestuursakkoord bestaat uit doelen voor de komende vijf jaar en concrete acties, rondom vier thema's: nieuwbouw, betaalbare voorraad, wonen en zorg en duurzaamheid, klimaatadaptatie en circulair bouwen. Om deze ambitie te realiseren heeft de regio een plancapaciteit voor ongeveer 16.700 woningen t/m 2024 en bijna 14.000 woningen voor de periode 2025 t/m 2029. Deze woningen bouwen de gemeenten in verschillende woonmilieus, prijsklassen en woningtypen. Om het landschap en de natuurwaarden in de regio te sparen, bouwen de gemeenten zoveel mogelijk binnen de stadscentra en dorpskernen en door bestaande gebouwen om te vormen tot woningen. De regiogemeenten willen de toenemende vraag naar woningen gebruiken om de kwaliteit van de steden en vitaliteit van de kernen te verhogen.De nieuwbouw wordt zoveel mogelijk geclusterd rondom bestaande of toekomstige OV-knooppunten. In Purmerend is dit het stationsgebied. Ook gaan de provincie en gemeenten samen een visie op het versterken van de kernen in het landelijk gebied opstellen.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Purmerend 2005-2020

In de Structuurvisie Purmerend 2005-2020, vastgesteld op 2 maart 2006, heeft de gemeenteraad van Purmerend een toetsingskader neergelegd voor gewenste en bestaande ontwikkelingen binnen de gemeente. In de structuurvisie worden vier ambities verwoord die leidend dienen te zijn bij de ontwikkeling van de stad Purmerend tot 2020.

  • 1. Purmerend is het centrum van Waterland: Uiteen wordt gezet dat Purmerend wil investeren in haar functies waarin zij een regionale rol heeft, om de positie als centrum van Waterland te behouden. De manier waarop Purmerend dit wil bereiken is door te investeren in een veelzijdig, herkenbaar en toegankelijk centrum met kwalitatief hoogwaardige openbare ruimte en door te streven naar een hoog niveau van voorzieningen in zowel het centrum als in andere delen van de stad.
  • 2. Purmerend werkt aan een evenwichtigere woon-werkbalans. In de structuurvisie wordt beschreven dat Purmerend voor de werkgelegenheid sterk afhankelijk is van Amsterdam. Dit is een kwetsbaar punt. Belangrijk is daarom dat Purmerend haar economische punten verder ontwikkelt. Dit is onder meer van belang voor jongeren die in Purmerend zijn geboren en zich nu op de arbeidsmarkt gaan begeven, omdat zij meer geneigd zullen zijn om in Purmerend te werken.
  • 3. Purmerend versterkt haar verbindingen in groen, blauw en grijs. Gesteld wordt dat de kwaliteit van de ligging van de stad veel beter benut kan worden. De kwaliteiten van het buitengebied zijn in de wijken ruimschoots aanwezig, maar zijn op het niveau van de stad te weinig herkenbaar en andersom worden de kwaliteiten van de stad daarbuiten nauwelijks (h)erkend. Uiteen wordt gezet dat de aantrekkelijke ligging van Purmerend veel meer benut kan worden om de kwaliteit van het wonen in de stad te verhogen, om de kansen voor toerisme te vergroten en om het beeldmerk van de stad neer te zetten. Tevens wordt gesteld dat het versterken van de stedelijke structuren kan helpen mensen zich meer verbonden te laten voelen met hun stad en om een betere oriëntatie te krijgen op de stad en haar omgeving.
  • 4. Purmerend kiest voor bloei in plaats van groei. Purmerend heeft zich decennia lang gericht op groei. Nu moet de omslag komen naar het investeren in identiteit en kwaliteit. Beschreven wordt dat het doel niet langer is om woningen te bouwen en nieuwe wijken te ontwikkelen, maar toe te werken naar een complete stad die op basis van kwaliteit de concurrentie aan kan met de steden in de omgeving en die toegesneden is op de demografische veranderingen.

In 2013 is de strategische plankaart, behorende bij de structuurvisie Purmerend 2005 - 2020, als eerste stap in het proces om te komen tot en vooruitlopend op een integrale herziening, aangepast aan de actuele stand van zaken. Het betreft een beleidsneutrale actualisering, waarbij op de plankaart de wijzigingen zijn verwerkt, die in de achterliggende periode (sinds 2006) doorgevoerd zijn in of op grond van het gemeentelijk beleid. Deze kaart gaat vergezeld van een toelichting daarop.

Het aanbod in Purmerend sluit aan op de vraag in de regio als het gaat om betaalbare koop- en huur-eengezinswoningen. Purmerend heeft een relatief goedkope voorraad, de gemiddelde woningwaarde ligt 10% onder het gemiddelde van Nederland. Purmerend wil investeren in het ontwikkelen van nieuwe woonmilieus. 62% van de Purmerenders wil groen of rustig wonen, wat dat betreft voldoet de stad goed aan de wensen van nu. De overige, een naar waarschijnlijkheid groeiende groep, Purmerenders (38%) hebben behoefte aan andere woonmilieus. Het is daarom van belang om de woningvoorraad in Purmerend compleet te maken met meer gedifferentieerde woonmilieus (meer luxe, bijzondere en centrumstedelijke), meer verschil in prijscategorie, zowel in huur als in koop, meer woningen voor senioren, gekoppeld aan voorzieningen en meer woningen voor starters en eenpersoonshuishoudens (kleinere woningen). Bijvoorbeeld kapitaalkrachtige mensen investeren graag in een betere of grotere woning, wat momenteel veelal betekent dat men wegtrekt naar de landelijke woonmilieus in de omgeving van Purmerend. Het verbreden van het aanbod woonmilieus trekt ook andere bevolkingsgroepen aan waardoor de eenzijdige bevolkingssamenstelling wat meer gemêleerd wordt.

Het plangebied is in kaart 'Ontwikkelingen in de stad op het gebied van wonen' van de Structuurvisie Purmerend opgenomen als binnenstedelijke locatie: 4. Prinsenstichting. Voorliggend initiatief speelt in op de genoemde uitgangspunten van de structuurvisie door verschillende woonmilieus in het park/groen toe te voegen. De woningen zijn gekoppeld aan de voorzieningen van de Prinsenstichting. Hiermee is het initiatief in overeenstemming met de structuurvisie.

3.4.2 Ruimte voor Purmerend (omgevingsagenda voor Purmerend richting 2040)

Het stuk 'Ruimte voor Purmerend (omgevingsagenda voor Purmerend richting 2040) is een dynamische agenda die naast politiek-bestuurlijke focus vooral duidelijkheid biedt over de ambities van de gemeente Purmerend. Purmerend wordt hierin neergezet als compacte woonstad met sterke OV-verbindingen naar de hoofdstad maar ook uitstekende fietsverbindingen naar de omgeving en buitengebied. Een stad waarin de wijken een zelfvoorzienend karakter hebben op het gebied van voorzieningen.

Aan bovenstaande beschrijving kunnen troeven en waardevolle aspecten worden toegevoegd waaruit ambities voortvloeien. De nabijheid van Amsterdam, het voorzieningenaanbod, het OV-netwerk en de betaalbare woningvoorraad zijn bekende troeven. Waardevolle aspecten zijn het dorpse karakter, de tevredenheidsstabiliteit en het brede scala en diversiteit van voorzieningen, omgeving en activiteiten. De ambities die hieruit zijn geformuleerd (samengevat):

  • De urgentie en noodzaak om verder te bouwen aan woongelegenheid in een grotere diversiteit voor zowel huidige als toekomstige generaties; een flink deel van de opgave dient plaats te vinden in het bestaande stedelijke gebied.
  • Regionale functie van 'de zorg' waarborgen. De compacte en consequente wijkstructuur van Purmerend leent zich al goed voor dagelijkse voorzieningen en zorg (ziekenhuis, EHBO, verpleeghuis, opvang o.m.), voldoende aangepaste huisvesting is ook aanwezig. De ambitie is om deze regionale functie met het oog op de toekomst (vraag naar zorg) te behouden en versterken.
  • Versterking van de toeristische sector door Purmerend als pleisterplaats en verblijfsstad op de kaart te zetten voor iedereen die Laag Holland bezoekt.

Om vorm te geven aan de groei van Purmerend worden scenario's bekeken. Gelet op de ladder voor duurzame verstedelijking ligt intensivering van (vastgoed in) de bestaande stad als eerste mogelijkheid voor de hand en vervolgens wordt het verstedelijken van de randen nader als mogelijkheid bezien.

Onderhavig plan voorziet in het ontwikkelen van woongelegenheid in bestaand stedelijk gebied. Gezien de woningbehoefte van circa 10.000 woningen in Purmerend, als onderdeel van de woningbouwtaakstelling van de Metropoolregio Amsterdam, is er behoefte aan de 340 woningen die in het plangebied worden gerealiseerd. Het voornemen is daarmee in overeenstemming met de 'Agenda: Purmerend koers naar 2040'.

3.4.3 Wonen
3.4.3.1 Woonvisie 2017-2022

In de Woonvisie Purmerend 2017-2022 heeft de gemeente haar visie tot 2022 op het gebied van wonen geformuleerd. De gemeente wil een prettige woonstad blijven, de vraag naar woningen van inwoners goed kunnen blijven bedienen en een bijdrage leveren aan de regionale woningbouwopgave. Veel aandacht gaat uit naar de positie van huishoudens die zichzelf niet of moeilijk kunnen redden op de woningmarkt.

In een achttal speerpunten heeft Purmerend deze ambitie verder uitgewerkt, waaronder ook de ambitie om tot 2040 10.000 extra woningen te bouwen. Dit om tevens de kwaliteit van de stad te versterken door vergroting van de differentiatie van het aanbod en van verschillende woonmilieus en de woningvoorraad meer passend te maken voor de toekomstige bevolkingssamenstelling.

Het planinitiatief voorziet in een kwantitatieve en kwalitatieve behoefte binnen het verzorgingsgebied. Het initiatief draagt bij aan het versterken van de variatie in de woonvoorraad en woonmilieus door verschillende type woningen te realiseren in diverse prijsklassen. Voorliggend initiatief bestaat uit 240 koopwoningen en 100 sociale huurwoningen.

Bovendien draagt het initiatief bij aan de bevordering van diversiteit en doorstroming op de woningmarkt, één van de belangrijkste uitgangspunten voor nieuwbouwplannen volgens gemeentelijk beleid:

  • 28 levensloopbestendige woningen voor ouderen dragen bij aan doorstroming op de woningmarkt, aangezien de woningen die ouderen achterlaten beschikbaar komen voor jonge gezinnen en starters;
  • 138 gezinswoningen en 74 twee-onder-een-kapwoningen dragen bij aan een doorgaande bouwstroom, zodat er beweging blijft op de woningmarkt.
  • 100 sociale huurwoningen vergroten de kansen voor woningzoekenden met een lager budget om een geschikte woning te vinden.
    • 1. Specifiek dragen de 49 sociale huurappartementen bij aan de doorstroming, aangezien door het bouwen van appartementen ook ouderen, die nu in een (sociale) eengezinswoning wonen, verleid kunnen worden tot verhuizen.
    • 2. De andere 40 sociale huurappartementen zijn gelabeld en zijn bedoeld voor werknemers in Purmerendse zorginstellingen.


Juist het wonen in het Kwadijkerpark ('wonen als in een vakantiepark' en de combinatie van reguliere en zorgwoningen) kenmerkt zich als zo'n bijzonder, 'alternatief' woonmilieu, waar de gemeente volgens de Woonvisie op wil sturen. Daarbij is er conform de Woonvisie qua typologieën ruimte voor zowel klein en goedkoop, meer groot, luxueus/duur en meer appartementen. Hier geeft het initiatief invulling aan door in verschillende segmenten en type woningen te voorzien.

Zie voor een uitgebreide onderbouwing paragraaf 3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking.

Hiermee past de voorgenomen ontwikkeling in dit beleid.

3.4.3.2 Woonprogramma uit Structuurvisie 2005-2020

De speerpunten van het Woonprogramma uit de Structuurvisie Purmerend 2005-2020 zijn:

  • 1. meer differentiatie in woonmilieus aanbrengen door toevoegen of herstructureren naar centrumstedelijke woonmilieus, woningen in lage dichtheden, starterswoningen, duurdere huur- en koopwoningen en seniorenwoningen;
  • 2. inzetten op behoud van het suburbane wonen, groen en rustig, dit kan door dit mee te nemen in de plannen voor de herstructurering van de wijken;
  • 3. nieuwe concepten voor het combineren van wonen en zorg ontwikkelen

In Zaanstreek-Waterland als geheel neemt de woningbehoefte volgens de prognose van de provincie Noord-Holland in de periode 2015-2025 toe met 12.760 woningen (6.900 tot 2020 en 5.860 tot 2025). In de tien jaar daarna gaat het om nog 8.600 woningen. Dat is in totaal bijna 20.000 woningen tot 2035. De onderhavige ontwikkeling levert een bijdrage aan het eerste speerpunt.

3.4.3.3 Nota kaders en instrumenten woningbouwprogrammering - spelregels 30-30-40

In de Nota kaders en instrumenten woningbouwprogrammering - spelregels 30-30-40, vastgesteld op 26 november 2019, is de stedelijke norm voor woningprogrammering vastgelegd: minimaal 30% sociale huurwoning, minimaal 30% doorstroomwoningen en 40% vrije keuze. Dit geldt voor alle nieuwe initiatieven vanaf vier woningen.

De planvorming van de herontwikkeling van het Kwadijkerpark en de overeenkomsten met de initiatiefnemer gaat terug naar 2007. Op basis van die plannen is in het bestemmingsplan 'Overwhere Noord 2012' voor het Kwadijkerpark de planologische mogelijkheid opgenomen, al dan niet door middel van een wijzigingsbevoegdheid, voor in totaal 242 woningen. Met deze uitgangspunten is verder gewerkt. Om het woningprogramma beter aan te laten sluiten bij de uitgangspunten van de 'Nota kaders en instrumenten woningbouwprogrammering - spelregels 30-30-40' zijn aan het programma woningen toegevoegd, voornamelijk sociale huurwoningen, tot een totaal van maximaal 340 woningen voor heel Kwadijkerpark. Hiermee zal 30% van de te realiseren woningen een sociale huurwoning zijn. De overige 70% zijn, op basis van de overeenkomsten die al gesloten waren, vrije sector koopwoningen in verschillende prijsklassen en woningtypen.

Doorstroming wordt bevorderd
Als onderdeel van het programma worden 28 levensloopbestendige woningen gerealiseerd, voornamelijk bedoeld voor ouderen, waarmee wordt bijgedragen aan de doorstroming op de woningmarkt, aansluitend op één van de doelstellingen van de 30-30-40 spelregel. De woningen die ouderen achterlaten komen immers beschikbaar voor jonge gezinnen en starters.

Ook de 49 sociale huurappartementen dragen bij aan de doorstroming. Immers, zoals ook in de Woonvisie is aangegeven, door het bouwen van appartementen kunnen ook ouderen, die nu in een (sociale) eengezinswoning wonen, worden verleid worden tot verhuizen.

Van de 100 sociale huurwoningen worden er 40 'gelabelde' sociale huurwoningen gerealiseerd, wat wil zeggen dat deze bedoeld zijn voor werknemers in zorginstellingen binnen de gemeente Purmerend. Doordat deze woningen bij voorrang worden verhuurd aan huishoudens uit Purmerend, wordt wederom de doorstroming op de Purmerendse woningmarkt bevorderd.

3.4.3.4 Huisvestingsverordening

Op 23 januari 2019 is een gewijzigde huisvestingsverordening in werking getreden, waarmee het splitsen van al bestaande woningen wordt gereguleerd door middel van een vergunningstelsel. Aanvragen voor woningsplitsing worden getoetst op een minimale oppervlakte van de nieuwe woningen van 40 m2 en het aspect leefbaarheid.

Ook kamergewijze verhuur wordt met deze gewijzigde huisvestingsverordening gereguleerd door middel van een vergunningstelsel. Dergelijke aanvragen worden eveneens getoetst op het aspect leefbaarheid.

3.4.4 Duurzaamheidsagenda 2020-2023

Het Klimaatakkoord van 28 juni 2019 vormt de basis voor het gemeentelijk duurzaamheidsbeleid zoals verwoord in de Duurzaamheidsagenda 2020-2023. De volgende thema's staan centraal:

1. Duurzaamheid in de gebouwde omgeving:

  • uitvoering Proeftuin Aardgasvrij.
  • uitbreiding capaciteit en netwerk van Stadsverwarming Purmerend.
  • transitievisie Warmte die wordt vertaald in Wijkuitvoeringsplannen, waarbij per wijk wordt aangegeven welke niet-fossiele warmtebronnen in aanmerking komen.
  • verduurzaming van de bestaande woningvoorraad ondersteunen met subsidies en duurzaamheidsleningen.


2. Duurzame bedrijven:

  • verminderen CO2-uitstoot bedrijven;
  • bedrijfsterreinen duurzaam revitaliseren;
  • gebruik van duurzame grondstoffen.
  • versterking circulariteit van grondstoffen.


3. Duurzame mobiliteit:

  • streven naar instandhouding van het fijnmazig openbaar vervoerssysteem;
  • versterken laadinfrastructuur elektrische voertuigen door inventariseren mogelijke locaties voor het plaatsen van laadpalen;
  • uitbreiding aantal laadpunten met in achtneming voldoende spreiding over de gemeente.
  • toepassen van alternatieve (bio-)motorbrandstoffen;
  • vermindering CO2-uitstoot voertuigen.


4. Duurzame energie:

  • aanjagen initiatieven voor duurzame energieproductie.


5. Duurzame stad en regio:

  • regionale Energiestrategie waarin wordt aangegeven welke niet-fossiele energiebronnen kunnen worden benut en waar deze ruimtelijk kunnen worden ingepast.
  • benutting van subsidie-mogelijkheden.


6. Duurzame gemeente:

  • streven naar 75% van het afval gescheiden ophalen;
  • klimaatbestendigheid bebouwde kom Purmerend vergroten;
  • klimaatadaptief bouwen;
  • duurzaam inkoop- en aanbestedingsbeleid gemeente;
  • actieve informatieverstrekking over investeringsmogelijkheid en in energieopwekking en -besparing door invulling van een lokaal informatieloket.
  • verduurzamen gemeentelijk vastgoed;
  • stimulering verduurzaming Schoolgebouwen.
  • stimuleren Duurzame vaarrecreatie.

In paragraaf 4.4 wordt ingegaan op de manier waarop het project past binnen de gemeentelijke Duurzaamheidsagenda.

3.4.5 Klimaatadaptatieplan Zaanstreek Waterland en Purmerend 2021-2024

Op 17 december 2020 heeft de gemeenteraad van Purmerend het Klimaatadaptatieplan Zaanstreek Waterland en Purmerend 2021-2024 vastgesteld. Hierin wordt beschreven hoe de regio en de gemeente Purmerend zich voorbereiden op een veranderend klimaat. Het bevat de uitgangspunten en maatregelen die nodig zijn om de schadelijke effecten van hevige neerslag, extreme hitte, langdurige droogte en zeespiegelstijging zoveel mogelijk te beperken.

In lijn met het landelijke Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie is het klimaatadaptatieplan gebaseerd op de klimaatscenario's van het KNMI voor 2050. De ambitie is om in 2050 een klimaatbestendig en waterrobuuste gemeente te zijn. In regionaal verband zijn leidende principes geformuleerd en doorvertaald naar vier uitgangspunten voor een klimaatadaptieve gemeente, zoals meer groen en meer ruimte voor water in de stad, klimaatadaptief maatwerk en gedeelde verantwoordelijkheid. De gemeente kiest bijvoorbeeld voor meer bomen, meer ruimte voor tijdelijke wateropvang, het hanteren van het MRA basisveiligheidsniveau klimaatbestendige nieuwbouw (aanvulling bouwbesluit, bijlage I) en het stimuleren van vergroening onder particulieren. Aan het lokale plan is een uitvoeringsagenda met maatregelen, projecten en onderzoeken verbonden.

Klimaatadaptatie dient in elk project meegenomen te worden. Op welke manier dit gebeurt is afhankelijk van zaken als de gebouwdichtheid, de grond en de ontwerpruimte. In de toelichting van dit plan dient te worden aangegeven op welke manier rekening is gehouden met klimaatadaptatie.

In paragraaf 4.4 wordt ingegaan op de manier waarop rekening is gehouden met klimaatadaptatie.

3.4.6 Groenkoers

De nota Groenkoers, op 28 november 2014 door de gemeenteraad vastgesteld, geeft de richting aan die de gemeente opgaat met het gemeentelijke groen in zijn totaliteit.

De essentie ervan is dat ingezet wordt op de verbetering van de kwaliteit van de beplanting om ook op lange termijn over een duurzame groenbasis te beschikken tegen acceptabele kosten. De Groenkoers schetst het belang van het groen voor de stad als integraal onderdeel van de openbare buitenruimte. Groen is mede bepalend voor de identiteit, het imago, de kwaliteit en de leefbaarheid van de stad.

3.4.7 Visie Leefbare Stad 2040

Gemeente Purmerend heeft tot 2040 een bouwopgave van 10.000 woningen. De stad gaat verdichten, en de druk op de openbare ruimte wordt groter. Bovengronds doordat meer mensen gebruik gaan maken van dezelfde openbare ruimte. Ondergronds omdat er uitbreiding van kabels, leidingen, riolering en stadsverwarming nodig is. Het groen in de stad staat onder druk. Daarnaast treedt er klimaatverandering op. De kans op wateroverlast, hittestress en droogte in de stad wordt groter. Dit vraagt om een andere inrichting van het openbare gebied, gebouwen en de particuliere terreinen. Op 26 maart 2020 is de Visie Leefbare Stad 2040 (Steen en groen in balans voor een leefbaar en aantrekkelijk Purmerend) door de raad vastgesteld. In deze visie worden de kansen benoemd hoe steen en groen in balans blijven voor een leefbare stad. Het is een overkoepelend plan dat een stip op de horizon richting 2040 weer geeft, kansen benoemd en vier uitwerkingen kent:

  • 1. Bomenplan (is gereed),
  • 2. Klimaatadaptatieplan (wordt in 2020 gemaakt),
  • 3. Parkenplan (moet eind 2020 gereed zijn)
  • 4. een uitwerking voor Natuurinclusief bouwen (moet eind 2020 gereed zijn).


Met de vaststelling van de visie zal in vervolg bij elke ontwikkeling in de stad onderbouwd moeten worden wat er is gedaan op het gebied van goede bomen, klimaatadaptatie en natuurinclusief bouwen. In stukken die naar het college en de gemeenteraad gaan zal hier nadrukkelijk aandacht aan moeten worden besteed. De gemeentelijke groenbeheerder, ecoloog en adviseur klimaatadaptatie kunnen hierin advies geven.

3.4.8 Bomenplan 2020-2040

Op 25 maart 2020 heeft de gemeenteraad het Bomenplan Purmerend 2020-2040 vastgesteld. Het doel van het Bomenplan is om de komende decennia een kwalitatief goed bomenbestand te waarborgen.

In het Bomenplan worden de uitdagingen en kansen voor het bomenbestand beschreven. Boomziektes, bouwwerkzaamheden en slechte groeiplaatsen zijn de reden dat veel bomen de komende jaren zullen uitvallen. Voor goed beheer zijn een aantal zaken nodig: goede ondergrond en ruimte zodat bomen oud kunnen worden, de juiste soort bomen die aansluiten op de ecologische structuren en die ziektes geen tot weinig kans geven, en tenslotte integraal plannen van projecten. De nadruk ligt op kwaliteit (gezonde grote bomen) en integraliteit (stedelijke bijdrage en samenwerken). Kwaliteit gaat voor kwantiteit. Het beheer wordt in eigen onderhoud gedaan en bomen kopen we zelf in zodat de kwaliteit en veiligheid binnen de organisatie geborgd is. Er worden bomen vervangen, maar alleen met een juiste groeiplaats en wanneer er voldoende ruimte is onder- en bovengronds. Het doel is om de gemiddelde leeftijd van het bomenbestand fors te verhogen. De groeiplaats is zo ingericht dat de boom minstens 60 jaar kan groeien. We investeren dus in de bodem. Parken zijn een belangrijke plek voor grote, monumentale bomen. Waardevolle bomen worden zoveel mogelijk behouden. Tenslotte is ecologie een belangrijk onderdeel van het beheer. Integraal plannen van projecten betekent dat bomen aan de voorkant van alle projecten worden meegenomen, zowel in beheerprojecten als nieuwbouw- en infrastructuurprojecten. In alle projecten wordt rekening gehouden met de uitgangspunten uit het Bomenplan.

Groen en bomen zijn niet het sluitstuk of 'opvulling' van een ontwerp: ze zijn van groot belang voor de leefbaarheid van de stad.

3.4.9 Bomenlijst

Purmerend heeft een bomenlijst (https://www.purmerend.nl/kaarten/bomenlijst/). Op deze kaart staan de waardevolle bomen van de stad. De kap van deze bomen is alleen toegestaan met een ontheffing op het kapverbod. Om deze waardevolle bomen ook anderszins te beschermen dient bij nieuwe ontwikkelingen - in het geval dat er zich waardevolle bomen in of in de nabijheid van het plangebied bevinden - m.b.t. die beschermde bomen een Bomen Effect Analyse (BEA) conform het handboek Bomen van het norminstituut Bomen te worden uitgevoerd. Een BEA is een gestandaardiseerde beoordeling die alle mogelijke effecten van de bouw of aanleg op het duurzaam voorbestaan van de boom in beeld brengt. Hierin wordt ook omschreven hoe de nadelige effecten tot een minimum kunnen worden beperkt. Bovendien wordt onderzocht wat het meest boomvriendelijke alternatief is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPKWADIJKERP2021-va01_0005.png"  
afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPKWADIJKERP2021-va01_0006.png"  


Uitsnede gemeentelijke bomenlijst
Uit de gemeentelijke bomenlijst blijkt dat er aan de randen van het plangebied structuurbomen en waardevolle bomen staan.

Bomeninventarisatie
Door SmitsRinsma is een bomeninventarisatie uitgevoerd. Deze is opgenomen als bijlage.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPKWADIJKERP2021-va01_0007.png"    
afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPKWADIJKERP2021-va01_0008.png"  
Kaart bomeninventarisatie  

De structuurbomen uit de gemeentelijke bomenlijst langs het water aan de noordzijde van het plangebied hebben volgens de bomeninventarisatie geen toekomstwaarde. Het betreffen voornamelijk gewone essen en zomereiken. Deze bomen zullen dus niet allemaal behouden blijven.


De waardevolle bomen uit de gemeentelijke bomenlijst verspreid over het plangebied hebben volgens de bomeninventarisatie wel een toekomstwaarde, met uitzondering van een enkele boom. Deze bomen blijven dan ook behouden.

3.4.10 Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving Purmerend 2016-2019

De Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving Purmerend 2016-2019 is op 22 december 2015 door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. Deze nota beschrijft de bestuurlijke uitgangspunten en beleidskeuzes over de regelgeving op het gebied van het omgevingsrecht, APV en bijzondere wetten. Op basis van deze uitgangspunten, beleidskeuzes en een uitgevoerde omgevingsanalyse zijn prioriteiten en operationele doelstellingen voor de vergunningverlening, toezicht en handhaving geformuleerd. In de nota wordt ook beschreven op welke wijze de gemeente Purmerend ervoor zorgdraagt dat wet- en regelgeving wordt nageleefd.


De gemeente Purmerend wil een veilige, schone en gezonde woon-, werk- en leefomgeving voor haar burgers en bedrijven. Dat wil de gemeente bereiken door de duurzaamheid, veiligheid en leefbaarheid te vergroten en te waarborgen. Belangrijke waarden hierbij zijn 'schoon, heel, gezond en veilig'. Een servicegerichte, professionele dienstverlening op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving levert hieraan een belangrijke bijdrage. In het collegewerkprogramma 2014-2018 is aangegeven dat de gemeente Purmerend "van buiten naar binnen" werkt. In de aanpak van problemen krijgen de eigen verantwoordelijkheid en betrokkenheid van burgers en bedrijven een belangrijke rol. De gemeente Purmerend zet sterk in op wijkgerichte of gebiedsgerichte handhaving en gaat in gesprek met burgers en bedrijven. Er wordt gehandhaafd met gezond verstand en er wordt niet alleen gekeken naar wat niet mag maar ook naar wat mogelijk is.

Om een veilige, schone en gezonde woon-, werk- en leefomgeving te realiseren zijn de volgende keuzes gemaakt:

  • kwalitatief goede uitvoering van taken;
  • rechtszekerheid voor burgers en ondernemers;
  • nut en noodzaak centraal;
  • redeneren vanuit oplossingen;
  • gedeelde verantwoordelijkheid;
  • risicogerichte benadering;
  • wijkgericht toezicht;
  • integrale benadering handhaving en beperken toezichtslast;
  • maatwerk bij sanctioneren.
3.4.11 Verkeersplan Purmerend 2040

Purmerend heeft een grote woningbouwopgave en moet tot 2040 10.000 woningen bouwen. Zonder verdere actie gaat deze opgave grote consequenties hebben voor de leefbaarheid, bereikbaarheid en veiligheid in de stad. Het verkeersplan, dat in maart 2019 door de raad is vastgesteld, bevat een pakket aan maatregelen om de parkeerdruk in de binnenstad te reguleren en de doorstroming te reguleren.

De voorgestelde parkeermaatregelen zijn geclusterd rond drie pijlers:

  • optimaliseren van het gebruik van het bestaande parkeeraanbod (realisatie van een parkeerverwijssysteem, ruimere openingstijden parkeergarage Claxonate, vergroten bekendheid avondopenstelling Eggertgarage (Q-park) en vergunninghoudersparkeerplaatsen omzetten naar betaalde parkeerplaatsen);
  • compenseren van het parkeertekort dat ontstaat door woningbouw (haalbaarheidsonderzoek parkeergarage Schapenmarkt en/of omgeving stadhuis);
  • beïnvloeden van het parkeergedrag (aantrekkelijker maken van alternatieve vervoerswijzen zoals fiets en het openbaar vervoer, beïnvloeden van het parkeertarief en het tarief voor de parkeervergunningen, uitbreiden nulvergunningenregeling en uitbreiden parkeerregulering).


Om de binnenstad autoluw te maken en het doorgaand verkeer te ontmoedigen de route door de binnenstad te nemen, zijn er globaal vier knoppen waar aan gedraaid kan worden. Zo kunnen maatregelen getroffen worden die betrekking hebben op de:

  • snelheid;
  • instelling verkeerslichten;
  • op- en afritten van de A7;
  • verkeerscirculatie.

Bovenstaand pakket is met behulp van een verkeersmodel doorgerekend. Daaruit blijkt dat het beoogde effect - een autoluwe binnenstad - alleen haalbaar is bij een combinatie van de vier maatregelen.

3.4.12 Nota Gebiedsoverstijgende kosten Purmerend (GKP)

Dit bestemmingsplan bevat een of meerdere bouwplannen zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Bro. Voor deze bouwplan(nen) geldt een uit hoofde van de afdeling 'grondexploitatie' van de Wet ruimtelijke ordening (voortaan: Grondexploitatiewet) plicht tot kostenverhaal. Deze plicht houdt in dat de aan bouwplannen gerelateerde kosten van de grondexploitatie verzekerd moeten worden alvorens het bestemmingsplan wordt vastgesteld. Samen met de Grondexploitatiewet geeft specifiek gemeentelijk beleid invulling aan het kostenverhaalbeleid in Purmerend. Het specifieke beleid is neergelegd in de Nota gebiedsoverstijgende kosten Purmerend (GKP) en in 'ad hoc' aanvullingsbesluiten voor een aantal ontwikkelingslocaties. Uit dit gemeentelijke beleid vloeit voort dat onder de te verhalen kosten ook een bijdrage wordt meegenomen voor de kosten van gebiedsoverstijgende infrastructuur en voorzieningen (bovenwijkse voorzieningen, bovenplanse verevening/kosten en bijdragen aan ruimtelijke ontwikkelingen).

Opname van nieuwe ontwikkelingen in dit bestemmingsplan is om deze redenen pas mogelijk als het blijkt dat de kosten van de grondexploitatie verzekerd zijn. Kosten kunnen worden verzekerd wanneer de gemeente deze kosten in haar begroting opneemt, wanneer de gemeente een exploitatieplan vaststelt, of wanneer de gemeente en de particuliere grondexploitant die het bouwplan gaat realiseren een anterieure overeenkomst sluiten. De voorkeur van de gemeente gaat uit naar het verzekeren van de kosten via een anterieure overeenkomst. In hoofdstuk 5 zal concreet worden ingegaan op de vraag hoe de kosten van de grondexploitatie gerelateerd aan de in dit bestemmingsplan opgenomen bouwplan(nen) verzekerd zijn.

3.4.13 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling om 340 woningen te realiseren in het Kwadijkerpark ligt in lijn met het Rijks- provinciaal-, regionaal-, en gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden / omgevingsaspecten

4.1 Archeologie

4.1.1 Beleidskader

In de Erfgoedwet, vastgesteld op 1 juli 2016, zijn de regels voor de archeologische monumentenzorg opgenomen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen door een gecertificeerd bureau archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

De gemeente Purmerend heeft in 2009 een eigen archeologisch beleid opgesteld. In 2017 is dit beleid opgegaan in het Erfgoedbeleid Purmerend 2017. Hierbij hoort een archeologische verwachtingskaart. Dit is een voorspellingskaart waarop verwachtingen met betrekking tot de situering van (nog) onbekende archeologische vindplaatsen zijn vertaald in termen van vlakken en zones. Op de kaart worden zones aangegeven met verschillende verwachtingen: hoge, middelhoge of lage verwachting. De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het opstellen van een beleidsadvieskaart, die vervolgens kan worden gebruikt voor de toetsing van ruimtelijke plannen op de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Het bestemmingsplan vormt het belangrijkste instrument voor de archeologische monumentenzorg. Voor gemeenten kunnen de door deskundigen opgestelde archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaarten als leidraad worden gebuikt voor zowel de planologische bescherming van archeologische waarden in het ruimtelijke plan als voor het vaststellen van het benodigde archeologisch onderzoek dat bij voorbereiding van ruimtelijke plannen moet plaatsvinden.

Ter plaatse van een lage archeologische verwachtingswaarde is er geen noodzaak om een verkennend archeologisch onderzoek uit te voeren voordat nieuwe bouwactiviteiten plaatsvinden. Ter plaatse van een hoge en middelhoge verwachtingswaarde dient bij grondwerkzaamheden eerst een verkennend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd door een hiertoe gecertificeerd bureau.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPKWADIJKERP2021-va01_0009.png"  
Archeologische verwachtingskaart met aanduiding plangebied  

Ligt het plangebied buiten het historisch centrum van Purmerend, in een gebied met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde, en de bodemverstoring meer dan 500 m² en dieper dan 0,50 m onder het maaiveld, dan is archeologisch onderzoek verplicht.

4.1.2 Analyse

Het westelijk deel van het plangebied ligt in een gebied met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Archeologisch onderzoek is daarom noodzakelijk. Daarom is er door Econsultancy een archeologisch verkennend booronderzoek uitgevoerd. In deze toelichting worden de belangrijkste conclusies vermeld, voor het gehele onderzoek wordt verwezen naar de bijlagen.


Tijdens het booronderzoek zijn ongerijpte getijde-afzettingen van het Wormer Laagpakket op 2,2 à 3,1 m -mv (-3,6 tot -4,2 m NAP) aangetroffen. Hierop bevindt zich een pakket riet- en zeggeveen, waarvan de top zich op 0,9 à 2,0 m -mv (-2,2 tot -3,1 m NAP) bevindt. In enkele boringen is de top iets geoxideerd, maar er zijn geen veraarde lagen aangetroffen. Gezien de afwezigheid van geoxideerde lagen in de overige boringen is de oorspronkelijke top van het veen hoogstwaarschijnlijk door erosie en/of recente verstoringen verloren gegaan.

In een deel van de boringen is boven het veenpakket een laag matig siltige, zwak humeuze klei aangetroffen, die de IJe Laag betreft. De bovenste 20 à 30 cm is vaak matig humeus en deze laag vormt waarschijnlijk een oude bouwvoor. De top van de IJe Laag bevindt zich op 0,8 à 1,7 m -mv (-2,0 tot -2,0 m NAP). Het geheel wordt afgedekt door een dik pakket opgebracht zand, waarschijnlijk gerelateerd aan versteviging van het maaiveld tijdens de inrichting van het Kwadijkerpark.

In geen van de deelgebieden zijn aanwijzingen gevonden voor bewoning in de Late-Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Deze aanwijzingen zouden aanwezig moeten zijn in de vorm van een geroerde kleilaag of een rulle, veraarde veentop met archeologische indicatoren als aardewerk, baksteen en houtskool. De ervaring leert dat dit soort niveaus duidelijk te herkennen zijn in veenontginningslinten. De afwezigheid van dergelijke niveaus sluit aan bij het gegeven uit het bureauonderzoek dat er vermoedelijk geen sprake is van historische bebouwing langs de dijk of weg die hier heeft gelegen. Op basis van het booronderzoek wordt de archeologische verwachting voor alle archeologische perioden bijgesteld naar laag.


Op grond van de resultaten van het bureau- en veldonderzoek adviseert Econsultancy om het plangebied vrij te geven.

Beoordeling gemeente

Het plangebied wordt vrijgegeven voor de voorgenomen ontwikkeling. Hiertoe zal door de gemeente een selectiebesluit worden genomen. Dit selectiebesluit zal samenvallen met en onderdeel zijn van de te verlenen omgevingsvergunning.


Voor de trefkans op archeologische toevalsvondsten zal een voorschrift worden opgenomen in de te verlenen omgevingsvergunning. In het bestemmingsplan zal de dubbelbestemming archeologie niet vervallen voor dit plangebied.

4.1.3 Conclusie

In het onderhavige bestemmingsplan spelen archeologische waarden niet. Er zijn daarom vanuit archeologie geen belemmeringen voor het onderhavige bestemmingsplan. In het bestemmingsplan zal de dubbelbestemming Waarde - Archeologie niet vervallen voor dit plangebied.

4.2 Bodemkwaliteit

4.2.1 Beleidskader

Op 7 mei 2020 is het nieuwe bodembeleid vastgesteld door de gemeenteraad. Deze stukken, bestaande uit de “Bodemkwaliteitskaart gemeente Purmerend en “Nota bodembeheer Purmerend”, bevatten de regels om grondverzet binnen Purmerend plaats te laten vinden zonder dat daar extra bodemonderzoek noodzakelijk is. De bodemkwaliteitskaart is gebaseerd op bodemonderzoek, en daarin zijn ook de PFAS- en PFOA-gerelateerde stoffen meegenomen. Daarbij heeft de gemeenteraad ook de Bodemkwaliteitskaart van de gemeente Beemster geaccepteerd als erkend bewijsmateriaal van de bodemkwaliteit. Hierdoor is voor veel locaties uitwisseling van grond tussen Purmerend en Beemster mogelijk zonder extra bodemonderzoek. Het bodembeleid is voornamelijk generiek (wat schoon is, moet schoon blijven). Voor de rijkswegen, spoorbanen en grond in eigendom van het Hoogheemraadschap zijn uitzonderingen daarop gemaakt en is het beleid specifiek (meer grondverzet mogelijk). In Beemster is het beleid voor alle locaties specifiek.

Wat betreft de concrete ontwikkelingen dient in geval van functiewijziging onderzoek te worden verricht naar de bodemkwaliteit. Bij de vaststelling van bestemmingplannen dient aandacht te worden besteed aan de bodemgesteldheid.

4.2.2 Analyse

Er is door Econsultancy een historisch bodemonderzoek uitgevoerd. In deze toelichting worden de belangrijkste conclusies vermeld, voor het gehele onderzoek wordt verwezen naar de bijlagen.

In 2007 is er mede ter plaatse van de huidige onderzoekslocatie door Cauberg-Huygen Raadgevende
Ingenieurs een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (rapport 2006.2790-08, d.d. 12 januari 2007). Destijds zijn er geen bodemverontreinigingen aangetoond die een milieuhygiënische belemmeringen vormen voor de bestemmingsplanwijziging en nieuwbouw op de onderzoekslocatie. Uit het huidige vooronderzoek blijkt dat het gebruik van de onderzoekslocatie sindsdien niet wezenlijk veranderd is. Er is dan ook geen aanleiding om dit wel van de bodemkwaliteit te veronderstellen. In het kader van de bestemmingsplan wordt derhalve niet verwacht dat de huidige bodemkwaliteit een milieuhygiënische belemmering vormt voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging.

Aangezien het verkennend bodemonderzoek al in 2007 uitgevoerd is, dient mogelijk, in het kader van de omgevingsvergunning bouwen, wel een nieuw of actualiserend verkennend bodemonderzoek uitgevoerd te worden. De uiteindelijke beslissing hierover ligt bij de bevoegde overheid.

Het is onbekend of onder de verhardingen op het terrein (puin)fundatie aanwezig is. Tijdens het eerdere bodemonderzoek uit 2007 is niet door de verhardingen geboord om dit te controleren. Indien de verhardingen verwijderd dienen te worden of een reconstructie plaats zal vinden ter plaatse van de wegen adviseert Econsultancy ter plaatse van deze verhardingen een verkennend bodemonderzoek uit te voeren. Bij aanwezigheid van puin onder de verhardingen dient het bodemonderzoek mogelijk uitgebreid te worden met een verkennend onderzoek asbest in bodem en/of puin.

4.2.3 Conclusie

Indien de bestaande verhardingen verwijderd dienen te worden is mogelijk een verkennend bodemonderzoek nodig ter plaatse van de verhardingen. Verder zijn er vanuit het aspect bodem geen belemmeringen.

4.3 Cultuurhistorische waarden

4.3.1 Beleidskader

In de toelichting van ruimtelijke plannen moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Het doel hiervan is om cultuurhistorische belangen meer te laten meewegen in de ruimtelijke ordening. Hiertoe is op 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waarbij dit voorschrift in artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a is opgenomen.

De in de grond aanwezige waarden komen in paragraaf 4.1 (Archeologie) aan bod, de overige cultuurhistorische aspecten worden in deze paragraaf besproken.

Op 2 november 2017 heeft de gemeenteraad het Erfgoedbeleid Purmerend 2017 vastgesteld. Dit beleid richt zich op het behoud van het Purmerendse erfgoed. Het spreekt de visie uit dat het erfgoed belangrijk is voor de stad. De gemeente heeft vier ambities met betrekking tot het erfgoed:

  • 1. de karakteristieke historische waarden van Purmerend blijven zo veel mogelijk behouden. Dit wil niet zeggen dat erfgoed onaantastbaar is, ontwikkelingen aan en rond cultuurhistorische waarden blijven mogelijk, mits dit gebeurt met respect voor het 'verhaal' van het object;
  • 2. de historische waarden van onze stad worden versterkt door bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen een zichtbare relatie met het erfgoed te leggen. Dit geldt vooral voor locaties in de binnenstad en op bijzondere historische locaties.
  • 3. de kennis over het erfgoed wordt toegankelijker;
  • 4. de gemeente werkt samen met de Purmerendse burgers en ondernemers aan de ambities met betrekking tot het erfgoed.

Bij dit beleid is een Cultuurhistorische Waardenkaart opgesteld, waar al het erfgoed van Purmerend op is afgebeeld.

4.3.2 Analyse

De Cultuurhistorische Waardenkaart toont dat in en in de nabijheid van het plangebied geen sprake is van actuele cultuurhistorische waarden.

Enkel de zuidelijk gelegen Flevostraat is aangeduid als cultuurhistorisch waardevol (weg). Op kaarten uit de 17e eeuw is reeds een waterloop te zien ten noordoosten van de stad Purmerend op de plaats waar nu de Flevostraat loopt. Vanwege zijn structurerende werking is deze lijn aangemerkt als cultuurhistorisch waardevol. De ontwikkeling heeft geen negatief effect op deze cultuurhistorische waardevolle lijn.

4.3.3 Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve effecten op de in / rond het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden.

4.4 Duurzaamheid en klimaatadaptatie

Het Kwadijkerpark is een prachtig groene omgeving met een mooie grote diversiteit aan natuur en volwassen bomen. Het park, ooit aangelegd eind jaren '70 van de vorige eeuw voor de cliënten van de Prinsenstichting, ademt een ontspannen sfeer uit waar je tot rust kan komen. De ecologische waarde van het park is belangrijk voor de leefomgeving van mens en dier en er wordt ook veelvuldig gebruik van gemaakt. Het zoveel mogelijk in stand houden van deze prachtige omgeving is dan ook uitgangspunt voor de uitwerking van het plan. Vooraf is uitgebreid onderzoek gedaan naar de kwaliteit van het bomenbestand en zijn alle bomen nauwkeurig ingemeten. Zo kan de nieuwe bebouwing zoveel als mogelijk tussen de bestaande bomen worden ingepast en vormt het Kwadijkerpark een belangrijke bijdrage in de groenvoorziening van Purmerend.


Door de veranderende klimaatomstandigheden is het noodzaak om voldoende waterberging binnen het Kwadijkerpark te realiseren. 17% van het verhard oppervlak binnen de exploitatiegrenzen van het Kwadijkerpark wordt voorzien van waterberging. Om het hemelwater binnen de bebouwing zolang mogelijk vast te houden, wordt het park voorzien van een slimme greppel en wadi structuur rond de terpen die het hemelwater langer kunnen vasthouden en uiteindelijk afvoeren op het bestaande en aan te leggen oppervlakte water.


In het park is de auto te gast en is er veel aandacht voor vrij liggende fietsroutes. Belangrijk dat deze worden aangesloten op het bestaande fietsnetwerk van Purmerend. Er worden elektrische deelauto's ingezet en er worden laadpalen geplaatst bij de openbare parkeerplaatsen.


De woningen worden gasloos en energieneutraal uitgevoerd, dat wil zeggen voorzien van goede isolatie en kierdichtheid, mechanische afzuiging en natuurlijke toevoer, zonnepanelen op de daken en vloerverwarming in de woning voor duurzame warmte in de woning. Het streven is de woningen met een EPC=0 uit te voeren. Deze rekenregels worden aangepast en vertaald naar de nieuwe BENG norm, d.w.z. beperking van de energiebehoefte van de woning, beperking van het gebruik van fossiele energie en stimulering van het gebruik van hernieuwbare energie.

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Beleidskader

In het kader van ruimtelijke procedures conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient het aspect externe veiligheid in acht te worden genomen. Het gaat hierbij om risico's ten aanzien van het vervoer, de opslag en het bewerken van gevaarlijke stoffen. De risico's met betrekking tot gevaarlijke stoffen worden geduid in het zogenaamde Plaatsgebonden risico (PR) en het Groepsrisico (GR). Het groepsrisico dient in veelal de meeste ruimtelijke procedures verantwoord te worden. De verantwoording is erop gericht om een weloverwogen besluit te nemen over het van het groepsrisico. Het uiteindelijke besluit is aan het bevoegd bezag.

Plaatsgebonden risico (PR)
De kans per jaar dat een persoon komt te overlijden door een ongeval met (het transport van) gevaarlijke stoffen, indien deze persoon zich permanent (vierentwintig uur per dag, gedurende het gehele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden.

Het PR is het risico (uitgedrukt in kans per jaar) dat één persoon die zich onafgebroken en onbeschermd op die plaats bevindt, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit met een gevaarlijke stof. In het besluit is een norm opgenomen voor het plaatsgebonden risico. Deze norm is een grenswaarde voor kwetsbare objecten en moet daarom door het bevoegde gezag in acht worden genomen (mag niet van worden afgeweken).

Het plaatsgebonden risico wordt beheerst door de inherente veiligheid (veiligheidsmaatregelen die aan risicobronnen zijn opgelegd zonder tussenkomst van externe veiligheid) waarmee risicobronnen zijn omgeven. De kans op een ongeval is daardoor zowel volgens de risicoanalyseberekeningen als blijkens de statistiek buitengewoon klein. Het plaatsgebonden risico is daarom een norm waaraan moet worden voldaan. De mogelijkheid van een ramp is een beleidsrelevante afweging voor de inrichting van de ruimte. Omdat de kans op een ongeval buitengewoon klein is, is de zeer kleine kans op een ramp daarmee per definitie een gegeven.

Groepsrisico (GR)
De cumulatieve kans per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is.

Het groepsrisico is een oriëntatiewaarde, ten aanzien waarvan een afweging moet worden gemaakt. De oriëntatiewaarde van het groepsrisico heeft in beginsel geen wettelijk basis en het wettelijk gezag kan alleen op grond hiervan niet haar oordeel baseren. In de praktijk heeft de oriëntatiewaarde wel juridische relevantie en fungeert als markeringspunt, niet als wettelijke waarde met rechtsgevolgen (het al dan niet doorgaan van een plan).

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) staat wanneer het groepsrisico moet worden verantwoord. In de artikelen 12 en 13 van het Bevi is de verantwoordingsplicht voor het bevoegd gezag ten aanzien van de acceptatie van het groepsrisico wettelijk geregeld. Artikel 12 regelt de verantwoordingsplicht bij omgevingsvergunningen voor de activiteit milieu en artikel 13 bij de vaststelling van besluiten in het kader van de Wet ruimtelijke ordening. In artikel 13 lid 1 onder a tot en met i staat aangegeven welke onderwerpen in de verantwoordingsplicht aan de orde moeten komen.

Op grond van artikel 2 lid 1, aanhef en onder e en lid 2, aanhef en onder a jo 5 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: "Bevi") jo artikel 3.1 Wro is het Bevi van toepassing op besluiten tot vaststelling van een bestemmingsplan indien dit ziet op gronden die liggen binnen het invloedsgebied van een LPG-tankstation. 'Invloedsgebied' is in artikel 1 lid 1, aanhef en onder k Bevi gedefinieerd als "gebied waarin volgens bij [de Regeling externe veiligheid inrichtingen (hierna: "Revi") gestelde regels personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico." Op grond van artikel 6 lid 2, aanhef en onder a juncto Tabel 1 in Bijlage 2 Revi geldt in het geval van LPG-tankstations in dit kader een afstand van 150 meter tot de grens van het invloedsgebied.

Op grond van artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (hierna: "Bevb") is dit Besluit van toepassing op het vervoer van de bij de Regeling externe veiligheid buisleidingen (hierna: "Revb") aangewezen stoffen door buisleidingen. Op grond van artikel 2 lid 2 Bevb kan in de Revb worden bepaald dat de aanwijzing slechts geldt voor stoffen die zich bevinden in een daarbij aangegeven toestand. In dit kader bepaalt artikel 2, aanhef en onder a Revb dat als categorieën buisleidingen zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 Bevb worden aangewezen buisleidingen voor aardgas met een uitwendige diameter van 50 mm of meer en een druk van 1.600 kPA of meer. Buisleidingen voor aardgas met een uitwendige diameter van minder dan 50 mm of een druk van minder dan 1.600 kPA vallen daarom niet onder de reikwijdte van het Bevb.

Risicocommunicatie met inwoners
Doordat de gemeente 'dichterbij' inwoners staat dan de Veiligheidsregio, communiceert de gemeente Purmerend ook over risico's en gevaren in de (directe) woon- en leefomgeving:

  • op de gemeentesite wordt verwezen naar de websites www.risicokaart.nl en https://www.veiligheidsregiozaanstreekwaterland.nl/wat-te-doen-bij.html. Hier kunnen inwoners informatie vinden over gevaarlijke stoffen en inrichtingen, en wat men kan doen ingeval van een calamiteit;
  • regelmatig wordt er een bericht gepost over veiligheid/risico's op de socialmedia-kanalen (Facebook/Twitter), met een verwijzing naar de twee bovengenoemde sites;
  • ook wordt aandacht besteed aan het onderwerp in Purmerend Totaal, met een verwijzing naar de twee bovengenoemde sites.

Zo werken de gemeente en de Veiligheidsregio Zaanstreek-Waterland samen aan risicocommunicatie en weten inwoners sneller wat zij kunnen doen om zichzelf in veiligheid te brengen in geval van een ramp of crisis.

4.5.2 Analyse

Er is door Econsultancy een onderzoek externe veiligheid uitgevoerd. In deze toelichting worden de belangrijkste conclusies vermeld, voor het gehele onderzoek wordt verwezen naar de bijlagen.

Aan de hand van de Risicokaart is een inschatting gemaakt van de risicovolle transporten en activiteiten in de omgeving van het plan. In onderstaande figuur zijn deze bronnen in relatie tot het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPKWADIJKERP2021-va01_0010.png"  
Uitsnede risicokaart met aanduiding van het plangebied  

Via de provinciale weg N244 aan de noordzijde van het plan worden volgens de risicokaart geen significante hoeveelheden gevaarlijke stoffen vervoerd. Ook de spoorlijn Zaandam – Hoorn ten zuidoosten van het plan is volgens de risicokaart niet in gebruik voor het transport van gevaarlijke stoffen. De Veiligheidsregio Zaanstreek-Waterland geeft aan dat over de N244 in beperkte mate transporten plaatsvinden met stoffen in de categorieën LF1 en LF2 (bv benzine) en GF3 (bv LPG). Hoewel wordt bevestigd dat de kans op een calamiteit verwaarloosbaar klein is, kan de noordrand van het plangebied worden getroffen in geval van een explosie van een LPG-tank. In de beperkte verantwoording groepsrisico wordt hier nader op ingegaan.

In zuidoostelijke richting is op circa 430 meter een hogedruk aardgastransportleiding (buisleiding) met gasontvangststation gelegen. De gasleiding heeft een diameter van 8 inch en een werkdruk van 40 bar. De inventarisatieafstand bedraagt 95 meter. De inventarisatieafstand van het gasontvangststation is gelijk aan de grootste afstand voor aantakkende leidingen en bedraagt daarmee eveneens 95 meter. Omdat het plan ruim buiten de inventarisatieafstand is gelegen, is een nadere verantwoording niet noodzakelijk.

Ten zuiden van het plangebied is een LPG-tankstation aanwezig. De vergunde doorzet van dit tankstation is kleiner dan 500 m³ per jaar. De inventarisatieafstand bedraagt 150 meter. Het tankstation bevat drie risicobronnen, namelijk een vulpunt en een opslagtank met een plaatsgebonden risico van 10-6 op 25 meter rondom deze bronnen en de afleverzuil met een plaatsgebonden risico van 10-6 op 15 meter. Het plangebied is gelegen op meer dan 150 meter afstand tot de risicovolle bronnen van het LPG-station. De afstand tot het vulpunt is groter dan de effectafstand van 160 meter uit de Circulaire ("Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations voor besluiten met gevolgen voor de externe veiligheid"). Daarom is het niet noodzakelijk een inschatting van het groepsrisico te geven. Wel zal een beperkte verantwoording van het groepsrisico worden gegeven.

Ten zuidoosten van het tankstation is nog een Bevi-inrichting gelegen, waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen en verwerkt. De opslag van stoffen vindt inpandig plaats volgens PGS15. Het plaatsgebonden risico bedraagt 10-6 op 30 meter afstand. De inrichting vormt geen belemmering voor het plan wat betreft externe veiligheid. Het project zelf maakt ook geen risicovolle inrichting mogelijk.

Beperkte verantwoording groepsrisico
Het plan is gelegen op ruime afstand van risicovolle bronnen, die vrijwel alle ten zuiden van de Flevostraat zijn gelegen. In geval van explosie kunnen tot op 180 meter afstand van de calamiteit ruiten sneuvelen als gevolg van de drukgolf. De hittestraling van een warme BLEVE (explosie) van een LPG-tankwagen (ook op de N244) is van korte duur. Tot op 200 meter afstand kunnen secundaire brandhaarden ontstaan. Binnen het plangebied is voldoende oppervlaktewater voorzien om als bluswater te kunnen dienen.

In geval van vrijkomen van toxische wolken zal inpandig moeten worden geschuild. Ventilatievoorzieningen moeten door middel van een noodknop direct af te sluiten zijn. Het plangebied kan via meerdere wegen worden ontvlucht. Hulpdiensten kunnen het plan vanuit verschillende richtingen bereiken. Evacuatie kan dusdanig worden uitgevoerd dat aanrijdende hulpdiensten niet worden gehinderd.

Uit een eerder advies van de Veiligheidsregio Zaanstreek-Waterland met betrekking tot de realisatie van kwetsbare functies aan de rand van het plangebied (in het kader van het vooroverleg voor bestemmingsplan 'Kwadijkerpark 2019', advies d.d. 31 juli 2018) zijn de volgende belangrijke constateringen af te leiden:

  • uit het aanvalsplan voor de bestrijding van calamiteiten bij het LPG-tankstation en de inrichting aan de Van IJsendijkstraat blijkt dat voldoende bluswater voorhanden is;
  • bij een calamiteit op de N244 moet gebruik worden gemaakt van open water;
  • het plangebied is door hulpdiensten via twee zijden binnen 8 minuten te bereiken;
  • nooddeuren en vluchtwegen moeten aan de veilige zijde van gebouwen zijn aangebracht.

De nieuwe woonwijk wordt zo gerealiseerd dat de grotere woonterpen aan twee zijden (vanaf de rondweg en vanuit het park) bereikbaar zijn voor nood- en hulpdiensten. Hiervoor zullen centraal in de wijk/park de voetpaden onder het maaiveld verstevigd worden zodat nood- en hulpdiensten hier probleemloos over heen kunnen rijden.

Advies Veiligheidsregio Zaanstreek-Waterland (VrZW)

De Veiligheidsregio heeft één aanvulling voor de risicocommunicatie:

Risicocommunicatie bevordert de zelfredzaamheid. Hierdoor weten de toekomstige bewoners wat de externe ongevalsscenario’s zijn en wat het beste handelingsperspectief is. Het communiceren over de risico’s kan bijvoorbeeld door standaard een veiligheidsparagraaf in het koopcontract/de huurovereenkomst op te laten nemen. In overleg met de gemeente Purmerend is besloten geen veiligheidsparagraaf op te nemen in het koopcontract of de huurovereenkomst.

VrZW ziet geen noodzaak om een aanvullend advies te geven op het (concept) ontwerpbestemmingsplan Kwadijkerpark 2021.

VrZW verzoekt diens team Risicobeheersing te betrekken bij de verbetering van een primaire bluswatervoorziening in het gebied en bij verdere ontwikkeling en uitwerking van de plannen.

4.5.3 Conclusie

De wetgeving omtrent externe veiligheid levert geen belemmeringen op voor het onderhavige bestemmingsplan.

4.6 Geluid

4.6.1 Wegverkeerslawaai
4.6.1.1 Beleidskader

Artikelen 76 en 74 van de Wet geluidhinder (hierna Wgh) schrijven voor dat in ruimtelijke plannen, die betrekking hebben op gronden die langs een verkeersweg gelegen zijn, onderzocht dient te worden of op de gevel van gebouwen de maximale toegestane geluidsbelasting niet wordt overschreden.

Langs alle wegen bevinden zich, als gevolg van de Wgh, geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden. Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. De zonebreedte is afhankelijk van een binnen of buitenstedelijke ligging en de hoeveelheid rijstroken van de weg en wordt gemeten uit de rand van de weg. Een naast die rijstrook liggend fietspad ligt dus ook in die zone. Ook een vluchtstrook, niet zijde een rijstrook ligt in de zone. De ruimte boven en onder de weg behoort ook tot de zone.

Voor wegen die zijn ondergebracht in een 30 km/h-gebied geldt geen wettelijke geluidszone en is akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai in nieuwe situaties op grond van de Wgh niet verplicht. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening echter aannemelijk te worden gemaakt dat sprake is van een aanvaardbaar geluidsniveau. Indien dit niet aannemelijk is, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter beheersing van de geluidsbelasting op de gevels noodzakelijk, mogelijk en doelmatig zijn. Bij gebrek aan wettelijke normen kunnen uitsluitend de eerder vermelde voorkeursgrenswaarde en de uiterste grenswaarde uit de Wgh als referentiekader worden gehanteerd.

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De voorkeursgrenswaarde mag in principe niet worden overschreden. Indien uit akoestisch onderzoek blijkt dat deze voorkeursgrenswaarde wel wordt overschreden, is onderzoek naar maatregelen gericht op het verminderen van de geluidsbelasting op de gevels van geluidgevoelige objecten noodzakelijk. Onderscheid wordt gemaakt in maatregelen aan de kant van de bron (bijvoorbeeld geluidsreducerend asfalt), maatregelen in het overdrachtsgebied (bijvoorbeeld geluidsschermen), maatregelen aan de kant van de geluidsontvanger (bijvoorbeeld geluidsdove gevels) of het vergroten van de afstand tussen de geluidsbron en de ontvanger.

Zijn maatregelen onvoldoende doeltreffend, dan wel ontmoeten deze maatregelen overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard, dan kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek tot vaststelling van (een) hogere waarde(n) worden ingediend bij burgemeester en wethouders van de gemeente Purmerend. Deze hogere grenswaarde mag, afhankelijk van de situatie, een bepaalde waarde niet te boven gaan (uiterste grenswaarde). De uiterste grenswaarde voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen langs bestaande wegen in binnenstedelijk gebied bedraagt 63 dB. Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Voor wegen met een snelheid lager dan 70 km/h geldt een aftrek van 5 dB. Voor wegen met een maximumsnelheid van 70 km/h of meer geldt een aftrek van 2 dB. Op alle in akoestische onderzoeken worden genoemde geluidsbelastingen is deze aftrek toegepast, tenzij anders vermeld

4.6.1.2 Analyse

Er is door M+P een akoestisch onderzoek wegverkeer uitgevoerd. In deze toelichting worden de belangrijkste conclusies vermeld, voor het gehele onderzoek wordt verwezen naar de bijlagen.

De volgende wegen zijn beschouwd: N244 (80 km/uur), Nieuwe Gouw, Flevostraat (50 km/uur), Flevostraat (op park, 30 km/uur), Spinnekop (30 km/uur) en Kwadijkerparkweg (30 km/uur). Uit de berekeningen blijkt dat er sprake is van overschrijdingen van de grenswaarde van Lden = 48 dB voor wegverkeerslawaai.

De maximaal benodigde hogere waarde vanwege de N244 bedraagt 57 dB (na aftrek). Vanwege de overige gezoneerde wegen is geen sprake van overschrijdingen.


Er is nergens sprake van een grenswaardeoverschrijding van meer dan één bron. De woningen en appartementen binnen het plan hebben nagenoeg allemaal een geluidluwe zijde.

Waar sprake is van een geluidsbelaste gevel (hogere waarde) dienen maatregelen te worden getroffen om te voldoen aan de eisen voor de geluidwering van de gevel uit het Bouwbesluit 2012.


Aanvullend advies m.b.t. akoestische woonkwaliteit

In verband met het realiseren van een aangename akoestische woonkwaliteit wordt geadviseerd om bij de woningen en appartementen waar nog geen geluidluwe gevel aanwezig is, deze aanvullend met maatregelen te realiseren.

Bij de twee noordelijke appartementenblokken aan N244 is niet overal een geluidsluwe zijde aanwezig. Om bij de appartementenblokken een geluidsluwe zijde te verkrijgen kan gedacht worden aan de volgende maatregelen: rondom het balkon afsluitbare balkons/loggia's met een schermhoogte van ten minste 2,0 m t.o.v. balkonpeil en bij boven elkaar gelegen balkons bij voorkeur verdiepingshoog.

Bij drie kopwoningen (grondgebonden woningen) is een geluidsluwe begane grond verdieping te realiseren met een tuinmuur aan de noord/westzijde. Hier kan bijvoorbeeld een dichte tuinmuur van 2 m hoog en 2 meter lang worden gerealiseerd met een massa van minimaal 15 kg/m².

4.6.1.3 Conclusie

Voor de te treffen maatregelen (tuinmuur bij drie grondgebonden woningen en afsluitbare balkons/loggia's voor de twee noordelijke appartementenblokken) is een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

Rekening dient te worden gehouden met het aanvragen en vaststellen van hogere geluidwaarden op enkele gevels vanwege geluidsproductie van verkeer op de provinciale weg N244. Na het verlenen van een hogere grenswaarde zijn er geen belemmeringen voor het onderhavige bestemmingsplan vanuit het aspect geluid.

4.6.2 Spoorweglawaai
4.6.2.1 Beleidskader

Indien nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszone van een spoorweg mogelijk worden gemaakt, moet onderzoek plaatsvinden naar de geluidsbelasting vanwege deze spoorweg. De zone is afgebeeld op de geluidkaart, te vinden op www.geluidregisterspoor.nl. Grondslag hiervoor is artikel 4.3 Besluit geluidhinder (Bgh).

Binnen deze zone gelden voorkeursgrenswaarden en maximale grenswaarden voor spoorweglawaai (art. 4.9 t/m 4.12 Bgh). Bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarden is vaststelling van een hogere waarde mogelijk, mits de maximale grenswaarde daarbij niet wordt overschreden (art. 4.10 t/m 4.12 Bgh). Hogere grenswaarden worden alleen verleend als maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.

4.6.2.2 Analyse

Het plangebied bevindt zich niet binnen de geluidszone van een spoorweg.

4.6.2.3 Conclusie

Er hoeft voor het onderhavige bestemmingsplan geen onderzoek gedaan te worden naar de invloed van spoorweglawaai.

4.7 Geur

4.7.1 Beleidskader

In de Duurzaamheidsagenda van de gemeente Purmerend wordt geen toetsingskader op basis van geurpercentielen gepresenteerd. Als toetsingskader voor het onderwerp geur wordt het geurbeleid van Provincie Noord-Holland gehanteerd.

In het Provinciaal Milieubeleidsplan 2015-2018 van provincie Noord-Holland staat het geurbeleid voor 2015–2018. Het uitgangspunt is de nationale doelstelling van maximaal 12% geurgehinderden en geen ernstige geurhinder.

4.7.2 Analyse

Ten zuiden van de nieuwe woningen bevindt zich een fabriek waar geparfumeerde verzorgingsproducten (Hegron Cosmetics BV, verder 'Hegron', Van IJsendijkstraat 174) worden geproduceerd. Volgens de handleiding 'Bedrijven en milieuzonering' geldt voor dit bedrijf een richtafstand van 300 meter (op basis van een 'rustige woonwijk') voor het aspect geur. De nieuwe woningen bevinden zich niet binnen deze richtafstand.

4.7.3 Conclusie

Geurhinder levert geen belemmering op voor het onderhavige bestemmingsplan.

4.8 Luchtkwaliteit

4.8.1 Beleidskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een uit een oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Op 15 november 2007 is wet- en regelgeving in werking getreden die tezamen bekend staat onder de naam 'Wet luchtkwaliteit'. Dit is echter geen formele benaming. Op basis van deze wetgeving kunnen ruimtelijk-economische initiatieven worden uitgevoerd als aan één of meer voorwaarden wordt voldaan:

  • grenswaarden niet worden overschreden, of;
  • de luchtkwaliteit per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft, of;
  • het initiatief niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit, of;
  • het initiatief is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).


De kern van titel 5.2 van de Wet milieubeheer  (Wm) bestaat uit luchtkwaliteitseisen, gebaseerd op de Europese richtlijnen. Een overzicht van deze luchtkwaliteitseisen is te vinden in het Compendium voor de Leefomgeving. Verder bevat titel 5.2 van de Wm basisverplichtingen op grond van Europese richtlijnen, namelijk: plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. Titel 5.2 van de Wm regelt het zogenaamde Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Daarbinnen werken het rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.

Het uitgangspunt is dat de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden gehaald. In artikel 5.16 lid 1 van de Wm staat opgesomd wanneer een (luchtvervuilend) project toelaatbaar is. Dan moet aannemelijk worden gemaakt, dat het project aan één of een combinatie van de volgende voorwaarden voldoet:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde
  • een project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit
  • een project draagt slechts 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging
  • een project is opgenomen in, of past binnen, het NSL of een regionaal programma van maatregelen.


Voor ruimtelijke projecten geldt uiteraard ook het principe van een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast kan de amvb Gevoelige bestemmingen relevant zijn.

Met het Besluit gevoelige bestemmingen van 1 december 2008, gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer, wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen'- zoals een school of een verzorgingstehuis- in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek noodzakelijk is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg.

Waar in de onderzoekszone de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' niet toenemen. Dit wordt bereikt door op een dergelijke plek de vestiging van bijvoorbeeld een school niet toe te staan. Bij uitbreidingen van bestaande gevoelige bestemmingen is een eenmalige toename van maximaal 10% van het totale aantal blootgestelden toegestaan.

4.8.2 Analyse

Onderzoek NIBM toets
Om te bepalen wat de invloed is van het initiatief op de luchtkwaliteit is gebruik gemaakt van de NIBM toets. De verkeersgeneratie uit de notitie Verkeerskundige toetsing van Mobycon is aangehouden (gebaseerd op CROW-rekentool). De verkeersgeneratie op een gemiddelde werkdag bedraagt 2.364 motorvoertuigen per etmaal, op een gemiddelde weekdag zijn dat er 2.130 (werkdag gemiddelde gedeeld door de factor 1,11; bron CROW publicatie 317). Voor het aandeel vrachtverkeer is uitgegaan van 2%. Hieronder zijn de resultaten van de tool weergegeven.


Met deze uitgangspunten is de NIBM-toets uitgevoerd, waarbij is uitgegaan van realisatie in 2022 (worst case scenario):

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPKWADIJKERP2021-va01_0011.png"  
NIBM-tool: worst-case berekening voor de bijdrage van het extra verkeer (Bron: Kenniscentrum InfoMil).  

Berekend is dat de bijdrage van het plan aan de concentraties voor NO2 (stikstofdioxide) en PM10 (fijn stof) mogelijk in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. De berekening laat zien dat het extra verkeer ten gevolge van het plan maximaal 1,68 µg/m3 bijdraagt aan de jaargemiddelde concentratie NO2. Voor de concentratie PM10 zal het verkeer maximaal 0,36 µg/m3 bijdragen.

Onderzoek NSL-Monitoringstool 2019
Om te beschouwen of de gecumuleerde concentraties voldoen aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit wordt het planeffect opgeteld bij de heersende concentraties. Dit is inzichtelijk gemaakt door middel van de NSL-Monitoringstool 2019. De beschouwde rekenpunten geven de totale concentratie in de nabije omgeving van het plangebied. Voor het jaartal 2020 bedraagt de hoogste totale concentratie NO2 17,4 µg/m3 en voor PM10 17,2 µg/m3. Voor PM2,5 geldt een hoogste totale concentratie van 9,6 µg/m3. '

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPKWADIJKERP2021-va01_0012.png"  
NSL Monitoringstool: rekenpunten met bijbehorende concentraties  

Wanneer het planeffect hierboven op wordt geteld worden de totale concentraties voor NO2 en PM10 respectievelijk 19,1 µg/m3 en 17,6 µg/m3. Deze concentraties blijven met de bijdrage van de ontwikkeling, ruim beneden de grenswaarden voor luchtkwaliteit (40 µg/m3 voor NO2 en ook 40 µg/m3 voor PM10  ). Op grond van de gebleken samenhang tussen de concentraties voor PM10 (fijn stof) en PM2,5 (fijn stof) kan het volgende worden gesteld: vanwege het feit dat de concentratie voor PM10 voldoet aan de grenswaarde kan in voldoende mate aannemelijk gemaakt worden dat ook voor PM2,5 de ontwikkeling niet in betekenende mate zal bijdragen en dat de geldende grenswaarde niet zal worden overschreden. Ook in het prognosejaar 2030 zal worden blijven voldaan aan de grenswaarden.

4.8.3 Conclusie

De bijdrage van het extra verkeer ten gevolge van het plan draagt mogelijk in betekenende mate (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit. Daarom is onderzoek uitgevoerd met gebruikmaking van de Monitoringstool. Hieruit blijkt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de voorgestane ontwikkeling.

4.9 Milieuzonering

4.9.1 Beleidskader

Milieuzonering legt een relatie tussen de milieuaspecten van een bedrijf - geluid, geur, gevaar en stof - en de omgeving. Daarnaast is de mate waarin een bedrijfstype personen- of goederenverkeer genereert mede bepalend voor de mate van hinder, en dus voor de mogelijkheid tot vestiging of uitbreiding. Bij milieuzonering staan vier vragen centraal:

  • 1. Welke afstand is aanvaardbaar tussen nieuwe bedrijven en nieuwe woningen?
  • 2. Welke afstand is aanvaardbaar tussen nieuwe bedrijven en bestaande woningen?
  • 3. Welke afstand is aanvaardbaar tussen bestaande bedrijven en nieuwe woningen?
  • 4. Mag een concreet bedrijf zich op een bepaalde locatie vestigen?

Voor het opstellen van een milieuzonering hanteert de gemeente Purmerend de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009. Met behulp van richtafstanden wordt bepaald welke afstand aanvaardbaar is.


De VNG-publicatie maakt voor de beoordeling onderscheid in twee gebiedstypen. Een rustige woonwijk wordt omschreven als een woonwijk, die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied (eventueel inclusief verblijfsrecreatie), een stiltegebied of een natuurgebied.

Een gemengd gebied wordt omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Eerstelijns bebouwing langs de N244 en bedrijventerrein De Koog kan worden getypeerd als 'gemengd gebied'. Overige bebouwing in en rond Kwadijkerpark wordt aangeduid als 'rustige woonwijk'.

4.9.2 Analyse

In de directe omgeving van het plan zijn de volgende bestemmingsplannen van kracht die van belang (kunnen) zijn in het kader van milieuzonering:

  • Buitengebied 2015 van de gemeente Edam-Volendam;
  • Overwhere Noord 2012;
  • Bedrijventerreinen 2013;
  • Van IJsendijkstraat 2014.

Buitengebied 2015
In het bestemmingsplan 'Buitengebied 2015' zijn geen bedrijfsmatige activiteiten mogelijk binnen relevante afstanden tot het plan. Dit bestemmingsplan blijft daarom verder buiten beschouwing.


Overwhere Noord 2012
Voorliggend bestemmingsplan komt volledig binnen de grenzen van dit bestemmingsplan te liggen. Een groot deel van de percelen binnen en rondom het plangebied hebben de bestemming 'Maatschappelijk - 1' in dit bestemmingsplan. Binnen de bestemming 'Maatschappelijk - 1' zijn diverse maatschappelijke voorzieningen mogelijk. De richtafstand hiervan bedraagt maximaal 30 meter binnen het omgevingstype 'rustige woonwijk' en 10 meter binnen het omgevingstype 'gemengd gebied'. Zoals gezegd kan de eerstelijns bebouwing langs de N244 en bedrijventerrein De Koog kan worden getypeerd als gemengd gebied. Hierdoor geldt er voor de omliggende maatschappelijke bebouwing een richtafstand van 10 meter. De beoogde woningen liggen op een afstand van meer dan 10 meter van de aanwezige maatschappelijke bebouwing.

Binnen de bestemming 'Maatschappelijk - 1' is een school voor voortgezet onderwijs (Purmerendse ScholenGroep, Flevostraat 257) aanwezig. Hiervoor geldt alleen voor geluid een richtafstand, te weten 30 meter. Deze afstand kan vanwege de gebiedstypering worden teruggebracht tot 10 meter. De beoogde woningen liggen op een afstand van meer dan 10 meter van de school.

Aan de zuidwestzijde van het plangebied is in het bestemmingsplan 'Overwhere Noord 2012' de bestemming 'Sport' opgenomen. Binnen de bestemming 'Sport' zijn een Wellnesscenter annex sportschool en sportvelden met verlichting aanwezig. Voor sportscholen geldt een (gereduceerde) richtafstand van 10 meter. Voor sportvelden met verlichting bedraagt de richtafstand in gemengd gebied 30 meter. De beoogde woningen liggen buiten de richtafstanden.


Omgevingsvergunning Kwadijkerpark 2019, deelgebied C 'boerderij'
Deze fase betreft het realiseren diverse voorzieningen ten behoeve van de dagbesteding van de cliënten van de Prinsenstichting, nabij gebouw A van de Prinsenstichting aan de noordwestkant van het Kwadijkerpark. Het voornemen betreft de realisatie van een boerderij, een kweekkas, een belevingstuin en een houtkloverij met stalling. Tussen deze panden liggen moestuinen en weiden. In onderstaande figuur zijn de gebouwen van deelgebied C aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPKWADIJKERP2021-va01_0013.png"  
Definitief ontwerp deelgebied C zoals vergund  

De boerderij is qua hinder het beste te vergelijken met een 'kinderboerderij'. Hiervoor geldt een grootste richtafstand van 30 meter voor geur en geluid. De houtkloverij is kleinschalig van aard en wordt geklasseerd als ‘timmerwerkfabriek, <200 m²’ De grootste richtafstand bedraagt 50 meter vanwege geluid. Gelet op de aanwezigheid van de N244 ten noorden van het plan kan deze afstand worden teruggebracht tot 30 meter.

De 'Woongebied' bestemming van voorliggend bestemmingsplan ligt gedeeltelijk binnen de richtafstand van zowel de boerderij als de houtkloverij. Op basis van het verkavelingsplan zijn enkele woningen voorzien binnen de richtafstand van de houtkloverij. Omdat zowel de boerderij als de houtkloverij kleinschalig van opzet zijn, mag worden verwacht dat geen geur- of geluidsoverlast zal optreden.

Bedrijventerreinen 2013
Het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen 2013' maakt in aangewezen gebieden de vestiging van bedrijven tot milieucategorie 3.2 en 4.2 mogelijk. Voor categorie 3.2 geldt een grootste richtafstand van 100 meter voor zowel geluid als geur, voor categorie 4.2 bedraagt deze afstand 300 meter. De richtafstand voor geluid kan in gemengd gebied 1 stap worden verlaagd, de afstand voor geur echter niet. De beoogde woningen liggen buiten de genoemde richtafstanden.

Van IJsendijkstraat 2014 
Het bestemmingsplan 'Van IJsendijkstraat 2014' is geografisch volledig gelegen binnen bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen 2013'. Het betreft een bestemmingsplan dat voorziet in het verkleinen van de veiligheidscontour voor het plaatsgebonden risico rond het LPG-reservoir van het tankstation aan de Van IJsendijkstraat 395 als gevolg van het ondergronds plaatsen van de tank. Ook voorziet het in de vestiging van creativiteitscentrum Wherelant. Beide inrichtingen zijn op meer dan 100 meter afstand tot het plan gelegen, waarmee wordt voldaan aan de richtafstand voor bedrijven tot categorie 3.2. Het tankstation heeft een vergunde LPG-doorzet van minder dan 500 m³ per jaar. De richtafstand voor gevaar bedraagt 10 meter. In het kader van externe veiligheid is reeds een onderzoek uitgevoerd naar het tankstation.

Conclusie
Het plan is gelegen buiten de richtafstanden voor de inrichtingen binnen de omliggende bestemmingsplannen. Op basis van het verkavelingsplan zijn enkele woningen voorzien binnen de richtafstand van de houtkloverij. Omdat zowel de boerderij als de houtkloverij kleinschalig van opzet zijn, mag worden verwacht dat geen geur- of geluidsoverlast zal optreden. Omgekeerd wordt er geen milieubelastende inrichting in het plangebied mogelijk gemaakt. Hiermee is sprake van een goede ruimtelijke ordening.

4.9.3 Conclusie

Milieuzonering levert geen belemmering op voor het onderhavige bestemmingsplan.

4.10 Natuurwaarden

4.10.1 Beleidskader

In ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat hoe de ontwikkelingen die hierin mogelijk worden gemaakt zich verhouden met de wet- en regelgeving op het gebied van gebieds- en soortenbescherming.

Wet Natuurbescherming

Sinds 1 januari 2017 geldt de Wet natuurbescherming. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Daarmee zijn gebiedsbescherming en soortbescherming bij elkaar gebracht in één Nederlandse wet.

Deze wet beschermt de van nature in Nederland in het wild voorkomende planten en dieren en hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen. De Wet Natuurbescherming wijkt in een aantal opzichten af van de Flora- en faunawet; de strekking is echter hetzelfde. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen). Net als in de Flora en faunawet is de Wet Natuurbescherming een zorgplicht opgenomen, een algemeen geldende fatsoensnorm voor de omgang met flora en fauna. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen zo weinig mogelijk nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben. De soortbeschermingsbepalingen uit de Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (VR) en Habitatrichtlijn (HR) zijn in de Wet Natuurbescherming geïmplementeerd: soorten en vegetatietypen waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, worden beschermd onder de nieuwe Wet Natuurbescherming. Ongeveer 200 soorten verliezen hun bescherming in vergelijking met de eerder vigerende Flora-en faunawet, voornamelijk soorten vaatplanten (muurplanten, orchideeën) en (zee)vissen. De bij de Flora en faunawet gehanteerde gedragscodes blijven bestaan, zij het dat de lijsten met beschermde soorten wijzigen en aangepast moeten worden. Voor soortbescherming in relatie tot ruimtelijke ingrepen is een aantal artikelen in de nieuwe Wet Natuurbescherming van belang:

  • Zorgbeginsel artikel 1.10 en 1.11: net als bij artikel 2 Ffwet is de intrinsieke waarde van soorten vastgesteld in een doelbepaling en geldt voor alle soorten, los van een beschermingsregime, een zorgplicht. Dit zorgbeginsel is vergelijkbaar met de zorgplicht in de Ffwet.
  • Actieve soortbescherming, artikel 1.12: provincies moeten verplicht beleid opstellen voor de bescherming van soorten, specifiek in hun eigen provincie. Dit beleid is nog in ontwikkeling en de inhoud is nog niet bekend.

In de Wet Natuurbescherming worden drie beschermingsregimes onderscheiden:

1. Soorten van Vogelrichtlijn:

Bescherming van alle in het wild levende volgens in de EU, beschreven in artikel 3.1-3.4 van de Wet Natuurbescherming. Dit beleid verandert deels t.o.v. de Ffwet. Hieronder valt ook het begrip "opzettelijk" is bij doden, vangen en verstoring van nesten etc. opgenomen. Hieronder valt ook het begrip voorwaardelijk opzet". De grote verandering is dat verstoring onder de nieuwe wet is toegestaan, mits de staat van instandhouding van de soort maar niet in het geding komt. Degene die de verstoring begaat, moet dan aantonen dat er geen verstoring van wezenlijke invloed is. Verstoren van broedende vogels (op nest) en eieren blijft verboden. De provincie kan hiervoor vrijstellingen maken en ontheffingen verlenen.

2. Soorten van Habitatrichtlijn:

Bescherming van dier- en plantensoorten in artikel 3.5-3.9:

  • A. die strikt beschermd zijn op grond van Habitatrichtlijn bijlage IV, Verdrag van Bern, bijlage I en II, Verdrag van Bonn bijlage I. In het geval van ontheffing of vrijstelling moet aan drie voorwaarden voldaan worden: dat er geen andere bevredigde oplossing bestaat, de handeling noodzakelijk is (diverse redenen mogelijk, waaronder die van groot openbaar belang met redenen van sociale en economische aard) en tot slot alleen wanneer er geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort in haar natuurlijke verspreidingsgebied.
  • B. die streng beschermd zijn op grond van Habitatrichtlijn bijlage V, Verdrag van Bern bijlage III, Verdrag van Bonn bijlage II. Hiervoor moeten maatregelen worden getroffen indien de gunstige staat van instandhouding in het geding is. In geval van ontheffing of vrijstelling moet alleen voldaan worden aan de eis dat de gunstige staat van instandhouding niet in het geding komt. Hiervoor zijn maatregelen verplicht. Ook hier is het opzetvereiste van toepassing, maar in tegenstelling tot vogels is er geen uitzondering dat 'verstoring toegestaan is zolang het niet van wezenlijke invloed is'. Via een AMvB kunnen nadere regels gesteld worden. De provincie kan vrijstellingen maken en ontheffingen verlenen, met in achtneming van de belangen.

3 Andere soorten:

Dit zijn de in de bijlage van artikel 3.10 van Wet Natuurbescherming genoemde soorten. In deze bijlage staan zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten. Onderdeel A bevat de fauna en onderdeel B de flora. Deze lijst is een nationale toevoeging en betreft soorten die in principe een landelijke achteruitgang kennen. In praktijk is deze bescherming lichter en verwacht wordt dat ontheffingen vrij gemakkelijk verkregen kunnen worden, aangezien er niet de zwaardere belangen gelden voor de soorten van de Europese richtlijnen. Ruimtelijke ontwikkeling is een geldig belang voor een ontheffing (artikel 3.10.2 onderdeel a). Opzettelijk verstoren in algemene zin, wordt voor deze groep niet genoemd als verbod. De provincies kunnen voor deze lijst vrijstellingsbesluiten maken. Op dit moment staan ook zeer algemene soorten op deze lijst; mogelijk zal er een vrijstellingsbesluit of AMvB opgesteld worden hoe hier mee om te gaan. De provincie Noord-Holland heeft nog geen lijst met vrijstellingsbesluiten gemaakt.

Natuurnetwerk Nederland

De Provinciale Ruimtelijke Verordening van de provincie Noord-Holland bepaalt dat een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als natuurnetwerk Nederland, strekt tot de bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden. In Purmerend zijn alleen enkele delen van het Purmerbos en een stuk agrarische grond tegen Ilpendam aan, als deel van het NNN aangemerkt. Ook ligt er langs de ringvaart van de Wijde Wormer, waar Weidevenne aan grenst, een dergelijk gebied. Het onderhavige project tast deze waarden niet aan.

4.10.2 Analyse

Quickscan flora en fauna
Er is door Buiting een quickscan flora en fauna uitgevoerd. In deze toelichting worden de belangrijkste conclusies vermeld, voor het gehele onderzoek wordt verwezen naar de bijlagen.


Planten
De voorgenomen werkzaamheden kunnen ongunstige effecten hebben op de aanwezigheid van de beschermde tengere veldmuur (Wet natuurbescherming 3.10). Aanvullend onderzoek dient aan te tonen of deze soort aanwezig is binnen het plangebied.


Vogels
In gebruik zijnde nesten van vogels mogen nooit worden beschadigd of vernield. Het is aan te raden werkzaamheden die daartoe kunnen leiden, ruim buiten de indicatieve broedtijd van vogels (15 maart-15 juli) uit te voeren.
Door de voorgenomen werkzaamheden kunnen jaarrond beschermde nesten worden verstoord. Er wordt geadviseerd om voorafgaand aan eventuele bomenkap, de bomen nogmaals te controleren op de aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten.


Grondgebonden zoogdieren
Het plangebied is geschikt voor de beschermde bunzing en hermelijn (Wet natuurbescherming 3.10). De voorgenomen werkzaamheden kunnen negatieve effecten hebben op deze soorten. Aanvullend onderzoek dient de aan- of afwezigheid van deze soorten aan te tonen.


Vleermuizen
Door de voorgenomen werkzaamheden worden mogelijk geschikte voortplantings- en/of rustplaatsen van vleermuizen aangetast. Het uitvoeren van aanvullend is noodzakelijk om vast te stellen of er daadwerkelijk vleermuizen worden aangetroffen.


Reptielen en amfibieën
In het plangebied is matig geschikt habitat aangetroffen voor de beschermde rugstreeppad (Wet natuurbescherming 3.10). Aanvullend onderzoek moet de aanwezigheid van deze soort aantonen.
Daarnaast luidt het advies om kolonisatie van het plangebied tijdens de werkzaamheden te voorkomen.
Op overige beschermde flora en fauna worden geen effecten verwacht. Wel wordt geadviseerd om tijdens de werkzaamheden de algehele zorgplicht in acht te nemen.


Natuurnetwerk en Natura 2000-gebieden
Het uitvoeren van verdere toetsing of het aanvragen van een ontheffing in het kader van het Natuurnetwerk Nederland is niet noodzakelijk.
Negatieve effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden is niet uit te sluiten. Gezien de recente onduidelijkheden zijn negatieve effecten niet uit te sluiten.


Aanvullend fauna onderzoek
Door Buiting is een aanvullend fauna onderzoek uitgevoerd naar aanleiding van de resultaten van de quickscan. In deze toelichting worden de belangrijkste conclusies vermeld, voor de gehele rapportage wordt verwezen naar de bijlagen.

Tengere veldmuur

Tengere veldmuur is niet aangetroffen tijdens het onderzoek. Er is geen ontheffing Wet Natuurbescherming nodig.

Huismus

Huismussen zijn niet aangetroffen, er is daarom geen ontheffing Wet natuurbescherming nodig.


Vleermuizen

Zomerverblijfplaatsen

Er is één zomerverblijfplaats vastgesteld in de nieuwbouwwoning (Cornwallhof 7-11) naast het te slopen activiteitencentrum ‘Molenwerf’. Hoewel deze zomerverblijfplaats niet in een te slopen gebouw gesitueerd is moet er bij de werkzaamheden rekening gehouden worden met de aanwezigheid van dit verblijf. Het verstoren van verblijfplaatsen is niet toegestaan.

Wanneer de sloop van het activiteitencentrum buiten de kwetsbare periode van de gewone dwergvleermuis plaatsvindt is er geen sprake van verstoring en een ontheffing niet noodzakelijk.

Kraamverblijfplaatsen

Er zijn geen kraamverblijfplaatsen vastgesteld.


Paarverblijfplaatsen

Er zijn vier paarterritoria aangetroffen tijdens het onderzoek. Met de voorgenomen werkzaamheden verdwijnen drie hiervan mogelijk. Het verstoren of vernietigen van verblijfplaatsen is niet toegestaan. Het aanvragen van een ontheffing op de Wet natuurbescherming voor drie paarterritoria is noodzakelijk om de geplande werkzaamheden uit te voeren.


(Massa)Winterverblijfplaatsen

Er zijn geen (massa)winterverblijfplaatsen vastgesteld.


Vliegroutes en foerageerplekken

Verspreid over het plangebied zijn foeragerende gewone en ruige dwergvleermuizen waargenomen. Groenstructuren worden grotendeels gespaard en ook zijn er alternatieve foerageerplekken in de directe omgeving aanwezig. Er is een vliegroute vastgesteld aan de noordzijde van het water ten noorden van het plangebied. Deze wordt bij de voorgenomen werkzaamheden niet aangetast.

Rugstreeppad
Tijdens het onderzoek zijn geen rugstreeppadden, ei-snoeren en of kooractiviteit waargenomen. De werkzaamheden leiden niet tot overtreding van de Wet natuurbescherming. Een ontheffing is daarom niet nodig.


Kleine marterachtigen

Tijdens het onderzoek zijn geen kleine marterachtigen vastgelegd op camera. Ook zijn er geen kleine marters of sporen daarvan aangetroffen binnen het plangebied.

Activiteitenplan en ontheffing

Voor de sloop van enkele gebouwen is een ontheffing van de Wet natuurbescherming (vleermuizen) noodzakelijk en dienen maatregelen te worden genomen. Hiervoor is een activiteitenplan opgesteld. In het activiteitenplan wordt beschreven welke werkzaamheden worden uitgevoerd, de planning van de werkzaamheden, de aanwezige beschermde soorten, welke effecten optreden op de beschermde soorten, welke mitigerende en/of compenserende maatregelen voor deze soorten worden genomen en wordt een alternatievenafweging voor het voorgenomen initiatief beschreven.

Tevens wordt er natuurinclusief gebouwd. Te denken hierbij valt aan vleermuiskasten aanbrengen in de nieuwbouw, verlichtingsadvies t.a.v. vleermuizen en het creëren van een groene leefomgeving.

De ontheffing Wet natuurbescherming is op 17 maart 2021 verleend.

Stikstofdepositie

Er is door BRO een stikstofdepositie onderzoek uitgevoerd. In deze toelichting worden de belangrijkste conclusies vermeld, voor het gehele onderzoek wordt verwezen naar de bijlagen.

Het projectgebied ligt niet binnen de grenzen van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied met daarin stikstofgevoelige habitattypen is 'Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske', wat ligt op een afstand van ongeveer 6,8 km. Aangezien de voorgenomen ontwikkeling de realisatie van 340 woningen betreft, kan een significante toename aan stikstofdepositie tijdens de aanleg- en gebruiksfase op omliggende Natura 2000-gebieden niet zondermeer op voorhand worden uitgesloten.


Om op voorhand negatieve effecten op Natura 2000-gebieden vanwege stikstofdepositie uit te sluiten is daarom een AERIUS-berekening uitgevoerd. Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat bij zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen rekenresultaten hoger zijn dan 0,00 mol/ha/j. Daarmee kunnen op voorhand negatieve effecten op Natura 2000-gebieden vanwege stikstofdepositie uitgesloten worden.

4.10.3 Conclusie

Het project heeft geen invloed op de in de nabijheid van Purmerend gelegen Natura 2000-gebieden.

Voor de sloop van enkele gebouwen is een ontheffing van de Wet natuurbescherming noodzakelijk. De ontheffing Wet natuurbescherming is op 17 maart 2021 verleend. Vanuit het aspect ecologie zijn er daarom geen belemmeringen.

4.11 Planologisch relevante leidingen

4.11.1 Beleidskader

Voor ruimtelijke plannen in de omgeving van hogedrukaardgasleidingen en leidingen voor aardolieproducten met een externe veiligheidscontour is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Op grond van dit besluit dienen plannen te worden getoetst aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico (PR) en de oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR).

4.11.2 Analyse

Binnen het plangebied liggen geen planologisch relevante leidingen. Ook in de nabijheid van het plangebied is geen sprake van leidingen die van invloed kunnen zijn op het project.

4.11.3 Conclusie

De wetgeving inzake planologisch relevante leidingen levert geen belemmering op voor het onderhavige bestemmingsplan.

4.12 Verkeer en parkeren

4.12.1 Beleidskader

Verkeersaantrekkende werking
Voor de berekening van de huidige verkeersgeneratie en de toekomstige verkeersgeneratie is gebruik gemaakt van de rekentool 'Verkeersgeneratie & parkeren' van het CROW (zie ook CROW-publicatie 317 “Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie”). Voor het bepalen van de verkeersgeneratie van een bouwplan moet in de rekentool aangegeven worden 1) wat voor een gemeente (zeer sterk, sterk, matig, weinig, niet stedelijk) het betreft en 2) in welk gebied (centrum, schil centrum, rest bebouwde kom, buitengebied) het bouwplan gerealiseerd wordt. De gemeente Purmerend is een 'sterk stedelijke' gemeente en het plangebied is gelegen in 'rest bebouwde kom'.


Parkeren
De parkeerbehoefte van het onderhavige plan wordt berekend aan de hand van de Nota Parkeernormen 2016, vastgesteld op 26 mei 2016. Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Zie ook art 4:84 Algemene wet bestuursrecht.

4.12.2 Analyse

Verkeer

Er is door Mobycon een verkeerskundige toetsing uitgevoerd. In deze toelichting worden de belangrijkste conclusies vermeld, voor het gehele onderzoek wordt verwezen naar de bijlagen.

Als gevolg van de ontwikkeling neemt de verkeersgeneratie toe met maximaal 2.364
motorvoertuigen per etmaal, met 186 pae (PersonenAutoEquivalant) in het drukste ochtendspitsuur en met 243 pae in het drukste avondspitsuur.

De ontwikkeling zal worden ontsloten via twee verschillende toegangswegen, namelijk Kwadijkerpark/Nieuwe Gouw en Flevostraat. Vervolgens verspreidt het verkeer zich over verschillende wegen. De toekomstige intensiteiten zijn aan de hand van de toename van de verkeersgeneratie inzichtelijk gemaakt en aan de hand hiervan de verkeersafwikkeling bepaald. Er wordt geconstateerd dat op geen enkel wegvak en op geen enkel kruispunt sprake is van een doorstromingsknelpunt na de realisatie van de ontwikkeling. Daarmee wordt geconcludeerd dat het aspect verkeer de ontwikkeling aan het Kwadijkerpark in Purmerend niet in de weg staat.

Parkeren

Door Goudappel Coffeng is de parkeerbehoefte voor het Kwadijkerpark berekend en onderbouwd. In deze toelichting worden de belangrijkste conclusies vermeld, voor het gehele onderzoek wordt verwezen naar de bijlagen.

Beleid

Het parkeernormenbeleid van de gemeente Purmerend is weergegeven in de Nota Parkeernormen Purmerend (26 mei 2016). Het grondgebied binnen de bebouwde kom is onderverdeeld in: voetgangersgebied, rest centrum, schil en rest bebouwde kom.


Het Kwadijkerpark ligt in de zone 'rest bebouwde kom'. De parkeernormen van de gemeente Purmerend zijn weergegeven in onderstaande tabel. Het aandeel bezoekers is 0,3 parkeerplaats per woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPKWADIJKERP2021-va01_0014.png"  
Parkeernormen gemeente Purmerend  

Parkeerbehoefte sociale huurwoningen

Binnen de parkeernormen van Purmerend wordt geen onderscheid gemaakt in sociale huur, middenhuur en dure huur. Ook is er geen verschil tussen huur en koop.

Relatief snel is er sprake van een parkeernorm van 1,5 parkeerplaats per woning of hoger. Voor sociale huurwoningen zijn deze normen te hoog, omdat er voor inwoners van deze woningen sprake is van een lager autobezit. Ook wordt geen rekening gehouden met de aanwezigheid van het station Purmerend Overwhere. In het onderzoek wordt onderbouwd waarom voor de sociale huurwoningen uitgegaan kan worden van een lagere parkeernorm. Zie hiervoor in de bijlage. De parkeernormen voor het Kwadijkerpark zijn als volgt:

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPKWADIJKERP2021-va01_0015.png"  
Samenvatting parkeernormen Kwadijkerpark  

Deelauto's 

Voor deelauto’s zijn geen regels of normen opgenomen in het parkeernormenbeleid van Purmerend. Aangesloten wordt bij de richtlijnen uit CROW publicatie 381 ‘Toekomstbestendig parkeren’, waarin gesteld wordt dat iedere deelauto minimaal 4 personenauto’s kan vervangen. De ontwikkelaar introduceert een deelautoconcept, maar legt het volledig aantal parkeerplaatsen aan op grond van de parkeernorm, zonder reductie op de parkeervraag als gevolg van het deelautosysteem.

Parkeerbehoefte

Niet op ieder moment van de week is de parkeerbehoefte even groot. Om die reden is gebruik gemaakt van aanwezigheidspercentages voor bewoners en bezoekers (zie tabel onderstaande tabel). De aanwezigheidspercentages gelden niet voor parkeerplaatsen in eigendom.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPKWADIJKERP2021-va01_0016.png"  
Aanwezigheidspercentages  
4.12.3 Conclusie

In de regels van dit bestemmingsplan is vastgelegd dat de omgevingsvergunning voor het bouwen pas verleend kan worden als er voldaan wordt aan de geldende parkeernormen. Voor sociale huurwoningen is een afwijkende norm vastgelegd van 1,3 voor dit project. Het parkeren is hiermee voldoende geborgd.

4.13 Water

4.13.1 Beleidskader

Nota Waterbeleid 21e eeuw

Op basis van beleid dat voortkomt uit de nota 'Waterbeleid 21e eeuw' is een watertoetsproces ingesteld bij de ruimtelijke planvorming. Het watertoetsproces heeft tot doel om elkaar vroegtijdig te informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van het belang van water en dit in ruimtelijke plannen gestalte te geven. Een watertoetsproces leidt onder andere tot een waterparagraaf in het plan. De diepgang van de watertoets en de inhoud van de waterparagraaf kan verschillen naar de aard van de planvorming. De watertoets moet er voor gaan zorgen dat er bij de inrichting van ons land bewust rekening wordt gehouden met water. De waterbeheerder en initiatiefnemer nemen daarvoor samen de waterhuishoudkundige doelstellingen zichtbaar en evenwichtig mee bij alle ruimtelijke plannen of ingrepen. Naast de in de toelichting genoemde Watertoets is er in de Nota 'Waterbeleid 21e eeuw' (Commissie Tielrooij, 2000) het principe van 'Vasthouden - Bergen - Afvoeren' als ordeningsprincipes geïntroduceerd. Dit is bedoeld om het watersysteem op een duurzame en robuuste manier in te richten, teneinde de burgers een prettige en veilige leefomgeving te bieden.

Nationale Waterplan 2016-2021

In het Nationale Waterplan staan vijf ambities centraal. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven. Deze ambitie wordt vooral ingevuld door onze veiligheidsnormen tegen overstroming te vernieuwen. Het kabinet kiest voor een grotere inzet op verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics). Dit zorgt er voor dat de Nederlandse wateren schoon en gezond zijn en er genoeg zoet water is. Verder wil het kabinet dat Nederland klimaatbestendig en waterrobuust wordt ingericht, dat Nederland een gidsland is en blijft voor watermanagement en -innovaties. Dat is gunstig voor onze economie en ons verdienvermogen. Tot slot wil het kabinet dat Nederlanders waterbewust leven. Deze ambities moeten gezamenlijk ingevuld worden door iedereen die werkt aan de ruimtelijke inrichting van Nederland: alle overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen. Water en ruimtelijke ordening zijn dus steeds meer met elkaar verweven. In het verleden werd water vooral geplooid naar de wensen van inrichters en gebruikers. Steeds vaker verschijnt waterproblematiek in de actualiteit.

De hoogwatersituaties van de afgelopen jaren, maar ook verdrogingsverschijnselen, hebben aangetoond dat water een belangrijk aspect is bij ruimtelijke ordening. Daarom moet men water beter inbedden in ruimtelijke plannen. Ook vraagt klimaatverandering om ruimtelijke aanpassingen. Denk hierbij aan zeespiegelstijging, hogere afvoeren van rivieren en hevige regenbuien en perioden van droogte. Het wateraspect moet men zo vroeg mogelijk betrekken bij ruimtelijke planvorming.

In structuurvisies en bestemmingsplannen staat de wettelijke verplichting om de gevolgen voor water af te wegen via de watertoets. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moeten planners rekening houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Het proces van de watertoets voorziet erin dat rekening wordt gehouden met de eisen zoals die vanuit het waterbeheer worden gesteld. Dit is niet alleen van belang voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem. Het is ook belangrijk om zoveel mogelijk te voorkomen dat er problemen met water ontstaan nadat men heeft gebouwd. Tenslotte moet men in de waterparagraaf van zowel structuurvisies, bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen verantwoorden hoe het plan rekening houdt met: waterkwantiteit, waterkwaliteit, oppervlaktewater, grondwater, afvalwater en de landschappelijke aspecten van water.

Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.

Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

Beleid gemeente Purmerend

Het (hemel)waterbeleid van de gemeente Purmerend is onder meer vastgelegd in het rioleringsplan Purmerend 2018-2023. Om de waterbelangen bij ruimtelijke ontwikkelingen veilig te stellen doorlopen waterschappen en gemeente bij alle ruimtelijke ontwikkelingen de watertoetsprocedure. Hierbij wordt o.a. toegezien op een hydrologisch neutrale inpassing van ontwikkelingen. De resultaten hiervan worden vastgesteld in de waterparagraaf.


De particuliere perceeleigenaar is verantwoordelijk voor de staat van zijn woning en perceel. Dit betekent dat hij zelf verantwoordelijk is voor het op eigen perceel treffen van maatregelen om de waterdichtheid te garanderen en voor de inzameling van stedelijk afvalwater en overtollig hemel- en grondwater. Pas als de perceeleigenaar zich redelijkerwijs niet kan ontdoen van het overtollige water, is er een taak voor de gemeente of hoogheemraadschap. De perceeleigenaar heeft ook een zorgplicht. Dit betekent dat hij geen handelingen mag verrichten waarvan hij kan verwachten dat deze het doelmatige functioneren van (water)voorzieningen belemmeren

4.13.2 Analyse

Er is door Econsultancy een watertoets opgesteld. In deze toelichting worden de belangrijkste conclusies vermeld, voor het gehele onderzoek wordt verwezen naar de bijlagen.

De projectlocatie is gelegen binnen Het Kwadijkerpark te Purmerend. Het Kwadijkerpark wordt in 4 fasen ontwikkeld. Door externe omstandigheden is na de aanleg van fase 1 tussen 2005 en 2017 de verdere ontwikkeling van het gebied gestagneerd. Vanaf 2018 tot heden zijn de tweede en derde fasen in ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPKWADIJKERP2021-va01_0017.png"  
Fasering Kwadijkerpark  

Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan ‘Overwhere Noord 2012’ van de gemeente Purmerend, dat is vastgesteld op 30 juli 2012. Hierin is de ontwikkeling van het woongebied ‘Kwadijkerpark‘ (deels) meegenomen. Ten aanzien van de beoogde ontwikkeling is voor het plangebied in 2008 door Grontmij een watertoets uitgevoerd (Grontmij, 18 juni 2008).


De initiatiefnemer is voornemens om fase 4 te herontwikkelen. Inmiddels zijn de plannen voor het nieuwe woongebied (fase 4) zodanig gewijzigd dat deze niet meer passen binnen het vigerend bestemmingsplan. Als verplicht onderdeel van het ruimtelijk plan of besluit, dient een waterparagraaf opgenomen te worden. De waterparagraaf beschrijft de invloed van het plan op het watersysteem en geeft aan welke eisen het watersysteem aan het besluit of plan oplegt. De waterparagraaf omschrijft daarnaast de waterhuishoudkundige consequenties van het plan.


Om invulling te kunnen geven aan de waterparagraaf en de waterbelangen te waarborgen is voor de planontwikkeling van fase 4 de watertoets opgesteld waarin naar aanleiding van de ontwikkeling de consequenties voor het watersysteem in beeld zijn gebracht.

Het nieuwe woongebied (fase 4) voorziet in de herbestemming van de desbetreffende gronden ten behoeve van de realisatie van maximaal 340 nieuwe woningen. Ten opzichte van de situatie uit 2008 zal ten aanzien van de ontwikkelingen binnen het park het verhard oppervlak toenemen met 41.635 m².

HHNK eist dat de toename van verharding wordt gecompenseerd door de aanleg van extra oppervlaktewater in de vorm van 17% extra water gerekend over de toename in het verhard oppervlak. Ten aanzien van de ontwikkelingen en de toename in het verhard oppervlak dient 7.078 m² extra oppervlaktewater gegraven te worden. Binnen het plangebied hebben reeds diverse aanpassingen aan het watersysteem plaatsgevonden. Hieruit blijkt dat als gevolg van de ontwikkelingen in totaal 3.710 m² water is of nog wordt gedempt. De totale waterbergingsopgave komt daarmee op 10.788 m² water.

Ten aanzien van het duurzaam omgaan met regenwater wordt bij nieuwe ontwikkelingen gestreefd naar een gescheiden stelsel met maximaal afkoppelen. Huishoudelijk afvalwater (DWA, droogweerafvoer) en regenwater (RWA, regenwaterafvoer) worden daarbij gescheiden ingezameld. Alleen de DWA wordt dan afgevoerd naar de rioolwater zuiveringsinstallatie.

In de toekomstige situatie zal het schone hemelwater (zogenaamde hemelwaterafvoer; HWA) dan ook niet op het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) worden aangesloten maar separaat worden verwerkt.

Ten aanzien van de ontwikkeling van de voorgaande fases is ter compensatie van het extra verhard oppervlak reeds extra oppervlaktewater gegraven. Ter compensatie van het extra verhard oppervlak vanuit de ontwikkeling van fase 4 zal het bestaande oppervlaktewater worden vergroot. In totaal wordt voorzien in 10.892 m² (extra) nieuw oppervlaktewater. Dit komt overeen met een overschot van 104 m² (10.892 m² – 10.788 m²).

Met betrekking tot het beheer en onderhoud zijn in het verleden afspraken vastgelegd en zelfs zaken vergund. Het hoogheemraadschap gaat de watergangen varend onderhouden en beheren. Afwijken van varend onderhoud is niet gewenst. Bij de aanleg van het nieuwe oppervlaktewatersysteem wordt rekening gehouden met de afspraken uit het verleden en het vigerende beleid van het hoogheemraadschap.


Voor alle handelingen aan of in de nabijheid van een watergang zoals: dempen, graven, bouwen, onttrekken, lozen etc. is in het kader van de keur een vergunning van het waterschap benodigd en zal in overleg aangevraagd worden.

Ten aanzien van de verweking van het vuilwater wordt uitgegaan van de uitgangspunten uit de watertoets uit 2008. Conform het planontwerp zullen er maximaal 340 woningen worden gerealiseerd. Voor de ontwikkelingen binnen fase 4 betreft dit een aanbod van circa 14,36 m³/uur. De nieuwe DWA afvoer zal net als in de huidige situatie met een gemaal aangesloten moeten worden op de DWA-afvoer langs de Flevostraat. Tijdens de verdere planvorming wordt dit in overleg met de gemeente Purmerend nader besproken.


Op basis van de randvoorwaarden en uitgangspunten is de ontwikkeling in zowel ruimte als tijd waterneutraal uit te voeren. Er worden dan ook vanuit het oogpunt van de waterhuishouding geen belemmering verwacht ten aanzien van de bestemmingswijziging en de uitvoering van het plan.

Overleg

In het kader van dit bestemmingsplan is overleg gepleegd met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). Het HHNK heeft opmerkingen gemaakt over o.a. de hoeveelheid watercompensatie, de breedte van de waterlopen, de doorvaarbaarheid en bereikbaarheid van de waterlopen i.v.m. varend onderhoud. Er heeft overleg plaatsgevonden met het Hoogheemraadschap en het bestemmingsplan is hierop aangepast.

4.13.3 Conclusie

Op basis van de randvoorwaarden en uitgangspunten is de ontwikkeling in zowel ruimte als tijd waterneutraal uit te voeren. Er worden dan ook vanuit het oogpunt van de waterhuishouding geen belemmering verwacht ten aanzien van de bestemmingswijziging en de uitvoering van het plan.

4.14 Milieu-effectrapportage

4.14.1 Beleidskader

Voor bepaalde grootschalige ontwikkelingen op het gebied van woningen, bedrijvigheid en infrastructuur dient op grond van het Besluit milieu-effectrapportage 1994 een milieu-effectrapportage (m.e.r.) opgesteld te worden. Hierin moet worden aangegeven wat de gevolgen zijn van de ontwikkelingen voor het milieu. In het Besluit mer is aangegeven in welke gevallen er onderzoek gedaan moet worden. Afhankelijk van de grootte van het project zijn er drie mogelijkheden:

  • 1. bij een project dat voorkomt in onderdeel C van de bijlage van het Besluit mer en boven de daar genoemde drempelwaarden uitkomt, geldt een directe m.e.r.-plicht. In dat geval dient een m.e.r. opgesteld te worden. Dit geldt ook voor een project die onder de drempelwaarden genoemd in onderdeel C blijft, maar boven de drempelwaarden die in onderdeel D gegeven worden ligt en waarvoor een (kaderstellend) bestemmingsplan opgesteld wordt.
  • 2. indien er geen directe m.e.r.-plicht geldt, kan er wel een vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht gelden. Dit geldt voor projecten die in onderdeel D genoemd worden en niet boven onder de drempelwaarde uitkomen. Hierbij moet worden onderzocht of er sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Er gelden geen vormvereisten, maar wel inhoudelijke vereisten: de criteria uit bijlage III van de Europese richtlijn moeten in acht worden genomen. Als de uitkomst is dat het uitgesloten is dat er belangrijke gevolgen voor het milieu zijn, dan dit moet in de toelichting van het bestemmingsplan worden gemotiveerd. Zijn belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu niet uitgesloten, dan geldt een mer-plicht.
4.14.2 Analyse

De voorgenomen activiteit is niet opgenomen in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en is daarom niet aan te merken als een activiteit waarvoor een directe m.e.r.-plicht bestaat. Het is wel opgenomen in onderdeel D (categorie D.11.2) van bijlage II van het Besluit m.e.r. De activiteit betreft een stedelijk ontwikkelingsproject, maar het valt onder de drempelwaarden die hier genoemd worden.

  Activiteiten   Gevallen   Besluit  
D.11.2   De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.   In gevallen waarin de activiteit betrekking
heeft op:
1: een oppervlakte van 100 hectare of meer,
2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of
meer woningen omvat, of
3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000
m2 of meer.  
De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening --> het
bestemmingsplan  

Dit betekent dat het verplicht is een vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht uit te voeren. De inhoudelijke vereisten voor deze beoordeling staan benoemd in bijlage III van de Europese richtlijn m.e.r. Hierin staat dat de voorgenomen activiteiten aan de volgende drie aspecten moeten worden getoetst:

1. kenmerken van het project;

2. plaats van het project;

3. kenmerken van het potentiële effect.

De initiatiefnemer heeft een aanmeldnotitie m.e.r. opgesteld waarin deze aspecten aan de orde komen. Deze is opgenomen als bijlage. Het bevoegd gezag beslist of er een m.e.r.-plicht geldt.


De conclusie van de m.e.r.-beoordeling is dat het plan geen belangrijke negatieve gevolgen zal hebben voor de kenmerken van het gebied en voor het woon- en leefmilieu in de omgeving. Er worden geen negatieve effecten verwacht vanwege de ligging van het plangebied ten opzichte van gevoelige gebieden. Geconcludeerd wordt dat geen belangrijke nadelige milieugevolgen worden verwacht en dat het opstellen van een m.e.r. niet noodzakelijk wordt geacht.

In de notitie wordt het college van burgemeester en wethouders geadviseerd te besluiten dat er geen m.e.r. behoeft te worden vastgesteld.

4.14.3 Conclusie

Gezien de kenmerken van de potentiële effecten van het voornemen in combinatie met de kenmerken/gevoeligheid van de omgeving waarin deze optreden, is de impact van het plan op het milieu gering te noemen. Het is dus niet noodzakelijk om een m.e.r. op te starten.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

De gemeente mag op basis van de Wet ruimtelijke ordening alleen meewerken aan planontwikkelingen die haalbaar en uitvoerbaar zijn. Ingevolge artikel 3.1.6 Bro dient de toelichting van een bestemmingsplan inzichten te bevatten over de uitvoerbaarheid van een plan.

5.1 Privaatrechtelijke uitvoerbaarheid

De initiatiefnemer is eigenaar van de gronden in het plangebied. Er zijn derhalve geen privaatrechtelijke belemmeringen voor de uitvoering van het plan aanwezig.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

5.2.1 Kostenverhaal

Op grond van afdeling 6.4 van de Wro geldt voor de gemeente de verplichting tot kostenverhaal in de gevallen die zijn aangewezen in het Bro. Het Bro stelt kostenverhaal verplicht in geval er sprake is van een van de volgende bouwplannen:

  • de bouw van één of meer woningen en andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m² bruto-vloeroppervlakte of met één of meer woningen;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits tenminste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m² bruto-vloeroppervlakte bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m² bruto-vloeroppervlakte.


In dit geval worden er woningen gerealiseerd en is er dus sprake van verplicht kostenverhaal. De uitvoering van de ontwikkeling is volledig voor rekening en risico van de initiatiefnemer. Met deze initiatiefnemer heeft de gemeente een anterieure overeenkomst gesloten, zoals bedoeld in artikel 6.12 lid 2 Wro juncto artikel 6.24 Wro. Met die overeenkomst is verzekerd dat alle wettelijk te verhalen kosten die de gemeente maakt, worden verhaald op de initiatiefnemer. Eventuele kosten voor de inrichting en overige voorzieningen zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Op grond daarvan kan de gemeenteraad afzien van het vaststellen van een exploitatieplan, omdat het verhaal van de kosten anderszins is verzekerd.

5.2.2 Haalbaarheid

De ontwikkeling maakt onderdeel uit van het totaalplan voor het Kwadijkerpark. Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 340 woningen. De initiatiefnemer beschikt over voldoende middelen om de beoogde ontwikkeling te kunnen realiseren. De financiële haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.

5.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.3.1 Algemeen

In deze paragraaf wordt ingegaan op het draagvlak dat in de maatschappij en bij andere (overheids-) instanties leeft voor de ontwikkeling. Het moet aannemelijk zijn dat er voldoende draagvlak is, waarbij opgemerkt wordt dat het is niet mogelijk is iedereen tevreden te stemmen. Bij het tegen elkaar afwegen van de diverse belangen kan het altijd mogelijk zijn dat één belang minder gewicht wordt toegekend dan het ander.

5.3.2 Communicatie

De samenwerking die AM en woningcorporatie Rochdale (samen de ontwikkelcombinatie Kwadijkerpark CV) hebben gesloten met de Prinsenstichting en de gemeente Purmerend staat aan de basis van deze gebiedsontwikkeling. Kwadijkerpark wordt in een co-creatie met partijen ontwikkeld. Iedere stap die wordt gezet wordt teruggekoppeld naar de Prinsenstichting en het projectteam van de gemeente Purmerend en op gezette tijden gecommuniceerd naar de buurt. De herontwikkeling is gestart met een uitgebreide marktanalyse die in workshops met Kwadijkerpark CV, gemeente en de Prinsenstichting zijn besproken en in concepten zijn uitgewerkt. Daarin is veel aandacht besteed aan een zorgvuldig participatietraject met alle betrokkenen, zoals de omwonenden en de Prinsenstichting. Iedere partij brengt daarbij eigen kennis en ervaring in. Door goed te luisteren en goed samen te werken groeit het draagvlak voor deze ontwikkeling. Met elkaar zijn de kernwaarden voor de ontwikkeling bepaald en vastgelegd in het DNA voor Kwadijkerpark waar alle partijen mee zijn gaan werken en wat geleid heeft tot een bijzonder plan. Deze plannen zijn gepresenteerd aan de belanghebbenden uit de naastgelegen wijk de Molenkoog en omgeving, de opgehaalde reacties zijn in de planvorming verwerkt. Nu de plannen concreter zijn, zal gestart worden met de placemaking en campagne. Via de website www.kwadijkerpark.nl zal steeds meer zichtbaar worden zowel van het plan als de verschillende stakeholders die bij deze ontwikkeling betrokken zijn.

Communicatie met de omgeving

Hieronder volgt een samenvatting van de communicatie (op welke manier en wanneer) van de initiatiefnemer (Kwadijkerpark CV) met de omgeving.

  • 17 januari 2019, inloop van de Prinsenstichting (circa 30 omwonende) voor een informatieavond over de nieuwbouw Kinderboerderij Prinsenstichting, waarbij AM namens Kwadijkerpark CV ook de vernieuwde uitgangspunten heeft toegelicht.
  • December 2019 is een kerstkaart met kerstgroet die huis aan huis in de Molenkoog is bezorgd en de aankondiging van de inloop over de plannen van het Kwadijkerpark die in januari 2020 bij de Prinsenstichting zal plaatsvinden.
  • 16 januari 2020 presentatie in de nieuwbouw Prinsenstichting aan de regiomanagers Prinsenstichting over de stand van zaken van de planvorming en planning Kwadijkerpark.
  • 22 januari 2020 is een presentatie in de nieuwbouw van Prinsenstichting gegeven aan circa 20 belangstellende uit de buurt, panelen van het plan waar mensen op konden reageren. Belangrijkste punt van discussie is de derde ontsluitingsmogelijkheid met auto's door de Molenkoog.
  • Reacties zijn verwerkt in de plannen, onder andere het verwijderen van de derde ontsluitingsmogelijkheid voor gemotoriseerd verkeer door de Molenkoog.
  • Nieuwsbrieven aan belangstellende en buurtbewoners met de mededeling dat indien zij hun e-mailadres achterlaten zij worden geïnformeerd d.m.v. een nieuwsbrief over de voortgang en de planvorming.


Door Corona is fysiek contact of ontmoeting niet mogelijk, alle informatie wordt digitaal verstrekt.

  • Van juli 2020 tot november 2020 werd bij inschrijving van belangstellende op de website een vragenlijst toegestuurd.
  • De enquête is door 400 mensen ingevuld en een samenvatting van de resultaten op de website gepubliceerd, resultaten zijn verwerkt in de plannen.
  • December 2020 kerstgroet aan de bewoners van de Molenkoog. Huis aan huis bezorgd, met de mededeling dat zij zich via de website kunnen inschrijven voor een webinar die in februari 2021 zal worden georganiseerd.
  • Op de website en via een nieuwsbrief de aankondiging dat 17 februari 2021 een webinar wordt georganiseerd. Als mensen zich inschrijven voor de webinar zal er een link worden toegestuurd.
  • 11 februari 2021 presentatie in een Teams overleg aan de regiomanagers en cliëntenraad van de Prinsenstichting betreffende de planning stand van zaken en veiligheidsmaatregelen tijdens de sloopwerkzaamheden.
  • Extra aankondiging aan de 20 buurtbewoners die een e-mailadres hebben achtergelaten dat zij zich kunnen inschrijven voor een link naar de webinar op 17 februari 2021.
  • Op 17 februari 2021 van 18.45 tot 19.45 uur een live event (webinar) voor de buurt waar het plan en planning zijn gepresenteerd, totaal 4 belangstellende vanuit de buurt (geen vragen of opmerkingen ontvangen).
  • Aansluitend op 17 februari 2021 van 20.15 uur tot 21.15 uur een live event (webinar) voor de belangstellende in Kwadijkerpark, Totaal 70 belangstellende die hebben deelgenomen aan het live event. Vragen die via de chat konden worden gesteld worden gebundeld en in FAQ op de website geplaatst.

5.3.3 Overleg ingevolge artikel 3.1.1 Bro

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat een bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een ruimtelijk plan, daarbij overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Artikel 3.1.6 Bro bepaalt daarnaast dat in de toelichting de uitkomsten van dit overleg worden beschreven.

Het concept van dit bestemmingsplan is voorgelegd aan het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) en de Veiligheidsregio Zaanstreek-Waterland (VrZW). Het HHNK heeft opmerkingen gemaakt over o.a. de hoeveelheid watercompensatie, de breedte van de waterlopen, de doorvaarbaarheid en bereikbaarheid van de waterlopen i.v.m. varend onderhoud. Er heeft overleg plaatsgevonden met het Hoogheemraadschap en het bestemmingsplan is hierop aangepast. De VrZW heeft aangegeven dat het geen aanleiding ziet om opmerkingen te maken op het concept-ontwerpbestemmingsplan.

5.3.4 Inspraak ingevolge Algemene inspraakverordening gemeente Purmerend

De Algemene Inspraakverordening van de gemeente Purmerend bepaalt dat elk bestuursorgaan ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden kan besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid.

Er is besloten voor dit plan geen formele inspraakprocedure te doorlopen omdat er reeds participatie heeft plaatsgevonden in het voortraject. Zie hiervoor paragraaf 5.3.2 Communicatie.

5.3.5 Overleg ingevolge artikel 3.8 Wro

Artikel 3:8 Wro bepaalt dat op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Deze afdeling bevat bepalingen rond de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure.

Het ontwerp van dit bestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen van 9 augustus 2021 tot en met 20 september 2021. De kennisgevingen van de terinzagelegging zijn gepubliceerd in het Gemeenteblad en het Purmerends Nieuwsblad, beide op 5 augustus 2021. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

Dit hoofdstuk bevat de toelichting op de gekozen planvorm, die van een gedetailleerd bestemmingsplan. Tevens geeft het inzicht in de overwegingen die aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen.

6.1 Planvorm

Het onderhavige plan voorziet in een actueel en adequaat juridisch kader voor ontwikkeling en beheer van het plangebied. Het is een plan op basis van artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening, opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).

Gezien het gewenste behoud van de ruimtelijke en functionele structuur en de beperkte mate van ontwikkeling is gekozen voor een gedetailleerde planvorm. Deze planvorm maakt het mogelijk alle aanwezige functies in het plangebied te voorzien van een gedetailleerde bestemmingsregeling waardoor de ruimtelijke kwaliteit in het gebied als zodanig kan worden beheerd en behouden.

Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het direct mogelijk is om met het bijbehorende renvooi (verklaring van de bestemmingen) te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied gegeven zijn. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft omtrent de in acht te nemen horizontale en verticale maten. In de bijbehorende voorschriften zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de gebruiksbepalingen alsmede de eventuele afwijkingsmogelijkheden te vinden.

Voor een goede ruimtelijke ordening is het noodzakelijk dat de in het bestemmingsplan gestelde regels zodanig zijn opgesteld dat deze (goed) te handhaven zijn. Het gemeentebestuur is van oordeel dat de regels in het onderhavige plan voldoen aan deze eis.

6.2 Bestemmingsregeling

Hieronder volgt een beknopte omschrijving van de verschillende bestemmingen binnen het plangebied.

Artikel 3 Groen

De hoofdgroenstructuur binnen het plangebied is als 'Groen' bestemd. Binnen de bestemming Groen is een beperkt aantal gebruiksvormen toegestaan, zoals groen, voet- en fietspaden, water, speelvoorzieningen, en nutsvoorzieningen. (Ontsluitings)wegen, in- en uitritten zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting'. Er mogen binnen deze bestemming in principe slechts bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

Artikel 4 Verkeer - 2

De bestemming Verkeer-2 wordt toegekend aan wegen met een functie voor verblijf en verplaatsing. Binnen deze bestemming zijn tevens bijbehorende voorzieningen zoals groen, water, parkeervoorzieningen, etc. toegestaan. Binnen deze bestemming mogen enkel bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.

Artikel 5 Water

De in het plangebied aanwezige gronden die zijn aangewezen voor water zijn bestemd voor de waterhuishouding, met de daarbij behorende oevers. Dit water mag in principe niet worden gedempt of vergraven. Voor bouwwerken of werkzaamheden langs, in, of op het water dient een watervergunning bij het Hoogheemraadschap aangevraagd te worden. Steigers zijn niet toegestaan omdat er een rietkraag aan de waterrand gerealiseerd wordt en steigers daarom hier niet gewenst zijn.

Artikel 6 Woongebied

Voor het overgrote deel van het plangebied is de bestemming 'Woongebied' opgenomen. Er zijn vrijstaande woningen, vrijstaand geschakelde woningen, twee-aaneengebouwde woningen, aaneengebouwde woningen en gestapelde woningen (uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld') toegestaan.


Het betreft een globale eindbestemming die echter voldoende objectief is begrensd en waarbij de maximale bouwmogelijkheden voldoen aan een goede ruimtelijke ordening: De maximale goot- en bouwhoogte van grondgebonden binnen deze bestemming is opgenomen. Voor gestapelde woningen geldt een afwijkende goot- en bouwhoogte. Het maximum aantal woningen bedraagt niet meer dan 340.

Hoofdgebouwen op bouwpercelen, die grenzen aan de figuur 'gevellijn' of waar de figuur 'gevellijn' is opgenomen, dienen met de voorgevel naar deze gevellijn te worden gericht. Dit om de oriëntatie van de woningen op het park te bewerkstelligen. De gronden/tuinen aan deze zijde (de parkzijde) worden als voortuin aangemerkt. Deze gronden behoren hiermee niet tot het 'achtererfgebied', zoals bedoeld in het Besluit omgevingsrecht, Bijlage II. Het is hier niet mogelijk om vergunningsvrije aan-. uit- en bijgebouwen te realiseren. Dit is wenselijk om een zachte, groene overgang van de privétuinen naar de parken te waarborgen en te behouden. Een doorbreking hiervan met aan-, uit- en/of bijgebouwen zou hieraan een onwenselijke afbreuk doen.

Het Kwadijkerpark beschikt in zijn huidige vorm als voormalig instellingenterrein van de Prinsenstichting, over een groenblauwe parkstructuur met groepen van verschillende soorten volwassen bomen, open plekken en waterstructuren van grote kwaliteit die sturend zijn in de inrichting en de beleving van het park. De woningen zijn in nauwe samenhang met de parkstructuur ontworpen. De zijde van de woning aan de kant van het park is zo ontworpen dat vanuit de leefruimte in de woning en de buitenruimte goed zicht is op het park met een natuurlijke afscherming voor privacy. Om enige privacy te kunnen borgen en de groene uitstraling van het park te kunnen garanderen wordt de overgang van privé naar openbaar afgezoomd met een zachte groene afscheiding van bijvoorbeeld een beukenhaag of andersoortig gewas. De zachte groene overgang aan de parkzijde is aan de parkzijde (openbaar) maximaal 1,80 meter hoog en aan de terraszijde (privé), op de ca. 0,60 tot 0,70 meter hoger gelegen terp, max. 1,20 meter hoog. De verplichting om de groene overgang tussen privé en openbaar te realiseren en in stand te houden is opgenomen als een voorwaardelijke verplichting in voorliggend bestemmingsplan. Tevens wordt dit als een kwalitatieve verplichting met kettingbeding opgenomen in de koopovereenkomst met kopers.

Voor bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn regelingen opgenomen.

Voor de geluidwerende voorzieningen is een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

Voor de grondgebonden woningen die met de achterzijde aan het water gelegen zijn is een regeling opgenomen dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bebouwingsvrij' enkel bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan zijn tot een maximale bouwhoogte van 1,2 meter. De gronden ter plaatse van de aanduiding worden niet gerekend tot het 'erf', zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit omgevingsrecht (Bor), Bijlage II. Vergunningsvrij bouwen is hiermee uitgesloten ter plaatse van deze aanduiding. De reden hiervoor is omdat het aan de waterzijde ruimtelijk niet wenselijk is dat hier opstallen en hoge erfafscheidingen gerealiseerd worden.

Artikel 7 Waarde - Archeologie

Gebieden die op de archeologische verwachtingskaart uit het Erfgoedbeleid Purmerend 2017 zijn aangewezen als gebieden met een middelhoge of hoge archeologische verwachtingswaarde, worden beschermd via de dubbelbestemming 'Waarde- archeologie'.

Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Het doel van deze bepaling is te voorkomen dat grond die al in aanmerking is genomen of betrokken is bij het verlenen van een vergunning niet nog een keer wordt betrokken bij een aanvraag om omgevingsvergunning. Hierdoor wordt voorkomen dat met gebruikmaking van privaatrechtelijke overeenkomsten, de publiekrechtelijke regels worden ondergraven.

Artikel 9 Algemene bouwregels

In dit artikel worden regels gegeven voor bestaande maten en overschrijding bouwgrenzen.

Ondergrondse bouw

De regels die van toepassing zijn op bovengrondse bouw zijn ook van toepassing op ondergrondse bouw. Het onderhavige bestemmingsplan verbindt daar de regel aan dat qua diepte ondergrondse bouw beperkt moet blijven tot ten hoogste één bouwlaag.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksbepaling is opgenomen wat onder verboden gebruik van de gronden wordt verstaan. Bij het bouwen of aanleggen van een nieuwe functie of voorziening moet gezorgd worden voor voldoende parkeerplaatsen. Hiervoor wordt verwezen naar de in mei 2016 vastgestelde Nota Parkeernormen gemeente Purmerend 2016. In afwijking van de Nota Parkeernormen geldt voor sociale huurwoningen een parkeernorm van 1,3. Tevens is er een regeling opgenomen voor een reductie van het aantal parkeerplaatsen bij de inzet van deelauto's.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

Dit artikel geeft een regeling voor het geval dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.

Artikel 13 Overgangsrecht

Dit artikel betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit in werking treedt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit in werking treedt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.