Plan: | Burgemeester D. Kooimanweg 4 t/m 14 - 2022 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0439.BPBDKOOIMANWEG2022-on01 |
Onderhavig bestemmingsplan heeft betrekking op de locatie Burgemeester D. Kooimanweg 4 tot en met 14 in Purmerend. De locatie ligt ten noordoosten van het centrum van Purmerend en maakt onderdeel uit van het Wagenweggebied, zoals opgenomen in de gemeentelijke stedenbouwkundige visie voor dit gebied. Het Wagenweggebied wordt getransformeerd van bedrijventerrein naar een levendige, stadse wijk waar wonen, werken en verblijven samen gaan.
De ontwikkeling heeft betrekking op sloop van de thans aanwezige bedrijfsbebouwing en het realiseren van maximaal 489 woonappartementen en maximaal 1.025 m2 aan commerciële voorzieningen (dienstverlening, lichte horeca en detailhandel) en maatschappelijke voorzieningen.
Het project past niet binnen het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Overwhere-Zuid 2012'. In paragraaf 1.3 wordt hier verder op ingegaan. Het onderhavige bestemmingsplan geeft een planologisch kader - bouw- en gebruiksregels - waarbinnen het project planologisch mogelijk wordt gemaakt.
Het plangebied ligt in het meest zuidelijk deel van de wijk Overwhere-Zuid. Aan de zuidzijde wordt het plangebied begrenst door de Wheredijk die langs De Where loopt. Aan de westzijde ligt de Burgemeester D. Kooimanweg en aan de oostzijde de spoorlijn van het traject Enkhuizen – Zaandam. Aan de noordzijde grenst het plangebied aan het terrein van een winkelcentrum (met o.a. de Albert Heijn XL).
Figuur 1.1: Globale begrenzing van het plangebied (binnen rode lijn). Bron: Google Earth
Binnen het plangebied geldt tot op het moment van inwerkingtreding van het onderhavige bestemmingsplan het bestemmingsplan 'Overwhere-Zuid 2012', vastgesteld op 27 juni 2013.
Het grootste deel van het plangebied heeft de bestemming 'Bedrijf'. Binnen deze bestemming zijn bedrijven toegestaan uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten bedrijventerreinen. Ter plaatse van het huidige tankstation is de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg' opgenomen waarmee het huidige gebruik is toegestaan. Er mag alleen binnen de bouwvlakken worden gebouwd, tot een hoogte van maximaal 8 meter. Het bebouwingspercentage binnen beide bouwvlakken bedraagt maximaal 50%.
Centraal in het plangebied geldt de bestemming Kantoor met de aanduiding 'specifieke vorm van kantoor – showroom'. De gronden zijn primair bestemd voor kantoren waarbij een showroom op de begane grond is toegestaan. Er mag alleen binnen het bouwvlak worden gebouwd, tot een hoogte van maximaal 8 meter. Het bebouwingspercentage binnen het bouwvlak bedraagt maximaal 50%.
Voor een groot deel van het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie - 1'. Voor deze gronden geldt dat bij ingrepen dieper dan 50 cm onder maaiveld met een oppervlakte van meer dan 500 m2 op basis van archeologisch onderzoek moet worden aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
Aan de oostzijde van het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Leiding – Gas – 1' ter bescherming van de aanwezige ondergrondse hogedrukgastransportleiding. Binnen deze dubbelbestemming geldt een belemmeringenstrook van 4 meter aan weerszijden van de hartlijn van de leiding.
Figuur 1.2: Uitsnede vigerend bestemmingsplan. Plangebied binnen rode lijn. Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl
De voorgenomen woningbouw is in strijd met het bestemmingsplan. Om de ontwikkeling planologisch mogelijk te maken is onderhavig bestemmingsplan opgesteld.
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van het project. Hoofdstuk 3 geeft een samenvatting van het relevante actuele beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de relevante randvoorwaarden en omgevingsaspecten behandeld. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid en de inspraak en het overleg. Ten slotte wordt in hoofdstuk 6 een toelichting gegeven op de gekozen planvorm en de gedachten die ten grondslag liggen aan de juridische regeling zoals deze op de verbeelding en in de regels is opgenomen.
Het plangebied maakt deel uit van het Wagenweggebied. Het gebied kent zijn oorsprong als bedrijventerrein aan de rand van de stad en werd ingericht om werkgelegenheid te bieden voor het toenemende Purmerendse inwonersaantal. Tegelijkertijd met de ontwikkeling van de woonwijk Overwhere-Zuid in de jaren zestig, breidde het Wagenweggebied zich verder uit maar er vonden ook veranderingen plaats. Zo maakte in de jaren tachtig diverse bedrijven al plaats voor woningbouw aan het Veilinghof en het Prinsenhof. Ook werden er supermarkten toegestaan, als aanvulling op het winkelaanbod in de binnenstad. Een aantal jaren geleden is op de hoek van de Wagenweg - Burgemeester D. Kooimanweg de eerste fase van de woningbouwontwikkeling 'Het Plateel' gerealiseerd.
Op dit moment is het Wagenweggebied een gebied in overgang van een verouderd bedrijventerrein naar een levendige stadse wijk waar wonen, werken en verblijven samengaan. Door de verscheidenheid aan functies en de onsamenhangende bebouwing oogt het gebied rommelig.
Het plangebied heeft betrekking op de gronden aan de Burgemeester D. Kooimanweg 4 tot en met 14. Deze gronden zijn lange tijd in gebruik geweest ten behoeve van garagebedrijven en een tankstation. De bebouwing is divers en in verouderde staat. Aan de zuidzijde van het plangebied is een voormalige bedrijfswoning aanwezig. Na verhuizing van de garagebedrijven zijn enkele panden ook tijdelijk voor andere functies in gebruik geweest. De bedrijfsbebouwing staat nu leeg, alleen het tankstation is nog in bedrijf.
Figuur 2.1: Aanzicht noordzijde plangebied
Figuur 2.2: Aanzicht zuidzijde plangebied
Het Wagenweggebied en omgeving transformeert de komende jaren steeds meer tot een gemengd woongebied. In de directe omgeving van het plangebied zijn een meerdere hoogbouwplannen in aanbouw en gepland.
Op 1 juni 2017 heeft de gemeenteraad het Ambitiedocument Wagenweggebied vastgesteld. Deze bestaat uit 3 onderdelen: het Ambitiedocument, de Stedenbouwkundige visie Wagenweggebied en de Grondbeleidsstrategie Wagenweggebied. Dit drieluik vervangt het in 2006 vastgestelde Stedenbouwkundig Programma van Eisen (SPvE) voor het Wagenweggebied. Het ambitiedocument vormt het rechtstreekse beleidskader voor het bouwplan waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft. In aanvulling hierop is voor het onderhavige plangebied op 16 oktober 2018 een raadsbesluit genomen dat een verruiming van het aantal bouwlagen mogelijk maakt ten opzichte van het maximum van 12 lagen dat is opgenomen in het Ambitiedocument. De achtergrond en inhoud van het ambitiedocument komen verder aan de orde in paragraaf 3.4.3
In de stedenbouwkundige visie voor het Wagenweggebied maakt het plangebied tezamen met het naastgelegen winkelcentrum (met o.a. de Albert Heijn XL) onderdeel uit van het Oostelijk plandeel. Het betreft een zichtlocatie welke goed bereikbaar is, zowel met de auto als met het openbaar vervoer. In de stedenbouwkundige visie wordt ingezet op een aangenaam, levendig en dynamisch gebied met een multifunctioneel grondgebruik, dubbelgebruik met groene daken en een hoge bebouwingsdichtheid.
De bebouwing vormt een begeleidende wand met pandsgewijze bebouwing langs de Burgemeester D. Kooimanweg. Ter plaatse van de aansluiting met de Wagenweg is een plein gesitueerd wat een verblijfsgebied vormt en tevens via een poort toegang geeft tot de straat langs het spoor en twee parkeergarages. De parkeergarages bevatten alle parkeerplaatsen voor bewoners en mensen die werken in de overige functies. Ook een deel van het bezoekersparkeren is inpandig opgelost. Hierdoor blijft er op straat ruimte over voor een kwalitatief hoogwaardige openbare ruimte zonder al te veel geparkeerde auto's. Beide garages bestaan uit twee lagen op maaiveld met daarop een daktuin. De daktuinen zijn groene geluidsluwe buitenruimten ten behoeve van de bewoners. Door openingen in de gebouwmassa zijn de daktuinen op meerdere plaatsen zichtbaar vanaf de straat. Aan de buitenzijde van de garages zijn voorzieningen en woningen voorzien, waarmee een levendige plint ontstaat met herkenbare entrees, stadswoningen en commerciële en/of maatschappelijke ruimten. Doordat de begane grond verdieping extra hoogte heeft, zijn de ruimten in de plint geschikt voor het huisvesten van verschillende functies. Dit maakt het project ook gemakkelijk herindeelbaar en toekomstbestendig.
Het project zet in op stedelijke verdichting en heeft een divers woonprogramma verdeeld over 8 bouwdelen. Doordat het complex niet alleen in architectuur maar ook in ontsluiting is opgedeeld, heeft het gebouw een vriendelijke schaal voor bewoners. Elk deel heeft een eigen entree en ontsluiting inclusief gemeenschappelijke fietsenstalling. Bewoners parkeren hun fiets in de gemeenschappelijke fietsenstalling en hebben een berging in de woning.
Het programma bestaat uit maximaal 489 woonappartementen in de categorieën sociale huur, sociale koop, middeldure huur en vrije sector koop. Van het totaal aantal woningen bedraagt minimaal 30% sociale huurwoningen. In de begane grondlaag en mogelijk de eerste verdieping van het gebouw wordt voorzien in commerciële voorzieningen (dienstverlening, lichte horeca en/of detailhandel) en maatschappelijke voorzieningen. Het maximum oppervlak aan voorzieningen bedraagt 1.025 m2 brutovloeroppervlak.
De hoogbouw bestaat uit drie torens van maximaal 56 meter, 60 meter en 48 meter hoog (van noord naar zuid), gesitueerd langs het spoor. De overige bebouwing heeft een maximale bouwhoogte van 30 meter. De torens vormen met de hoogbouw van Brantjesoever (bouwhoogte maximaal 34 meter) een mooie reeks richting het historische centrum van Purmerend. Vanaf de Burgemeester D. Kooimanweg wordt de hoogbouw anders beleefd dan gezien vanaf de spoorlijn. Hier ervaart men de stedelijke laag met haar pandsgewijze architectuur en is alleen het bovenste deel van de torens zichtbaar doordat de hoogbouw terug ligt. Voor de ontwikkeling is een hoogbouweffectrapportage opgesteld (zie bijlage 1 Hoogbouweffectrapportage). In deze rapportage wordt ingegaan op de effecten van de beoogde ontwikkeling met betrekking tot het windklimaat, de verkeerssituatie, bezonning en zichtlijnen.
De laagste toren staat aan de Where en markeert een entree naar het Wagenweggebied. Vanaf de kruising Purmersteenweg en Burgemeester D. Kooimanweg is dit de toren die opvalt. Doordat het volume aan beide zijden aftrapt en doordat de gevel verspringt reageert de toren op de schaal van de bebouwing in de omgeving en ontstaat en een herkenbaar silhouet.
De hoogste toren is gesitueerd aan het pleintje, op de as van de Wagenweg. Deze toren vormt met haar poort een entreegebouw naar de straat langs het spoor. Net als bij de laagste toren neemt het volume naar boven toe in omvang af. Hierdoor heeft ook dit gebouw een eigen herkenbaar uiterlijk en oogt de toren slank en verticaal.
De meest noordelijke toren zal straks fungeren als een belangrijk hoogteaccent in de stad. Het bouwdeel vormt samen met het naastgelegen pand een stedelijke wand naar het grote open parkeerterrein voor het winkelcentrum. Daarboven vertrapt het volume tot een slanke verticale toren met eigen karakteristiek silhouet.
De drie torens die qua architectuur familie van elkaar zijn, maar elk een eigen massa hebben, zullen samen bepalend zijn voor het silhouet van de stad Purmerend. Vanuit allerlei locaties in en rondom de stad ontstaan zichtlijnen op dit project en zullen de torens fungeren als landmark aan de rand van de binnenstad. Ze versterken de identiteit van de plek en markeren de as met grootschalige bebouwing langs de spoorlijn aan de noordkant van de stedelijke rug.
Figuur 2.2: Situatietekening (Vlug P Stedebouw en Landschapsarchitectuur)
Figuur 2.3: Indicatieve impressie (Just Architects)
Met de transformatie van de locatie ontstaat tevens de kans om de kruising van de Burgemeester D. Kooimanweg met de Wagenweg te verbeteren ten behoeve van een betere verkeersdoorstroming. Via deze kruising zal het project worden ontsloten. Daarnaast komt er een nieuw tweerichtingsverkeer fietspad aan de oostkant van de Burgemeester D. Kooimanweg. De bouwmassa volgt de contouren van dit fietspad. Ook is er in het nieuwe profiel van de weg ruimte opgenomen voor meer bomen. Door de herproflering van de Kooijmanweg krijgen de fietsers en voetgangers veel meer ruimte, ontstaat een veilige situatie bij het oversteken en wordt de doorstroming bevordert.
Het kader voor een bestemmingsplan wordt gevormd door diverse nationale, provinciale, regionale, en (deel)gemeentelijke nota's. Dit beleid stelt planologische en bestuurlijke beleidskaders (randvoorwaarden) aan de ruimtelijke (on)mogelijkheden voor het plangebied waarmee rekening moet worden gehouden. In dit hoofdstuk wordt voor het plangebied het relevante algemene beleid beknopt samengevat.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI), vastgesteld op 11 september 2020, is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. De NOVI maakt bij het maken van keuzes gebruik van drie afwegingsprincipes:
In dit bestemmingsplan zijn geen strijdigheden met de uitgangspunten uit de NOVI opgenomen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid zoals dat in de Nationale Omgevingsvisie is vastgelegd. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Voor onderhavige ontwikkeling hebben deze regels geen gevolgen.
Op 1 juli 2017 is het besluit tot wijziging van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening in werking getreden. Het betreft een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking (duurzaamheidsladder).
De laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De behoefte aan deze stedelijke ontwikkeling moet dan worden aangetoond. De behoefte is het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, looptijd bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit). De uitkomst van de beoordeling van de behoefte moet in de plantoelichting worden vermeld.
Als stedelijke ontwikkeling wordt bedoeld: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' In het Bro is geen ondergrens voor een minimale omvang vastgelegd van wat een stedelijke ontwikkeling is. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724) dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor overige stedelijke functies wordt gesteld dat 'in beginsel' geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m² bedraagt.
Uitgangspunt is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte en het tegengaan van overprogrammering en de negatieve ruimtelijke gevolgen van leegstand. In het geval in het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, bevat de toelichting een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. De motivering van de behoefte aan die ontwikkeling dient in het licht te worden geplaatst van een goede ruimtelijke ordening en dient zich te richten op het motiveren van de behoefte aan die ontwikkeling met het oog op het tegengaan van ongewenste leegstand en het stimuleren van zorgvuldig ruimtegebruik. De behoefte wordt onderbouwd en afgewogen op het niveau van het verzorgingsgebied van de ontwikkeling. Dit betekent dat de aard en omvang van de ontwikkeling bepalend zijn voor de reikwijdte van de beschrijving van en het overleg over de behoefte, waarvan de resultaten ook zijn opgenomen in de beschrijving.
De provincie Noord-Holland wil vraag en aanbod op de woningmarkt zo goed mogelijk laten aansluiten. Daartoe hebben de gemeenten op verzoek van de provincie actieprogramma's wonen opgesteld voor de zes regio's binnen de provincie. De gemeente Purmerend is opgenomen in het Woonakkoord Zaanstreek Waterland 2021-2025. De voorziene woningen passen binnen zowel de kwantitatieve als kwalitatieve woningbehoefte die het woonakkoord voor deze regio aantoont. Met kwantitatieve woningbehoefte wordt het aantal woningen bedoeld, met kwalitatieve woningbehoefte wordt het woonmilieu en de typen woningen bedoeld. In het woonakkoord is beschreven dat er binnen de gehele regio bovenop de al bestaande harde plancapaciteit voor woningen nog behoefte is aan plancapaciteit in alle prijssegmenten binnen de koop- en huursector. Er is behoefte aan elk type woning en woonmilieu. Eén van de speerpunten van het woonakkoord is bovendien om nieuwe plekken voor woningbouw voornamelijk te realiseren in binnenstedelijk gebied. Ook passen de voorziene woningen in de Woonvisie en de Structuurvisie van de gemeente Purmerend. In de Woonvisie wordt benadrukt dat onder andere de vraag van kleine huishoudens in de toekomst zal toenemen en dat met de nieuwbouw van meer appartementen beoogd wordt te voorzien in de diversiteit van de vraag naar woningen.
Planspecifiek
Het initiatief voorziet in een kwantitatieve behoefte binnen het verzorgingsgebied. De verwachting is dat het aantal inwoners en huishoudens in de gemeente Purmerend en de regio Zaanstreek-Waterland de komende jaren verder groeit. Dit betekent dat ook de behoefte aan woningen sterk zal toenemen. Bovendien heeft de regio zichzelf de ambitie gesteld om ook te accommoderen in de regionale woningvraag vanuit de MRA. Voor zowel de gemeente Purmerend als de regio Zaanstreek-Waterland is er sprake van een aanzienlijke woningbouwbehoefte tot 2030: +2.650 woningen in de gemeente Purmerend en +13.500 woningen in de regio. Op dit moment is er onvoldoende harde plancapaciteit om in deze behoefte te voorzien.
Het planinitiatief voorziet ook in een kwalitatieve behoefte, omdat het initiatief bijdraagt aan het versterken van de variatie in de woonvoorraad en woonmilieus door verschillende type woningen te realiseren in diverse prijsklassen. Dit is een ambitie op gemeentelijk en regionaal niveau. Binnen de onderhavige ontwikkelinge worden woningen gerealiseerd in de categorieën sociale huur, sociale koop, middeldure huur en vrije sector koop. Van het totaal aantal woningen bedraagt minimaal 30% sociale huurwoningen.
De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied en voldoet aan de voorwaarden van de ladder voor duurzame verstedelijking.
Op 19 november 2018 hebben de Provinciale Staten van Noord-Holland de Omgevingsvisie NH2050 vastgesteld. Hierin staat de visie op de fysieke leefomgeving beschreven. De Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Noord-Holland 2040, het Provinciaal Verkeers- en Vervoerplan, het Provinciaal Milieubeleidsplan 2015-2018 en de Agenda Groen. De leidende hoofdambitie in de Omgevingsvisie NH2050 is de balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is een voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Tegelijkertijd is duurzame economische ontwikkeling een voorwaarde voor het kunnen investeren in een prettige leefomgeving. De provincie wil dat de kwalitatieve en kwantitatieve vraag en aanbod van werk- en woonlocaties met elkaar in overeenstemming zijn en streeft naar behoud en versterking van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en cultuurhistorie.
De ontwikkeling van maximaal 489 woningen met commerciële en maatschappelijke voorzieningen binnen bestaand stedelijk gebied is in lijn met de Omgevingsvisie Noord-Holland 2050.
Het beleid van de Omgevingsvisie Noord-Holland 2050 is, voor zover het een bindende werking moet hebben, neergelegd in de Omgevingsverordening NH2020 zoals vastgesteld op 22 oktober 2020. Voor de onderhavige ontwikkeling is artikel 6.3 relevant. In dit artikel is bepaald dat een bestemmingsplan uitsluitend kan voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. Het plan is regionaal afgestemd door middel van het regionaal woonakkoord. Het onderhavige bestemmingsplan is in lijn met de regels zoals deze zijn opgenomen in de provinciale Omgevingsverordening NH2020.
In april 2020 is de Woonagenda provincie Noord-Holland 2020-2025 vastgesteld. Doelstelling
van de woonagenda is dat de provincie Noord-Holland wil zorgen voor voldoende betaalbare,
duurzame en toekomstbestendige woningen voor alle doelgroepen. De speerpunten van het
provinciale woonbeleid zijn een woning voor iedereen, productie op peil: aanjagen woningbouwproductie, gezond, duurzaam en toekomstbestendig wonen in een aantrekkelijke provincie en
een kwalitatief, betaalbaar en divers woningaanbod. Deze speerpunten zijn vertaald in de regionale Woonakkoorden.
Met het plan wordt een bijdrage geleverd aan de woningbouwproductie en een betaalbaar en divers woningaanbod. In paragraaf 3.3.2 is nader ingegaan op het regionaal Woonakkoord.
In december 2007 is het Ontwikkelingsbeeld Noordvleugel 2040 van de Metropoolregio Amsterdam vastgesteld. De ambitie die voor deze regio wordt gesteld is om de regio uit te laten groeien tot een metropool die vooral gekenmerkt wordt door diversiteit en menging (economisch, sociaal, cultureel, landschappelijk, ecologisch en qua woon, werken vrijetijdsmilieus) en die duurzaam is (in de zin van klimaatbestendigheid en verbeterde luchtkwaliteit).
Als woningbouwopgave voor de regio Noordvleugel wordt gesteld dat in de periode 2010-2030 minstens 150.000 woningen moeten worden toegevoegd aan de woningvoorraad. Hiervan moeten 25.000 woningen in Haarlemmermeer en de Bollenstreek worden gebouwd, in Amsterdam 50.000 en in Almere 60.000. De overige 15.000 woningen moeten op bescheiden schaal in uitbreidingsgebieden van Purmerend en Weesp/Muiden en binnenstedelijk in Zaanstad, IJmond, Haarlem en Amstelveen worden gerealiseerd. Purmerend ligt binnen de stadsregio Amsterdam en draagt bij aan de ambitie van de Metropool. In de visie wordt uiteengezet dat de nieuwbouw in Purmerend mede gericht is op de opvang van woningzoekenden in Amsterdam.
Purmerend maakt onderdeel uit van Metropoolregio Amsterdam (MRA). Dit is een samenwerkingsverband van de provincies Noord-Holland en Flevoland, 32 gemeenten en de Vervoerregio Amsterdam. De MRA behoort tot de Europese top vijf van economisch sterke regio's. De rode draad van de samenwerking is het behouden en versterken van die internationale concurrentiepositie. De door de partners geformuleerde hoofdopgaven zijn (thematisch) neergelegd in de 'Gebiedsagenda 2013' en richten zich m.n. op het optimaliseren van het fysieke vestigingsklimaat (economie), het tijdig voorzien in kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwbehoefte in 2040 (verstedelijking) en het op orde brengen en houden van een goed functionerend mobiliteitsnetwerk (bereikbaarheid). De agenda levert een 'voorraadkamer' op voor de besluitvorming over programma's en projecten in het Bestuurlijk Overleg Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (BO-MIRT). De agenda richt zich voornamelijk op het verbeteren van de infrastructuur en het milieu. De agenda verzet zich niet tegen het realiseren van woningbouw. De agenda bevestigt bovendien dat er binnen de regio Waterland, waar Purmerend onder valt, een aanzienlijk aantal nieuwe woningen dient te worden gerealiseerd. De te realiseren woningen passen dan ook goed in het beleid van de MRA.
De MRA heeft een eigen langere termijnvisie in de vorm van het Ontwikkelingsbeeld 2040 uit 2007. De MRA wil een internationaal concurrerende regio zijn met compacte steden in een voor recreanten aantrekkelijk landschap en met een infrastructureel netwerk dat de kernen met elkaar, het landschap en de rest van de wereld verbindt. De regio zet in op woningbouw, de creatieve industrie, de maakindustrie en de circulaire economie, wil een omslag naar duurzame energiebronnen en koestert grote bedrijven als het Havenbedrijf Amsterdam. In 2014 verscheen een overzicht van accentverschuivingen ten opzichte van dit Ontwikkelingsbeeld: Doorbouwen op het fundament. Op basis van nieuwe trends en inzichten focust de MRA o.a. op meer stedelijke verdichting, intensivering van de transformatieopgave, beter benutten van OV-knooppunten en – naast bescherming – een betere benutting van het landschap.
Om dit te bereiken is voor de korte termijn een Ruimtelijk-economische Actie-Agenda 2016-2020 opgesteld, met een doorkijk naar de komende tien jaar.
Woonakkoord Zaanstreek Waterland 2021-2025
Op 29 juni 2021 zijn de colleges van de acht gemeenten in Zaanstreek-Waterland (Beemster, Edam-Volendam, Landsmeer, Oostzaan, Purmerend, Waterland, Wormerland en Zaanstad) en de provincie Noord-Holland het Woonakkoord 2021-2025 met elkaar aangegaan. Het bestuursakkoord bestaat uit doelen voor de komende vijf jaar en concrete acties, rondom vier thema's: nieuwbouw, betaalbare voorraad, wonen en zorg en duurzaamheid, klimaatadaptatie en circulair bouwen. Om deze ambitie te realiseren heeft de regio een plancapaciteit voor ongeveer 16.700 woningen t/m 2024 en bijna 14.000 woningen voor de periode 2025 t/m 2029. Deze woningen bouwen de gemeenten in verschillende woonmilieus, prijsklassen en woningtypen. Om het landschap en de natuurwaarden in de regio te sparen, bouwen de gemeenten zoveel mogelijk binnen de stadscentra en dorpskernen en door bestaande gebouwen om te vormen tot woningen. De regiogemeenten willen de toenemende vraag naar woningen gebruiken om de kwaliteit van de steden en vitaliteit van de kernen te verhogen.De nieuwbouw wordt zoveel mogelijk geclusterd rondom bestaande of toekomstige OV-knooppunten. In Purmerend is dit het stationsgebied. Ook gaan de provincie en gemeenten samen een visie op het versterken van de kernen in het landelijk gebied opstellen.
De gemeenten Edam-Volendam, Landsmeer, Oostzaan, Purmerend, Waterland, Wormerland en Zaanstad hebben de regionale detailhandelsvisie Zaanstreek-Waterland vastgesteld. In deze visie zijn de belangrijkste speerpunten voor de detailhandel geformuleerd waar de regio zich de komende 5 jaar op gaat focussen.
De ambitie van Zaanstreek-Waterland is om een regio te zijn waar inwoners en bezoekers alle dagelijkse en niet-dagelijkse boodschappen kunnen kopen. De focus ligt op een compleet en fijnmazig winkelaanbod, het versterken van de centrumgebieden Purmerend en Zaanstad, en de regio nog meer op de kaart zetten als leverancier van lokale producten.
Een compleet en fijnmazig winkelaanbod betekent dat de regio ook inzet op een goed niveau van voorzieningen binnen de grote kernen en de kleinere (dorps)kernen. Daarnaast staat het versterken van de twee centrumgebieden Zaandam en Purmerend op de agenda. Beide centrumgebieden verschillen in sfeer, zijn als zodanig geen concurrenten van elkaar maar vullen elkaar aan. Ook moet iedere inwoner op relatief kleine afstand een compleet voorzieningenaanbod kunnen vinden. Dit vraagt vanuit de regio om aandacht te blijven schenken aan de kwaliteit van winkelgebieden in de kleine kernen. Dit is ook van belang voor de maatschappelijke ontmoetingsfunctie die de winkelgebieden hier hebben. Er wordt ingezet op het zoveel mogelijk clusteren en versterken van detailhandel in de winkelgebieden.
Dit bestemmingsplan maakt maximaal 1.025 m2 aan kleinschalige detailhandelsvoorziening of andere voorzieningen mogelijk. In de regels is vastgelegd dat het bruto vloeroppervlak per winkel niet meer mag bedragen 375 m2. Het plan is passend binnen het regionaal detailhandelsbeleid.
In de Structuurvisie Purmerend 2005-2020, vastgesteld op 2 maart 2006, heeft de gemeenteraad van Purmerend een toetsingskader neergelegd voor gewenste en bestaande ontwikkelingen binnen de gemeente. In de structuurvisie worden vier ambities verwoord die leidend dienen te zijn bij de ontwikkeling van de stad Purmerend tot 2020.
In 2013 is de strategische plankaart, behorende bij de structuurvisie Purmerend 2005 - 2020, als eerste stap in het proces om te komen tot en vooruitlopend op een integrale herziening, aangepast aan de actuele stand van zaken. Het betreft een beleidsneutrale actualisering, waarbij op de plankaart de wijzigingen zijn verwerkt, die in de achterliggende periode (sinds 2006) doorgevoerd zijn in of op grond van het gemeentelijk beleid. Deze kaart gaat vergezeld van een toelichting daarop.
Afbeelding 3.1: uitsnede kaart structuurvisie (Wagenweggebied incl. plangebied binnen rode cirkel)
Op de Strategische plankaart van de structuurvisie is de locatie (nummer 14) aangeduid als 'Stedelijke voorzieningen cluster', 'Nieuw cluster'. In de toelichting op de geactualiseerde kaart is het volgende opgenomen:
'Voor cluster 14 is de ontwikkelingsrichting vastgelegd in het Stedenbouwkundig Programma van Eisen (SPvE) uit 2006 met verdere transformatie naar woonbebouwing, onderverdeeld in drie gebieden. Aanvullend daarop is recent als tweede ontwikkelingsrichting vastgesteld, dat het gebied mogelijk ruimte kan bieden aan 'nieuwvestiging' voor perifere detailhandel in lijn met het 'beleid voor perifere detailhandel Purmerend'. Ten aanzien van deelgebied 1 gaat de voorkeur vooral uit naar woningbouw in aansluiting op het Plateel, waarbij een combinatie van woningbouw met in de plint perifere detailhandel een optie is. De transformatie van dit cluster is vooral een particuliere ontwikkeling, die door de markt moet worden opgepakt.
De voorgenomen ontwikkeling van het plangebied heeft betrekking op woningbouw en is passend binnen de in de Structuurvisie Purmerend opgenomen uitgangspunten voor transformatie. Momenteel werkt de gemeente Purmerend aan een herziening van de Structuurvisie Purmerend, welke, in het kader van de in voorbereiding zijnde Omgevingswet, als Omgevingsvisie wordt opgesteld.
Het stuk 'Ruimte voor Purmerend (omgevingsagenda voor Purmerend richting 2040) is een dynamische agenda die naast politiek-bestuurlijke focus vooral duidelijkheid biedt over de ambities van de gemeente Purmerend. Purmerend wordt hierin neergezet als compacte woonstad met sterke OV-verbindingen naar de hoofdstad maar ook uitstekende fietsverbindingen naar de omgeving en buitengebied. Een stad waarin de wijken een zelfvoorzienend karakter hebben op het gebied van voorzieningen.
Aan bovenstaande beschrijving kunnen troeven en waardevolle aspecten worden toegevoegd waaruit ambities voortvloeien. De nabijheid van Amsterdam, het voorzieningenaanbod, het OV-netwerk en de betaalbare woningvoorraad zijn bekende troeven. Waardevolle aspecten zijn het dorpse karakter, de tevredenheidsstabiliteit en het brede scala en diversiteit van voorzieningen, omgeving en activiteiten. De ambities die hieruit zijn geformuleerd (samengevat):
Aan bovenstaande beschrijving kunnen troeven en waardevolle aspecten worden toegevoegd waaruit ambities voortvloeien. De nabijheid van Amsterdam, het voorzieninpgave dient plaats te vinden in het bestaande stedelijke gebied.
Regionale functie van 'de zorg' waarborgen. De compacte en consequente wijkstructuur van Purmerend leent zich al goed voor dagelijkse voorzieningen en zorg (ziekenhuis, EHBO, verpleeghuis, opvang o.m.), voldoende aangepaste huisvesting is ook aanwezig. De ambitie is om deze regionale functie met het oog op de toekomst (vraag naar zorg) te behouden en versterken.
Versterking van de toeristische sector door Purmerend als pleisterplaats en verblijfsstad op de kaart te zetten voor iedereen die Laag Holland bezoekt.
Om vorm te geven aan de groei van Purmerend worden scenario's bekeken. Gelet op de ladder voor duurzame verstedelijking ligt intensivering van (vastgoed in) de bestaande stad als eerste mogelijkheid voor de hand en vervolgens wordt het verstedelijken van de randen nader als mogelijkheid bezien.
Met de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied vindt woningbouw in combinatie met voorzieningen plaats binnen het bestaand stedelijk gebied van Purmerend. Er wordt hiermee voldaan aan de agenda Ruimte voor Purmerend.
Op 1 juni 2017 heeft de gemeenteraad het Ambitiedocument Wagenweggebied vastgesteld. Deze bestaat uit 3 onderdelen: het Ambitiedocument, de Stedenbouwkundige visie Wagenweggebied en de Grondbeleidsstrategie Wagenweggebied. Dit drieluik vervangt het in 2006 vastgestelde SPvE voor het Wagenweggebied.
De gemeente wil met het ambitiedocument de kwaliteit en samenhang waarborgen bij nieuwe ontwikkelingen maar bovenal enthousiasmeren en vanuit een verbindende, regisserende rol, de betrokken partijen uitnodigen om de transformatie naar een nieuwe stadswijk samen vorm te geven. Samen met de stakeholders, bestaande uit de bewoners, ondernemers en grondeigenaren, is een ontwerp gemaakt waarin alle belangen, zoveel mogelijk, zijn meegenomen.
De nieuwe stedenbouwkundige opzet van het Wagenweggebied is gebaseerd op de bestaande hoofdstructuren en de eigendomssituaties. De plekken die ontstaan zijn de bouwvelden waarbinnen de ontwikkelingen plaatsvinden. De exacte invullingen van deze bouwvelden zijn nog niet bekend, wel de ligging en mogelijkheden die ze hebben. Aan de hand van kansen wordt per deelgebied aangegeven welke mogelijkheden en waarden een bouwveld heeft waarmee een initiatiefnemer aan de slag kan.
De ambitie is hoog om het gebied te ontwikkelen tot een gebied waar gewoond wordt in een stedelijke setting in combinatie met functies zonder dat die elkaar in de weg zitten. Het moet een buurt worden waar het prettig wonen en verblijven is, met nieuwe woonvormen, waar wonen en werken samengaan, duurzaam, energiebewust, klimaat- en toekomstbestendig en met een schaal die recht doet aan deze locatie.
Volgens de gebiedsindeling in het Ambitiedocument is het plangebied gelegen in het oostelijke plandeel. De ambitie is om in dit deel een hoogwaarde woon- en werkomgeving te creëren, passend bij de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten van het plandeel. Een plek waar ruimte is voor bedrijven in combinatie met woningen, gebouwd in een hoge dichtheid met diverse voorzieningen van hoge kwaliteit op loopafstand.
Afbeelding 3.2: Zonering plandelen uit Ambitiedocument Wagenweggebied
De ligging nabij het historisch centrum en de goede bereikbaarheid met zowel de auto als het openbaar vervoer zijn goede kaders voor het bieden van een hoogwaardige woon- en leefomgeving. Kijkend naar de omgeving en de ambitie voor het behouden van bedrijvigheid met intensief en multifunctioneel grondgebruik, ligt het realiseren van een hoge woningdichtheid voor de hand. Het oostelijk plandeel vormt daarmee een ideale woonomgeving voor doelgroepen die gelijkvloers wonen en de nabijheid van voorzieningen prefereren boven het hebben van een eigen, grondgebonden buitenruimte. Hierbij wordt met name gedacht aan (jonge) starters en senioren.
Afbeelding 3.3: Uitsnede uit Ambitiedocument Wagenweggebied
In aanvulling op het Ambitiedocument is voor het onderhavige plangebied op 16 oktober 2018 een raadsbesluit genomen dat een verruiming van het aantal bouwlagen mogelijk maakt ten opzichte van het maxium van 12 lagen dat is opgenomen in het Ambitiedocument. Doel hiervan is om meer woningen te kunnen realiseren in het aandeel sociale huur en doorstroomwoningen. Het bouwplan voldoet geheel aan de in het Ambititedocument en het aanvullend raadsbesluit geschetste kaders.
Het beeldkwaliteitplan Wagenweggebied wordt bij de beoordeling van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het Wagenweggebied als toetsingsinstrument gebruikt. In het beeldkwaliteitplan valt het plangebied in de gebiedsindeling 'Oostelijke plandeel'. Voor dit plandeel geldt de ambitie 'Stevig en stoer' op grond waarvan het volgende is geformuleerd: "Het creëren van een hoogwaardige woon- en werkomgeving, passend bij de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten van het plandeel. Een plek waar ruimte is voor bedrijven in combinatie met woningen, gebouwd in een hoge dichtheid met diverse voorzieningen van hoge kwaliteit op loopafstand. Het oostelijk deel wordt omgeven door infrastructuur en om die reden is de bebouwing hier grootschaliger, robuuster en steviger dan in de andere plandelen en is er ruimte voor grotere functies. Het gebied biedt ruimte voor dubbel grondgebruik in een hoge dichtheid. De bebouwing is groot van omvang, maar niet massaal van uiterlijk."
Voor het plangebied is bepaald dat de bebouwing mag bestaan uit minimaal 3 en maximaal 12 lagen. In afwijking hiervan is op 16 oktober 2018 een raadsbesluit genomen dat een verruiming van het aantal bouwlagen mogelijk maakt. Doel hiervan is om meer woningen te kunnen realiseren in het aandeel sociale huur en doorstroomwoningen.
Er zijn drie markante plekken aangewezen waar hoogteaccenten komen. In het beeldkwaliteitplan zijn verder specifieke uitgangspunten opgenomen voor de beeldkwaliteit van de bebouwing, het binnenterrein en de openbare ruimte.
De voorgenomen ontwikkeling is passend binnen het kader dat in het beeldkwaliteitplan is opgenomen voor het plangebied.
Op 28 september 2017 heeft de gemeenteraad van Purmerend de 'Hoogbouwvisie Purmerend' vastgesteld. In het kader van de 'Agenda Purmerend 2040' zal de focus de komende jaren vooral liggen op intensiveren in de bestaande stad. Ook het Rijk en de Provincie hebben in hun beleid aangegeven dat de noodzaak voor intensiveren in de stad urgent is. Eén van de middelen om te intensiveren in de stad is hoogbouw. Vanuit de markt komen steeds meer hoogbouwinitiatieven. Enerzijds om te voldoen aan de gewenste ontwikkeling in verschillende gebieden, maar anderzijds ook om voldoende programma te realiseren om aan de woonvraag te voldoen en de herontwikkeling te kunnen bekostigen.
Het doel van de hoogbouwvisie is het leveren van toetsingskaders voor hoogbouwinitiatieven op het schaalniveau van de stad en de plek. Bij het schaalniveau van de stad gaat het daarbij vooral om waar en hoe hoogbouw een bijdrage kan leveren aan de morfologie en ontwikkeling van Purmerend. Op het schaalniveau van de plek gaat het om inpassing van het gebouw in de omgeving. Hier spelen aspecten als bezonning en wind een rol, maar ook hoe hoogbouw kan bijdragen aan meer en beter gebruik van de publieke ruimte. De visie biedt een helder kader aan bewoners, beslissers, ontwikkelaars en de medewerkers van de gemeente en geeft duidelijkheid over de keuzes die mogelijk zijn. Enerzijds helpt het de verschillende initiatieven binnen een afgewogen kader te toetsen, anderzijds geeft het invulling aan de verschillende ambities en doelstellingen die de stad heeft gesteld voor de toekomst.
In de Hoogbouwvisie wordt gesproken over de zogenaamde 'stedelijke rug', een belangrijke as waarlangs sprake is van veel dynamiek. Hier liggen kansen voor intensivering en een eigen hoogbouwmilieu te ontwikkelen. De Visiekaart (afbeelding 3.4) geeft schematisch de ligging van de as weer, als stedelijke rug van Purmerend, met daarbij de voorkeursgebieden voor hoogbouw. De locatie van het plangebied aan de Burgemeester D. Kooimanweg ligt in de grijs gearceerde zone, het "intensiveringsgebied stedelijke rug - voorkeurslocatie hoogbouw", nabij het centrum, treinstation en aan de stedelijke rug.
Afbeelding 3.4: Visiekaart voorkeursgebieden hoogbouw (bron: Hoogbouwvisie Purmerend)
Om hoogbouwinitiatieven te beoordelen zijn vuistregels opgesteld. Van de initiatiefnemer van hoogbouw wordt verwacht dat de vuistregels worden meegenomen en afgewogen in een door de initiatiefnemer op te stellen hoogbouweffectrapportage. Deze is verplicht bij een hoogte van meer dan 25 meter (8 lagen). De hoogbouweffectrapportage helpt al in een vroeg stadium bij de beslissing of een hoogbouwinitiatief op die plek, met die hoogte en in die vorm wel of niet wenselijk is. In paragraaf 2.2 is beschreven hoe de hoogbouw zich verhoudt tot de omgeving. In paragraaf 4.13 en 4.14 is ingegaan op de effecten met betrekking tot schaduwwerking en windhinder.
In de Woonvisie Purmerend 2017-2022 heeft de gemeente haar visie tot 2022 op het gebied van wonen geformuleerd. De gemeente wil een prettige woonstad blijven, de vraag naar woningen van inwoners goed kunnen blijven bedienen en een bijdrage leveren aan de regionale woningbouwopgave. Veel aandacht gaat uit naar de positie van huishoudens die zichzelf niet of moeilijk kunnen redden op de woningmarkt. In een achttal speerpunten heeft Purmerend deze ambitie verder uitgewerkt, waaronder ook de ambitie om tot 2040 10.000 extra woningen te bouwen. Dit om tevens de kwaliteit van de stad te versterken door vergroting van de differentiatie van het aanbod en van verschillende woonmilieu's en de woningvoorraad meer passend te maken voor de toekomstige bevolkingssamenstelling.
Uit de gemeentelijke woonvisie blijkt dat er wordt gestreefd naar kwaliteit voor kwantiteit. Hierbij geldt dat er meer differentiatie gerealiseerd moet worden. De onderhavige ontwikkeling geeft hier invulling aan. Daarnaast is het woningbouwplan passend binnen de gestelde woningbouwopgave en opgenomen in de gemeentelijke woningbouwprogrammering.
In het collegeprogramma 2018-2022 ('Samenwerken aan de stad') heeft het college het voornemen uitgesproken om voor nieuwe woningbouwinitiatieven de zogenaamde 30-30-40 regel te hanteren. Dit houdt in dat voor nieuwbouwprojecten vanaf vier woningen minimaal 30% sociale huur moet zijn, 30% doorstroomwoningen (middeldure huur en betaalbare koop). De resterende 40% is vrije keuze. Deze ambitie is verder in detail uitgewerkt in het document Nota kaders en instrumenten woningbouwprogrammering: spelregels 30-30-40.
De gemeente beoogt in de periode tot 2040 10.000 woningen te bouwen en per locatie in te zetten op de 30-30-40-regel. In de gemeente Purmerend is voelbaar dat de woningnood hoog is. De wachtlijsten voor sociale huur zijn veel te lang en er is de te weinig aanbod in het middeldure huur segment en ook de betaalbare koopwoningen zijn er te weinig. Voorliggend plan sluit aan bij de ambitie om 10.000 woningen te bouwen tot 2040. Daarnaast wordt een directe bijdrage geleverd aan het aanbod sociale huurappartementen. In de anterieure overeenkomst is vastgelegd dat minimaal 30% van de te realiseren woningen uit sociale huurwoningen bestaan en dat deze voor minimaal 25 jaar als sociale huurwoningen zullen worden verhuurd. Dit is tevens vastgelegd in de regels van dit bestemmingsplan. In de anterieure overeenkomst is tevens vastgelegd dat 30% van de te realiseren woningen uit betaalbare huur- of koopwoningen zal bestaan met een instandhoudingstermijn van minimaal 15 jaar.
Het Klimaatakkoord van 28 juni 2019 vormt de basis voor het gemeentelijk duurzaamheidsbeleid zoals verwoord in de Duurzaamheidsagenda 2020-2023. De volgende thema's staan centraal:
1. Duurzaamheid in de gebouwde omgeving:
2. Duurzame bedrijven:
3. Duurzame mobiliteit:
4. Duurzame energie:
5. Duurzame stad en regio:
6. Duurzame gemeente:
In paragraaf 4.16 is aaangegeven welke duurzaamheidsmaatregelen worden toegepast in het project.
Op 17 december 2020 heeft de gemeenteraad van Purmerend het Klimaatadaptatieplan Zaanstreek Waterland en Purmerend 2021-2024 vastgesteld. Hierin wordt beschreven hoe de regio en de gemeente Purmerend zich voorbereiden op een veranderend klimaat. Het bevat de uitgangspunten en maatregelen die nodig zijn om de schadelijke effecten van hevige neerslag, extreme hitte, langdurige droogte en zeespiegelstijging zoveel mogelijk te beperken.
In lijn met het landelijke Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie is het klimaatadaptatieplan gebaseerd op de klimaatscenario's van het KNMI voor 2050. De ambitie is om in 2050 een klimaatbestendig en waterrobuuste gemeente te zijn. In regionaal verband zijn leidende principes geformuleerd en doorvertaald naar vier uitgangspunten voor een klimaatadaptieve gemeente, zoals meer groen en meer ruimte voor water in de stad, klimaatadaptief maatwerk en gedeelde verantwoordelijkheid. De gemeente kiest bijvoorbeeld voor meer bomen, meer ruimte voor tijdelijke wateropvang, het hanteren van het MRA basisveiligheidsniveau klimaatbestendige nieuwbouw (aanvulling bouwbesluit, bijlage I) en het stimuleren van vergroening onder particulieren. Aan het lokale plan is een uitvoeringsagenda met maatregelen, projecten en onderzoeken verbonden.
In het ontwerp worden maatregelen toegepast voor het vertraagd afvoeren van hemelwater. Uitgangspunt is toepassing van waterpasserende verharding en/of infiltratiekratten. Afhankelijk van de uitvoering kunnen de daktuinen hier ook een reducerende bijdrage aan leveren.
De nota Groenkoers, visie en beleid op hoofdlijnen voor het groen van Purmerend (2014) geeft de richting aan die de gemeente opgaat met het gemeentelijke groen in zijn totaliteit.
De essentie ervan is dat ingezet wordt op de verbetering van de kwaliteit van de beplanting om ook op lange termijn over een duurzame groenbasis te beschikken tegen acceptabele kosten.
De Groenkoers schetst het belang van het groen voor de stad als integraal onderdeel van de openbare buitenruimte. Groen is mede bepalend voor de identiteit, het imago, de kwaliteit en de leefbaarheid van de stad.
De parkeerdekken worden ingericht als verblijfsgebied voor de bewoners (daktuinen). Het krijgt een invulling met groen, paden, zitgedeeltes en mogelijk speeltoestellen. Het centrale plein nabij de entree komt krijgt deels een groene invulling. De ontwikkeling is passend binnen de nota Groenkoers.
In de Visie leefbare stad 2040 is aangegeven dat Purmerend een leefbare stad is en moet dat blijven bij de totstandkoming van de ambitie voor de bouw van 10.000 woningen. De visie gaat over hoe de fysieke
inrichting van de stad hieraan bijdraagt. Onderdeel van de visie zijn een aantal concrete plannen: het bomenplan, parkenplan, klimaatadaptatieplan en een plan voor natuurinclusief bouwen.
Met de onderhavige onwikkeling wordt het uitgangspunt van natuurinclusief en klimaatadaptief bouwen gehanteerd. Natuurinclusief bouwen betekent dat een bouwwerk en zijn directe omgeving bijdraagt aan de lokale biodiversiteit en natuur. Dit komt in het plan onder andere tot uiting in de collectieve daktuinen op de parkeerdekken. Tevens zal overtollig regenwater zoveel mogelijk vertraagd worden afgevoerd.
De Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving Purmerend 2016-2019 is op 22 december 2015 door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. Deze nota beschrijft de bestuurlijke uitgangspunten en beleidskeuzes over de regelgeving op het gebied van het omgevingsrecht, APV en bijzondere wetten. Op basis van deze uitgangspunten, beleidskeuzes en een uitgevoerde omgevingsanalyse zijn prioriteiten en operationele doelstellingen voor de vergunningverlening, toezicht en handhaving geformuleerd. In de nota wordt ook beschreven op welke wijze de gemeente Purmerend ervoor zorgdraagt dat wet- en regelgeving wordt nageleefd.
De gemeente Purmerend wil een veilige, schone en gezonde woon-, werk- en leefomgeving voor haar burgers en bedrijven. Dat wil de gemeente bereiken door de duurzaamheid, veiligheid en leefbaarheid te vergroten en te waarborgen. Belangrijke waarden hierbij zijn 'schoon, heel, gezond en veilig'. Een servicegerichte, professionele dienstverlening op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving levert hieraan een belangrijke bijdrage. In het collegewerkprogramma 2014-2018 is aangegeven dat de gemeente Purmerend "van buiten naar binnen" werkt. In de aanpak van problemen krijgen de eigen verantwoordelijkheid en betrokkenheid van burgers en bedrijven een belangrijke rol. De gemeente Purmerend zet sterk in op wijkgerichte of gebiedsgerichte handhaving en gaat in gesprek met burgers en bedrijven. Er wordt gehandhaafd met gezond verstand en er wordt niet alleen gekeken naar wat niet mag maar ook naar wat mogelijk is.
Om een veilige, schone en gezonde woon-, werk- en leefomgeving te realiseren zijn de volgende keuzes gemaakt:
ln de Visie op mobiliteit staat de vraag centraal hoe de gemeente Purmerend wil omgaan met het mobiliteitsvraagstuk dat zich aandient in aanloop naar Purmerend 2040. Concreet bespreekt de visie aan de hand van de drie stappen van de verstedelijkingsagenda de mobiliteitsopgave van Purmerend voor 2040. Hierbij is rekening gehouden met de huidige situatie en de (technologische) ontwikkelingen op het vlak van mobiliteit. Mede doordat de technologie binnen mobiliteit zich razendsnel ontwikkelt, is de Visie niet een statisch maar dynamisch document. De Visie zal dan ook regelmatig richting 2040 worden bijgesteld.
De Visie op Mobiliteit 2040 is in 2018 vastgesteld en uitgewerkt in het Verkeersplan Purmerend 2040. Het Verkeersplan bevat een pakket aan maatregelen om de parkeerdruk in de binnenstad te reguleren en de doorstroming te reguleren. De voorgestelde parkeermaatregelen zijn geclusterd rond drie pijlers:
Om de binnenstad autoluw te maken en het doorgaand verkeer te ontmoedigen de route door de binnenstad te nemen, zijn er globaal vier knoppen waar aan gedraaid kan worden. Zo kunnen maatregelen getroffen worden die betrekking hebben op de:
Bovenstaand pakket is met behulp van een verkeersmodel doorgerekend. Daaruit blijkt dat het beoogde effect - een autoluwe binnenstad - alleen haalbaar is bij een combinatie van de vier maatregelen.
Het parkeerbeleid van Purmerend is gericht op een gastvrije ontvangst van bezoekers en faciliteren van het parkeren door bewoners. De gastvrije ontvangst van bezoekers wordt onder andere bereikt doordat de binnenstad autoluw is. Bezoekers parkeren in de goed ontsloten parkeergarages en op de plekken voor betaald parkeren op straat. Het gebied rondom de binnenstad is of wordt gereguleerd. Dit om te voorkomen dat bezoekers aan de binnenstad 'vrij' parkeren in de wijken rondom het centrum.
Parkeerregulering in Purmerend is geregeld in de Parkeerverordeining Purmerend 2020 en het daarbij behorende Uitvoeringsbesluit Parkeerverordening Purmerend 2020/1. De verordening regelt onder meer het aanwijzen van de gebieden en plaatsen waar en de tijden waarop met een vergunning op belanghebbendenplaatsen geparkeerd kan worden.
Op basis van de Parkeerverordening en het uitvoeringsbesluit is per 1 september 2019 parkeerregulering ingevoerd in het Wagenweggebied waarin de projectlocatie is gelegen. Het plangebied maakt vooralsnog geen onderdeel uit van dit gebied, maar het besluit hierover zal op korte termijn genomen worden.
Dit bestemmingsplan bevat een of meerdere bouwplannen zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Bro. Voor deze bouwplan(nen) geldt een uit hoofde van de afdeling 'grondexploitatie' van de Wet ruimtelijke ordening (voortaan: Grondexploitatiewet) plicht tot kostenverhaal. Deze plicht houdt in dat de aan bouwplannen gerelateerde kosten van de grondexploitatie verzekerd moeten worden alvorens het bestemmingsplan wordt vastgesteld. Samen met de Grondexploitatiewet geeft specifiek gemeentelijk beleid invulling aan het kostenverhaalbeleid in Purmerend. Het specifieke beleid is neergelegd in de Nota gebiedsoverstijgende kosten Purmerend (GKP) en in 'ad hoc' aanvullingsbesluiten voor een aantal ontwikkelingslocaties. Voor het onderhavige plan is het aanvullingsbesluit voor het Wagenweggebied van toepasing. Uit het GKP vloeit voort dat onder de te verhalen kosten ook een bijdrage wordt meegenomen voor de kosten van gebiedsoverstijgende infrastructuur en voorzieningen (bovenwijkse voorzieningen, bovenplanse verevening/kosten en bijdragen aan ruimtelijke ontwikkelingen).
Opname van nieuwe ontwikkelingen in dit bestemmingsplan is om deze redenen pas mogelijk als het blijkt dat de kosten van de grondexploitatie verzekerd zijn. Kosten kunnen worden verzekerd wanneer de gemeente deze kosten in haar begroting opneemt, wanneer de gemeente een exploitatieplan vaststelt, of wanneer de gemeente en de particuliere grondexploitant die het bouwplan gaat realiseren een anterieure overeenkomst sluiten. De voorkeur van de gemeente gaat uit naar het verzekeren van de kosten via een anterieure overeenkomst. In hoofdstuk 5 zal concreet worden ingegaan op de vraag hoe de kosten van de grondexploitatie gerelateerd aan de in dit bestemmingsplan opgenomen bouwplan(nen) verzekerd zijn.
De voorgenomen ontwikkeling van maximaal 489 woningen met maximaal 1.025 m2 aanvullende functies op deze locatie is in lijn met het Rijks- provinciaal-, regionaal-, en gemeentelijk beleid.
Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Als gevolg van het verdrag van Valletta, dat in 1992 onder andere door Nederland is ondertekend, heeft archeologie een prominente plaats gekregen in de ruimtelijke ordening. Iedere gemeente is verplicht aandacht te besteden aan de archeologie op haar grondgebied en dit te verwerken in bestemmingsplannen en andere ruimtelijke instrumenten.
De gemeente Purmerend heeft een eigen archeologisch beleid opgesteld (archeologische beleids- en advieskaart) en daar een archeologische verwachtingskaart bij vervaardigd. Een archeologische verwachtingskaart is "een voorspellingskaart waarop verwachtingen met betrekking tot de situering van (nog) onbekende archeologische vindplaatsen zijn vertaald in termen van vlakken en zones". Op de kaart worden zones aangegeven met verschillende verwachtingen: hoge, middelhoge of lage verwachting. De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het opstellen van een beleidsadvieskaart, die vervolgens kan worden gebruikt voor de toetsing van ruimtelijke plannen op de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Het bestemmingsplan vormt het belangrijkste instrument voor de archeologische monumentenzorg. Voor gemeenten kunnen de door deskundigen opgestelde archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaarten als leidraad worden gebuikt voor zowel de planologische bescherming van archeologische waarden in het bestemmingsplan als voor het vaststellen van het benodigde archeologisch onderzoek dat bij voorbereiding van ruimtelijke plannen moet plaatsvinden.
Volgens de Archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart geldt voor het grootste deel van het plangebied een middelhoge verwachting. Bij bodemingrepen dieper dan 50 cm beneden maaiveld in een plangebied groter dan 500 m² dient archeologisch vooronderzoek te worden uitgevoerd.
Afbeelding 4.1: Uitsnede uit kaart van het gemeentelijk archeologisch verwachtingsmodel (plangebied binnen rode lijn)
Omdat de verstoringsnorm van 500 m² wordt overschreden is archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 2 Archeologisch onderzoek). De geplande bodemverstorende graafwerkzaamheden vormen een bedreiging voor mogelijk aanwezige archeologische resten in het plangebied. Het doel van dit archeologisch bureauonderzoek is om vast te stellen wat de kans is op de aanwezigheid van archeologische waarden. Aan de hand van beschikbare fysisch-geografische, archeologische en historisch-geografische informatie is een archeologisch verwachtingsmodel opgesteld van het gebied.
Uit het bureauonderzoek is gebleken dat het pleistocene landschap in het begin van het Holoceen is weggeërodeerd waardoor het plangebied tot het neolithicum in een getijdengebied lag. Door de vorming van strandwallen verplaatste de kustlijn naar het westen. De zee kon minder invloed uitoefenen op het gebied achter de strandwallen en duinen, waardoor een groot veengebied, bestaande uit het Hollandveen Laagpakket, kon ontstaan. Pas in de middeleeuwen begon de mens dit veen te ontginnen waardoor meer leefruimte en landbouwgrond vrij kwam. De veenontginningen creëerden echter weer nieuwe
problemen met het water, waardoor grote binnenmeren, zoals de Beemster en de Purmer, ontstonden. Deze binnenmeren werden in 17e eeuw weer drooggemaakt.
Het plangebied ligt buiten de middeleeuwse stadskern. Uit het bureauonderzoek blijkt dat er geen aanwijzingen zijn voor bewoning uit de middeleeuwen tot nieuwe tijd. De kans op oudere archeologische waarden is verwaarloosbaar. Op historische kaarten is geen bebouwing te zien. De huidige bebouwing
in de jaren zestig gerealiseerd. De kans is groot dat de bodem bij deze werkzaamheden al in sterke mate is aangetast. De verwachting voor intacte archeologische resten wordt daarom als laag ingeschat. Geadviseerd wordt om geen nader archeologisch vervolgonderzoek te doen voor het plangebied aan de Burgemeester D. Kooimanweg 4-14 en het plangebied vrij te geven voor de geplande sloopwerkzaamheden en nieuwbouw.
Op basis van de bovenstaande resultaten is de verwachting voor archeologische resten in het plangebied voor alle archeologische perioden laag.
Met betrekking tot het aspect archeologie zijn er geen belemmeringen voor de ontwikkeling van het plangebied.
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat in de toelichting van een bestemmingsplan onder meer moet worden ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan. Een onderzoek naar de bodemgesteldheid maakt hiervan deel uit. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. In de bestaande stad is dit niet in alle gevallen mogelijk in verband met de aanwezigheid van eventuele historische verontreinigingen. Teneinde maatschappelijke en/of ruimtelijke ontwikkelingen niet onnodig te frustreren als gevolg van de aanwezigheid van bodemverontreiniging, is het mogelijk om onder voorwaarden bestemmingen op een verontreinigde bodem te realiseren.
Door middel van een verkennend bodemonderzoek (zie bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek Burgemeester D. Kooimanweg 4-10 en bijlage 4 Verkennend bodemonderzoek Burgemeester D. Kooimanweg 10C en 14) is inzicht verkregen in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van een deel van de onderzoekslocatie. Hieronder zijn de resultaten weergegeven.
Verkennend bodemonderzoek
Ter plaatse van Burgemeester D. Kooimanweg 4-6 is zeer plaatselijk een matig tot sterke verontreiniging in de diepere ondergrond aangetroffen met de metalen koper, lood en zink. De omvang van de zeer plaatselijk aangetroffen bodemverontreiniging is in het verkennend onderzoek niet vastgesteld maar wel kan worden geconcludeerd dat deze zeer waarschijnlijk te relateren is aan de aangetroffen bodemvreemde bijmenging ter plaatse. Om beter inzicht te verkrijgen in de daadwerkelijke omvang van deze verontreiniging en of deze een belemmering vormt voor de toekomstige herontwikkeling zal de daadwerkelijke omvang bepaald moeten worden middels een aanvullend danwel nader onderzoek. In de overige geanalyseerde bodemlagen op de deellocatie en in het grondwater is ten hoogste een lichte verontreiniging aangetroffen.
Ter plaatse van Burgemeester D. Kooimanweg 10A-10B is een matige tot sterke verontreiniging met de zware metalen koper, lood en zink aangetroffen op het oostelijk terreindeel. Ondanks dat in de diepere zintuiglijk ‘schone’ ondergrond ter plaatse geen noemenswaardige verontreiniging wordt aangetroffen zal aanvullend danwel nader onderzoek meer inzicht moeten verschaffen in deze naar verwachting heterogene verontreiniging.
Naast bovengenoemde verontreiniging is ter plaatse van een ondergrondse tank een sterke verontreiniging met minerale olie aangetroffen in de zandige bovengrond. In de onderliggende bodemlaag (klei en veen) is zintuiglijk geen verontreiniging waargenomen en het grondwater ter plaatse is niet danwel niet noemenswaardig verontreinigd met brandstofcomponenten. Of de betreffende tank is gesaneerd (gevuld met zand of met ecopearl) of dat er sprake is van een nieuwe ondergrondse brandstoftank is op basis van de beschikbare informatie niet vast te stellen. Om meer inzicht te verkrijgen in de daadwerkelijke omvang van de aangetroffen verontreiniging met minerale olie wordt aanbevolen om een aanvullend danwel nader onderzoek te laten uitvoeren.
Uit de resultaten van het bodemonderzoek op de locatie Burgemeester D. Kooimanweg 10C en 14 volgt dat in de grond en het grondwater licht tot sterkverhoogde gehalten aan met name minerale olie en/of PAK zijn gemeten. Daarnaast zijn in de grond verontreinigingen met PCB, zware metalen en/of vluchtige aromaten aangetoond.
Aanvullend bodemonderzoek
Op basis van de resultaten van de verkennende bodemonderzoeken is aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd voor de locaties Burgemeester D. Kooimanweg 4 - 10C (zie Bijlage 5
Aanvullend bodemonderzoek Burgemeester D. Kooimanweg 4-10C) en Burgemeester D. Kooimanweg 14 (zie Bijlage 6 Aanvullend bodemonderzoek Burgemeester D. Kooimanweg 14). Voor de locatie Burgemeester D. Kooimanweg 4-10C geldt dat op een vijftal locaties sprake is van een noemenswaardige verontreiniging van de grond waarmee bij de voorgenomen herontwikkeling rekening gehouden dient te worden. Voorafgaand aan de herontwikkeling dienen op ondergenoemde locaties
sanerende maatregelen genomen te worden. Ondanks dat het bedrijventerrein reeds vanaf eind jaren ’60 aanwezig is, kan op basis van de beschikbare informatie niet éénduidig worden vastgesteld of de aangetroffen verontreinigingen van historische aard zijn (ontstaan voor 1987) en of eventuele saneringswerkzaamheden beperkt kunnen blijven tot een zogenoemd ‘geval van ernstige bodemverontreiniging’ (>25 m3 sterk verontreinigde grond). De saneringslocaties op de diverse percelen langs de Burg. D. Kooimanweg 4-10 kunnen als volgt kort worden samengevat:
Voor de locatie Burgemeester D. Kooimanweg 14 geldt dat ter plaatse van het overgrote deel van de onderzoekslocatie sprake is van een zogenoemde ‘ophooglaag’ waarmee bij de voorgenomen herontwikkeling rekening gehouden dient te worden. De ophooglaag, met een totale geschatte omvang van 3.190 m3, bestaat uit zandige bodemlagen met veelal een matige tot uiterste bodemvreemde
bijmenging tot lagen volledig bestaande uit bodemvreemde bijmenging. In de betreffende ophooglaag zijn sterk verhoogde gehalten aan met name metalen, PAK en PCB aangetroffen. Tevens is ter plaatse van het onbebouwde deel in de ophooglaag sprake van asbest in een concentratie van 159 mg/kg ds. Ter plaatse van het bebouwde deel heeft geen asbestonderzoek plaats kunnen vinden maar is in de ophooglaag wel plaatselijk asbesthoudend plaatmateriaal aangetroffen. Bovendien is plaatselijk in de kleiige ondergrond sprake van een sterke verontreiniging met minerale olie en PCB. Op basis van de beschikbare informatie wordt de verontreiniging geschat op 50 tot 250 m3. Er dienen sanerende maatregelen te worden getroffen.
Voorafgaand aan de sanerende maatregelen dient een zogenaamde BUS-melding (Besluit Uniforme Saneringen) ter beoordeling aan het bevoegde gezag te worden voorgelegd. Dit maakt echter geen onderdeel uit van de bestemmingsplanprocedure.
Na sanering is de bodem geschikt voor de nieuwe functie. In de grondexploitatie van het plan is rekening gehouden met de kosten voor eventuele sanering, waardoor de financiële uitvoerbaarheid niet in het geding is.
In de toelichting van ruimtelijke plannen moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Het doel hiervan is om cultuurhistorische belangen meer te laten meewegen in de ruimtelijke ordening. Hiertoe is op 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waarbij dit voorschrift in artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a is opgenomen.
De in de grond aanwezige waarden komen in paragraaf 4.1 (Archeologie) aan bod, de overige cultuurhistorische aspecten worden in deze paragraaf besproken.
Op 2 november 2017 heeft de gemeenteraad het Erfgoedbeleid Purmerend 2017 vastgesteld. Dit beleid richt zich op het behoud van het Purmerendse erfgoed. Het spreekt de visie uit dat het erfgoed belangrijk is voor de stad. De gemeente heeft vier ambities met betrekking tot het erfgoed:
Bij dit beleid is een Cultuurhistorische Waardenkaart opgesteld, waar al het erfgoed van Purmerend op is afgebeeld.
De Cultuurhistorische Waardenkaart toont dat in de nabijheid van het plangebied twee wegen, een spoorweg en een waterloop zijn aangemerkt als cultuurhistorische waarden.
De Nieuwe Gouw is een waterloop ten noorden van De Where die al op de oudste gedetailleerde topografische kaarten zoals die uit 1680 voorkomt. De watergang heeft een grote rol gespeeld in de stedenbouwkundige opzet van de nieuwbouwwijk Overwhere-Zuid in de jaren '50 tot '60 van de twintigste eeuw. De Burgemeester D. Kooimanweg volgt de loop van de watergang.
Ook ter plaatse van de Wagenweg was een watergang aanwezig. Op kaarten uit de 17e eeuw is reeds een waterloop te zien ten noordoosten van de stad Purmerend op de plaats waar nu de Wagenweg loopt. De waterloop is nu gedempt, maar de lijn in het landschap is in de Wagenweg bewaard gebleven. Vanwege zijn structurerende werking is deze lijn aangemerkt als cultuurhistorisch waardevol.
De Spoorlijn Zaandam - Enkhuizen is aangelegd in de jaren '80 van de 19e eeuw, als aftakking van de in 1860 aangelegde Staatslijn K (Amsterdam-Den Helder). De spoorlijn is pas sinds 1974 elektrisch berijdbaar.
De nog aanwezige waterloop heeft betrekking op De Where. De Where is een natuurlijke waterloop waarlangs Purmerend rond 1200 na Chr. is ontstaan.
Ten oosten van het plangebied en het spoor is aan de Wheredijk 3 een cultuurhistorische waardevolle stolpboerderij aanwezig.
Afbeelding 4.2: uitsnede uit gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart (plangebied binnen rode lijn)
Het project heeft geen invloed op de ligging van de wegen, spoorweg en de waterloop. Het betreft structuurelementen waar de op te richten bebouwing zich naar voegt. De stolpboerderij bevindt zich aan de overzijde van de spoordijk, op circa 75 meter van de te realiseren bebouwing en ligt verscholen. De cultuurhistorische waarde van de stolp wordt met de onderhavige ontwikkeling niet aangetast.
De ontwikkeling heeft geen negatieve effecten op de rond het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden.
In het kader van ruimtelijke procedures conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient het aspect externe veiligheid in acht te worden genomen. Het gaat hierbij om risico's ten aanzien van het vervoer, de opslag en het bewerken van gevaarlijke stoffen. De risico's met betrekking tot gevaarlijke stoffen worden geduid in het zogenaamde Plaatsgebonden risico (PR) en het Groepsrisico (GR). Het groepsrisico dient in veelal de meeste ruimtelijke procedures verantwoord te worden. De verantwoording is erop gericht om een weloverwogen besluit te nemen over het van het groepsrisico. Het uiteindelijke besluit is aan het bevoegd bezag.
Er kan onderscheid worden gemaakt tussen:
De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven. Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). Voor LPG-tankstations geldt voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen tevens de circulaire effectafstanden externe veiligheid lpg-tankstations.
Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen waterwegen is het wettelijk kader vastgelegd het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling Basisnet.
De normen voor ondergrondse buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb).
Het plangebied is getoetst op het aspect externe veiligheid. Hierbij is gebruik gemaakt van de gegevens op de Risicokaart.
Risicovolle activiteiten binnen inrichtingen
De locatie ligt niet in een risicocontour van een risicovolle inrichting of transportroute van gevaarlijke stoffen. Het LPG-tankstation aan de Wagenweg 7 is per 1 januari 2020 niet meer in bedrijf en wordt door middel van een herziening van het bestemmingsplan Overwhere-Zuid 2012 ook planologisch niet meer toegestaan.
Transport van gevaarlijke stoffen over (spoor)wegen
Het plangebied bevindt zich binnen 200 meter van de spoorweg. Over de betreffende spoorvakken vindt echter geen bulktransport plaats van gevaarlijke stoffen. Het plangebied is gelegen op 1,4 km afstand van de Rijksweg A7 en op 2 km afstand van de provincialeweg N244. Het plangebied is gelegen buiten het invloedsgebied van rijkswegen en provinciale wegen die zijn vrijgesteld voor het transport van gevaarlijke stoffen in bulk. De normen in het Bevt vormt geen belemmering voor de ontwikkelingen in het plangebied.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
In de directe nabijheid van het plangebied zijn twee aardgastransportleidingen aanwezig. Het betreft de buisleidingen W-570-01 en W-570-23. Omdat het plangebied is gelegen binnen de 100%
letaliteitcontour van deze leidingen is onderzoek uitgevoerd om de hoogte van het groepsrisico te kunnen bepalen voor de bestaande en de nieuwe situatie (zie bijlage 7 Onderzoek externe veiligheid
- groepsrisicoberekening buisleidingen).
De beide buisleidingen beschikken niet over een PR=10-6-contour. De normen voor het plaatsgebonden risico in het Bevb vormen geen belemmering voor de ontwikkeling in het plangebied.
Voor de beide buisleidingen moet op grond van het Bevb en het Revb een belemmeringenstrook van 4 meter worden gehanteerd. De belemmeringenstrook van buisleiding W-570-23 loopt net buiten het plangebied. De belemmeringenstrook van buisleiding W-570-01 ligt deels in het plangebied. De nieuwbouw ligt buiten deze belemmeringenstrook. Gezien het bovenstaande vormt de aanwezigheid van de belemmeringenstrook in het plangebied geen belemmering voor de ontwikkeling in het plangebied. De ligging van de buisleiding in het plangebied is wel een aandachtspunt tijdens de bouwwerkzaamheden. Afstemming met de Gasunie is vereist om schade aan de buisleiding te voorkomen tijdens graafwerkzaamheden nabij de buisleiding.
Uit het onderzoek volgt dat de ontwikkeling van de personendichtheid in het plangebied een significant verhogend effect heeft op de hoogte van het groepsrisico (meer dan 10% toename). Er is uitgegaan van 489 woningen en 1.025 m2 bedrijven/voorzieningen. Dit bestemmingsplan maakt maximaal 1.025 m2 bedrijven/voorzieningen mogelijk. Dit is niet van invloed op de onderzoeksresultaten. In de bestaande en nieuwe situatie bedraagt het groepsrisico voor buisleiding W-570-01 meer dan 0,1 maal de
oriëntatiewaarde. Voor buisleiding W-570-23 blijft het groepsrisico onder de 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Op grond van het Bevb is een volledige verantwoording van het groepsrisico vereist. Bij een verantwoording van het groepsrisico worden de volgende aspecten beschouwd:
De verantwoording van het groepsrisico waarin bovenstaande aspecten beschouwd zijn, is opgenomen in een aparte bijlage bij dit bestemmingsplan (Bijlage 8 Onderzoek externe veiligheid
met verantwoording groepsrisico). Ten aanzien van de mogelijkheden om de omvang van een ramp te beperken en de mogelijkheden tot zelfredzaamheid is advies gevraagd aan de Veiligheidsregio Zaanstreek-Waterland. Dit advies is ook als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen. De hoofdpunten van dit advies zijn opgenomen in paragraaf 5.3.2.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering bij de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Het advies van de Veiligheidsregio wordt betrokken bij de verdere uitwerking van het plan.
Artikelen 76 en 74 van de Wet geluidhinder (hierna Wgh) schrijven voor dat in ruimtelijke plannen, die betrekking hebben op gronden die langs een verkeersweg gelegen zijn, onderzocht dient te worden of op de gevel van gebouwen de maximale toegestane geluidsbelasting niet wordt overschreden.
Langs alle wegen bevinden zich, als gevolg van de Wgh, geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden. Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. De zonebreedte is afhankelijk van een binnen of buitenstedelijke ligging en de hoeveelheid rijstroken van de weg en wordt gemeten uit de rand van de weg. Een naast die rijstrook liggend fietspad ligt dus ook in die zone. Ook een vluchtstrook, niet zijde een rijstrook ligt in de zone. De ruimte boven en onder de weg behoort ook tot de zone.
Met de wijziging van de Wgh per 1 juli 2012 is een nieuw 'reken- en meetvoorschrift geluid 2012' gepubliceerd. In dit voorschrift is onder andere vastgelegd hoe en onder welke omstandigheden optredende geluidsniveaus in het kader van de Wgh worden vastgesteld en hoe akoestische onderzoeken worden uitgevoerd. Dit voorschrift geldt voor industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Ook is daarin geregeld hoe de geluidbelasting in het kader van Hoofdstuk 11 Geluid (Geluidproductieplafonds rijksinfrastructuur hierna gpp's ) moet worden bepaald. Gpp's stellen een heldere grens over de toelaatbare hoeveelheid geluid van rijksinfrastructuur en voorkomen een onbelemmerde groei van het geluid door toenemend verkeer. De beheerder van de weg moet zorg dragen voor de naleving van deze geluidproductieplafonds. Dat betekent dat de wegbeheerder bij bijvoorbeeld een forse groei van de verkeersintensiteit in actie zal moeten komen en geluidreducerende maatregelen moet treffen.
Voor wegen die zijn ondergebracht in een 30 km/h-gebied geldt geen wettelijke geluidszone en is akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai in nieuwe situaties op grond van de Wgh niet verplicht. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening echter aannemelijk te worden gemaakt dat sprake is van een aanvaardbaar geluidsniveau. Indien dit niet aannemelijk is, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter beheersing van de geluidsbelasting op de gevels noodzakelijk, mogelijk en doelmatig zijn. Bij gebrek aan wettelijke normen kunnen uitsluitend de eerder vermelde voorkeursgrenswaarde en de uiterste grenswaarde uit de Wgh als referentiekader worden gehanteerd.
Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De voorkeursgrenswaarde mag in principe niet worden overschreden. Indien uit akoestisch onderzoek blijkt dat deze voorkeursgrenswaarde wel wordt overschreden, is onderzoek naar maatregelen gericht op het verminderen van de geluidsbelasting op de gevels van geluidgevoelige objecten noodzakelijk. Onderscheid wordt gemaakt in maatregelen aan de kant van de bron (bijvoorbeeld geluidsreducerend asfalt), maatregelen in het overdrachtsgebied (bijvoorbeeld geluidsschermen), maatregelen aan de kant van de geluidsontvanger (bijvoorbeeld geluidsdove gevels) of het vergroten van de afstand tussen de geluidsbron en de ontvanger.
Zijn maatregelen onvoldoende doeltreffend, dan wel ontmoeten deze maatregelen overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard, dan kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek tot vaststelling van (een) hogere waarde(n) worden ingediend bij burgemeester en wethouders van de gemeente Purmerend. Deze hogere grenswaarde mag, afhankelijk van de situatie, een bepaalde waarde niet te boven gaan (uiterste grenswaarde). De uiterste grenswaarde voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen langs bestaande wegen in binnenstedelijk gebied bedraagt 63 dB.
Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Voor wegen met een snelheid lager dan 70 km/h geldt een aftrek van 5 dB. Voor wegen met een maximumsnelheid van 70 km/h of meer geldt een aftrek van 2 dB. Op alle in akoestische onderzoeken worden genoemde geluidsbelastingen is deze aftrek toegepast, tenzij anders vermeld.
Het woningbouwplan ligt binnen de geluidszone van de Burgemeester D. Kooimanweg en de Purmersteenweg/Waterlandlaan. De geluidsbelasting op de gevels van het bouwplan als gevolg van het wegverkeer is door middel van akoestisch onderzoek inzichtelijk gemaakt. De resultaten zijn opgenomen in bijlage 10 Akoestisch onderzoek.
Voor de Wagenweg is een verkeersbesluit genomen waarin is bepaald dat hier een maximum snelheid van 30km/h geldt. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de Wagenweg wel meegenomen in het akoestisch onderzoek. Uit de berekeningen blijkt dat de geluidsbelasting (etmaalwaarde) vanwege het wegverkeer over de Burgemeester D. Kooimanweg maximaal 61 dB bedraagt aan de westzijde van het plan. De voorkeursgrenswaarde wordt hier overschreden. De maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden. De toepassing van bron- of overdrachtsmaatregelen is onvoldoende doelmatig of stuit op andere bezwaren. Er dienen hogere waarden te worden vastgesteld. Dit is een bevoegdheid van het College van B&W. De procedure hiervoor zal gelijktijdig met de bestemmingsplanprocedure worden doorlopen.
De woningen worden voorzien van een geluidsluwe zijde aan de zijde gericht naar de binnentuin. Tevens wordt een geluidluwe binnentuin gerealiseerd. Voor de geluidsbelaste gevels wordt geluidwering toegepast zodat voldaan kan worden aan een binnenniveau van 33 dB. Hiermee wordt een acceptabel binnenklimaat gerealiseerd.
Er zijn met betrekking tot het aspect wegverkeerslawaai geen belemmeringen voor de ontwikkeling van het plangebied.
Indien nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszone van een spoorweg mogelijk worden gemaakt, moet onderzoek plaatsvinden naar de geluidsbelasting vanwege deze spoorweg. De zone is afgebeeld op de geluidkaart, te vinden op www.geluidregisterspoor.nl. Grondslag hiervoor is artikel 4.3 Besluit geluidhinder (Bgh).
Het plangebied grenst aan de spoorlijn Purmerend - Hoorn. Uit het Akoestisch onderzoek volgt dat de geluidbelasting maximaal 59 dB bedraagt. De voorkeursgrenswaarde wordt hier overschreden. De maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden. De toepassing van bron- of overdrachtsmaatregelen is onvoldoende doelmatig of stuit op andere bezwaren. Er dienen hogere waarden te worden vastgesteld. Dit is een bevoegdheid van het College van B&W. De procedure hiervoor zal gelijktijdig met de bestemmingsplanprocedure worden doorlopen.
De woningen worden voorzien van een geluidsluwe zijde gericht naar de binnentuin. Tevens wordt een geluidluwe binnentuin gerealiseerd. Voor de geluidsbelaste gevels wordt geluidwering toegepast zodat voldaan kan worden aan een binnenniveau van 33 dB. Hiermee wordt een acceptabel binnenklimaat gerealiseerd.
Er zijn met betrekking tot het aspect spoorweglawaai geen belemmeringen voor de ontwikkeling van het plangebied.
De Wet geluidhinder bepaalt dat indien bij de vaststelling van een bestemmingsplan aan gronden een zodanige bestemming wordt gegeven dat daardoor een industrieterrein ontstaat, daarbij tevens een rond het betrokken terrein gelegen zone wordt vastgesteld, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.
Tevens dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening aandacht te worden geschonken aan de geluidbelasting van nabijgelegen bedrijven of functies.
Het plangebied bevindt zich niet in of in de nabijheid van een gezoneerd industrieterrein. Wel is aan de noordzijde van het plangebied het parkeerterrein van het winkelcentrum (met onder andere de Albert Heijn XL) aanwezig en en aan de westzijde van de Burgemeester D. Kooimanweg is een vestiging van supermarkt Lidl aanwezig. Aan de noordzijde bedraagt de geluidsbelasting als gevolg van deze activiteiten (met name parkeren en winkelwagens) maximaal 64 dB(A) en aan de westzijde maximaal 58 dB(A). De geluidsbelasting vanwege parkeren in de parkeerlagen onder de locatie bedraagt maximaal 60 dB(A).
De maximale geluidsbelasting vanwege parkeren en gebruik van winkelwagens bij het winkelcentrum bedraagt maximaal LA,max = 64 dB(A) en bij de Lidl is dat maximaal 59 dB(A). Zowel het equivalente niveau als de geluidspieken zijn hoger dan hetgeen algemeen acceptabel wordt geacht. Dit betekent dat in het kader van een goede ruimtelijk ordening moet worden gekeken naar mogelijke maatregelen. In dit geval zijn maatregelen bij de bron vrijwel niet mogelijk en ligt het voor de hand de maatregelen te zoeken in geluidwerende maatregelen en de positie van de buitenruimten voor met name de appartementen die grenzen aan de noordgevel.
Er zijn met betrekking tot het aspect industrielawaai geen belemmeringen voor de ontwikkeling van het plangebied. Wel dient bij de uitwerking van het bouwplan voldoende aandacht te worden geschonken aan geluidwerende maatregelen.
Berekend is de geluidsbelasting op de omliggende woningen voor en na realisatie van de nieuwbouw. Voor de woningen die grenzen aan de Burgemeester D. Kooimanweg is dat het wegverkeerslawaai en voor de woningen ten oosten van het plan is dat het railverkeerslawaai. De toename van de geluidsbelasting wegverkeer ten gevolge van reflecties voor de woningen aan de Saturnusstraat aan de andere zijde van het spoor, tegen de nieuwbouw bedraagt maximaal 0,5 dB. Vanwege het railverkeer bedraagt de toename 0,2 dB. Er bestaan geen wettelijke normen voor een toename in de geluidbelasting op bestaande woningen als gevolg van reflectie bij nieuwbouw. In de Wet geluidhinder wordt bij reconstructie van wegen aangehouden dat maatregelen noodzakelijk zijn bij een een toename van de geluidsbelasting met 2 dB of meer. In de lijn hiervan kan worden geconcludeerd dat geen sprake is van een onacceptabele toename in de geluidbelasting.
Voor de verhoogde geluidsbelasting vanwege weg- en railverkeer is ontheffing mogelijk. Vanwege de detailhandel in de directe omgeving en vanwege verkeer van- en naar het plan is ook een relevante geluidsbelasting te verwachten. Door de vorm van de bebouwing wordt een geluidluwe binnentuin gecreëerd. Verder kan rekening worden gehouden met de indeling van de woning door bijvoorbeeld een slaapkamer aan de geluidsluwe zijde te plannen. Voor de gevels waar sprake is van een verhoogde geluidsbelasting zijn mogelijk maatregelen nodig om aan het Bouwbesluit 2012 te voldoen.
In de Duurzaamheidsagenda van de gemeente Purmerend wordt geen toetsingskader op basis van geurpercentielen gepresenteerd. Als toetsingskader voor het onderwerp geur wordt het geurbeleid van Provincie Noord-Holland gehanteerd.
In het Provinciaal Milieubeleidsplan 2015-2018 van provincie Noord-Holland staat het geurbeleid voor 2015–2018. Het uitgangspunt is de nationale doelstelling van maximaal 12% geurgehinderden en geen ernstige geurhinder.
Gezien de aard van het project waarvoor het onderhavige bestemmingsplan wordt opgesteld in combinatie met de functies in de omgeving van het plangebied, speelt geur hier geen rol.
Er hoeft voor het onderhavige bestemmingsplan geen onderzoek gedaan te worden naar mogelijke geurhinder.
De regels en grenswaarden voor luchtkwaliteit staan in de Wet milieubeheer (Wm), titel 5.2: luchtkwaliteitseisen.
Uit artikel 5.16 lid 1 van de Wm blijkt dat het project toelaatbaar is indien het project aan één of een combinatie van de volgende voorwaarden voldoet:
Daarnaast dient te alle tijde dient rekening te worden gehouden met een goede ruimtelijke ordening.
Het voormalige ministerie VROM heeft de definitie van 'in betekenende mate' vastgelegd in het Besluit NIBM. Projecten die de concentratie CO2 of fijn stof met meer dan 3% van de grenswaarde verhogen, dragen in betekenende mate bij aan de luchtvervuiling.
Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in de regeling NIBM omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:
De ontwikkeling bevat de realisatie van minder dan 1.500 woningen. Op basis van deze gegevens kan worden geconcludeerd dat onderzoek naar luchtkwaliteit voor de ontwikkeling die met het voorliggende bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, niet nodig is en dat de ontwikkeling niet bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Er is met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de ontwikkeling van het plangebied.
Milieuzonering legt een relatie tussen de milieuaspecten van een bedrijf - geluid, geur, gevaar en stof - en de omgeving. Daarnaast is de mate waarin een bedrijfstype personen- of goederenverkeer genereert mede bepalend voor de mate van hinder, en dus voor de mogelijkheid tot vestiging of uitbreiding. Bij milieuzonering staan vier vragen centraal:
Voor het opstellen van een milieuzonering hanteert de gemeente Purmerend de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009. Met behulp van richtafstanden wordt bepaald welke afstand aanvaardbaar is.
De VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' geeft indicatieve afstanden tussen bedrijven/functies en woningen met betrekking tot de aanvaardbaarheid van een plan vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening. Binnen gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd. Een gemengd gebied is volgens de VNG-brochure een gebied met matige tot sterke functiemenging. De locatie kan gelet op de diversiteit aan functies als gemengd gebied worden aangemerkt.
Aan de noordzijde van het plangebied is een winkelcentrum met met o.a. een Albert Heijn XL aanwezig. Aan de westzijde, aan de overzijde van de Wagenweg, is een vestiging van de LIDL aanwezig. Winkelcentra en supermarkten vallen in milieucategorie 1. Hiervoor geldt een richtafstand van 10 meter tot woningen in een rustig woongebied. Binnen gemengd gebied is geen richtafstand van toepassing. Gelet op de ligging van de parkeerterreinen nabij de toekomstige woningen is in het kader van een goede ruimtelijke ordening onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting (zie paragraaf 4.5.3). Uit het onderzoek volgt dat er geen belemmeringen zijn voor de ontwikkeling van het plangebied. Wel dient bij de uitwerking van het bouwplan voldoende aandacht te worden geschonken aan geluidwerende maatregelen.
Ten zuiden van het plangebied is het Pop & Cultuurpodium P3 gevestigd. Volgens de VNG Handreiking Bedrijven en milieuzonering geldt voor deze functie een richtafstand van 30 meter tot woningen in een gemengd gebied. De grens van de nieuwe bebouwing ligt op circa 65 meter van het podium en is daarmee groter dan de richtafstand. Daarbij komt bij dat er nu ook al woningen aanwezig zijn die op een kortere afstand zijn gelegen van het Pop & Cultuurpodium. Op grond van deze informatie is voldoende aannemelijk dat het Pop & Cultuurpodium geen relevante geluidsbelasting oplevert ten opzichte van de nieuwe woningen en niet in de bedrijfsvoering wordt beperkt als gevolg van het plan.
Vanuit het oogpunt van milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het plan.
IIn ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat hoe de ontwikkelingen die hierin mogelijk worden gemaakt zich verhouden met de wet- en regelgeving op het gebied van gebieds- en soortenbescherming.
Wet Natuurbescherming
Sinds 1 januari 2017 geldt de Wet natuurbescherming. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Daarmee zijn gebiedsbescherming en soortbescherming bij elkaar gebracht in één Nederlandse wet.
Deze wet beschermt de van nature in Nederland in het wild voorkomende planten en dieren en hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen. De Wet Natuurbescherming wijkt in een aantal opzichten af van de Flora- en faunawet; de strekking is echter hetzelfde. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen). Net als in de Flora en faunawet is de Wet Natuurbescherming een zorgplicht opgenomen, een algemeen geldende fatsoensnorm voor de omgang met flora en fauna. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen zo weinig mogelijk nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben. De soortbeschermingsbepalingen uit de Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (VR) en Habitatrichtlijn (HR) zijn in de Wet Natuurbescherming geïmplementeerd: soorten en vegetatietypen waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, worden beschermd onder de nieuwe Wet Natuurbescherming. Ongeveer 200 soorten verliezen hun bescherming in vergelijking met de eerder vigerende Flora-en faunawet, voornamelijk soorten vaatplanten (muurplanten, orchideeën) en (zee)vissen. De bij de Flora en faunawet gehanteerde gedragscodes blijven bestaan, zij het dat de lijsten met beschermde soorten wijzigen en aangepast moeten worden. Voor soortbescherming in relatie tot ruimtelijke ingrepen is een aantal artikelen in de nieuwe Wet Natuurbescherming van belang:
In de Wet Natuurbescherming worden drie beschermingsregimes onderscheiden:
1. Soorten van Vogelrichtlijn:
Bescherming van alle in het wild levende volgens in de EU, beschreven in artikel 3.1-3.4 van de Wet Natuurbescherming. Dit beleid verandert deels t.o.v. de Ffwet. Hieronder valt ook het begrip "opzettelijk" is bij doden, vangen en verstoring van nesten etc. opgenomen. Hieronder valt ook het begrip voorwaardelijk opzet". De grote verandering is dat verstoring onder de nieuwe wet is toegestaan, mits de staat van instandhouding van de soort maar niet in het geding komt. Degene die de verstoring begaat, moet dan aantonen dat er geen verstoring van wezenlijke invloed is. Verstoren van broedende vogels (op nest) en eieren blijft verboden. De provincie kan hiervoor vrijstellingen maken en ontheffingen verlenen.
2. Soorten van Habitatrichtlijn:
Bescherming van dier- en plantensoorten in artikel 3.5-3.9:
A. die strikt beschermd zijn op grond van Habitatrichtlijn bijlage IV, Verdrag van Bern, bijlage I en II, Verdrag van Bonn bijlage I. In het geval van ontheffing of vrijstelling moet aan drie voorwaarden voldaan worden: dat er geen andere bevredigde oplossing bestaat, de handeling noodzakelijk is (diverse redenen mogelijk, waaronder die van groot openbaar belang met redenen van sociale en economische aard) en tot slot alleen wanneer er geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort in haar natuurlijke verspreidingsgebied.
B. die streng beschermd zijn op grond van Habitatrichtlijn bijlage V, Verdrag van Bern bijlage III, Verdrag van Bonn bijlage II. Hiervoor moeten maatregelen worden getroffen indien de gunstige staat van instandhouding in het geding is. In geval van ontheffing of vrijstelling moet alleen voldaan worden aan de eis dat de gunstige staat van instandhouding niet in het geding komt. Hiervoor zijn maatregelen verplicht. Ook hier is het opzetvereiste van toepassing, maar in tegenstelling tot vogels is er geen uitzondering dat 'verstoring toegestaan is zolang het niet van wezenlijke invloed is'. Via een AMvB kunnen nadere regels gesteld worden. De provincie kan vrijstellingen maken en ontheffingen verlenen, met in achtneming van de belangen.
3 Andere soorten:
Dit zijn de in de bijlage van artikel 3.10 van Wet Natuurbescherming genoemde soorten. In deze bijlage staan zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten. Onderdeel A bevat de fauna en onderdeel B de flora. Deze lijst is een nationale toevoeging en betreft soorten die in principe een landelijke achteruitgang kennen. In praktijk is deze bescherming lichter en verwacht wordt dat ontheffingen vrij gemakkelijk verkregen kunnen worden, aangezien er niet de zwaardere belangen gelden voor de soorten van de Europese richtlijnen. Ruimtelijke ontwikkeling is een geldig belang voor een ontheffing (artikel 3.10.2 onderdeel a). Opzettelijk verstoren in algemene zin, wordt voor deze groep niet genoemd als verbod. De provincies kunnen voor deze lijst vrijstellingsbesluiten maken. Op dit moment staan ook zeer algemene soorten op deze lijst; mogelijk zal er een vrijstellingsbesluit of AMvB opgesteld worden hoe hier mee om te gaan. De provincie Noord-Holland heeft nog geen lijst met vrijstellingsbesluiten gemaakt.
Natuurnetwerk Nederland
De Provinciale Ruimtelijke Verordening van de provincie Noord-Holland bepaalt dat een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als natuurnetwerk Nederland, strekt tot de bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden. In Purmerend zijn alleen enkele delen van het Purmerbos en een stuk agrarische grond tegen Ilpendam aan, als deel van het NNN aangemerkt. Ook ligt er langs de ringvaart van de Wijde Wormer, waar Weidevenne aan grenst, een dergelijk gebied.
Er is een toets aan de Wet natuurbescherming uitgevoerd met als doel inzicht te krijgen in het (mogelijk) voorkomen van beschermde soorten in het plangebied (zie bijlage 11 Quickscan natuur). Tevens is onderzocht of de plannen negatieve effecten op dergelijke soorten en/of beschermde gebieden kunnen veroorzaken.
Uit de quickscan volgt dat het plangebied in potentie geschikt is voor beschermde soorten amfibieën, vogels, grondgebonden zoogdieren en vleermuizen. Gezien de uitgevoerde toetsing, kunnen van de amfibieën en grondgebonden zoogdieren alleen ‘vrijgestelde’ soorten aanwezig zijn. Voor deze aangetroffen of verwachte ‘vrijgestelde’ soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd.
In het plangebied kunnen broedvogels met niet-jaarrond beschermde nesten voorkomen. Voor de verwachte aanwezige broedvogels dienen werkzaamheden waarbij nesten vernield of verstoord kunnen worden, buiten het broedseizoen plaats te vinden. Een ontheffing is voor broedvogels dan niet nodig. Het broedseizoen loopt ruwweg van half maart tot half juli.
In het plangebied kunnen jaarrond beschermde verblijfplaatsen van vogels en verblijvende vleermuizen voorkomen, namelijk die van de huismus en gierzwaluw. Omdat negatieve effecten door de werkzaamheden niet uit te sluiten zijn, is hier aanvullend onderzoek naar uitgevoerd (zie bijlage 12 Aanvullend natuuronderzoek). Uit dit onderzoek volgt dat er in het plangebied geen jaarrond beschermde verblijfplaatsen van vogels aanwezig zijn. Daarnaast zijn in het plangebied alleen langsvliegende, in vlucht baltsende en foeragerende vleermuizen waargenomen. Verblijfplaatsen van vleermuizen zijn niet vastgesteld in het plangebied. De in vlucht baltsende vleermuizen vertoonden geen gebouw gebonden activiteit en konden niet aan aanwezige bebouwing worden gekoppeld. Het foerageergebied voor vleermuizen binnen het plangebied maakt slechts een klein deel uit van een veel groter foerageergebied en is geen ‘essentieel’ deel van het leefgebied. De vleermuizen kunnen derhalve uitwijken. Vanwege het ontbreken van verblijfplaatsen van vleermuizen en/of andere beschermde gebruiksfuncties die in betekenende mate worden aangetast, is het niet nodig ontheffing aan te vragen in het kader van Wnb.
Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied met stikstofgevoelige habitattypen is het 'Wormer en Jisperveld & Kalverpolder' op circa 4 kilometer afstand van het plangebied. Omdat negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied niet op voorhand zijn uit te sluiten, is een stikstofberekening uitgevoerd met de Aeriuscalculator (zie bijlage 13 Onderzoek stikstofdepositie) Hieruit volgt dat met toepassing van interne saldering de maximale projectbijdrage in de gebruiksfase 0,00 mol/ha/jaar bedraagt op de meest dichtstbijzijnde stikstofgevoelige habitattypen. De stikstofdepositie leidt niet tot significante gevolgen waardoor de instandhoudingsdoelstellingen van de betrokken Natura 2000-gebieden in gevaar zouden kunnen komen.
Uit het uitgevoerde natuuronderzoek volgt dat er geen negatieve effecten op beschermde flora en fauna worden verwacht. Het is aan te bevelen om de geplande werkzaamheden buiten het broedseizoen van vogels uit te voeren (broedseizoen is globaal 15 maart – 15 juli), om overtreding van de Wet natuurbescherming te voorkomen. Indien broedgevallen ten tijde van de werkzaamheden aanwezig zijn, mogen deze niet worden verstoord of vernietigd. De vermelde periode is niet leidend, elk broedgeval is beschermd. Ook broedgevallen buiten deze periode mogen niet worden verstoord. Indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen plaats moeten vinden dient een aanvullende inspectie op broedvogels door een ecoloog te worden uitgevoerd om overtredingen te voorkomen.
Het aspect stikstof vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
Voor ruimtelijke plannen in de omgeving van hogedruk aardgasleidingen en leidingen voor aardolieproducten met een externe veiligheidscontour is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Op grond van dit besluit dienen plannen te worden getoetst aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico (PR) en de oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR).
De planologisch relevante hogedruk aardgasleidingen zijn beschouwd in paragraaf 4.4. Door de ontwikkelaar is overleg gevoerd met de Gasunie. Hierbij zijn afspraken gemaakt over het ontwerp en de uitvoering van het plan. Aan de voorwaarden van de Gasunie kan voldaan.
Zoals in paragraaf 4.4 is aangegeven is de stijging van het groepsrisico met betrekking tot de hogedruk aardgasleidinge verantwoord. In het ontwerp is en bij de uitvoering wordt rekening gehouden met de voorwaarden van de Gasunie.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient een bestemmingsplan inzicht te geven in de gevolgen van de ontwikkeling op het gebied van verkeer en parkeren.
Verkeersgeneratie en -capaciteit
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is onderzoek uitgevoerd naar de verkeersgeneratie en de capaciteit van de omliggende wegen (zie bijlage 14 Verkeersonderzoek). In het onderzoek is rekening gehouden met de voorgenomen aanpassing van de twee aansluitingen (bij het plangebied en bij de Albert Heijn) op de Burgemeester D. Kooimanweg.
Voor het bepalen van de te verwachten verkeersgeneratie, wordt gebruik gemaakt van CROW-kencijfers. De kencijfers zijn gekoppeld aan categorieën parkeerkencijfers. Door deze koppeling kan de verkeersgeneratie worden bepaald. Het CROW hanteert minima en maxima binnen categorieën. Als uitgangspunt wordt het gemiddelde van de categorie genomen. Verder worden de kenmerken 'schil centrum' en 'sterk stedelijk' gebruikt. De verkeersgeneratie van het plan is in het verkeersonderzoek ingeschat op 3.506 verkeersbewegingen per etmaal. Hierbij is echter uitgegaan van een iets groter programma (500 woningen in plaats van 489 woningen en 3.100 m2 voorzieningen in plaats van 1.025 m2). In het onderzoek wordt geconcludeerd dat bij een voorrangskruispunt met opstelruimte voor een auto in de middenberm, het verkeer goed kan worden afgewikkeld. Dit is ook op deze wijze opgenomen in het gemeentelijk plan voor de aanpassing van het kruispunt.
Parkeren
Om de parkeerbehoefte voor het plan inzichtelijk te maken is een parkeeronderzoek uitgevoerd (zie bijlage 15 Onderzoek parkeren). Uitgangspunt is een parkeeroplossing waarbij maatwerk wordt geleverd, gebaseerd op de volgende aspecten:
Voor de 1.025 m2 bvo (bruto vloeroppervlakte) aan niet-woonfuncties in de segmenten dienstverlening, detailhandel, maatschappelijke voorzieningen en lichte horeca wordt de autoparkeerbehoefte gebaseerd op de vigerende parkeernormen van de gemeente Purmerend (Nota Parkeernormen 2016). Dit betekent dat de omvang van de parkeerbehoefte van de 1.025 m2 bvo niet-woonfuncties is gebaseerd op de gemeentelijke parkeernorm behorende bij de functie detailhandel (wijkcentrum-klein). Voor deze parkeernorm is gekozen omdat de combinatie van deze functies op deze locatie aansluit bij een klein wijkcentrum (wijkcentrum-klein) zoals opgenomen in bijlage 1 van de Nota Parkeernormen 2016.
Samengevat liggen de volgende argumenten aan de basis voor de omvang van de te faciliteren parkeerbehoefte voor deze ontwikkeling:
Op basis van de hiervoor genoemde argumenten zijn voor de berekening van de autoparkeerbehoefte van de bewoners van de woningen de volgende parkeernormen gehanteerd:
Voor de 1.025 m2 bvo aan niet-woonfuncties in de segmenten dienstverlening, detailhandel,
maatschappelijke voorzieningen en lichte horeca wordt de autoparkeerbehoefte gebaseerd op de
vigerende parkeernormen van de gemeente Purmerend (Nota Parkeernormen 2016). Dit betekent dat de omvang van de parkeerbehoefte van de 1.025 m2 bvo niet-woonfuncties is gebaseerd op de gemeentelijke parkeernorm behorende bij de functie detailhandel (wijkcentrum-klein). De
parkeernorm van deze functie bedraagt 3,7 parkeerplaats per 100 m2 bvo.
Een voorwaarde die gekoppeld is aan de voorgestelde parkeernormen is het toepassen van de nulvergunningen-systematiek, zoals de gemeente Purmerend dit reeds toepast.
Op basis van de hiervoor benoemde parkeernormen bedraagt de normatieve autoparkeerbehoefte van de te ontwikkelen functies in totaal (afgerond) 511 parkeerplaatsen. Aanvullend wordt er van uitgegaan dat er 5 deelauto's zullen worden geplaatst waarbij 1 deelauto 4 reguliere auto's vervangt. Daarnaast wordt er rekening mee gehouden dat de helft van de normatieve parkeerbehoefte voor bezoekers van bewoners, zijnde (50% van 147 = afgerond) 74 parkeerplaatsen, op loopafstand binnen het Wagenweggebied kunnen worden opgevangen. Hierdoor resteert een normatieve opgave van in totaal (naar boven afgerond) 423 parkeerplaatsen om binnen de contouren van het bestemmingsplangebied op te lossen. Met toepassing van dubbelgebruik kan dit aantal worden teruggebracht naar 414 parkeerplaatsen. Hiervan zijn 66 parkeerplaatsen op maaiveld voorzien en 348 parkeerplaatsen in de 2 parkeergarages onder de woonblokken.
Er worden meerdere collectieve fietsparkeervoorzieningen op de begane grond van de gebouwen gerealiseerd, in de nabijheid van de ingangen van de woningen. Deze fietsenstallingen bieden ruimte voor 1.480 fietsen. Daar bovenop zijn meerdere parkeerplaatsen voor scooters, bakfietsen en fietsen met afwijkende maten en met oplaadpunten voor e-bikes e.d. beschikbaar. Fietsen van bewoners behoeven derhalve niet in de woningberging te worden gestald. De collectieve fietsparkeervoorzieningen zijn eenvoudig en comfortabel bereikbaar vanaf de openbare weg. De ligging, omvang, ontsluiting en de extra ruimte voor bijzondere fietsen en scooters levert een bijdrage in (de stimulering van) het bezit en gebruik van fietsen en scooters door bewoners aanvullend op of als alternatief voor het in bezit hebben en gebruiken van de auto.
Bij de inrichting van de openbare ruimte rondom de woningen en commerciële en/of maatschappelijke ruimten wordt rekening gehouden met fietsparkeergelegenheid voor bezoekers. De verdeling van het aantal fietsparkeervoorzieningen voor bezoekers houdt rekening met de ligging van de ingangen naar de woningen en entrees van de commerciële/maatschappelijke ruimten. Ten slotte wordt ook rekening gehouden met parkeerplaatsen voor bezorgdiensten, als reactie op het toenemend succes van deze diensten en ter voorkoming dat hiertoe ongewenste parkeer- en verkeerssituaties ontstaan in de openbare ruimte.
De uitvoerbaarheid van het plan in relatie tot de aspecten verkeer en parkeren is voldoende aangetoond.
Nota Waterbeleid 21e eeuw
Op basis van beleid dat voortkomt uit de nota 'Waterbeleid 21e eeuw' is een watertoetsproces ingesteld bij de ruimtelijke planvorming. Het watertoetsproces heeft tot doel om elkaar vroegtijdig te informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van het belang van water en dit in ruimtelijke plannen gestalte te geven. Een watertoetsproces leidt onder andere tot een waterparagraaf in het plan. De diepgang van de watertoets en de inhoud van de waterparagraaf kan verschillen naar de aard van de planvorming. De watertoets moet er voor gaan zorgen dat er bij de inrichting van ons land bewust rekening wordt gehouden met water. De waterbeheerder en initiatiefnemer nemen daarvoor samen de waterhuishoudkundige doelstellingen zichtbaar en evenwichtig mee bij alle ruimtelijke plannen of ingrepen.
Naast de in de toelichting genoemde Watertoets is er in de Nota 'Waterbeleid 21e eeuw' (Commissie Tielrooij, 2000) het principe van 'Vasthouden - Bergen - Afvoeren' als ordeningsprincipes geïntroduceerd. Dit is bedoeld om het watersysteem op een duurzame en robuuste manier in te richten, teneinde de burgers een prettige en veilige leefomgeving te bieden.
Nationaal Water Programma 2022-2027
In het Nationaal Water Programma 2022-2027 (NWP) beschrijft de Rijksoverheid de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de uitvoering ervan in de rijkswateren en -vaarwegen. Dit staat in één programma waarmee de Rijksoverheid anticipeert op de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Het NWP beschrijft de nationale beleids- en beheerdoelen op het gebied van klimaatadaptatie, waterveiligheid, zoetwater & waterverdeling, waterkwaliteit & natuur, scheepvaart, en de functies van de rijkswateren. Het NWP geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast voor de periode 2022 – 2027. Uitgangspunt is schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is.
Deltawet, Deltaprogramma en Detaplan Ruimtelijke Adaptatie
Het Deltaprogramma voor 2018 is op Prinsjesdag 2017 verschenen en gepresenteerd. Het bevat voor het eerst een Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie: een gezamenlijk nationaal plan van gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk dat de aanpak van wateroverlast, hittestress, droogte en de gevolgen van overstromingen versnelt en intensiveert.
Het is een grote en langdurige opgave om Nederland op heel veel plaatsen anders in te richten, om zo de toenemende schade door wateroverlast, hitte, droogte en overstromingen te verminderen. Deze opgave verschilt bovendien van plaats tot plaats. Dit deltaplan behelst de aanpak om te werken aan deze grote, locatiespecifieke opgave.
Daarbij doet dit deltaplan recht aan de belangrijkste aanbevelingen uit de evaluatie van de Deltawet, door integratie van opgaven en participatie van niet-overheden, maatschappelijke organisaties en burgers te stimuleren en de slagkracht op lokaal en regionaal niveau te vergroten met een voorstel voor de governance. Dit moet uiteindelijk leiden tot een langjarige en planmatige aanpak van wateroverlast, hittestress en droogte en het beperken van de gevolgen van overstromingen. Het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie is onderdeel van het Deltaprogramma. Net als de andere deltaplannen wordt het jaarlijks geactualiseerd. De deltacommissaris doet daar ieder jaar een voorstel voor. Met dit Deltaplan Ruimtelijke adaptatie geeft de regering ook invulling aan de genoemde moties van de Tweede Kamer.
Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK)
HHNK heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het HHNK opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.
Daarnaast beschikt het HHNK over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
Watertoets
Ten behoeve van dit bestemmingsplan en toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen is de digitale watertoets uitgevoerd (zie bijlage 16 Watertoets). Vanwege de ligging binnen de zonering van een regionale waterkering is sprake van een waterbelang en dient de normale procedure te worden doorlopen. In dit kader heeft er in augustus 2020 en januari 2021 overleg met HHNK plaatsgevonden. De resultaten zijn hieronder beschreven.
Waterkwantiteit
Op afbeelding 4.1 is de huidige en toekomstige situatie weergegeven met betrekking tot de aanwezigheid van water en verhard oppervlak binnen het plangebied. Er wordt 55 m2 aan water gedempt en 163 m2 teruggegraven binnen het plangebied. De toename aan verhard oppervlak bedraagt 1.994 m2.
Afbeelding 4.1: Oppervlakte verharding bestaand en toekomstig
Er geldt een compensatiepercentage van 12% ten opzichte van de toename aan verhard oppervlak. De mogelijkheden voor het realiseren van open water zijn zeer beperkt. Verbreding van de spoorsloot is alleen mogelijk als er een beschoeiing wordt toegepast. Er zijn daarnaast verschillende alternatieve mogelijkheden die zorgen voor het vertraagd afvoeren van hemelwater. Hierbij wordt gedacht aan toepassing van mossedum daken, daktuinen, infiltratiekratten en halfverharding. In het ontwerp zal dit verder worden uitgewerkt. Indien daktuinen met wateropvang worden toegepast wordt dit oppervlak als onverhard aangemerkt en geldt hiervoor geen compensatieplicht. De voorgenomen ontwikkeling beschikt over een daktuin van ruim 3.000m2. Deze daktuin zal (deels) worden benut om wateropvang te realiseren.
Waterkwaliteit en riolering
In het gebied is sprake van een gemengd rioolstelsel. De gemeente is bezig met grootschalige renovatie van de riolering in Overwhere-Zuid. Het gemengde stelsel wordt stapsgewijs aangepast in een modern gescheiden stelsel. Om hier op in te spelen wordt in het plangebied een gescheiden riolering aangelegd, waarbij het hemelwater wordt afgekoppeld van de riolering. Dit komt overeen met de basisdoelstelling van het hoogheemraadschap om het hemelwater van nieuwe oppervlakken zoveel mogelijk te scheiden van het afvalwater.
Voorwaarde is wel dat het hemelwater als schoon kan worden beschouwd. Afstromend hemelwater van verharde oppervlakken zal eerst voorgezuiverd worden door een berm of bodempassage.
Waterkering
Het plangebied ligt deels binnen het profiel van vrije ruimte (PVVR) van de waterkering langs de Where. Het PVVR heeft een breedte van 28,5 meter, haaks op de beschoeiing van de Where. Door HHNK is aangegeven dat er binnen het profiel van vrije ruimte (PVVR) niet mag worden gebouwd, ook niet boven het PVVR. In het ontwerp is hier rekening mee gehouden. Voor de toekomst is er voldoende ruimte benodigd voor eventuele dijkversterking middels een grondoplossing. De gronden die liggen binnen de beschermingszone van de waterkering, hebben in dit bestemmingsplan de dubbelbestemming Waterstaat – Waterkering gekregen. In deze dubbelbestemming zijn regels opgenomen ter bescherming van de waterkering.
Beheer en onderhoud
De spoorsloot is in beheer en onderhoud bij het HHNK. Ten behoeve van het beheer en onderhoud in en aan de spoorsloot dient deze machinaal bereikbaar te blijven. In de huidige situatie vindt het onderhoud plaats vanaf de zijde van het spoor. Uitgangspunt is dat het beheer en onderhoud ook in de toekomst vanaf die zijde plaatsvindt. Met de ontwikkeling van het bestemmingsplangebied aan de Burgemeester D. Kooimanweg 4 t/m 14 ontstaat evenwel de alternatieve mogelijkheid om de spoorsloot ook vanaf de toekomstige parkeerplaatsen aan de achterzijde van gebouw te onderhouden.
Er is sprake van een waterbelang vanwege de toename aan verhard oppervlak, de ligging nabij de regionale waterkering en de invloed op het onderhoud van de nabijgelegen watergang. In het plan is rekening gehouden met deze aspecten en is overleg gevoerd met HHNK. De toename aan verhard oppervlak wordt gecompenseerd door het deels benutten van de daktuin voor wateropvang.
Naarmate de breedte of hoogte van een gebouw groter is, neemt het negatieve effect op de bezonning van de omgeving toe. In de gemeentelijke Hoogbouwvisie is aangegeven dat hoogbouwinitiatieven in een vroeg stadium moeten worden onderworpen aan een bezonningsonderzoek.
Omdat de torens aan de oostkant van het complex, bij het spoor zijn gesitueerd houden zij afstand tot zowel de bebouwing aan de Kooimanweg als de woningen in de Planetenbuurt. Langs de Where en bij het plein naast het winkelcentrum is veel open ruimte.
Ten behoeve van de ontwikkeling is een bezonningsstudie uitgevoerd (zie bijlage 1 Hoogbouweffectrapportage), waarbij de schaduwval van de nieuwe situatie inzichtelijk is gemaakt. De zonnestudie is uitgevoerd voor de dagen 21 maart, 21 juni, 21 september en 21 december. Uit de studie volgt dat er voor woningen aan de overzijde van de Burgemeester D. Kooimanweg, aan de Veilinghof en Lambertus Huisengastraat, in de winter, het voorjaar en het najaar schaduwwerking optreedt in de ochtend. De schaduwwerking vindt slechts op een beperkt deel van de dag plaats.
Aan de andere zijde, aan de overzijde van het spoor, vindt in de zomeravonden schaduwwerking plaats op enkele woningen aan de Saturnusstraat. De schaduwwerking vindt hier plaats als gevolg van het centrale hoogteaccent van het gebouw en vindt daarom slechts beperkte tijd plaats.
In de gemeentelijke hoogbouwvisie (paragraaf 3.4.5) zijn vuistregels opgesteld voor wat betreft bezonning. Daarbij wordt uitgegaan van de zgn. 'lichte norm' van het TNO. De 'lichte norm' van TNO gaat uit van ten minste 2 mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari - 21 oktober (gedurende 8 maanden) in 'midden vensterbank binnenkant raam' van de woonkamer. Uit de uitgevoerde bezonningsstudie (opgenomen in de Hoogbouweffectrapportage) kan worden opgemaakt dat ruimschoots wordt voldaan aan deze lichte TNO-norm. Naast de lichte TNO norm geldt er vanuit de gemeente ook de aanvullende eis dat de omliggende bebouwing maximaal 3 uur zon mag verliezen van april tot september als gevolg van de nieuwe bebouwing. Uit de uitgevoerde studie op basis van de maximale mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, volgt dat er 11 woningen aan de Veilinghof en 12 woningen in het Plateel zijn die minimaal 3 uur zon per dag verliezen. Uit de beoordeling van de actuele ontwerptekeningen volgt dat er aan de Veilinghof 2 woningen en aan het Plateel 3 woningen 3 uur en 15 minuten zon per dag verliezen. Dit verlies aan zonlicht komt voornamelijk ‘s ochtends in de maand augustus voor. Dit verlies is aanvaardbaar omdat in de huidige situatie de bestaande bebouwing aan de Burgemeester D. Kooimanweg 4-14 voor een binnenstedelijke omgeving erg laag is, waardoor in de lente en zomer al vanaf zonsopkomst in de vroege ochtend zonlicht op de gevels aan het Veilinghof en de Lambertus Huisengastraat valt. Ter voorkoming dat bij de uitwerking van het plan een groter verlies aan zonlicht optreedt voor de woningen aan het Veilinghof en de Lambertus Huisengastraat, kunnen Burgemeester en Wethouders nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing.
Geconcludeerd wordt dat de actuele ontwerptekening niet leidt tot onevenredige schaduwwerking op nabijgelegen percelen. Omdat dit met de maximale mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt wel zou kunnen ontstaan, kunnen Burgemeester en Wethouders in dat geval nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing. Met deze regeling is geborgd dat er met betrekking tot het aspect schaduwwerking geen onevenredig nadelige effecten kunnen ontstaan.
Met name de effecten van valwinden rond hoogbouw hebben grote invloed op het functioneren van de openbare ruimte in de direct omgeving, zeker in relatie met de eis voor een 'goede' plint. Het is dan ook van belang de gebouwen al in een vroeg stadium aan een windhinderonderzoek te onderwerpen om overlast in de omgeving van het gebouw te voorkomen.
Voor de beoordeling van het windklimaat wordt in Nederland de norm NEN 8100 'Windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving' gehanteerd. Deze norm geeft aan wanneer en hoe onderzoek naar het windklimaat in de gebouwde omgeving verricht moet worden. Ook geeft het aan welke normen bij de beoordeling van windklimaat gelden. De norm geeft aan dat voor beschut liggende gebouwen tot een hoogte van 15 meter geen windonderzoek noodzakelijk wordt geacht. Voor beschut liggende gebouwen tussen de 15 en 30 meter hoog en voor onbeschut liggende gebouwen tot 30 meter hoog is de hulp van een deskundige vereist om te beoordelen of wel of niet onderzoek moet worden verricht. Voor gebouwen hoger dan de 30 meter is altijd onderzoek naar windhinder nodig.
Voor het bouwplan is onderzoek uitgevoerd naar het toekomstig windklimaat (zie bijlage 17
Windklimaatonderzoek). Het ontwerp is erop gericht om het windklimaat op straatniveau ondanks de ongunstige oriëntatie van het gebied goed te houden. Dit is van groot belang voor voetgangers en fetsers rondom het gebouw. Het windhinderonderzoek dat op basis van een oud ontwerp is uitgevoerd in de windtunnel toonde een aantal locaties op maaiveldniveau waar een slecht windklimaat of gevaarlijke situaties ontstonden. Het bouwplan is naar aanleiding van de onderzoeksresultaten aangepast. De toren aan de noordzijde is met vijf verdiepingen verlaagd ten opzichte van de massa. Ook zijn openingen in de bebouwing langs het spoor gedicht zodat de wind hier geen vrij spel heeft. Daarnaast wordt de beplanting van de daktuinen met aandacht voor het windklimaat ontworpen. Dit zorgt ervoor dat de binnentuinen behaaglijke collectieve buitenruimten worden. Verder worden er bomen, hagen en struiken toegepast om het
windklimaat op straatniveau te verbeteren. Mede daardoor lukt het om het windklimaat langs het fietspad van de Burgemeester D. Kooimanweg veilig te houden. Het toevoegen van groen langs de Burgemeester D. Kooimanweg past in de visie van de gemeente. Tevens wordt groen toegevoegd bij de Where en op een aantal plekken op het parkeerterrein. Omdat het nieuwe plein ten opzichte van de Burgemeester D. Kooimanweg in een nis is gesitueerd, is de openbare ruimte beschut voor de zuidwestenwind. Dit maakt het plein een fijne plek in de luwte om te verblijven. Tot slot is bij het situeren van de entrees rekening gehouden met het windklimaat. Ter plaatse van de entrees is getoetst aan strengere eisen waar aan wordt voldaan. Bij het betreden of verlaten van het gebouw is aldus sprake van een veilig windklimaat.
Het aspect windhinder staat een goed woon- en leefklimaat in het plangebied niet in de weg, mits er bepaalde maatregelen worden toegepast. In dit kader is een voorwaardelijke verplichting in de regels van dit bestemmingsplan opgenomen.
Voor de beoordeling van trillingen is in Nederland geen wetgeving van toepassing. Wel heeft de SBR (Stichting Bouwresearch) richtlijnen uitgebracht op het gebied van trillingen (meet- en beoordelingsrichtlijnen). Dit zijn landelijk geaccepteerde richtlijnen voor het meten en beoordelen van trillingen in gebouwen. De SBR richtlijn – deel A "schade aan gebouwen" geeft een procedure voor het meten van trillingen en geeft grenswaarden met betrekking tot schade. De SBR richtlijn – deel B "Hinder voor personen in gebouwen" geeft een procedure voor het meten van trillingen en geeft streefwaarden met betrekking tot hinder. De SBR richtlijn – deel C "Storing aan apparatuur" geeft een procedure voor het meten van trillingen aan opgestelde apparatuur en geeft streefwaarden met betrekking tot het voorkomen van storingen aan deze apparatuur.
In verband met de naastgelegen spoorlijn is een onderzoek uitgevoerd naar trillingshinder (zie bijlage 18 Onderzoek trillingshinder). Het onderzoeksrapport beschrijft de te verwachten trillingsniveaus afkomstig van het spoor waarbij het plan is getoetst aan de streefwaarden van de SBR richtlijn - deel B. Tijdens een bemande maaiveldmeting als een twee weken durende onbemande meting zijn alle gemeten waarden voor de maximale voortschrijdende effectieve trillingssnelheid kleiner dan 0.1. Dat betekent dat trillingshinder in het toekomstige gebouw niet aannemelijk is. Het toekomstige gebouw langs het spoor wordt gefundeerd en heeft in basis voldoende massa. Toch is het advies om bij het ontwerp en de realisatie van het gebouw trillingen te blijven beschouwen. Dat betekent dat het geadviseerd wordt om het aspect stijfheid mee te nemen bij het ontwerp en niet enkel te toetsen of de constructie constructief voldoet.
Het aspect trillingshinder staat een goed woon- en leefklimaat in het plangebied niet in de weg.
Het Klimaatakkoord van 28 juni 2019 vormt de basis voor het gemeentelijk duurzaamheidsbeleid zoals verwoord in de Duurzaamheidsagenda 2020-2023. De volgende thema's staan centraal:
1. Duurzaamheid in de gebouwde omgeving:
2. Duurzame bedrijven:
3. Duurzame mobiliteit:
4. Duurzame energie:
5. Duurzame stad en regio:
6. Duurzame gemeente:
De gebouwen worden niet aangesloten op het gasnet. Er wordt centraal een collectieve warmptepompinstallatie geplaatst voor de levering van warmte (en koeling) op lage temperatuur voor ruimteverwarming (en koeling).De bodem dient als bron voor de warmtepomp waarbij koeling direct vanuit de bron geleverd wordt. Dit is energetisch gunstig en zorgt in het hedendaagse warme klimaat voor wooncomfort. Voor de levering van warmtapwater wordt gebruik gemaakt van een aansluiting op het stadsverwarmingsnet of van hoogtemperatuur warmtepompen.
Door de twee grote daktuinen is een aanzienlijk deel van het dakoppervlak groen. Daarnaast worden er groene gevels toegepast waar de daktuin (op de tweede verdieping) aan de openbare ruimte grenst. Dit is gunstig voor de waterhuishouding en gaat opwarming van de stad tegen. Daarnaast is het gebouw met haar constructieve opzet en hogere begane grondverdieping gemakkelijker opnieuw in te delen in de toekomst. Indien dit nodig is kunnen in de toekomst andere functies worden ingepast op de begane grond of woningen worden samengevoegd /gesplitst.
Met de in de voorgaande paragraaf beschreven duurzaamheidsmaatregelen wordt invulling gegeven aan het gemeentelijk duurzaamheidsbeleid.
In Nederland is het verplicht om de effecten op het milieu volwaardig onderdeel te laten zijn van de voorbereiding en de besluitvorming over ruimtelijke plannen. Daarvoor is in de Wet milieubeheer de methodiek van de milieueffectrapportage (m.e.r.) opgenomen.
Het Besluit m.e.r. en de Wet milieubeheer zijn per 7 juli 2017 gewijzigd. De wijzigingen gelden met terugwerkende kracht vanaf 16 mei 2017. Gemeenten zijn thans verplicht om een expliciet besluit te nemen over het al dan niet opstellen van een milieueffectrapport (Mer).
Uit het uitgevoerde natuuronderzoek en het onderzoek naar stikstofdepositie blijkt dat de ontwikkeling geen invloed heeft op nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Daarnaast wordt de drempelwaarde van de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage niet overschreden. De voorgenomen ontwikkeling is daarom niet direct m.e.r. beoordelingsplichtig op basis van het onderdeel 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Echter, omdat de voorgenomen ontwikkeling wel valt onder de noemer van een 'stedelijk ontwikkelingsproject', is een vormvrije m.e.r.-beoordeling verplicht. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is in feite een beknopte opsomming van de beoordeling van de ontwikkeling op verschillende milieuaspecten. Hiervoor is een aanmeldnotitie m.e.r. opgesteld.
Gezien de kenmerken van de potentiële effecten van het voornemen in combinatie met de kenmerken/gevoeligheid van de omgeving waarin deze optreden, is de impact van het plan op het milieu gering te noemen. Het is dus niet noodzakelijk om een m.e.r. op te starten.
De gemeente mag op basis van de Wet ruimtelijke ordening alleen meewerken aan planontwikkelingen die haalbaar en uitvoerbaar zijn. Ingevolge artikel 3.1.6 Bro dient de toelichting van een bestemmingsplan inzichten te bevatten over de uitvoerbaarheid van een plan.
Initiatiefnemer heeft de beschikking over het grootste deel van de gronden in het totale plangebied. Er zal een grondruil plaatsvinden waarbij de initiatiefnemer gronden aan de Burgemeester D. Kooimanweg overdraagt aan de gemeente ten behoeve van de herinrichting van de kruising. Aan de zijde van het spoor zal de gemeente een strook grond aan de initiatiefnemer overdragen ten behoeve van het creëren van parkeerplaatsen.
Volgens artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening dient de gemeenteraad een grondexploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Volgens het tweede lid van dit artikel kan de gemeenteraad besluiten af te wijken van het vaststellen van een exploitatieplan indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd.
De gemeente Purmerend heeft in het kader van de ontwikkeling en realisatie van dit plan in 2021 een anterieure overeenkomst gesloten met de initiatiefnemer BPD. Hiermee zijn de gemeentelijke kosten verzekerd. Om deze reden is een exploitatieplan niet nodig. De gemeente acht deze partij in staat om de kosten voor ontwikkeling van het plan te dragen.
Op grond van de aanwezige woningbehoefte (zie paragraaf 3.3.2) kan worden geconcludeerd dat er niet voor de leegstand zal worden gebouwd.
Op grond van het bovenstaande wordt de financiële uitvoerbaarheid van het plan voldoende gewaarborgd.
In deze paragraaf wordt ingegaan op het draagvlak dat in de maatschappij en bij andere (overheids-) instanties leeft voor de ontwikkeling. Het moet aannemelijk zijn dat er voldoende draagvlak is, waarbij opgemerkt wordt dat het is niet mogelijk is iedereen tevreden te stemmen. Bij het tegen elkaar afwegen van de diverse belangen kan het altijd mogelijk zijn dat één belang minder gewicht wordt toegekend dan het ander.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat een bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een ruimtelijk plan, daarbij overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Artikel 3.1.6 Bro bepaalt daarnaast dat in de toelichting de uitkomsten van dit overleg worden beschreven.
Het concept ontwerpbestemmingsplan is voorgelegd aan verschillende instanties met het verzoek om hier op te reageren. De ontvangen reacties zijn hieronder samengevat en van beantwoording voorzien.
ProRail
ProRail heeft geen opmerkingen op het uitgevoerde akoestisch onderzoek en trillingsonderzoek. Wel ziet ProRail graag de aanbevelingen uit Hoofdstuk 7 van het akoestisch onderzoek opgenomen in de toelichting en de regels van het ontwerpbestemmingsplan. ProRail ziet dit ook graag verwerkt in een voorwaardelijke verplichting in de regels.
Reactie gemeente
De conclusies en aanbevelingen van het akoestisch onderzoek en trillingsonderzoek zijn verwerkt in de toelichting van het bestemmingsplan. Voor zowel geluid als trillingen is een voorwaardelijke verplichting in de regels van dit bestemmingsplan opgenomen.
Gasunie
De Gasunie heeft geen opmerkingen op het bestemmingsplan. Voor de uitvoering wordt aandacht gevraagd voor de ligging van de gasleiding. De Gasunie wordt graag betrokken bij de verdere uitwerking van het plan.
Reactie gemeente
Naar aanleiding van de overlegreactie heeft overleg plaats gevonden tussen de initiatiefnemer en de Gasunie waarbij afspraken zijn gemaakt over de inrichting van het gebied en de uitvoering. Daarnaast is afgesproken dat de Gasunie geïnformeerd blijft.
Veiligheidsregio Zaanstreek - Waterland
Door de Veiligheidsregio is een aanvulling gegeven op de voor het project uitgevoerde groepsrisicoberekeningen en de verantwoording van het groepsrisico. Hierbij is ingegaan op de aspecten zelfredzaamheid bestrijdbaarheid en hulpverlening en basisbrandweerzorg. De Veiligheidsregio verzoekt om bij het stedenbouwkundig ontwerp en de inrichting van de openbare ruimte in overleg te treden met het team Risicobeheersing van de Veiligheidsregio over de bereikbaarheid en bluswatervoorziening.
De Veiligheidsregio adviseert om bij de besluitvorming over het plangebied de volgende aspecten mee te wegen:
En om maatregelen in de volgende denkrichtingen te overwegen:
Reactie gemeente
Het advies van de Veiligheidsregio is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen. Voor de nadere uitwerking van het plan vindt afstemming plaats met de Veiligheidsregio.
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK)
HHNK heeft onderstaande inhoudelijke opmerkingen gemaakt op het bestemmingsplan:
Reactie gemeente
De Algemene Inspraakverordening van de gemeente Purmerend bepaalt dat elk bestuursorgaan ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden kan besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Gelet op de participatie die reeds heeft plaatsgevonden in het kader van het Ambitiedocument Wagenweggebied en de te houden inloopavond (zie paragraaf 5.3.4), zal er geen voorontwerp bestemmingsplan ter inzage worden gelegd voor inspraak.
Overleg met omwonenden, bedrijven en stakeholders in het Wagenweggebied over de kaders van de herontwikkeling van het Wagenweggebied heeft plaatsgevonden bij de totstandkoming van het Ambitiedocument Wagenweggebied (zie paragraaf 3.4.3). Onderhavige ontwikkeling past binnen deze kaders inclusief het daarna genomen raadsbesluit. In november 2019 en mei 2020 zijn informatiebijeenkomsten gehouden waaarbij de initiatiefnemer omwonenden heeft uitgenodigd om kennis te nemen van het plan en hier op te reageren. Tijdens en na deze bijeenkomsten zijn vragen van omwonenden beantwoord (zie ook www.nieuwbouw-kopvanwagenweg.nl). Omwonenden worden tevens periodiek geïnformeerd door middel van nieuwsbrieven. Om omwonenden en belangstellenden te informeren over de plannen in dit gebied is op 17 mei 2021 een (i.v.m. corona online) informatiemoment gehouden over de plannen.
Het ontwerpbestemmingsplan wordt op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening gedurende 6 weken ter inzage gelegd, waarbij door een ieder zienswijzen bij de gemeenteraad kunnen worden ingediend. De zienswijzen worden vervolgens bij de besluitvorming in het kader van de vaststelling door de gemeenteraad betrokken. Na een beroepstermijn van zes weken treedt het bestemmingsplan in werking, tenzij conform artikel 8.4 Wro een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan bij de afdeling bestuursrechtspraak Raad van State.
Omdat het bestemmingsplan de bouw van meer dan 11 woningen mogelijk maakt, is de Crisis- en Herstelwet van toepassing. Bij eventueel beroep leidt dit tot een versnelde behandeling bij de Raad van State, geen mogelijkheid tot pro-forma beroep en een verplichte toepassing van het relativiteitsbeginsel.
Deze paragraaf zal worden aangevuld na de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.
Dit hoofdstuk bevat de toelichting op de gekozen planvorm, die van een redelijk globaal bestemmingsplan. Tevens geeft het inzicht in de overwegingen die aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen.
Het onderhavige plan voorziet in een actueel en adequaat juridisch kader voor ontwikkeling en beheer van het plangebied. Het is een plan op basis van artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening, opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).
Omdat het bouwplan nog wordt uitgewerkt is gekozen voor een redelijk globaal bestemmingsplan. Deze planvorm is gewenst in verband met de behoefte aan flexibiliteit waarmee kan worden ingespeeld op de actuele woningbehoefte en behoefte aan voorzieningen. Door de keuze voor deze planvorm is er voldoende ruimte voor flexibiliteit in het ontwerp aan de ene kant, maar wordt aan de andere kant voldoende rechtszekerheid geboden voor een zorgvuldige inpassing en voor de omgeving.
Op de verbeelding zijn de functies zodanig bestemd, dat het direct mogelijk is om met het bijbehorende renvooi (verklaring van de bestemmingen) te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied gegeven zijn. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft omtrent de in acht te nemen horizontale en verticale maten. Rondom de beoogde nieuwbouw is op de verbeelding een beperkte marge aangehouden zodat ondergeschikte wijzigingen in het plan niet direct leiden tot een overschrijding van de bestemmingsgrenzen. In de bijbehorende regels zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de gebruiksbepalingen alsmede de eventuele afwijkingsmogelijkheden te vinden.
Voor een goede ruimtelijke ordening is het noodzakelijk dat de in het bestemmingsplan gestelde regels zodanig zijn opgesteld dat deze (goed) te handhaven zijn. Het gemeentebestuur is van oordeel dat de regels in het onderhavige plan voldoen aan deze eis.
Bestemmingsregels
De bestemming 'Verkeer - 1' is toegekend aan de gronden waar een reconstructie van de kruising is voorzien. Binnen deze bestemming is naast wegen een aantal daarbij passende gebruiksvormen toegestaan, zoals parkeren, het verzamelen van huisvuil, groen- en waterpartijen, kleine nutsvoorzieningen en dergelijke.
De bestaande waterloop aan de zuidzijde is bestemd als 'Water'. De gronden zijn bestemd voor water ten behoeve van de waterhuishouding, oeverstroken en bij de bestemming behorende voorzieningen. Er zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.
De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor de bewoning door personen en de daarbij behorende voorzieningen, zoals ontsluitingswegen, parkeerplaatsen, fiets- en voetpaden, licht- en vlaggenmasten, nutsvoorzieningen, ondergrondse afvalcontainers en water. Op basis van deze bestemming mogen in totaal maximaal 489 woningen worden gebouwd binnen het op de verbeelding opgenomen bouwvlak. Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. Er geldt een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid op basis waarvan onder voorwaarden vergunning kan worden verleend voor het overschrijden van het bouwvlak met maximaal 5 meter. De maximale hoogte is met maatvoeringsaanduidingen op de verbeelding weergegeven. Ter plaatse van het plangebied is een levendig woongebied voorzien. In de begane grondlaag en op de eerste verdieping van het gebouw zijn activiteiten toegestaan die betrekking hebben op dienstverlening, detailhandel, horeca in categorie 1a en maatschappelijke voorzieningen. Deze activiteiten hebben een maximum totaal brutovloeroppervlak van 1.025 m2. Het brutovloeroppervlak per winkel bedraagt 375 m2. Er is maximaal 1 horecavoorziening toegestaan van 375 m2. Van het totaal aantal woningen zal ten minste 30% van het aantal worden gerealiseerd als sociale huurwoning + 4 extra sociale huurwoningen ter compensatie van het ontbreken van sociale huurwoningen bij de ontwikkeling aan de Westerweg 60. De sociale huurwoningen dienen conform de gemeentelijke doelgroepenverordening gedurende ten minste 25 jaar vanaf het eerste moment van ingebruikname als sociale huurwoning te worden gebruikt.
Ter voorkoming van een mogelijk verlies aan zonlicht groter dan 3 uur en 15 minuten voor de woningen aan het Veilinghof en de Lambertus Huisengastraat, kunnen Burgemeester en Wethouders nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing.
Voor de vergunningverlening moet worden aangetoond dat sprake is van een acceptabel windklimaat en een acceptabel trillingsniveau als gevolg van het spoor. Tevens is geborgd dat voorzien moet worden in geluidwerende maatregelen.
De in het plangebied aanwezige gronden die binnen de beschermingszone van de gasleiding zijn gelegen worden beschermd met de bestemming 'Leiding - Gas - 1'. Binnen deze zone gelden beperkingen voor het oprichten van bouwwerken.
Artikel 7 Waarde - Archeologie 1
De in het plangebied aanwezige gronden hebben een middelhoge archeologische verwachtingswaarde en zijn beschermd via de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 1.
Artikel 8 Waterstaat - Waterkering
De in het plangebied aanwezige gronden die binnen de beschermingszone van de waterkering zijn gelegen worden beschermd met de bestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Binnen deze zone gelden beperkingen voor het oprichten van bouwwerken.
Algemene regels
Het doel van deze bepaling is te voorkomen dat grond die al in aanmerking is genomen of betrokken is bij het verlenen van een vergunning niet nog een keer wordt betrokken bij een aanvraag om omgevingsvergunning. Hierdoor wordt voorkomen dat met gebruikmaking van privaatrechtelijke overeenkomsten, de publiekrechtelijke regels worden ondergraven.
Artikel 10 Algemene bouwregels
In dit artikel worden regels gegeven voor bestaande maten van bouwwerken en het overschrijden van bouwgrenzen en aanduidingsgrenzen. Daarnaast zijn in dit artikel de maximale hoogtematen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bepaald en is bepaald dat niet-vergunningsvrije antenne-installaties niet zijn toegestaan. Tevens is een regeling m.b.t. ondergronds bouwen en klimaatadaptatie opgenomen. Onder ondergronds bouwen wordt in ieder geval niet verstaan het plaatsen van funderingen, heipalen en leidingen.
Artikel 11 Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksbepaling is opgenomen wat onder verboden gebruik van de gronden wordt verstaan. Tevens is in dit artikel opgenomen dat bij het bouwen of aanleggen van een nieuwe functie of voorziening in principe binnen de plangrenzen van dit bestemmingsplan gezorgd moet worden voor voldoende parkeerplaatsen. In het bestemmingsplan is een parkeernorm opgenomen die past bij de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt.
Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
Dit artikel geeft een regeling voor het geval dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.
Artikel 13 Algemene wijzigingsregels
In de Algemene wijzigingsregels zijn regels opgenomen voor geringe overschrijdingen van bestemmingsgrenzen.
Dit artikel betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit in werking treedt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit in werking treedt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.