Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Rondehoep Oost 8b Ouderkerk aan den Amstel
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0437.BPRHO8b-VA01

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer beoogt de bestemming ter plaatse van een deel van de tuin bij woning Rondehoep Oost 8b te wijzigen. De gemeente Ouder-Amstel heeft in het verleden aangegeven bij het wijzigen van het bestemmingsplan het betreffende deel een woonbestemming te geven. In de geldende beheersverordening 'De Ronde Hoep' is evenwel de bestemming 'Agrarisch met waarden- natuur- en landschapswaarden' aan het betreffende perceelsgedeelte toegekend. De gemeente biedt de mogelijkheid om het bestemmingsplan aan te passen naar 'Wonen', zodanig dat ook hier de gewenste bouw- en gebruiksmogelijkheden gaan gelden als in het deel van de tuin dat wel beschikt over de bestemming 'Wonen'.  Voorliggend bestemmingsplan voorziet hier in.
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is gelegen aan de Rondehoep Oost 8b (gemeente Ouder-Amstel), nabij de A9. De planlocatie betreft de kadastrale percelen gemeente Ouder-Amstel, sectie K, percelen 820 (deels) en 38 (deels). De navolgende afbeeldingen tonen de ligging en de globale begrenzing van het plangebied.
 
Globale ligging plangebied (witte cirkel) (bron: Google Earth)
Globale begrenzing plangebied (rood omkaderd) (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
 
1.3 Geldend planologisch regime
Voor de gronden in het plangebied geldt de beheersverordening 'De Ronde Hoep' (vastgesteld op 25 september 2014). Hierin zijn verschillende toentertijd geldende bestemmingsplannen samengenomen. Daarnaast zijn ook  verschillende verleende vergunningen en vrijstellingen in afwijking van het vigerende bestemmingsplan in de beheersverordening verwerkt. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van de beheersverordening.
     
Uitsnede beheersverordening 'De Ronde Hoep' (plangebied rood omkaderd)
 
In de geldende beheersverordening hebben de gronden in het plangebied de bestemming 'Agrarisch met waarden- natuur- en landschapswaarden'. Op gronden met deze bestemming is onder andere het bouwen van gebouwen niet toegestaan en mogen geen verhardingen worden aangelegd. Tevens is vergunningsvrij bouwen niet mogelijk.
De onderhavige gronden horen bij Rondehoep Oost 8b. Die woning heeft de geldende beheersverordening de bestemming 'Wonen', waarbij in het bestemmingsvlak in totaal drie woningen zijn toegestaan. Bij de woning Rondehoep Oost 8b is op basis van de beheersverordening 40 m² aan bijbehorende bouwwerken toegestaan.
 
Om het plangebied als reguliere tuin, waarin onder meer het aanleggen van verhardingen is toegestaan, in gebruik te kunnen nemen, is een bestemmingswijziging naar de bestemming 'Wonen' vereist. Met deze bestemming wordt het immers gezien als achtererfgebied bij de woning. Derhalve dient er een partiële herziening van het bestemmingsplan opgesteld te worden. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hier in.
 
Verder geldt ter plaatse van het plangebied het bestemmingsplan 'Facetherziening Noodoverloop De Ronde Hoep' dat is vastgesteld op 28 mei 2020, opdat het gebied als noodoverloop kan fungeren. Met dit bestemmingsplan heeft het plangebied de dubbelbestemming 'Waterstaat - Noodoverloopgebied' gekregen, waardoor onder andere het bouwen van bouwen zonder vergunning van het bevoegd gezag ter plaatse niet is toegestaan. Omdat het gaat om een facetherziening dienen de bepalingen van dit plan overgenomen te worden in voorliggend plan.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk worden in hoofdstuk 2 de huidige situatie en het planvoornemen beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 komen de verschillende milieuaspecten aan de orde. Hoofdstuk 5 bevat vervolgens een juridische toelichting. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
 
2 Het plan
Het plangebied behoort bij de woning Rondehoep Oost 8b en is in gebruik als tuin bij deze woning. De woning maakt onderdeel uit van een voormalig agrarisch bebouwingsensemble en bevindt zich in het achterste gedeelte van het pand Rondehoep Oost 8. Dat pand stamt uit de 17e eeuw en is aangewezen als Rijksmonument. Middels een vergunning is deze gesplitst in voor- en achterwoning.
Navolgende afbeelding geeft een impressie van het perceel en de bestaande bebouwing. 
 
Impressie bebouwingsensemble gezien vanaf de Rondehoep Oost, linker gebouw betreft Rondehoep Oost 8 (bron: Google Streetview)
 
In het plangebied, een deel van de tuin bij woning nr. 8b, is een schuur aanwezig met een oppervlakte van circa 105 m². Er is sprake van een gazon/grasveld en er staan verscheidene bomen en struiken op het perceel. De enige manier waarop de woning bereikt kan worden is via een ontsluiting die door de tuin loopt en aansluit op de Rondehoep Oost. Deze ontsluiting is te zien op onderstaande afbeelding.
 
Ontsluiting plangebied, gezien vanaf de Rondehoep (bron: Google Streetview)
 
Het plangebied is een onlosmakelijk onderdeel van de aangrenzende woonbestemming waar zich het andere deel van de tuin en de woning nr. 8b bevindt. Met de beoogde bestemmingswijziging wordt de relatie tussen de woning en tuin herstelt en wordt de feitelijke situatie geformaliseerd.
 
3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
Op rijksniveau zijn de Nationale Omgevingsvisie (NOVI), het Barro en de Ladder voor duurzame verstedelijking van belang voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het voorliggende plan is van een dusdanig beperkte omvang dat er geen belemmeringen voortkomen uit het rijksbeleid. Toetsing hieraan kan dan ook achterwege blijven.
3.2 Provinciaal beleid
De Omgevingsvisie NH2050 is op 19 november 2018 vastgesteld door Provinciale Staten. Deze vervangt de Structuurvisie Noord-Holland 2040, het Provinciaal Verkeers- en Vervoerplan, het Provinciaal Milieubeleidsplan 2015-2018 en de Agenda Groen. De leidende hoofdambitie in de Omgevingsvisie NH2050 is de balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is een voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Tegelijkertijd is duurzame economische ontwikkeling een voorwaarde voor het kunnen investeren in een prettige leefomgeving.
 
Provinciale Staten van Noord-Holland hebben op 22 oktober 2020 de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld. In de Omgevingsverordening NH2020 zijn de eerste stappen gezet om de ambities, ontwikkelprincipes en sturingsfilosofie uit de Omgevingsvisie, vastgesteld op 19 november 2018, vorm te geven en wordt er een start gemaakt met werken in de geest van de Omgevingswet. Echter valt de Omgevingsverordening NH2020 nog onder de huidige wet- en regelgeving.
 
In de Omgevingsverordening NH2020 zijn alle regels van de provincie die gaan over de fysieke leefomgeving samengevoegd. Merendeel van de regels in deze verordening zijn vrijwel ongewijzigd gebleven ten opzichte van de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2010. Echter zijn een aantal onderdelen wel gewijzigd of nieuw. Belangrijke gewijzigde en nieuwe onderdelen zijn het Landelijk gebied, Bijzonder provinciaal landschap, de mogelijkheden voor kleinschalige woningbouw in landelijk gebied en de ruimte voor windenergie in de MRA regio. De omgevingsverordening heeft de volgende doelstellingen: 
  • het bereiken van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit te bereiken;
  • het behoud en herstel van de biologische diversiteit;
  • het in standhouden en doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften. 
Daarnaast is het doel om de provinciale regels in meer samenhang en op een meer overzichtelijke manier kenbaar te maken.
 
Planspecifiek
Voorliggend plan in kleinschalig van aard, waardoor het niet in strijd is met provinciale ambities. Desondanks dient het wel getoetst te worden aan de kaartlagen van de Omgevingsverordening.
 
Artikel 6.46 Bijzonder provinciaal landschap
Het plangebied bevindt zich in het gebied dat door de provincie is aangemerkt als bijzonder provinciaal landschap. In deze kaartlagen zijn onder andere de voormalige gebieden 'bufferzone' en 'weidevogelleefgebied' uit de PRV opgenomen. 
Specifiek bevindt het plangebied zich in het landschap Amstelscheg. Dit gebied bestaat uit hoger gelegen veenrivierenlandschap - inclusief polder de Ronde Hoep met zijn bijzondere sterverkaveling - en lager gelegen droogmakerijen. De Amstel loopt door in de stad en vormt een zeer gewaardeerde recreatieve uitvalsroute. Met voorliggend plan worden geen ingrepen beoogd die afbreuk doen aan de kwaliteiten van het landschap. Daarmee is het in dit kader uitvoerbaar.
 
Noodoverloop
De provincie Noord-Holland heeft, mede op advies van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht, polder De Ronde Hoep in 2010 als noodoverloopgebied aangewezen. Dat betekent dat als elders een calamiteit door een dijkdoorbraak dreigt, De Ronde Hoep met of zonder inrichtingsmaatregelen ingezet kan worden als noodoverloopgebied. Het inzetten van de polder De Ronde Hoep als noodoverloopgebied voorkomt dat het peil in de Amstellandboezem te hoog wordt en polders ongecontroleerd onder water lopen. Om die reden zijn de gronden in het voorliggende bestemmingsplan voorzien van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Noodoverloopgebied'.
 
Er kan geconcludeerd worden dat er geen belemmeringen voortkomen uit de Omgevingsvisie Noord-Holland 2050 en de Omgevingsverordening. 
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Visie 2020 en 2030
Op 14 mei 2009 heeft de gemeenteraad de Visie 2020 vastgesteld. In deze visie is de ambitie van Ouder-Amstel in 2020 vastgesteld. Deze luidt als volgt: ‘Ouder-Amstel ontwikkelt zich op haar sterke punten en kwaliteiten tot een aantrekkelijke woon- en werkgemeente bestaande uit een buurtschap en drie zelfstandige vitale kernen met bij haar schaal passende voorzieningen en recreatieve en culturele functies voor inwoners en regionale medebewoners’.
 
In april 2020 is de Visie 2030 vastgesteld. Met deze Visie en de daarbij behorende ambities wil de gemeente doorgaan op de met de Visie 2020 ingeslagen weg. In de Visie wordt geconstateerd dat de samenleving steeds sneller verandert en het is belangrijk dat de gemeente hier flexibel op in kan spelen. Het centrale thema in de Visie 2030 is ‘verbinding’. Voor wat betreft wonen betekent dit dat er voldoende geschikte (woon) voorzieningen voor ouderen moeten zijn zodat zij ook zo lang mogelijk in staat zullen zijn zelfstandig te wonen. De gemeente stimuleert intergenerationeel (combinatie van verschillende generaties binnen 1 woongebouw) en levensloopbestendig wonen.
 
Planspecifiek
Met voorliggend plan wordt geen nieuwe woning mogelijk gemaakt, maar wordt het wel mogelijk om de gronden bij een woning als reguliere tuin in gebruik te nemen. Dit voegt waarde toe aan de woning en maakt het geheel meer samenhangend. In feite gaat het om formalisatie van een bestaande situatie: het perceel is reeds in gebruik als tuin bij de woning, maar kan door de geldende bestemming niet volledig als zodanig gebruikt worden. Verder worden er met het plan geen ingrepen  beoogd die afbreuk doen aan de waarden van het agrarisch natuur- en cultuurlandschap. Het plan is niet in strijd met visies van de gemeente.
 
3.3.2 Welstandsnota Ouder-Amstel 2003
De gemeente Ouder‐Amstel heeft in 2003 een welstandsnota opgesteld. De nota bevat een samenhangend stelsel van welstandsaspecten en criteria waaraan bouwplannen worden getoetst. Voor de verschillende gebieden in de gemeente Ouder-Amstel zijn welstandscriteria geformuleerd. Deze gebieden zijn te zien op navolgende uitsnede van de welstandsbeleidskaart.
 
Uitsnede welstandsbeleidskaart
 
Planspecifiek
Het plangebied bevindt zich in het buitengebied, waar een regulier welstandsniveau geldt. Bij eventuele omgevingsvergunningplichtige bouwinitiatieven wordt rekening gehouden met de geldende welstandscriteria.
 
4 Milieuaspecten
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.(-beoordelings)plicht. 
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot voorliggende bestemmingswijziging valt onder mogelijkheid d. Een bestemmingswijziging van een agrarische bestemming naar een woonbestemming is geen stedelijk ontwikkelingsproject (onderdeel D11.2) en wordt daarmee niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen vormvrije m.e.r.-(beoordelings)plicht.
4.2 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
 
Planspecifiek
Met voorliggend plan wordt in beginsel een strenger bodemgebruik beoogd, omdat een agrarische bestemming wordt omgezet in een woonbestemming. Echter de betreffende gronden zijn reeds geruime tijd feitelijk in gebruik ten dienste van de woonfunctie. Ook daarvoor hebben geen bodembedreigende activiteiten plaats gevonden, derhalve worden de gronden geschikt geacht voor de functie wonen.
 
4.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft een bestemmingswijziging naar de bestemming 'Wonen'. Er wordt daarbij geen nieuw geluidgevoelig object mogelijk gemaakt, waardoor akoestisch onderzoek niet aan de orde is.
 
Er kan geconcludeerd worden dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor het plan.
4.4 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' (scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen) in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling kan gezien de zeer beperkte omvang aangemerkt worden als een NIBM-project. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. De ontwikkeling heeft 'niet in betekenende mate' invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse. Daarbij wordt met het vorliggende bestemmmingsplan geen nieuwe woning mogelijk gemaakt, maar gaat het alleen om een tuin bij een bestaande woning. Het aspect luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
 
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van de Atlas Leefomgeving (van o.a. ministerie I&M en RIVM) gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Daaruit blijkt dat de achtergrondconcentraties fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) over 2016 respectievelijk maximaal 19,5 µg/m³, 11,9 µg/m³ en 21,6 µg/m³ bedragen. Daarmee wordt voldaan aan de wettelijke eisen. 
4.5 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Planspecifiek
De buitenruimte bij een milieugevoelige bestemming wordt niet aangehouden als meetpunt bij het meten van de richtafstand, maar de gevel van een woning of ander gevoelig object. Daarmee hoeft milieuzonering in het kader van voorliggend bestemmingsplan niet beschouwd te worden. Desondanks is in het kader van een goede ruimtelijke ordening nagegaan of er mogelijk belemmeringen zijn voor een goed leefklimaat in het plangebied.
 
In de omgeving van het plangebied zijn geen milieubelastende bedrijven aanwezig. Wel liggen er grondgebonden veehouderijen ten noorden en zuiden van het plangebied. De agrarische bouwvlakken van deze veehouderijen bevinden zich op respectievelijk ca. 170 m en 185 m van het plangebied, waarmee de richtafstand van 100 m voor gerespecteerd wordt.
 
Er kan geconcludeerd worden dat bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen vormen voor voorliggend plan. 
4.6 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor. 
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Planspecifiek
Met voorliggend plan wordt geen kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object mogelijk gemaakt. Een beschouwing van het aspect externe veiligheid kan achterwege blijven.
4.7 Waterhuishouding
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.a.) voorkomen worden en kan ook de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
 
Het plangebied valt binnen het beheersgebied van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Het beleid van AGV is verwoord in het Waterbeheerplan en diverse beleidsnota’s. In de keur van het waterschap zijn geboden en verboden opgenomen voor de bescherming van de functionaliteit van waterlopen en waterkeringen. Met de Keur wil het waterschap de waterkwaliteit verbeteren, de doorstroming in sloten veiligstellen en de dijken sterk houden. Bij de Keur horen Keurkaarten met informatie over wateren en waterkeringen.
 
Het waterschap hanteert het beleid dat bij het aanbrengen van meer dan 1.000 m² verhard oppervlak in stedelijk gebied 10 % daarvan gecompenseerd moet worden in de vorm van oppervlaktewater voor waterberging. Door compensatie wordt voorkomen dat ernstige peilstijging optreedt door afstromend regenwater met wateroverlast tot gevolg.
 
Noodoverloop
Mede op advies van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht heeft provincie Noord-Holland polder De Ronde Hoep in 2010 als noodoverloopgebied aangewezen. Het inzetten van de polder De Ronde Hoep als noodoverloopgebied voorkomt dat het peil in de Amstellandboezem te hoog wordt en polders ongecontroleerd onder water lopen.
 
Planspecifiek
Met voorliggend plan wordt niet direct verharding toegevoegd. Indirect wordt het wel mogelijk om verharding aan te leggen, maar aangezien het plangebied aanzienlijk kleiner is dan 1.000 m² zal het niet boven de te compenseren oppervlakte uitkomen. Ook de overige wateraspecten grondwater, waterkering en waterafvoer worden niet geschaad door het initiatief, waardoor het uitvoerbaar is in het kader van het aspect water.
Er wordt in het voorliggende bestemmingsplan rekening gehouden met de functie van polder De Ronde Hoep als noodoverstort, middels de dubbelbestemming 'Waterstaat - Noodoverloopgebied'. Hierover zijn in 2014-2015 gesprekken gevoerd met Waternet, waarbij het onderhavige perceelsgedeelte als onderdeel van het geheel in ogenschouw is genomen in het kader van het beschermen van de woonvoorziening.
 
4.8 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming zijn de tabellen 1, 2 en 3 vervallen waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kan voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
Met de beoogde bestemmingswijziging gaan geen sloop- of kapwerkzaamheden gepaard, waardoor er geen beschermde flora en fauna geschaad zullen worden. Wel ligt het plangebied in een beschermd natuurgebied, namelijk het Natuurnetwerk Nederland. Hiervoor is de provincie verantwoordelijk. Uit toelichting paragraaf 3.2 is reeds gebleken dat het plan uitvoerbaar is, omdat er geen veranderingen in het gebruik van de gronden voorzien zijn. Daarbij is het plangebied in de huidige staat al ongeschikt als leefgebied voor weidevogels.
 
Er kan geconcludeerd worden dat het aspect ecologie geen belemmeringen vormt voor voorliggend plan.
4.9 Cultureel erfgoed
4.9.1 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
Planspecifiek
Met het initiatief zijn geen graafwerkzaamheden gemoeid, waardoor er geen archeologische waarden geschaad zullen worden. Tevens is er geen archeologische dubbelbestemming in het plangebied aanwezig.
 
Het plan is uitvoerbaar in het kader van het aspect archeologie.
 
4.9.2 Cultuurhistorie
Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in de diverse ruimtelijke plannen. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
 
De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat 'een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden' in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.
 
Planspecifiek
De woning waartoe het plangebied behoort is onderdeel van een pand dat aangemerkt is als Rijksmonument (Rondehoep Oost 8). Voorliggend plan maakt geen ingrepen aan het monument mogelijk.
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het initiatief.
4.10 Verkeer en parkeren
De verkeersbewegingen veranderen niet door de voorgenomen bestemmingswijziging en ook de parkeereis wordt niet anders. Er wordt vanuit gegaan dat het verkeerssysteem reeds geschikt is voor de verwerking van de verkeersbewegingen van en naar het plangebied. Tevens beschikt de bestaande woning over voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Aangezien het aantal woningen niet toeneemt, is het niet nodig om een parkeerregeling op te nemen in het voorliggende bestemmingsplan.
 
5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
 
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten weer die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
5.3 Planregels
Voor het opstellen van de planregels is uitgegaan van de gemeentelijke standaard. Op deze wijze beschikt de gemeente over zoveel als mogelijk uniforme plannen.
 
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen.
 
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk kent een standaardopbouw:
  • bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
5.4 Wijze van bestemmen
Voorliggend bestemmingsplan bevat de bestemming 'Wonen'. Binnen deze bestemming worden geen hoofdgebouwen mogelijk gemaakt. Wel zijn er bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouw zijnde toegestaan. Omdat er in de bestaande situatie 105 m² aan bijgebouwen aanwezig is op de bij de woning Rondehoep Oost 8b behorende gronden, wordt in het voorliggende geval uitgegaan van deze oppervlakte. Bij de woning Rondehoep Oost 8b is op basis van de geldende beheersverordening 40 m² aan bijbehorende bouwwerken toegestaan. Er is daarom in voorliggend bestemmingsplan opgenomen dat de totale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken bij de woning Rondehoep Oost 8b niet meer mag bedragen dan 105 m².
Verder zijn er in het plangebied tuinen, erven en terreinen, toegangswegen en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en watervoorzieningen toegestaan.
 
Daarnaast is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Noodoverloopgebied' opgenomen. Deze volgt uit het bestemmingsplan 'Facetherziening Noodoverloop De Ronde Hoep'. De dubbelbestemming is toegekend aan het deel van de polder dat in geval van calamiteiten als waterbergingsgebied gebruikt kan worden. Hierover zijn in 2014-1025 gesprekken gevoerd met Waternet, waarbij het onderhavige perceelsgedeelte als onderdeel van de drie woningen is meegenomen. Binnen deze dubbelbestemming is de aanleg van bouwwerken (dijken, pompen) ten behoeve van deze functie toegestaan. Voor het bouwen ten behoeve van de andere voorkomende bestemmingen is een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag voor het afwijken vereist.
6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is. 
Planspecifiek
Dit bestemmingsplan heeft gelet op artikel 6.2.1 Bro geen betrekking op een bij algemene maatregel van bestuur bouwplan. Er worden immers geen woningen gebouwd. Daarmee is er geen verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan of het anderszins verzekeren van de (gemeentelijke) kosten.
 
De kosten die door de gemeente worden gemaakt worden door middel van leges op de initiatiefnemer verhaald. Het bestemmingsplan is hierdoor financieel uitvoerbaar.
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
6.2.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
 
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
 
Participatie
Gezien de beperkte omvang en ruimtelijke impact van het plan kan participatie met omwonenden achterwege blijven.
 
6.2.2 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg
Gezien de aard en omvang van het voorliggende bestemmingsplan, wordt het niet nodig geacht om het bestemmingsplan voor te leggen aan overlegpartners.
 
6.2.3 Verslag zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 10 december 2020, gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende die periode kon een ieder een zienswijze indienen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.