Plan: | Opmeerderweg 5 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0432.WPOpmeerderweg5-VA01 |
Aan de Opmeerderweg 5 in Opmeer is een perceel aanwezig waarop een agrarische bestemming rust. Deze bestemming is niet in overeenstemming met het feitelijke gebruik. Inmiddels is een woonbestemming op zijn plaats.
Omdat het gebruik van de gronden van het perceel op basis van het bestemmingsplan alleen voor een agrarische functie is toegestaan, is het gebruik als wonen strijdig met het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid om via een wijzigingsprocedure de agrarische bestemming om te zetten naar een woonbestemming. De gemeente heeft bereidheid uitgesproken om aan een wijziging naar een woonbestemming medewerking te verlenen, mits het plan ruimtelijk aanvaardbaar is. De voorliggende toelichting toont aan dat de wijziging ruimtelijk aanvaardbaar is.
Het perceel ligt langs de Opmeerderweg in Opmeer. Deze weg verbinft het bedrijventerrein De Veken met Sijbekarspel. Aan de westzijde van het perceel is een woonbestemming aanwezig en aan de oostzijde een agrarisch perceel. Aan de zuidzijde grenst het Recreatiepark West-Friesland met recreatiewoningen. Op ruim 30 meter afstand ten noorden is het bedrijventerrein De Veken aanwezig, afhescheiden van het perceel door de weg een sloot en een fietspad.
Afbeelding: luchtfoto met daarop met een blauwe cirkel de planlocatie indicatief aangegeven
De navolgende afbeelding laat de locatie van het plangebied van voorliggend wijzigingsplan zien. Concreet betreft het het kadastrale percelen met nummers 533.
Afbeelding: luchtfoto ter plaatse met kadastrale ondergrond (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Het perceel 533 is ongeveer 8.100 m2 groot. Op het perceel is een stolpwoning aanwezig met bijbehorende bouwwerken. De navolgende afbeelding geeft het huidige beeld van het perceel.
Afbeelding: zicht vanaf de Bommelskoussedijk (bron: Google streetview)
Na aankoop van het perceel is door de gemeente geconstateerd dat het gebruik niet in overeenstemming was met het bestemmingsplan. Na overleg met de gemeente is er gekozen om een wijzigingsplan op te stellen om het gebruik als wonen overeen te laten komen met het bestemmingsplan. Initiatiefnemer heeft hierop een aanvraag ingediend bij het college van B&W voor een wijzigingsplan.
Het plan gaat uit van wijziging van de bestemming van een deel van de gronden van het perceel zodat de gronden voor woondoeleinden gebruikt kunnen worden. Het voorliggende wijzigingsplan wordt afgestemd (lees voldoet) aan de voorwaarden die het bestemmingsplan stelt aan het opstellen van een wijzigingsplan. Zie hiervoor paragraaf 1.5.
Omdat de woning in het bestemmingsplan is aangewezen als 'stolp' is het mogelijk om de woning te splitsen. dit wordt tevens in voorliggend wijzigingsplan mogelijk gemaakt.
Voor de gronden van het perceel geldt het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied opmeer 2014'. Het bestemmingsplan is vastgesteld op 5 november 2015.
Het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch' met een bouwvlak en heeft de functieaanduiding 'Tuinbouw' en de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - stolp'. Deze gronden zijn bedoeld voor de uitoefening van o.a. akkerbouwbedrijven met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering en tuinbouwbedrijven. Tevens is de aanwezig stolp boordeeld als karakteristieke bebouwing en de uiterlijke verschijningsvorm en ligging dient in stand te worden gehouden.
Een reguliere woning is niet toegestaan binnen de bestemming.
Afbeelding: uitsnede plankaart bestemmingsplan Landelijk Gebied Opmeer 2014
Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 3.8.4 van het geldende bestemmingsplan geeft de mogelijkheid om voormalige agrarische bouwvlakken te wijzigen:
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, indien is komen vast te staan dat in een bouwvlak op de agrarische bestemming het agrarisch bedrijf niet meer is gevestigd, de bestemming binnen dat bouwvlak te wijzigen in één van de hierna genoemde bestemmingen, met inachtneming van de daarbij aangegeven bepalingen:
Het paraplubestemmingsplan parkeernormen Opmeer zorgt ervoor dat wanneer een omgevingsvergunning voor het bouwen of het afwijken van het bestemmingsplan wordt aangevraagd, er voldoende parkeergelegenheid dient te worden gerealiseerd. Of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, wordt bepaald aan de hand van de Nota Parkeernormen gemeente Opmeer. In paragraaf 3.8 wordt nader op het parkeeraspect ingegaan. Hieruit blijkt dat wordt voldaan aan het paraplubestemmingsplan.
In deze pargraaf wordt een toets gedaan aan de wijzigingsvoorwaarden die in paragraaf 1.4.1 zijn genoemd.
Artikel 3.8.4:
Uit de hiervoor beschreven toets blijkt dat er kan worden voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden. Hiermee is er een juridische basis om voorliggend wijzigingsplan op te stellen en uiteindelijk vast te laten stellen door het college van B&W.
Het voorliggende wijzigingsplan wijzigt de agrarische bestemming naar een bestemming 'Wonen'. De regels uit de woonbestemming van het vigerende bestemmingsplan zijn overgenomen met dien verstande dat er maximaal 300 m2 aan bijgebouwen is toegestaan. Om het stolpgebouw wordt een bouwvlak heen gelegd waarin 2 woningen mogelijk zijn, binnen de bestaande vorm ter behoud van de bestaande stolp. Het nieuwbouwen van twee aparte woningen binnen het bouwvlak is hiermee niet toegestaan.
Onderstaande afbeelding toont de nieuwe verbeelding voor het plangebied die de inzet van dit wijzigingsplan vormt.
Afbeelding: verbeelding wijzigingsplan (in pdf)
Na dit inleidende hoofdstuk is in het hiernavolgende hoofdstuk 2 aandacht besteed aan het van toepassing zijnde overheidsbeleid. Hoewel het plan in de eerste plaats moet passen binnen de wijzigingsvoorwaarden, dient toepassing van de bevoegdheid ook passend in het verder geldend beleid te zijn. Of aan de wijzigingsvoorwaarden kan worden voldaan, is vervolgens getoetst in hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 omvat een toelichting op de juridische vormgeving van dit wijzigingsplan. Als laatste is in hoofdstuk 5 de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid uiteengezet.
Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we ‘nationale belangen’. Het Rijk heeft voor alle nationale
belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.
De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen. Voorbeelden van nationale belangen zijn:
De belangrijkste keuzes die worden gemaakt richten zich op het volgende.
De opwekking van duurzame energie moet worden ingepast met oog op omgevingskwaliteit. Iedereen krijgt de komende jaren te maken met de overstap naar duurzame energie. Daarvoor zijn bijvoorbeeld meer windmolens en zonnepanelen nodig. Clustering is daarbij van belang en zonnepanelen worden in eerste instantie op en aan gebouwen gerealiseerd.
Ook moet er ruimte zijn voor een overgang naar een circulaire economie. Hergebruiken van grondstoffen en materialen en benutten van duurzame energiebronnen wordt steeds belangrijker. De inrichting van de leefomgeving moet een aantrekkelijk vestigingsklimaat zoveel mogelijk bevorderen. Een aantrekkelijke omgevingskwaliteit vraagt goede inpassing van bedrijven, logistieke functies en datacentra.
Tot 2030 moeten er ongeveer 1 miljoen woningen gebouwd worden. Er wordt zoveel mogelijk gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijft. De nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fietsen wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad.
Het landgebruik moet in balans zijn met natuurlijke systemen. Bijvoorbeeld door kringlooplandbouw. Zo wordt een goede bodem- en waterkwaliteit en biodiversiteit bevorderd. Om te kunnen blijven genieten van het landschap moet behoud van de kwaliteit van het landschap sterker meewegen in de keuzes die worden gemaakt.
Hetgeen hiervoor is beschreven vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming. Hiervoor is de Ladder voor duurzame verstedelijking in het leven geroepen. De Ladder is per 1 juli 2017 gewijzigd en vereenvoudigd. De ladder is van toepassing op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Ingevolge artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, wordt in het Bro en de daarop berustende bepalingen onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Uit jurisprudentie blijkt dat er pas sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vanaf de realisatie van 12 woningen. In voorliggend geval blijft het aantal woningen gelijk. De omzetting van de bestemming is onder voorwaarden mogelijk gemaakt in het geldende bestemmingsplan. Er is derhalve geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
De voorliggende functiewijziging van agrarische naar wonen is een kleinschalige ontwikkeling die niet in strijd is met doelen en ambities uit de NOVI.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 deels in werking getreden en op 1 oktober 2012 en op 1 februari 2014 uitgebreid. Het omvat alle ruimtelijke Rijksbelangen uit eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) die juridisch moeten doorwerken tot in bestemmingsplannen. Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn onder andere de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet, de veiligheid rond Rijksvaarwegen, de verstedelijking in het IJsselmeer, de bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en de toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.
Het Barro heeft voor het voorliggende plan geen consequenties.
Op 19 november 2018 heeft de provincie Noord-Holland de "Omgevingsvisie NH2050 - Balans tussen economische groei en leefbaarheid" vastgesteld. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Noord-Holland 2014. De provincie wil balans tussen economische groei en leefbaarheid. Dit betekent dat in heel Noord-Holland een basiskwaliteit van de leefomgeving wordt gegarandeerd. De provincie ontwikkelt zoveel mogelijk natuurinclusief en met behoud van (karakteristieke) landschappen, clustert ruimtelijke economische ontwikkelingen rond infrastructuur en houdt rekening met de ondergrond.
Ambities
Noord-Holland heeft een relatief hoog welvaarts- en welzijnsniveau. Om deze ook voor de toekomst vast te kunnen houden, richt de provincie zich op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid. Zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven. Dit is de hoofdambitie. Als subambities zijn er een aantal opgenomen:
De ambitie is dat Noord-Holland als samenleving in 2050 volledig klimaatneutraal en gebaseerd is op (een maximale inzet op opwekking van) hernieuwbare energie.
Vijf bewegingen
Vanuit de ambities zijn een vijftal bewegingen opgesteld die laten zien hoe Noord-Holland wil omgaan met de opgaven die op onze samenleving afkomen en die de provincie wil faciliteren.
De omzetting van de agrarische bestemming naar een woonbestemming past binnen de ambities van de Omgevingsvisie. Het zorgt voor clustering van woningen in een gebied dat door de beperkt omvang en de inperking door stedelijke functies niet meer is te typeren als agrarisch. Een omzetting naar wonen is passend. Geconcludeerd wordt dat het initiatief niet in strijd is met de doelen en ambities uit de Omgevingsvisie NH2050.
Op donderdag 22 oktober 2020 hebben de Provinciale Staten de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld. De Omgevingsverordening NH2020 geldt vanaf 17 november 2020 en vervangt alle bestaande verordeningen die betrekking hebben op de leefomgeving, zoals de Provinciale Ruimtelijke Verordening, de Provinciale Milieuverordening, de Waterverordeningen en de Wegenverordening. De omgevingsverordening stelt dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen in overeenstemming moeten zijn met de binnen de regio gemaakte afspraken. Eerder is al gesteld dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bovendien is het plangebied niet gelegen in het gevoelige werkingsgebied 'landelijk gebied' of 'Noord Holland Noord'.
Er is geen strijd met de Omgevingsverordening NH2020.
De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie is een provinciale handreiking voor het inpassen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het landschap, zoals bebouwing, agrarische bedrijven, infrastructuur of
vormen van energieopwekking. De Leidraad geeft gebiedsgerichte én ontwikkelingsgerichte
beschrijvingen en biedt zo toepasbare informatie over de manier waarop ruimtelijke ontwikkelingen
kunnen bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving. De provincie beoogt met deze Leidraad om
samen met bijvoorbeeld gemeenten, ontwikkelaars en initiatiefnemers te werken aan het behouden en
versterken van de kwaliteit van het landschap en de cultuurhistorie. In de Leidraad die voor het laatst is vastgesteld op 10 april 2018 zijn een aantal onderwerpen opgenomen die van belang zijn voor de
ruimtelijke kwaliteit van Noord-Holland, te weten aardkundige waarden, openheid, stilte en donkerte en dorps-DNA.
De Provincie Noord-Holland omschrijft ruimtelijke kwaliteit aan de hand van kernkwaliteiten van het
landschap. Natuurlijke omstandigheden en vooral ook menselijk handelen, hebben in ieder landschap
hun eigen sporen nagelaten. Nieuwe ontwikkelingen moeten zich tot deze karakteristieken verhouden.
Elk landschapstype heeft zijn eigen specifieke kernkwaliteiten die gebieden een eigen karakter en identiteit geven. De voornaamste kernkwaliteiten zijn: archeologie en tijdsdiepte (tezamen 'ondergrond'), aardkundige waarden, historische structuurlijnen, cultuurhistorische objecten en openheid, duisternis en stilte (tezamen landschaps-DNA) en dorps-DNA.
De Provincie beschermt ook de ondergrond van de bijzondere landschappen. Zolang aardkundige verschijningsvormen (zoals stuwwallen, duinen, wadden en beekdalen) onaangetast zijn, vertellen ze
veel over de ontstaansgeschiedenis van Noord-Holland en de krachten die daarbij een rol speelden: wind, water, ijs en getijden. Behoud en ontwikkeling van aardkundige waarden is van belang gezien de onschatbare waarde van aardkundig erfgoed voor de inwoners van Noord-Holland en Nederland.
Noord-Holland is onderverdeeld in 20 gebieden, de zogenaamde ensembles, en 10 provinciale
structuren. Bij het inpassen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied moet rekening worden gehouden met de ambities en ontwikkelprincipes die staan beschreven bij de afzonderlijke
ensembles en structuren.
West-Friesland Midden
Het voorliggende plangebied is gelegen in het ensemble West-Friesland Midden. West-Friesland Midden is ontstaan uit grote hoeveelheden sediment die zijn afgezet door het Zeegat van Bergen. Dit getijdebekken, dat tot ver in het binnenland reikte, zorgde voor opslibbing met zand en klei uit zee. Hierop vestigde zich al vroeg een groot aantal mensen in een relatief hoge dichtheid. West-Friesland is dan ook een archeologisch waardevol gebied, met relicten in de bodem van nederzettingen uit Steentijd, Bronstijd, IJzertijd en Romeins tijd. Vanaf omstreeks de 11e eeuw begon men ook met het aanleggen van dijken om de veenontginningen tegen inbraken van de zee te beschermen. Vanaf de tweede helft van de 13e eeuw vormden deze dijken een geheel: de Westfriese Omringdijk. Door deze gesloten dijk nam de invloed van de zee sterk af. De Omringdijk onderging na aanleg nog flinke veranderingen door de vele doorbraken en achter zwakke dijken werden inlaagdijken (reservewaterkeringen) aangelegd. Nog altijd vormt de Omringdijk door zijn hoogte de markante begrenzing van het oude zeekleigebied.
Het veenpakket dat zich eerder op de kleibodem had ontwikkeld, is inmiddels verdwenen door oxidatie. Het gebied heeft echter wel de ruimtelijke karakteristieken van een veenontginningsgebied behouden. Doordat de gronden ter weerszijden van de opgevulde getijdegeulen later zijn ingeklonken en het zand in de geulen niet, zijn deze met zand gevulde geulen nu lichte verhogingen in het landschap. Dit noemt men reliëfinversie.
De kleine, verspreid liggende meren werden in het begin van de 17e eeuw droogmakerijen, zoals polders de Wogmeer, de Baarsdorpermeer, de Bennemeer en de Berkmeer. Ze zijn herkenbaar aan hun ringsloot en rechthoekige verkaveling.
Uit de navolgende afbeelding is af te leiden dat het voorliggende plangebied is gelegen in een gebied dat is aangeduid als recreatiepark. Hieruit is af te leiden dat er geen hoge landschappelijke waarde wordt toegedicht aan het plangebied. Dit is ook te begrijpen aangezien het wordt omgeven door het recreatiepark aan de oost- en zuidzijde. Ook de N241 is nabij gelegen aan de wetzijde. Op 30 meter afstand ten noorden is het bedrijventerrein De Veken gelegen.
Afbeelding: weergave uit de overzichtskaart West-Friesland Midden
Door de geïsoleerde ligging heeft het plangebied ook niet meer de kenmerken van het Oude Zeekleilandschap, met een wijervormige veenverkaveling met langgerekte linten op de hoger gelegen kreekruggen. Ook is van lange zichtlijnen tussen gebogen en langgerekte linten geen sprake.
In het voorliggende geval wijzigt er niets aan het plangebied, want er vindt geen herontwikkeling plaats. De agrarische functie is al sinds jaren verdwenen en via voorliggend wijzigingsplan wordt de planologische situatie in lijn gebracht met de feitelijke situatie. Omdat de kenmerkende structuren van het oude zeekleilandschap afwezig zijn en er feitelijk niets verandert aan het uiterlijk van het perceel, kan worden geconcludeerd dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de kenmerkende landschappelijke waarden van het ensemble West-Friesland Midden.
Als inrichtingsplan kan daarom de bestaande situatie worden gezien met de beplanting en bebouwing die aanwezig is. Ten opzichte van de bestaande planologische situatie neemt de hoeveelheid toegestane bebouwing aanzienlijk af. Dit heeft een significant positief effect op de ruimtelijke kwaliteit van het gebied.
In het Regionaal Actie Programma Wonen (RAP) en de Regionale Woonvisie West-Friesland 2017 hebben de provincie Noord-Holland en de Westfriese gemeenten afspraken gemaakt over de woningbouwprogrammering en het levensloopbestendig en verduurzamen van de bestaande woningvoorraad. Voor dit plan zijn de volgende uitgangspunten relevant:
In Westfriesland neemt in de periode 2016-2030 het aantal huishoudens toe met circa 8.500 (+9%). Na 2026 vlakt deze af volgens de provinciale prognose. Hetzelfde gaat op voor de woningbehoefte in Westfriesland.
De woningbouwbehoefte voor Opmeer wordt geschat op 180 tot 2021 en 370 tot 2030. Het plan betreft het omzetten van één bedrijfswoning naar reguliere woning en de toevoeging van één woning. De realisatie van deze woningen passen binnen de kwalitatieve ambitie. Het betreft namelijk twee kleinere woningen die kunnen bevorderen dat er langer zelfstandig kan worden gewoond. Het is bij uitstek geschikt voor een zorgrelatie. Omdat de wijzigingsbevoegdheid de twee woningen faciliteert, is de kwantitatieve ambitie verder niet relevant. Het plan voldoet hiermee aan beide programma’s.
Uit de Monitor Woningbouw 2020 van de provincie blijkt dat er tot 2030 behoefte is aan de realisatie van zachte plannen om te kunnen voldoen aan de behoefte aan woningen. Voorliggend plan is een zacht plan dat middels de te voeren ruimtelijke procedure hard wordt gemaakt. Hiermee komt het tegemoet aan het advies uit de Monitor Woningbouw 2020.
In 2012 heeft de raad van Opmeer haar Structuurvisie 2025 vastgesteld. In deze structuurvisie zijn de verschillende ambities en ontwikkelingen op elkaar afgestemd en ruimtelijk vertaald. Het biedt een kader voor op te stellen ruimtelijke plannen en voor ondersteunende beleidsnota’s. De structuurvisie vervangt het ‘intergemeentelijke structuurplan gemeenten Obdam, Wester-Koggenland en Opmeer’.
In de lintbebouwing in de gemeente worden geen nieuwe ontwikkelingen voorgestaan. Als uitzondering hierop gelden kleinschalige initiatieven in de bestaande bebouwing op basis van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan.
Het voorliggende wijzigingsplan beoogt de wijziging van een agrarische bestemming naar een woonbestemming te realiseren. Hiermee wordt voldaan aan het vereiste uit de Structuurvisie.
De Wet bodembescherming (Wbb) voorziet in maatregelen indien sprake is van ernstige bodemverontreiniging. Het doel van de Wbb is in de eerste plaats het beschermen van de (land- of water-) bodem zodat deze kan worden benut door mens, dier en plant, nu en in de toekomst. Via de
Wbb heeft de Rijksoverheid de mogelijkheid algemene regels te stellen voor de uitvoering van werken, het transport van stoffen en het toevoegen van stoffen aan de bodem.
Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem, waarop deze ontwikkelingen gaan plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. Bij nieuwbouwactiviteiten dient de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te zijn gebracht. In het algemeen geldt dat nieuwe bestemmingen bij voorkeur op een schone bodem dienen te worden gerealiseerd.
Het voorliggende perceel is al geruime tijd in gebruik als woonperceel, zij het een agrarische bestemming heeft. De woonfunctie is reeds lange tijd aanwezig. Uit de beoordeling blijkt dat de bodem op basis van de beschikbare informatie naar verwachting geschikt is voor het beoogd gebruik. Er zijn derhalve geen belemmeringen aanwezig voor de voorgenomen bestemmingswijziging.
Eén van de grondslagen voor de ruimtelijke afweging is de Wet geluidhinder (Wgh). De Wet geluidhinder bevat geluidnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. Op grond van de Wet geluidhinder gelden zones rond geluidbronnen met een grote geluiduitstraling, zoals (spoor)wegen en industrieterreinen. De belangrijkste bestaande geluidzones bevinden zich langs bestaande wegen en spoorwegen en rond grote bestaande industrieterreinen.
Volgens de wet mag de geluidbelasting op de gevel van een nieuwe gevoelige bestemming niet hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai. Op plaatsen waar door omstandigheden niet aan de hiervoor genoemde grenswaarde kan worden voldaan, kan een hogere grenswaarde worden vastgesteld met een maximum van 53 dB voor buitenstedelijke situaties.
Het betreft hier de omzetting van een bedrijfswoning naar twee reguliere woningen. Een bedrijfswoning is reeds een geluidsgevoelig object, waardoor de omzetting naar een reguliere woning niet de realisatie van een geluidsgevoelig object betreft. De extra woning wordt gerealiseerd binnen het bestaande volume. Beide woningen komen niet dichter naar de weg en het nieuwe bouwvlak maakt dit ook niet mogelijk. Ook kan de woning niet dichter naar de N241 worden uitgebreid. Er is daarom geen noodzaak om akoestisch onderzoek op grond van de Wet geluidhinder uit te voeren.
De kern van de Wet luchtkwaliteit (titel 5.2 luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer) is het
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op
regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit verslechteren.
Het doel van het NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) de belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde grenswaarde is voor beide stoffen 40 ìg/m3. Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 ìg/m3 maximaal 35 keer per jaar worden overschreden. Met het van kracht worden van het NSL zijn de tijdstippen waarop moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden NO2 en PM10 aangepast. Voor PM10 is dat 11 juni 2011 en 1 januari 2015 voor NO2.
Naast de introductie van het NSL is de invoering van het begrip "niet in betekenende mate bijdragen" (NIBM) een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de luchtkwaliteit als zowel de jaargemiddelde grenswaarde NO2 als PM10 niet meer toeneemt dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde van die stof. Dit betekent, kortweg, dat als de toename van de beide jaargemiddelde concentraties kleiner is of gelijk is aan 1,2 ìg/m3 een ontwikkeling kan worden beschouwd als een project dat NIBM bijdraagt aan de luchtkwaliteit.
De voorliggende ontwikkeling betreft de omzetting van een agrarische functie naar een woonfunctie waarbij het aantal woningen toeneemt met één. De agrarische functie (met bijbehorende verkeersstromen) verdwijnt. Per saldo is de toename van luchtverontreinigende stoffen niet significant. Er is daarom sprake van een project dat NIBM bijdraagt aan de luchtkwaliteit.
Ten aanzien van de planontwikkeling dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder. Uitgangspunt hierbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van een milieugevoelige functie, sprake is van een aanvaardbaar leef- en verblijfsklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige functies en bedrijven dient milieuzonering te worden toegepast. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uit maart 2009. Het doel van de VNG-publicatie is het bieden van een handreiking voor maatwerk in de gemeentelijke ruimtelijke ordeningspraktijk en de publicatie biedt mogelijkheden voor maatwerk en flexibiliteit bij het inpassen van bedrijvigheid in de fysieke omgeving en bij het inpassen van woningen en andere gevoelige functies nabij bedrijven.
In de omgeving van het plangebied zijn diverse functies aanwezig. Ten westen van het voorliggende plangebied is op ruim 30 meter een woonbestemming aanwezig. Ten zuiden is op circa 50 meter een recreatiepark met recreatiewoningen aanwezig. Aan de oostzijde is op ruim 10 meter een agrarische bestemming met tuinbouwfunctie aanwezig. Aan de noordzijde is op ruim 30 meter een bedrijfsbestemming aanwezig waarbinnen bedrijven tot maximaal milieucategorie 3.1 zijn toegestaan.
De genoemde bedrijven moeten in de bestaande situatie reeds rekening houden met de aanwezige bedrijfswoning. De omzetting naar een burgerwoning en de toevoeging van een woning binnen hetzelfde gebouw maakt dus geen verschil, want de afstanden blijven gelijk. Dit betekent dat de bedrijven niet extra worden beperkt in hun bedrijfsvoering. De voorliggende functiewijziging heeft om die reden geen belemmerend effect op omliggende bedrijven. Tevens kan worden geconcludeerd dat er (gezien de aanwezige bedrijfswoning) sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat binnen het plangebied.
In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat de betrokken waterbeheerders moeten worden
geraadpleegd bij het opstellen van bestemmingsplannen (of het voeren van vergelijkbare procedures). In het kader van het wettelijk vooroverleg (artikel 3.1.1 Bro) dat verplicht is bij ruimtelijke procedures, wordt vooroverleg gepleegd met de waterbeheerder, het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen. Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de
geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn.
Waterkering
De projectlocatie is niet gelegen in of op een bij de Legger van het Waterschap aangewezen primaire of regionale waterkering.
Waterkwaliteit en riolering
Het initiatief heeft geen gevolgen voor de waterkwaliteit. Een woonbestemming zorgt niet voor een verhoogd risico op een slechtere waterkwaliteit. Aan de wijze van afwatering verandert niets ten opzichte van de bestaande situatie. Voor de afvoer van water wordt aangesloten op het aanwezige riool. Het hemelwater kan als schoon worden beschouwd en zal worden afgevoerd naar de sloot.
Waterberging
Op grond van de Keur van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, moet bij een toename van meer dan 800 m2 bebouwd of overig verhard oppervlak binnen stedelijk gebied, minstens 10% van het extra bebouwde of verharde oppervlak worden gecompenseerd door middel van nieuw oppervlaktewater. Dit water moet worden gerealiseerd binnen hetzelfde peilvak en dient blijvend in open verbinding te staan met de rest van het watersysteem.
Het voorliggende project voorziet in een wijziging van de (toegestane hoeveelheid) verharding. Er is daarom geen sprake van een situatie waarvoor watercompensatie nodig is.
Conclusie
Uit de beschreven watertoets blijkt dat er voor de uitvoerbaarheid van het project geen belemmeringen zijn op het aspect waterhuishouding.
Voor de bescherming van diersoorten is de Wet natuurbescherming van toepassing. Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van nieuwe bouwwerken en/of andere activiteiten moet rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten- en diersoorten op grond van de Wet natuurbescherming. Indien uit gegevens dan wel onderzoek blijkt dat er sprake is van (een) beschermde soort(en) en het bouwwerk en/of de activiteit beschadiging of vernieling van voortplantings- of rustplaatsen dan wel ontworteling of vernieling veroorzaakt, zal de betreffende bouwwerkzaamheid of activiteit pas kunnen plaatsvinden na ontheffing of vrijstelling op grond van de Wet natuurbescherming.
In het onderhavige geval is sprake van een niet-ingrijpende wijziging van het gebruik van het perceel. Het betreft puur een wijziging van de functie van het perceel. Geconcludeerd wordt dat nader onderzoek kan uitblijven. Effecten als gevolg van stikstofdepositie kunnen derhalve ook worden uitgesloten. Mede door de aanzienlijke afstand tot aan stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden.
Bij nieuwe activiteiten dienen de effecten van stikstofdepositie op gevoelige Natura 2000-gebieden te worden onderzocht.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico’s voor de
omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico’s dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. De externe veiligheidsregelgeving is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen en het Besluit externe veiligheid transportroutes. De regelgeving is gekoppeld aan de Wet ruimtelijke
ordening.
Het plan voorziet niet in de komst van een nieuwe risicorelevante activiteit naar het plangebied. Het gebied bevindt zich buiten de risicocontouren van buisleidingen, windturbines en hoogspanningslijnen.
Inrichtingen
Het perceel bevindt zich gedeeltelijk binnen het invloedsgebied van een inrichting. Dit betreft het LPG tankstation aan de Lindengracht 28 te Opmeer. Het invloedsgebied overlapt echter nipt niet de woning (kwetsbaar object). Daarom zijn er geen verdere belemmeringen met betrekking tot het voorgelegde
wijzigingsplan.
Transportroutes
Het plangebied is gelegen binnen 200 meter van de N241. Dit is een weg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Met betrekking tot het groepsrisico kan worden gesteld dat er sprake is van een functiewijziging waarbij de omvang van de bebouwing gelijk blijft. De toename van het aantal personen is afwezig, danwel zeer gering. De toename van het groepsrisico is en blijft daarmee onder 0,1 maal de oriëntatie waarde.
Advies Veiligheidsregio NHN
De Veiligheidsregio NHN is om advies gevraagd met betrekking tot ramp- en crisisbestrijding en zelfredzaamheid. In het advies wordt aangegeven dat de Veiligheidsregio geen nadelige gevolgen voorziet als gevolg van het wijzigingsplan. De feitelijke situatie (wonen in een reeds bestaand woongebouw) verandert niet. De omgevingsrisico’s blijven gelijk. Indien de woning betrokken raakt bij een incident, worden de eventuele gevolgen vergelijkbaar ingeschat ten opzichte van de huidige situatie.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor het initiatief.
Afbeelding: uitsnede uit de Signaleringskaart, het plangebied uitgelicht
Het initiatief heeft niet tot gevolg fdat het aantal verkeersbewegingen toeneemt. Twee woningen hebben volgens de CROW-uitgave 381 'Toekomstbestendig parkeren' een verkeersgeneratie van 16 verkeersbewegingen per etmaal. Een tuinbouwbedrijf is toegestaan op grond van het vigerende bestemmingsplan. Een dergelijk bedrijf is aan te merken als arbeidsintensief/bezoekersextensief bedrijf. Op grond van de CROW-uitgave heeft een dergelijk bedrijf een verkeersaantrekkende werking van circa 10 verkeersbewegingen per etmaal. Duidelijk is daarmee dat het aantal verkeersbewegingen afneemt.
Het perceel heeft voldoende ruimte om 2 parkeerplaatsen per woning op te realiseren.
Vanuit het aspect verkeer en parkeren komen geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan voort.
In het Besluit milieueffectrapportage wordt onderscheid gemaakt in MER-beoordelingsplichtige activiteiten en MER-plichtige activiteiten. Voor stedelijke ontwikkelingsprojecten waar op grond van het Besluit niet direct een MER-beoordelingsplicht of MER-plicht geldt, moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
De voorliggende ontwikkeling wordt beschouwd als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject. Hiermee valt de ontwikkeling onder categorie D 11.2: ‘De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.
Vooropgesteld wordt dat het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' ruimte voor interpretatie laat. Mede daardoor kan ook discussie ontstaan over de vraag wanneer sprake is van een (wijziging van een) dergelijk project. Niet iedere mogelijk gemaakte (wijziging van een) stedelijke ontwikkeling, hoe ondergeschikt ook, kan aangemerkt worden als een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject. Dat hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij spelen onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol.
De voorliggende ontwikkeling betreft de wijziging van een agrarische bestemming naar een woonbestemming. Er is reeds sprake van een woning waarvoor een bouwvlak wordt opgenomen en waarbinnen ene tweede woning wordt mogelijk gemaakt. De hoeveelheid bebouwing dat aanwezig is op het perceel wijzigt niet ingrijpend, maar wordt wel ingeperkt ten opzichte van de bestaande planologische mogelijkheden. Ten opzichte van de bestaande feitelijke situatie wijzigt er niet veel. Tenslotte is de wijzigingsmogelijkheid reeds opgenomen in het vigerende bestemmingsplan en daarmee afgewogen in een eerder stadium. De conclusie is dat is vanwege de geringe schaal en de beperkte ruimtelijke omvang het wijzigingsplan niet aan te merken als een 'stedelijk ontwikkelingsproject' zoals bedoeld in het Besluit milieueffectrapportage. Er is dan ook geen aanleiding een (vormvrije) MER-beoordeling/PlanMER uit te voeren.
Het initiatief voldoet aan de randvoorwaarden die vanuit de verschillende omgevingsaspecten aan een ontwikkeling worden gesteld.
Het wijzigingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat een wijzigingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het wijzigingsplan is geregeld.
Het plan is opgesteld op basis van de SVBP, waardoor de mogelijkheid bestaat om het plan digitaal te publiceren.
Het plangebied van dit wijzigingsplan heeft de bestemming 'Wonen'. De regels van de bestemming Wonen uit het moederplan zijn overgenomen. De bestaande woning is opgenomen in een bouwvlak, waarbinnen conform de wijzigingsvoorwaarden de stolp mag worden gesplitst. Buiten het bouwvlak is maximaal 300 m2 aan bijbehorende bouwwerken toegestaan.
Omdat het bestemmingsvlak Wonen slechts 3.300 m2 groot mag zijn zijn de overige gronden nog steeds aangewezen als 'Agrarisch' en is hiervan het bouwvlak verwijderd.
Bij de voorbereiding van een ontwikkeling dient op grond van artikel 3.1.6 van het Bro in de plan-toelichting inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, plankosten en planschadeclaims, deze moeten worden verhaald op de initiatiefnemer. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met de initiatiefnemer. Als er met een initiatiefnemer geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
Het plan betreft een particulier initiatief. De betreffende grond is privé-eigendom. De verantwoordelijkheid voor de economische uitvoerbaarheid van het plan ligt bij de initiatiefnemer. Voorliggend plan wijst uit dat er geen redenen zijn om de economische uitvoerbaarheid in twijfel te trekken. De gemeentelijke kosten voor de behandeling van het wijzigingsplan zijn verzekerd via de legesverordening. De kosten voor bijvoorbeeld voorzieningen van openbare nut en planschadeclaims zijn verzekerd via een anterieure overeenkomst.
Als onderdeel van de procedure van het wijzigingsplan wordt een ontwerp ter inzage gelegd. Eenieder wordt in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken een zienswijze op het ontwerpbesluit in te dienen. De zienswijzen worden bij het vaststellen van het definitieve wijzigingsplan betrokken en afgewogen.
Het ontwerp wijzigingsplan heeft vanaf 15 oktober tot 26 november 2021 ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ontvangen.