Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Langereis 22 te Hoogwoud
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0432.BPLangereis22-VA01

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen


In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 het plan

het bestemmingsplan “Langereis 22 te Hoogwoud” met identificatienummer NL.IMRO.0432.BPLangereis22-VA01 van de gemeente Opmeer;

1.2 achtererfgebied

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.

1.3 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels en bijlagen;

1.4 aan huis gebonden beroep of bedrijf

het uitoefenen van een beroep of het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan huis op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch, of hiermee gelijk te stellen gebied;

1.5 aanduiding

een geometrisch bepaald(e) vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.8 bebouwingsgebied

achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw;

1.9 bebouwingsgrens

een op de verbeelding als zodanig aangegeven lijn, die door gebouwen niet mag worden overschreden, tenzij krachtens deze regels is toegestaan;

1.10 bed&breakfast

een voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachten en het serveren van ontbijt als ondergeschikte, toeristische activiteit. Onder bed&breakfast wordt niet verstaan een overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoengebonden werkzaamheden en/of arbeid;

1.11 bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een bedrijf of aan huis gebonden beroep op bedrijf, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.12 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.13 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.14 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.15 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.16 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.17 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.18 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.19 ecologische hoofdstructuur

stelsel van natuurgebieden van internationaal en nationaal belang dat strekt tot de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten;

1.20 ecologische verbindingszone

een verbinding tussen natuurgebieden waarbij tevens het migreren van dieren en planten tussen natuurgebieden mogelijk is;

1.21 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en voor zover de bestemming ter plaatse die inrichting niet verbiedt;

1.22 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.23 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.24 huishouden

persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan. Bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.

1.25 kampeermiddel

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan – niet zijnde een stacaravan- dan wel enig ander onderkomen of ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen vereist is; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht danwel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.26 normaal beheer en onderhoud

een gebruik, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor het in zodanige conditie houden of brengen van gronden of objecten niet zijnde bouwwerken dat het voortbestaan van deze gronden of objecten op tenminste het bestaande kwaliteitsniveau of situatie wordt gehandhaafd;

1.27 omgevingsvergunning

een vergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.28 peil

  1. het gemiddelde maaiveldpeil van het aansluitende afgewerkte terrein, danwel
  2. de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse, indien door specifieke terreinomstandigheden bepaling van het onder a. bedoelde maaiveldpeil redelijkerwijs niet mogelijk is;

1.29 perceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.30 prostitutie

het tegen betaling hebben van seksuele omgang met anderen;

1.31 recreatie

alle activiteiten die in de vrije tijd plaats vinden en ontspanning als doel hebben;

1.32 seksinrichting

een inrichting, bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke, besloten ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele handelingen worden verricht; onder een hiervoor bedoelde inrichting wordt in elk geval verstaan een (raam)prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon of soortgelijke inrichting;

1.33 stolp

een voor Noord-Holland karakteristieke vierkante boerderij met een piramidevormig dak;

1.34 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, danwel een naar aard daarmee gelijk te stellen groep personen;

1.35 zijdelingse perceelgrens

de grens tussen twee bouwpercelen, die voor- en achterzijde van een perceel verbindt.
 

Artikel 2 Wijze van meten

 
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren en de buitenzijde van daken en dakkapellen; ondergrondse bebouwing wordt niet meegerekend bij het bepalen van de inhoud.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een gebouw:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

 
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden, zijn uitsluitend bestemd voor:
  1. het verbouwen en/of telen van gewassen;
  2. het kweken van bomen.

3.2 Bouwregels

 
Op deze gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van erf- of terreinafscheidingen, met een hoogte van maximaal 2 meter.

3.3 Nadere eisen

 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de locatie van erf- of terreinafscheidingen, ter voorkoming van onevenredige aantasting van de openheid van het landelijk gebied.

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.4.1 Gebruik van gronden
Als een strijdig gebruik wordt in ieder geval aangemerkt het gebruik van gronden voor de uitoefening van enige tak van handel en bedrijf.
 

Artikel 4 Water

4.1 Bestemmingsomschrijving

 
De voor 'Water' aangewezen gronden, zijn bestemd voor:
  1. watergangen, waterpartijen, oevers en taluds,
  2. waterhuishouding,
  3. instandhouding en ontwikkeling van ter plaatse voorkomende danwel daaraan eigen landschaps- en natuurwaarden,

4.2 Bouwregels

4.2.1 Toegestane bouwwerken
Op de gronden als bedoeld in lid 4.1, mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde, behorende bij de bestemming of bij aangrenzende wegen, in- en uitritten en paden, zoals duikers en bruggen.
4.2.2 Bouwen
Voor het bouwen van bouwwerken als bedoeld in lid 4.2.1, gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van de bouwwerken mag niet meer dan 3,5 m bedragen;

4.3 Specifieke gebruiksregels

 
Als een strijdig gebruik wordt in ieder geval aangemerkt het gebruik van gronden voor aanlegsteigers, dammen of ligplaatsen.
 

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

 
De voor 'Wonen' aangewezen gronden, zijn bestemd voor:
  1. wonen en tuinen.

5.2 Bouwregels

5.2.1 Toegestane bouwwerken
Op en in de gronden als bedoeld in lid 5.1, mogen uitsluitend worden gebouwd:
  1. woningen,
  2. bijbehorende bouwwerken,
  3. bouwwerken, geen gebouw zijnde.
5.2.2 Omgevingsvergunning
Een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken kan uitsluitend worden verleend wanneer:
  1. bij de aanvraag is vastgelegd dat, binnen 1 jaar na verlening van de omgevingsvergunning voor de bouw, de sloop van de oude woning en opstallen moet zijn voltooid;
  2. bij de aanvraag is vastgelegd dat binnen 1 jaar na verlening van de omgevingsvergunning het beplantingsplan zal zijn voltooid.
5.2.3 Bouwen
Voor het bouwen van bouwwerken als bedoeld in lid 5.2.1, gelden de volgende bepalingen:
 
hoofdgebouw
  1. Voor het bouwen van het hoofdgebouw gelden de volgende regels:
    1. binnen het bestemmingsvlak mag één woning worden gebouwd;
    2. de woning dient binnen het bouwvlak te worden gebouwd, met dien verstande dat:
      1. de woning evenwijdig aan de verkavelingsrichting wordt gerealiseerd;
      2. de woning maximaal 18 meter van de openbare weg (Langereis) en centraal op het perceel wordt gesitueerd;
      3. de oppervlakte van de woning niet minder dan 15 x 15 meter en niet meer dan 20 x 20 m mag bedragen;
    3. de woning dient van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 45o en niet meer dan 60o;
    4. de goot- en bouwhoogte en het bebouwingspercentage mag maximaal bedragen zoals op de verbeelding is aangegeven;
    5. een vrijstaand hoofdgebouw mag uitsluitend worden gebouwd indien voldaan wordt aan een parkeernorm van 2 parkeerplaatsen per woning op het perceel. 
bijbehorende bouwwerken
  1. Voor het bouwen van gebouwen, anders dan het hoofdgebouw, in het achtererfgebied  gelden de volgende regels:
    1. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 50 % van het bebouwingsgebied, tot een maximum van 150 m2;
    2. de maximale bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt één bouwlaag gerelateerd aan het hoofdgebouw 
bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  1. Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen op gronden die deel uitmaken van het achtererfgebied maximaal 2 meter; op overige gronden maximaal 1 meter;
    2. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde vlaggenmasten, bedraagt 3 meter;
    3. de maximale bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt 6 meter.

5.3 Specifieke gebruiksregels

5.3.1 Gebruik van bouwwerken
Als een strijdig gebruik wordt in ieder geval aangemerkt het gebruik van:
  1. bouwwerken voor de uitoefening van enige tak van handel en bedrijf, met uitzondering van de uitoefening van een aan huis gebonden beroep of bedrijf;
  2. bouwwerken voor de vestiging van een Bed and Breakfast voorziening;
  3. vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor permanente of tijdelijke bewoning.
5.3.2 Aan huis gebonden beroep of bedrijf
Een aan huis gebonden beroep of bedrijf mag worden uitgeoefend onder de volgende voorwaarden:
  1. het beroep of bedrijf wordt uitgeoefend door de hoofdbewoner, die maximaal één werknemer in dienst mag hebben;
  2. het beroep of bedrijf kan door zijn beperkte omvang in de woning met behoud van de woonfunctie worden uitgeoefend;
  3. het betreft niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten ten gevolge waarvan extra verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen, noodzakelijk worden;
  4. het betreft geen horeca of bedrijfsactiviteiten die in de bijlage ‘Staat van Bedrijfsactiviteiten‘ zijn aangeduid als hoger dan categorie 1;
  5. er geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met een aan huis gebonden beroep of bedrijf ;
  6. er internethandel zonder fysieke bezoekmogelijkheid is toegestaan;
  7. het oppervlak in gebruik voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep of bedrijf bedraagt ten hoogste 40% van het vloeroppervlak van de woning, met een absoluut maximum van 40 m²;
  8. het beroep of bedrijf mag uitsluitend worden uitgeoefend in de woning.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 2

6.1 Bestemmingsomschrijving

 
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden van de gronden.

6.2 Bouwregels

 
6.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
In aanvulling op het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) dient de aanvrager van een omgevingsvergunning, waarvan bodemverstorende bouwwerkzaamheden deel uitmaken, een archeologisch rapport dan wel een quick-scan van een archeologisch deskundige te overleggen indien de bouwwerkzaamheden een project betreft met een oppervlakte van meer dan 100 m² en dieper dan 0,4 m onder maaiveld.
6.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning
Aan een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of bouwen ten behoeve van andere bestemmingen ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' kunnen de volgende voorschriften worden verbonden;
  1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. het doen van opgravingen;
  3. begeleiding van de activiteiten door een archeologisch deskundige.
6.2.3 Uitzonderingen voor het bouwen van een bouwwer6
Het bepaalde in lid 6.2.1 is niet van toepassing op een bouwplan dat betrekking heeft op:
  1. vervanging van een reeds bestaand bouwwerk waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut;
  2. normaal beheer en onderhoud van een terrein.

6.3 Nadere eisen

 
De bevoegde overheid kan nadere eisen stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden die vallen binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2', indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse beschermingswaardige archeologische resten aanwezig zijn. Toepassing van de bevoegdheid mag niet leiden tot een onevenredige beperking van het meest doelmatige gebruik.

6.4 Afwijken van de bouwregels

6.4.1 Bevoegdheid
De bevoegde overheid kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2.1, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels.
6.4.2 Voorwaarden
Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in lid 6.4.1, wordt verleend indien naar het oordeel van de bevoegde overheid de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van:
  1. nader archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn of als er, mede naar het oordeel van een archeologisch deskundige, geen archeologische waarden te verwachten zijn;
  2. andere informatie heeft aangetoond dat door bodemverstoringen op de betrokken locatie geen archeologische waarden verstoord zullen worden.

6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.5.1 Omgevingsvergunningplicht
Voor de volgende werken of werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:
  1. aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
  2. bodemverlagen of afgraven, ophogen, egaliseren dan wel anderszins aanbrengen van wijzigingen in het maaiveld;
  3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  4. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  6. het aanleggen van kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies;
  7. diepploegen;
  8. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen;
  9. het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand.
6.5.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht
Het in sublid 6.5.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die:
  1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  2. in het kader van het normale beheer en onderhoud (incl. sleufloos draineren, indien het terrein al eerder is gedraineerd);
  3. een project betreffen met een oppervlakte van niet meer dan 100 m² en niet dieper dan 0,4 m onder maaiveld;
  4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning;
  5. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning, zoals in lid 6.4 bedoeld, is verleend;
  6. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
6.5.3 Toelaatbaarheid van werken en werkzaamheden
Een omgevingsvergunning als bedoeld in sublid 6.5.1 wordt in ieder geval verleend, indien:
  1. de aanvrager een rapport, dan wel een quickscan van een archeologisch deskundige heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:
    1. het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd; of
    2. de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad; of
    3. kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van de bevoegde overheid in voldoende mate is vastgesteld;
  3. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch bedrijf.

6.6 Wijzigingsbevoegdheid

 
De bevoegde overheid kan het plan wijzigen in die zin, dat de verbeelding wordt gewijzigd zodanig dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, dan wel de dubbelbestemming te wijzigen in een andere archeologische dubbelbestemming als bedoeld in art. 7 en 8, als archeologische bevindingen daar aanleiding toe geven.
 

Artikel 7 Waarde - Archeologie 3

7.1 Bestemmingsomschrijving

 
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden van de gronden.

7.2 Bouwregels

 
7.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
In aanvulling op het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) dient de aanvrager van een omgevingsvergunning, waarvan bodemverstorende bouwwerkzaamheden deel uitmaken, een archeologisch rapport dan wel een quickscan van een archeologisch deskundige te overleggen indien de bouwwerkzaamheden een project betreft met een oppervlakte van meer dan 500 m² en dieper dan 0,4 m onder maaiveld.
7.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning
Aan een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of bouwen ten behoeve van andere bestemmingen ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
  1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. het doen van opgravingen;
  3. begeleiding van de activiteiten door een archeologisch deskundige.
7.2.3 Uitzonderingen voor het bouwen van een bouwwerk
Het bepaalde in lid 7.2.1 is niet van toepassing op een bouwplan dat betrekking heeft op:
  1. vervanging van een reeds bestaand bouwwerk waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut;
  2. normaal beheer en onderhoud van een terrein.

7.3 Nadere eisen

De bevoegde overheid kan nadere eisen stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden die vallen binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3', indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse beschermingswaardige archeologische resten aanwezig zijn. Toepassing van de bevoegdheid mag niet leiden tot een onevenredige beperking van het meest doelmatige gebruik.

7.4 Afwijken van de bouwregels

7.4.1 Bevoegdheid
De bevoegde overheid kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2.1, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels.
7.4.2 Voorwaarden
Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in lid 7.4.1, wordt verleend indien naar het oordeel van de bevoegde overheid de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van:
  1. nader archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn of als er, mede naar het oordeel van een archeologisch deskundige, geen archeologische waarden te verwachten zijn;
  2. andere informatie heeft aangetoond dat door bodemverstoringen op de betrokken locatie geen archeologische waarden verstoord zullen worden.

7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

7.5.1 Omgevingsvergunningplicht
Voor de volgende werken of werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:
  1. aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
  2. bodem verlagen of afgraven, ophogen, egaliseren dan wel anderszins aanbrengen van wijzigingen in het maaiveld;
  3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  4. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  6. het aanleggen van kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies;
  7. diepploegen;
  8. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen;
  9. het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand.
7.5.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht
Het in sublid 7.5.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die:
  1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  2. in het kader van het normale beheer en onderhoud (incl. sleufloos draineren, indien het terrein al eerder is gedraineerd);
  3. een project betreffen met een oppervlakte van niet meer dan 500 m² en niet dieper dan 0,4 m onder maaiveld;
  4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning;
  5. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning, zoals in lid 7.4 bedoeld, is verleend;
  6. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
7.5.3 Toelaatbaarheid van werken en werkzaamheden
Een omgevingsvergunning als bedoeld in sublid 7.5.1 wordt in ieder geval verleend, indien:
  1. de aanvrager een rapport, dan wel een quickscan van een archeologisch deskundige heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:
    1. het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd; of
    2. de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad; of
    3. kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van de bevoegde overheid in voldoende mate is vastgesteld;
  3. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch bedrijf.

7.6 Wijzigingsbevoegdheid

 
De bevoegde overheid kan het plan wijzigen in die zin, dat de verbeelding wordt gewijzigd zodanig dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, dan wel de dubbelbestemming te wijzigen in een andere archeologische dubbelbestemming als bedoeld in artikel 6 en 8, als archeologische bevindingen daar aanleiding toe geven.
 

Artikel 8 Waarde - Archeologie 4

8.1 Bestemmingsomschrijving

 
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden van de gronden.

8.2 Bouwregels

 
8.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
In aanvulling op het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) dient de aanvrager van een omgevingsvergunning, waarvan bodemverstorende bouwwerkzaamheden deel uitmaken, een archeologisch rapport dan wel een quickscan van een archeologisch deskundige te overleggen indien de bouwwerkzaamheden een project betreft met een oppervlakte van meer dan 2500 m² en dieper dan 0,4 m onder maaiveld.
8.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning
Aan een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of bouwen ten behoeve van andere bestemmingen ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' kunnen de volgende voorschriften worden verbonden;
  1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. het doen van opgravingen;
  3. begeleiding van de activiteiten door een archeologisch deskundige.
8.2.3 Uitzonderingen voor het bouwen van een bouwwerk
Het bepaalde in lid 8.2.1 is niet van toepassing op een bouwplan dat betrekking heeft op:
  1. vervanging van een reeds bestaand bouwwerk waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut;
  2. normaal beheer en onderhoud van een terrein.

8.3 Nadere eisen

De bevoegde overheid kan nadere eisen stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden die vallen binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4', indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse beschermingswaardige archeologische resten aanwezig zijn. Toepassing van de bevoegdheid mag niet leiden tot een onevenredige beperking van het meest doelmatige gebruik.

8.4 Afwijken van de bouwregels

8.4.1 Bevoegdheid
De bevoegde overheid kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2.1, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels.
8.4.2 Voorwaarden
Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in lid 8.4.1, wordt verleend indien naar het oordeel van de bevoegde overheid de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van:
  1. nader archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn of als er, mede naar het oordeel van een archeologische deskundige, geen archeologische waarden te verwachten zijn;
  2. andere informatie heeft aangetoond dat door bodemverstoringen op de betrokken locatie geen archeologische waarden verstoord zullen worden.

8.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

8.5.1 Omgevingsvergunningplicht
Voor de volgende werken of werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:
  1. aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
  2. bodemverlagen of afgraven, ophogen, egaliseren dan wel anderszins aanbrengen van wijzigingen in het maaiveld;
  3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  4. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  6. het aanleggen van kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies;
  7. diepploegen;
  8. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen;
  9. het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand.
8.5.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht
Het in sublid 8.5.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die:
  1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  2. in het kader van het normale beheer en onderhoud (incl. sleufloos draineren, indien het terrein al eerder is gedraineerd);
  3. een project betreffen met een oppervlakte van niet meer dan 2500 m² en niet dieper dan 0,4 m onder maaiveld;
  4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning;
  5. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning, zoals in lid 8.4 bedoeld, is verleend;
  6. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
8.5.3 Toelaatbaarheid van werken en werkzaamheden
Een omgevingsvergunning als bedoeld in sublid 8.5.1 wordt in ieder geval verleend, indien:
  1. de aanvrager een rapport, dan wel een quick-scan van een archeologische deskundige heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:
    1. het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd; of
    2. de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad; of
    3. kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van de bevoegde overheid in voldoende mate is vastgesteld;
  3. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:        
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;        
    2. het doen van opgravingen;        
    3. begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch bedrijf.

8.6 Wijzigingsbevoegdheid

 
De bevoegde overheid kan het plan wijzigen in die zin, dat de verbeelding wordt gewijzigd zodanig dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, dan wel de dubbelbestemming te wijzigen in een andere archeologische dubbelbestemming, als bedoeld in artikel 6 en 7, als archeologische bevindingen daar aanleiding toe geven.
 

Artikel 9 Waterstaat - Waterkering

9.1 Bestemmingsomschrijving

 
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor waterkering en waterhuishouding, met de daarbij behorende voorzieningen.

9.2 Bouwregels

9.2.1 Bouwbepalingen 'Waterkering'
In afwijking van het overigens in deze regels bepaalde ten aanzien van het bouwen krachtens de andere bestemmingen van deze gronden, zijn op en in de gronden als bedoeld in lid 9.1, toegestaan andere bouwwerken, zoals keermuren, bruggen, duikers, bakens en lichten, ten dienste van en behorende bij de in dat lid bedoelde doeleinden.
9.2.2 Bouwbepalingen samenvallende bestemmingen
Het bouwen krachtens de andere bestemmingen van de gronden als bedoeld in lid 9.1, mag uitsluitend geschieden nadat advies is ingewonnen bij de beheerder van de waterkering omtrent de belangen van de waterkering en de waterhuishouding.

9.3 Specifieke gebruiksregels

9.3.1 Gebruiksbepalingen 'Waterkering'
In afwijking van het overigens in deze regels bepaalde ten aanzien van het gebruik krachtens de andere bestemmingen van deze gronden, zijn op en in de gronden als bedoeld in lid 9.1, toegestaan voorzieningen, geen bouwwerk zijnde, en gebruiksvormen ten dienste van en behorende bij de in dat lid bedoelde doeleinden.
9.3.2 Gebruiksbepalingen samenvallende bestemmingen
Het gebruik krachtens de andere bestemmingen van de gronden als bedoeld in lid 9.1, mag uitsluitend geschieden nadat advies is ingewonnen bij de beheerder van de waterkering omtrent de belangen van de waterkering en de waterhuishouding.
 

3 Algemene regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels

 
Een gebruik in strijd met de in het plan gegeven bestemming en met het in of krachtens het plan ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken bepaalde, is in ieder geval:
  1. het gebruik van gronden:
    1. als staan- of ligplaats van onderkomens, tenzij het betreft ten hoogste één caravan of kampeerauto en/of tent bij eenzelfde woning;
    2. als staanplaats van voertuigen, waarin detailhandel plaatsvindt;
    3. voor volkstuinen;
    4. als sport-, wedstrijd- of speelterrein, parkeerterrein, kampeer- of caravanterrein, dagcamping, lig- of speelweiden en zwemgelegenheid;
    5. voor het beproeven van voertuigen, voor het racen of crossen met motorvoertuigen of bromfietsen en voor het beoefenen van de modelvliegtuigsport;
    6. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten;
    7. als start- en landingsplaats van ultra lichte vliegtuigen;
    8. voor de plaatsing van reclame-uitingen in welke vorm dan ook;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken:
    1. als seksinrichting;
    2. voor vuurwerkopslag;
    3. voor baggerspeciedepot;
tenzij dat gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik en beheer van de gronden;
  1. het (proef)boren naar gas (waaronder schaliegas).

Artikel 12 Algemene aanduidingsregels

12.1 overige zone - weidevogelgebied

 
Gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - weidevogelgebied', met uitzondering van agrarische bouwvlakken en niet-agrarische bestemmingsvlakken, dienen tevens ter bescherming en voor de instandhouding van het weidevogelgebied.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

13.1 Algemeen

 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van deze regels:
  1. ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes, telefooncellen, gemaalgebouwtjes en transformatorhuisjes, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen, waarvan de goothoogte niet meer dan 3 m en de inhoud niet meer dan 50 m³ mag bedragen;
  2. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van grens of richting van wegen, paden en waterlopen, en ligging van bestemmings- en aanduidingsgrenzen en grenzen van bouwpercelen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen ter plaatse is aangegeven niet meer dan 5 m bedragen;
  3. voor afwijkingen van bepalingen, gesteld ten aanzien van maten en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages;
  4. ten behoeve van het bouwen van antennemasten tot een hoogte van 20 m.

13.2 Voorwaarden voor afwijken

Toepassing van afwijkingsbevoegdheden in dit plan mag, in aanvulling op de bij de betreffende afwijkingsbevoegdheden vermelde eisen, alleen plaatsvinden voor zover:
  1. het in het plan beoogde stedenbouwkundig en landschappelijke beeld niet onevenredig worden aangetast;
  2. de in het gebied voorkomende waarden niet onevenredig worden aangetast;
  3. door middel van een inrichtingsplan wordt aangetoond dat sprake is van een goede landschappelijke inpassing en een toename van de ruimtelijke kwaliteit conform de richtlijnen uit de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie/ het Handboek Ontwikkelen met Ruimtelijke Kwaliteit (Provincie Noord-Holland);
  4. de effecten op het leefmilieu (verkeer, luchtkwaliteit, geluid, geur en gezondheid) zijn beoordeeld en de effecten geen onevenredige hinder of verslechtering betekenen van dat leefmilieu;
  5. is vastgesteld dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt.

Artikel 14 Algemene wijzigingsregels

14.1 Algemene wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd binnen de volgende grenzen het plan te wijzigen indien en voor zover dringende redenen, die na het ter inzage leggen van het plan te hunner kennis zijn gekomen, hiertoe aanleiding geven en voor zover zulks het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van het in het plan begrepen gebied niet schaadt:
het wijzigen van bestemmingsgrenzen zodanig, dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken bestemmingsvlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.

14.2 Voorwaarden voor wijziging

Toepassing van wijzigingsbevoegdheden in dit plan mag, in aanvulling op de bij de betreffende wijzigingsbevoegdheden vermelde eisen, alleen plaatsvinden voor zover:
  1. het in het plan beoogde stedenbouwkundig en landschappelijke beeld niet onevenredig worden aangetast;
  2. de in het gebied voorkomende waarden niet onevenredig worden aangetast;
  3. door middel van een inrichtingsplan wordt aangetoond dat sprake is van een goede landschappelijke inpassing en een toename van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied conform de richtlijnen uit de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie/ het Handboek Ontwikkelen met Ruimtelijke Kwaliteit (Provincie Noord-Holland);
  4. de effecten op het leefmilieu (verkeer, luchtkwaliteit, geluid, geur en gezondheid) zijn beoordeeld en de effecten geen onevenredige hinder of verslechtering betekenen van dat leefmilieu;
  5. is vastgesteld dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt.

Artikel 15 Algemene procedureregels

15.1 Nadere eisen

 
Een beslissing omtrent het stellen van nadere eisen wordt niet genomen dan nadat belanghebbenden schriftelijk in kennis zijn gesteld van het voornemen tot het stellen van nadere eisen en in de gelegenheid zijn gesteld zienswijzen tegen die voorgenomen nadere eisen bij burgemeester en wethouders in te dienen.

Artikel 16 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden

16.1 Bevoegdheid

 
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) op en in de gronden met de aanduiding ‘overige zone – weidevogelgebied’, voor zover gelegen buiten bouwvlakken, de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren: 
  1. aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  2. verlagen van de bodem, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;
  3. aanleggen en dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen;
  4. vellen en rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden en het verrichten van handelingen, die de dood of ernstige beschadiging daarvan ten gevolge hebben of kunnen   hebben;
  5. het scheuren van grasland;
  6. werken en werkzaamheden die wijziging van de (grond-)waterhuishouding of (grond-)waterstand beogen of tengevolge hebben, zoals uitdiepen, draineren en slaan van putten;
  7. bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken of telen van bomen, struiken en heesters;
  8. het aanbrengen of aanleggen van oeverbeschoeiingen, kaden of aanlegplaatsen.

16.2 Uitzondering

 
Het in lid 16.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:
  1. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  2. werken en werkzaamheden, waarmee is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan;
  3. werken en werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  4. het verlagen van de bodem en afgraven van gronden, voor zover daarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingenwet;
  5. werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 16.1, bij 8, voor zover deze moeten worden aangemerkt als bouwwerken en bouwen;
  6. het vellen, rooien of beschadigen van fruitbomen;
  7. het scheuren van grasland ten behoeve van de niet-permanente bollenteelt, behoudens op gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waardevol verkavelingspatroon', gronden met de waarde reliëf, archeologisch rijksmonumenten en archeologisch provinciale monumenten.

16.3 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden

 
Werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 16.1, zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer waarden of functies van de in die artikelen bedoelde gronden, welke het plan beoogt te beschermen,
  1. niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel
  2. de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 17 Overgangsrecht

17.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van             inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

17.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 18 Slotregel

 
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Langereis 22 te Hoogwoud .