direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kindcentrum Opmeer Spanbroek
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0432.BPKCSpanbroek-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

In 2017 heeft de raad van de gemeente Opmeer besloten dat er een Kindcentrum ontwikkeld kan worden voor de kernen Opmeer en Spanbroek. Onder meer drie verouderde basisscholen (’t Ruimteschip, basisschool Sint Bonifatius en OBS De Akker) worden gesloopt en in gebouw ondergebracht. Naast de basisscholen, met gezamenlijk ruim 500 leerlingen, wordt er in het nieuwe kindcentrum ruimte gecreëerd voor onder meer kinderopvang, muziekonderwijs, een gymzaal, een bibliotheek en voor gemeentelijke jeugdgezondheidsdiensten. Uiteindelijk zullen zeven organisaties het Kindcentrum gaan vormen: SKO West-Friesland, ALLURE, Kinderopvang Berend Botje, gemeente Opmeer, de Westfriese Bibliotheken, Stichting Muziek Opmeer en GGD Hollands Noorden.

Als meest geschikte locatie voor het initiatief is de locatie van de basisschool Sint Bonifatius aan de Veldstralaan in Spanbroek, met aansluitend trapveld, naar voren gekomen. Bij raadsbesluit van 29 oktober 2020 is er besloten om de huidige locatie van de basisschool Sint Bonifatius aan te wijzen als nieuwe locatie voor het te bouwen Kindcentrum voor Opmeer-Spanbroek. Het huidige complex is verouderd en niet goed meer in staat om op een kwalitatief volwaardige wijze de benodigde educatieve voorzieningen te leveren. Door verschillende educatieve/ maatschappelijke functies te combineren in een nieuw gebouw kan voldaan worden aan de moderne eisen op het gebied van onderwijs, duurzaamheid en isolatie. Het combineren van functies is voorts logistiek en vanuit verkeersoptiek gunstig en het biedt ook kansen op het gebied van synergie tussen de verschillende functies. Het gaat om een stedenbouwkundig, maatschappelijk en ruimtelijk gewenst initiatief, dat wel strijdig is met het geldende bestemmingsplan. Het bestemmingsplan wordt daarom voor deze locatie herzien. Navolgend document betreft de toelichting van dat nieuwe bestemmingsplan, dat verder bestaat uit regels, een verbeelding en enkele onderzoeken.

1.2 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:

  • 1. Hoofdstuk 1 is de inleiding waarin kort aangegeven wordt wat de aanleiding is voor dit plan;
  • 2. Vervolgens wordt in Hoofdstuk 2 nader ingegaan op het plangebied en wordt het initiatief omschreven waarmee inzicht verkregen wordt in de doelstelling van dit plan;
  • 3. Het beleid, voor zover relevant, komt in Hoofdstuk 3 aan de orde;
  • 4. In het Hoofdstuk 4 wordt het project getoetst op de uitvoerbaarheid aan de hand van verschillende sectorale eisen (milieuregels bijvoorbeeld als ook regels op het vlak van ecologie en verschillende andere onderwerpen);
  • 5. Vervolgens wordt in Hoofdstuk 5 de juridische planbeschrijving toegelicht. In dit hoofdstuk wordt ook een belangrijk algemeen inzicht gegeven in de eisen van de Wet ruimtelijke ordening en de manier waarop bestemmingsplannen opgebouwd zijn.
  • 6. In Hoofdstuk 6 worden, tot slot, de maatschappelijke haalbaarheid van het plan, de uitkomsten van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), als ook de inspraakresultaten en de ingekomen zienswijzen besproken.

1.3 Bestemmingsplan

Ter plaatse geldt het bestemmingsplan Herziening Hoogwoud, Opmeer en Spanbroek, vastgesteld op 12 december 2017. Het westelijke deel van het plangebied heeft een bestemming Maatschappelijk, met aanduiding bouwvlak en een maximale goothoogte van 3,5 m en een maximale bouwhoogte van 8,5 m. Het oostelijke deel de bestemming Groen. Tevens is een dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4 opgenomen (en voor een deel Waarde-Archeologie 3). Dit betekent dat bij plannen groter dan 2.500 m2 en dieper dan 40 cm onder dit maaiveld rekening dient te worden gehouden met het aspect archeologie. Nu het plan groter wordt dan deze oppervlakte, levert dit artikel vergunning c.q. onderzoeksplicht op. Zie voor het onderwerp archeologie hoofdstuk 4.

De voor 'Maatschappelijk - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor gebouwen ten behoeve van:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare en overheidsdienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en ondergeschikte horeca;

horecabedrijven tot en met categorie 2, ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 2';

een kinderdagverblijf, ter plaatse van de aanduiding 'kinderdagverblijf';

(..)

Nu er onder andere is voorzien in een kinderdagverblijf en een aanduiding daarvoor ter plaatse niet is opgenomen, is het plan om deze reden in strijd met het bestemmingsplan. Een tweede strijdigheid ontstaat doordat het bouwvlak voor een deel wordt overschreden en een deel wordt gerealiseerd binnen de bestemming Groen. Tot slot zal het nieuwe gebouw bestaan uit twee bouwlagen met licht hellende dakvlakken, waardoor ook de maximale goothoogte en bouwhoogte wordt overschreden, een vierde en een vijfde strijdigheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0432.BPKCSpanbroek-VA01_0001.png"

Uitsnede geldend bestemmingsplan

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt strikt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt ingeklemd tussen vier straten, te weten: de Veldstralaan, de Dokter van Balen Blankenstraat, de Wuiver en de Schoolstraat, gelegen in de kern Spanbroek, gemeente Opmeer. Op onderstaande afbeelding is het plangebied (globaal) weergegeven. Het plangebied heeft een oppervlakte van ca. 14.600 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0432.BPKCSpanbroek-VA01_0002.jpg"

Plangebied Kindcentrum

afbeelding "i_NL.IMRO.0432.BPKCSpanbroek-VA01_0003.jpg"

Plangebied Kindcentrum

Spanbroek is gelegen in West-Friesland. Op de locatie van de huidige basisschool Sint Bonifatius heeft in het verleden een ander schoolgebouw gestaan. Dit gebouw is in de jaren 80 van de vorige eeuw gesloopt waarna vervolgens de huidige bebouwing is gerealiseerd. Het ten oosten gelegen trapveld is niet eerder bebouwd geweest.

Het plangebied ligt nu op de rand van een hoog opgeslibd kweldergebied dat buiten het stormvloedbereik ligt. Dit landschap verzoet in hoog tempo en is in de Midden Bronstijd vrijwel geheel bewoonbaar. Door stagnatie van de afvoer van water naar zee ontstaan in de loop van de Midden Bronstijd meren, waar later ook veen gaat groeien. Rond 900 voor Chr. is het bewoonbare areaal in West-Friesland flink afgenomen en is bewoning alleen op de hoger liggende delen nog mogelijk. Met de aanleg van de Westfriese omringdijk vanaf de 13e eeuw, wordt het gebied veilig gesteld tegen water en kunnen divers dorpen en steden tot ontwikkeling komen. Het gebruik van de gronden is hoofdzakelijk agrarisch en dorpen als Spanbroek zijn in wezen agrarische nederzettingen, die lange tijd slechts organisch enigszins groeien, maar qua omvang beperkt blijven. Na de Tweede Wereldoorlog vinden dan in Spanbroek planmatige uitbreiding plaats in de vorm van voornamelijk woningbouw, waardoor ook de behoefte maatschappelijke voorzieningen zoals basisscholen e.d. ontstaat.

De locatie van de basisschool Sint Bonifatius is er daar één van en bestaat uit een functioneel complex, grotendeels bestaande uit één bouwlaag met op enkele plaatsen een kap. Aansluitend is een trapveld aanwezig, dat mede een openbaar karakter heeft. De basisschool Sint Bonifatius biedt in de huidige situatie een school met schoolplein, kleine gymzaal, een trapveld, een speeltuin, hangplek voor jongeren en een aantal parkeerplaatsen om het centrum te ontlasten. Het plangebied kent verder geen sloten, greppels of vaarten. Het huidige schoolterrein omvat ruim 6.000 m2 verhard oppervlak (daken en bestrating). Rondom het trapveld staan volwassen gebiedseigen bomen van een en hetzelfde soort (Es) Aan de achterzijde van het huidige schoolgebouw staat een diversiteit aan gebiedseigen boomsoorten (wilg, berk, eik, beuk e.d.).

De omgeving bestaat hoofdzakelijk uit woningen van diverse omvang en verschijningsvorm. De uitstraling is dorps en rustig. De Wuiver is een historische straat en dit gegeven is herkenbaar door dat hier zich meer traditionele bebouwing bevindt. Woningen zijn rondom met hun voorgevels richting het plangebied georiënteerd, behalve ter hoogte van de Schoolstraat en het nabij hiervan gelegen deel van de Dokter van Balen Blankenstraat. Hier is de oriëntatie van de voorgevels naar binnengekeerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0432.BPKCSpanbroek-VA01_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0432.BPKCSpanbroek-VA01_0005.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0432.BPKCSpanbroek-VA01_0006.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0432.BPKCSpanbroek-VA01_0007.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0432.BPKCSpanbroek-VA01_0008.png"

Impressies plangebied en omgeving

2.2 Toekomstige situatie

Zoals aangegeven, bestaat de wens voor de kernen Spanbroek en Opmeer een Kindcentrum te realiseren op de locatie van basisschool Sint Bonifatius. Hiertoe wordt het bestaande complex gesloopt. De bedoeling is onderdak te bieden aan diverse functies. Naast twee basisscholen gaat het om kinderopvang, muziekonderwijs, een gymzaal, een bibliotheek en voor gemeentelijke gezondheidsdiensten. In totaal nemen zeven organisaties in het Kindcentrum deel: SKO West-Friesland, ALLURE, Kinderopvang Berend Botje, gemeente Opmeer, de Westfriese Bibliotheken, Stichting Muziek Opmeer en GGD Hollands Noorden. De gymzaal dient ook als bijeenkomstruimte, zodat hier ook de jaarlijkse musical en het Sinterklaasfeest gehouden kunnen worden.

Om tot een zorgvuldig plan te komen, is een stedenbouwkundig plan gemaakt. Deze is als bijlage bijgevoegd, en hierna kort samengevat.

Binnen het gebied moeten diverse mobiliteitsvraagstukken (incl. parkeren) toekomstgericht opgelost worden. De benodigde parkeervoorzienende maatregelen domineren snel de ontwikkelrichting van het gebied. Er is besef dat het terrein van het huidige trapveld met speeltuin een van de laatste grote vrij beschikbare binnenstedelijke ontwikkelgebieden is. Daarom is het ontwikkelen van een duurzame kwaliteit des te meer essentieel.

Concentreren van functies leidt tot mobiliteitsvraagstukken. Bereikbaarheid en veiligheid van de meest kwestbare gebruikers is hierbij een rode draad binnen ruimtelijke keuzes. Deze keuzes draaien om het functioneren van de ruimte voor alle verkeersgebruikers zonder hiervoor direct een bonte verzameling van paaltjes en borden bij nodig te hebben. De voorkeur gaat uit naar een model dat binnen de automatismen van de mens past. Daarnaast blijft het vraagstuk om de gewenste Kiss & Ride een goede en logische plek te kunnen geven. Een vraagstuk waar de nieuwe ingang van het multifunctionele gebouw komt te liggen is mede onderdeel van deze discussie. Omdat de locatie ligt ingeklemd tussen een viertal straten is het zaak aan alle zijdes een eigen dynamiek en karakter mee te kunnen geven.

De gemeente Opmeer en de samenwerkingspartners staan achter een ambitiesprong in het aanbieden van een onderwijsomgeving binnen de gemeente Opmeer. Deze ambitiesprong moet Opmeer als gemeente op een duurzame wijze sterker maken voor de volgende generatie. Kindcentra vormen één van de pijlers waarmee de ambitiesprong concreet wordt gemaakt. Het stedenbouwkundige plan is dan ook opgebouwd aan de hand van deze uitgesproken ambities.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0432.BPKCSpanbroek-VA01_0009.png"

 analyse en ambities

De ruimtes moeten aan alle wensen en eisen voor deze medewerkers en kinderen voldoen. Om die reden gaan de organisaties dan ook sámen aan de slag om tot een goede ontwerp te komen. Zo krijgt elke organisatie straks een eigen plaats binnen het gebouw, rondom een gemeenschappelijke ontmoetingsruimte. Er wordt gestreefd naar een plek waar in de loop der tijd steeds meer kan worden samengewerkt, om in de behoefte van kinderen en ouders te voorzien.

De huidige gymzaal is gebouwd in 1979 en vanaf 2018 volledig afgeschreven. Behoud van de gymzaal vraagt om bouwkundige en installatietechnische aanpassingen. Behoud van de gymzaal vraagt om grote investeringen. Nieuwbouw is in dit geval een betere optie. De KVLO (Koninklijke Vereniging van leraren Lichamelijke Opvoeding) benoemt meerdere redenen om de gymzaal zo dicht mogelijk bij de school te hebben: dit voorkomt verlies aan onderwijstijd, het maakt regelmatig contact tussen gymdocent en collega’s van school mogelijk en is (verkeers)veiliger. In geval van ongevallen kan een collega (BHV, bedrijfshulpverlening) ook snel ter plaatse zijn. Ook voor de naschoolse sportactiviteiten (verlengde schooldag) vindt de KVLO situering bij de school belangrijk. De schoolbesturen en de kinderopvang benadrukken deze standpunten. Zij zien een gymzaal bij het Kindcentrum van grote meerwaarde, benoemen het belang van bewegend leren/gezonde schoolconcept als vast onderdeel binnen het onderwijs en ook het gebruik door de kinderopvang. In deze uitwerking is mede op basis van deze overwegingen rekening gehouden met de bouw van een nieuwe gymzaal. Dit heeft als aanvullend voordeel dat deze direct energieneutraal kan worden gebouwd.

Het plan werd dan ook het bouwen van een Kindcentrum met een gymzaal. Om dit plan uit te werken is er voor gekozen om eerst een stedenbouwkundige uitwerking te maken. Het stedenbouwkundige ontwerp vertrekt vanuit de bestaande fysieke kwaliteiten van het gebied. Op basis van de bestaande kwaliteiten vormt de bestaande robuuste groene structuur de drager van het gebied. Het groene karakter en sfeer komt op verschillende schaalniveaus terug. Tegelijkertijd vormt dit houvast om een klimaatbestendig en natuur inclusief gebied na te streven.

Om de basisschool Sint Bonifatius locatie aansluiting te laten houden met zijn directe fysieke omgeving is een fijnmazig stedelijke weefsel van verbindingen en verblijfsplekken essentieel. De voetganger en de fietser krijgen op de omliggende erftoegangswegen voorrang. De openbare ruimte definieert hiermee het bebouwingsvlak. In de groene zoom rondom de functies op het ‘Eiland’ is (gelijk het nu ook is) volop ruimte voor het plaatsen van speeltoestellen, compacte panna-kooien, laag afgehekte speelplekken voor de allerjongste buurtbewoners, snipperpaden e.d. Deze allen tussen bestaande volwassen bomen en nieuw aan te planten bomen.

De ruimte wordt er zo op ingericht dat het voor gemotoriseerd (snel-) verkeer het minder voor de hand liggend wordt om de Dokter van Balen Blankenstraat te gebruiken om snel en makkelijk kinderen af te zetten of op te pikken. Deze belangrijke functie om piekbelasting van de infrastructuur te voorkomen wordt verplaatst richting de Wuiver. Hier wordt ruimte geboden aan het zogenoemde Kiss & Ride (slechts stoppen om het kind te laten uitstappen, zonder hierbij zelf uit de bestuurdersstoel te komen om daarna dadelijk weer door te rijden). De Schoolstraat en het eerste deel van de Veldstralaan kunnen hierbij worden ingericht als ‘Fietsstraat – auto te gast’. Op die wijze komt alle langzaamverkeer vanuit de Roozendaalstraat en de Dokter van Balen Blankenstraat rondom het Kindcentra in een zone waar overwegend fietsers en voetgangers de weg met elkaar moeten delen. De positie van de fietsenstalling kent in het stedenbouwkundige plan dan ook een positie nabij de kruising Dokter van Balen Blankenstraat – Veldstralaan.

Het parkeren ten behoeve van het centrum wat huidig reeds is ingericht langs de Wuiver dient qua capaciteit terug te keren in de nieuwe plannen. Door de nieuw benodigde plekken voor het Kindcentrum hierbij aan te leggen wordt een situatie gecreëerd waarbij het parkeren bijdraagt aan het versterken van beide capaciteiten. In de weekenden levert het extra plaatsen ten behoeve van het winkelpubliek.

Tijdens schooldagen geeft het extra rust en ruimte voor de pieken tijdens het brengen en halen van kinderen. Er dient te worden voorkomen dat er één groot parkeerplein ontstaat. De ruimtelijke neveneffecten (de zogenoemde ‘behendigheidsproeven’ met auto’s en scooters) van een dergelijke grote verharde plaat zijn op een plek tussen de huizen onwenselijk. Vakken dienen te worden uitgevoerd in grastegels en parkeerkoffers dienen van elkaar te worden gescheiden door hagen en nieuw aan te planten bomen. De verkeersrouting van de voetganger tussen de Kiss & Ride en de bushalte dient hierbij op alle fronten ruimtelijk voorrang te krijgen, middels inzet van ruime tussenliggende trottoirstroken. Aan de voorzijde van het pand dient vervolgens voor de bezoekers van muziekeducatie, de GGD en de bibliotheek ruimte worden ingericht om direct nabij de entree een fiets, booster of rollator te kunnen parkeren.

Het stedenbouwkundige plan toont een raamwerk van de beoogde ruimtelijke hoofdstructuur van routes en plekken die de basis vormen voor de samenhang in het plangebied. De bouwvlek in het stedenbouwkundige plan levert een aangewezen ruimte voor een gevarieerd en samengesteld bouwblok. Hierdoor wordt een divers en dorpseigen straatbeeld bereikt en wordt op natuurlijke wijze aangesloten bij de bestaande bebouwing. Zo ontstaat een levendig gebied van hoge maatschappelijke kwaliteit, waarbij het beeld en ervaring vanaf ooghoogte leidend is. In basis geldt als uitgangspunt een bouwmassa van twee bouwlagen. Dit hoeft voor deze plek expliciet niet als één grote massieve verdiepingslaag. Verschillende opstellingen van verdieping(en) boven op de begane grondlaag worden stedenbouwkundig aangemoedigd. Het gebruik hierbij van meerdere zadelkapjes of meerdere piramidevorm(en) zou hierbij een welkome verwijzing zijn richting het dorpse karakter van de direct aanliggende omgeving. Dit behoud licht, lucht, ruimte en doorzichten. Ook zal dit de aansluiting op de meer kleinschalig van karakter zijnde omgeving stedenbouwkundig direct ten goede komen.

Het programma dat is ingepast omvat een gebouw van 4.709 m2 bvo voorzien van een gymzaalaccommodatie/bijeenkomstruimte van 329 m2 bvo. Centraal staat één gebouw, één volume waar de belangrijke functies in gehuisvest worden. Westelijk op het terrein komen opstelplaatsen voor fietsen en containers. In de situatie loopt het gebouw parallel aan de Veldstralaan Op die wijze komt de afstand tot aan de omringende woningen beter uit. Stedenbouwkundig is de insteek om de hele westzijde van de planlocatie te benutten ten behoeve van schoolplein, fietsenstalling en groen met een functie daarin ten behoeve van de buurt. De massa zal hoofdzakelijk uit twee bouwlagen bestaan met een flauwe kap. De maximale goothoogte wordt 8,5 m en de maximale nokhoogte wordt 9,5 m. Zie navolgende situatieschets, impressie en plattegronden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0432.BPKCSpanbroek-VA01_0010.png"

Stedenbouwkundig plan, bureau Reikwijdte

Groen

Alle modellen gaan uit van het streven naar behoud van zoveel mogelijk volwassen bomen welke in hun opstelling parallel staan opgesteld aan de Veldstralaan en de Schoolstraat. De volwassenbomenrij welke huidig tussen de school en het trapveld in staan zullen in alle modellen worden gekapt. Alle volwassenbomen in de tuin van de basisschool Sint Bonifatius langs de Dokter van Balen Blankenstraat en de Velstralaan-West kunnen in de modellen worden behouden. Voor alle bomen die worden gekapt geldt in basis een herplantplicht binnen de projectlocatie.

Comfortabele en overzichtelijke Kiss & Ride

Met het oog op het voorkomen van kruisende verschillende verkeersdisciplines komt direct langs de Wuiver een lange uitvoegstrook met ‘uitstapperron’. Met hierbij tussen de rijbaan en uitvoegstrook een trottoir en groenstrook ter eerste afscherming. De bestaande bomen in plantvakken worden hierbij opgenomen en gehandhaafd. De situatie aan de Wuiver, de bushalte en de routing van Connexxion blijven hierbij ongewijzigd en vormen samen met de K & R een halte-eiland. Het bestaande parkeerveld wordt gerooid. Deze komt terug als onderdeel van de parkeervoorziening. Het nieuwe parkeerveld wordt zo ingericht dat aan de gebruiker duidelijk is dat hij te gast is in een voetgangerszone. Deze ingreep kost geen parkeerplaatsen. De kruispunten Veldstralaan/Wuiver en Schoolstraat/Wuiver worden bijpassend aan de K & R ingericht bijvoorbeeld middels een optische plateau of soortgelijke.

Verkeer

Het uitganspunt stedenbouwkundig is om alle gemotoriseerde verkeer zoveel als mogelijk aan de kant van de Wuiver te houden en deze waar mogelijk buiten de aangrenzende woonstraten te houden. Dit levert automatisch ruimte op voor de zwakkere verkeersdeelnemers om en in de straten nabij de school.

Parkeren

Op basis van de nota Parkeernormen gemeente Opmeer 2016 (of opvolger) is bepaald hoeveel parkeerplaatsen gerealiseerd dienen te worden bij de bouw van een Kindcentrum op deze locatie. Uitgaande van de parkeernorm zijn er voor het Kindcentrum (nieuwe situatie) minimaal 36 plaatsen voor parkeren nodig en 55 plaatsen voor Kiss & Ride. Hierbij komen nog 40 parkeerplaatsen die al aanwezig zijn en ergens in het plangebied een nieuwe plaats krijgen. Totaal moeten er dus 131 plaatsen in de omgeving komen. Hierbij is rekening gehouden met piekmomenten (tijdens brengen/halen van school) en medegebruik van de parkeerplaatsen (door de gebruikers van de andere Kindcentrum-functies). Nota Parkeernormen gemeente

afbeelding "i_NL.IMRO.0432.BPKCSpanbroek-VA01_0011.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0432.BPKCSpanbroek-VA01_0012.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0432.BPKCSpanbroek-VA01_0013.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0432.BPKCSpanbroek-VA01_0014.jpg"

Gelet op vorenstaande bestaat er voldoende aanleiding het bestemmingsplan te herzien met het oog op de komst van het Kindcentrum. In voornoemd stedenbouwkundig plan zijn impressies opgenomen van hoe het gebouw er uit zou kunnen komen te zien. Het gaat om een stedenbouwkunduig, planologisch en maatschappelijk gewenst initiatief. Met een Kindcentrum worden diverse voorzieningen aangeboden voor met name de jeugd van Spanbroek en Opmeer, op een kwalitatief hoogwaardig niveau. In navolgende hoofdstukken wordt getoetst of het plan ook voldoet aan het ruimtelijk relevant beleid van diverse overheden en diverse milieu- en omgevingsaspecten.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke

leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.

De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen. Voorbeelden van nationale belangen zijn:

  • Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  • Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  • Zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte.
  • Waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem.
  • Zorgdragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten.
  • Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater.
  • Verbeteren en beschermen van biodiversiteit.
  • Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang.

De belangrijkste keuzes die worden gemaakt richten zich op het volgende. De opwekking van duurzame energie moet worden ingepast met oog op omgevingskwaliteit. Iedereen krijgt de komende jaren te maken met de overstap naar duurzame energie. Daarvoor zijn bijvoorbeeld meer windmolens en zonnepanelen nodig. Clustering is daarbij van belang en zonnepanelen worden in eerste instantie op en aan gebouwen gerealiseerd.

Ook moet er ruimte zijn voor een overgang naar een circulaire economie. Hergebruiken van grondstoffen en materialen en benutten van duurzame energiebronnen wordt steeds belangrijker. De inrichting van de leefomgeving moet een aantrekkelijk vestigingsklimaat zoveel mogelijk bevorderen. Een aantrekkelijke omgevingskwaliteit vraagt goede inpassing van bedrijven, logistieke functies en datacentra.

Er wordt zoveel mogelijk gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijft. De nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fiets en wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad.

Het landgebruik moet in balans zijn met natuurlijke systemen. Bijvoorbeeld door kringlooplandbouw. Zo wordt een goede bodem- en waterkwaliteit en biodiversiteit bevorderd. Om te kunnen blijven genieten van het landschap moet behoud van de kwaliteit van het landschap sterker meewegen in de keuzes die worden gemaakt.

Voorliggende herontwikkeling, zorgt voor groen, ontmoetingsruimte en een leefbare samenleving. Op dit punt sluit de ontwikkeling aan bij de NOVI. Op andere punten is er geen strijdigheid.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 zijn het Barro en Rarro (Regeling algemene regels ruimtelijke ordening) in werking getreden. In het Barro zijn regels opgenomen met betrekking tot onderwerpen die een nationaal belang hebben. Het gaat hierbij onder meer om Rijksvaarwegen, de ecologische hoofdstructuur, primaire waterkeringen en erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Het voorliggende initiatief raakt niet aan een van de onderwerpen van nationaal belang uit het Barro.

3.1.3 Ladder duurzame verstedelijking

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft regels waar concrete ruimtelijke projecten aan moeten voldoen. Zo is in het Bro de ladder voor duurzame verstedelijking verankerd. Deze ladder is gericht op vraaggericht programmeren en het zorgvuldig benutten van ruimte. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. In artikel 3.1.6, lid 2 Bro is voorgeschreven dat indien bij een bestemmingsplan 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk wordt gemaakt, de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving van de behoefte bevat en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied mogelijk maakt, een motivering is opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Niet elke ontwikkeling van stedelijke aard wordt door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder. Uit enkele uitspraken - zie onder meer 201308263/2/R4 en 201302867/1/R4- 201501297/1/R4 - valt op te maken dat plannen tot 11 woningen niet als stedelijke ontwikkeling zijn aan te merken. Ook inpandige functiewijzigingen zijn in beginsel niet als stedelijke ontwikkeling aan te merken. Zie onder meer een uitspraak van de Afdeling van 24 augustus 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2316) of de uitspraak van de Afdeling van 21 januari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:96) inzake een functiewijziging van een restaurant. Bedrijfsuitbreidingen tot 400 m2 (ECLI:NL:RVS:2014:4409) of van een winkel met 400 m2 (ECLI:NL:RVS:2014:4409), of van een kantoor met 540 m2 (201506789/1/A1) worden niet gezien als stedelijke ontwikkeling. Uitzondering hierop vormt een ontwikkeling waarvan de aard en impact zodanig substantieel is dat deze aanleiding geeft de ontwikkeling wel als stedelijke ontwikkeling te merken. Een functiewijziging naar een hotel met 160 kamers is daar een voorbeeld van (ECLI:NL:RVS:2016:1064).

Gezien de omvang van de ontwikkeling hoeft deze niet te worden beschouwd als een nieuwe stedelijke ontwikkeling die plaatsvindt binnen het bestaand stedelijk gebied (BSG). Hierbij wordt tevens de overweging betrokken dat netto de bebouwing niet toeneemt. De huidige bebouwing van basisschool Sint Bonifatius is circa 3.300 m2 en footprint van het nieuwe Kindcentrum wordt circa 2.900 m2. Er is dus geen sprake van nieuw ruimtebeslag, daarom is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking en kan nadere toetsing daaraan achterwege blijven.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie NH2050

Op 19 november 2018 heeft de provincie Noord-Holland de “Omgevingsvisie NH2050 – Balans tussen economische groei en leefbaarheid” vastgesteld. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Noord-Holland 2014. De provincie wil balans tussen economische groei en leefbaarheid. Dit betekent dat in heel Noord-Holland een basiskwaliteit van de leefomgeving wordt gegarandeerd. De provincie ontwikkelt zoveel mogelijk natuurinclusief en met behoud van (karakteristieke) landschappen, clustert ruimtelijke economische ontwikkelingen rond infrastructuur en houdt rekening met de ondergrond.

Ambities

Noord-Holland heeft een relatief hoog welvaarts- en welzijnsniveau. Om deze ook voor de toekomst vast te kunnen houden, richt de provincie zich op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid. Zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven. Dit is de hoofdambitie. Als subambities zijn er een aantal opgenomen:

Leefomgeving

  • Klimaatverandering: Noord-Holland moet voorbereid zijn op klimaatverandering en waterrobuust worden ingericht.
  • Gezondheid en veiligheid: De ambitie is het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van bodem-, water- en lucht, externe veiligheid, geluidbelasting en (ontwikkelingen in) de ondergrond. Gestreefd wordt naar een gezonde leefomgeving, wat inhoudt: een woonwerkomgeving waar je zo min mogelijk wordt blootgesteld aan ongezonde stoffen en veiligheidsrisico's en die een gezonde levensstijl ondersteunt.
  • Biodiversiteit en natuur: De ambitie is om de biodiversiteit in Noord-Holland te vergroten, ook omdat daarmee andere ambities/doelen kunnen worden bereikt. Dit betekent dat ontwikkelingen zoveel mogelijk natuurinclusief zullen zijn.

Gebruik van de leefomgeving

  • Economische transitie: De ambitie is een duurzame economie, met innovatie als belangrijke motor. Economische ontwikkelingen dienen qua aard, omvang en vorm aan te sluiten bij de regio of plek.
  • Wonen en werken: De ambitie is dat vraag en aanbod van woon- en werklocaties (kwantitatief en kwalitatief) beter met elkaar in overeenstemming zijn.
  • Mobiliteit: De ambitie is dat de inwoners en bedrijven van Noord-Holland zichzelf of producten effectief, veilig en efficiënt kunnen verplaatsen, waarbij de negatieve gevolgen van de mobiliteit op klimaat, gezondheid, natuur en landschap steeds nadrukkelijk meegewogen worden. Clustering van functies is een belangrijk duurzaamheidsprincipe.
  • Landschap: De ambitie is het benoemen, behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie.

Energietransitie

De ambitie is dat Noord-Holland als samenleving in 2050 volledig klimaatneutraal en gebaseerd is op (een maximale inzet op opwekking van) hernieuwbare energie.

Vijf bewegingen

Vanuit de ambities zijn een vijftal bewegingen opgesteld die laten zien hoe Noord-Holland wil omgaan met de opgaven die op onze samenleving afkomen en die de provincie wil faciliteren.

  • 1. Dynamisch schiereiland: Benutten van de unieke ligging, waarbij de kustverdediging voorop staat, waar toeristische- en recreatieve kansen worden benut en waar natuurwaarden worden toegevoegd.
  • 2. Metropool in ontwikkeling: De Metropoolregio Amsterdam gaat steeds meer als één stad functioneren en de reikwijdte wordt groter.
  • 3. Sterke kernen, sterke regio's: deze beweging gaat over de ontwikkeling van centrumgemeenten die daarmee het voorzieningenniveau in de gehele regio waarin ze liggen vitaal houden en de kernen hun herkenbare identiteit behouden.
  • 4. Nieuwe energie: het benutten van de economische kansen van de energietransitie en circulaire economie.
  • 5. Natuurlijk- en vitaal landelijke omgeving: het ontwikkelen van natuurwaarden in combinatie met het versterken van de (duurzame) agrifoodsector.

Het voorliggende initiatief betreft vervanging van bestaand panden en houdt dus geen nieuw ruimtebeslag in; er is daarmee sprake van duurzaam ruimtegebruik. Bovendien wordt een maatschappelijk hoogwaardig voorzieningenniveau gerealiseerd. Geconcludeerd wordt dat het initiatief niet in strijd is met de doelen en ambities uit de Omgevingsvisie NH2050.

3.2.2 Omgevingsverordening

Op 16 november 2020 is de Omgevingsverordening NH2020 in werking getreden. Hierin zijn 21 provinciale verordeningen samengevoegd, waaronder ook de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). De provincie wil met de omgevingsverordening ontwikkelingen, zoals woningbouw en de energietransitie, mogelijk maken en zet in op het beschermen van mooie en bijzondere gebieden in Noord-Holland. Gezocht is naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid. De belangrijkste belangrijke ambities voor Noord-Holland, zoals omschreven in de Omgevingsvisie, zijn verankerd in de nieuwe Omgevingsverordening Noord-Holland.

De voorliggende locatie valt binnen bestaand stedelijk gebied. De provincie geeft hier beleidsvrijheid aan gemeenten. Juist de binnenstedelijke ontwikkelingen worden door de provincie ondersteund en gefaciliteerd. Dit is hetzelfde geregeld in het ontwerp van de Omgevingsverordening NH2022 die van 10 mei tot en met 18 juni 2021 ter inzage heeft gelegen. Er is derhalve geen strijd met de Omgevingsverordening NH2020 en het ontwerp van de Omgevingsverordening NH2022.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Opmeer 2025

Structuurvisie Opmeer 2025

Voorliggende structuurvisie heeft mede ten doel de ruimte te bieden aan en in te spelen op de beschreven tendensen. Er is een aantal ambities geformuleerd:

  • 1. De gemeente heeft de ambitie om de historisch-geografische, cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten van de gemeente zo veel mogelijk te behouden en te versterken;
  • 2. De gemeente heeft de ambitie om stolpen te behouden.
  • 3. De gemeente heeft de ambitie om de functie van Opmeer-Spanbroek als hoofdkern voor de gemeente en centrum met een bovenlokale functie te behouden en verder uit te bouwen
  • 4. Een aantal locaties in Opmeer-Spanbroek komt in aanmerking voor herontwikkeling. In en rond het centrum kunnen met name de locaties Koenis, Huijberts en Breestraat-Zuid worden betrokken bij centrumontwikkelingen, inclusief wonen. De locatie Bik komt in aanmerking voor wonen. Op de locatie Slothuis heeft handhaving van de hotelfunctie met als alternatief een maatschappelijke functie de voorkeur van de gemeente
  • 5. De gemeente heeft de ambitie om te komen tot een kwalitatieve versterking van het winkelaanbod van Hoogwoud als lokaal verzorgend winkelgebied met als concentratiegebied voor de centrumvoorzieningen het gebied tussen het Plantsoen en het parkeerterrein van het tuincentrum De Boet.
  • 6. De gemeente ambieert handhaving van de bestaande stedenbouwkundige structuur van het centrum van Hoogwoud met inpassing van passende vernieuwende ontwikkelingen, qua functie en omvang. Daarbij gaat het onder meer om de vestiging van winkels en voorzieningen met een lokaalverzorgende functie.
  • 7. De gemeente wil een maatschappelijke functie voor de Scheringamuseumlocatie handhaven
  • 8. Wat betreft woningbouw ligt de nadruk in de komende 10 jaar op realisatie van woongebied Heerenweide en het benutten van vrijkomende locaties binnen de bestaande dorpen (inclusief Hoogwoud, waaronder locatie Tuk).
  • 9. Ten aanzien van bedrijventerrein De Veken geldt dat de bestaande plannen voor de uitbreiding van De Veken 1-3 en de aanleg van De Veken 4 worden uitgevoerd en geen nieuwe grootschalige terreinen worden ontwikkeld. Bedrijventerrein De Veken wordt landschappelijk ingepast
  • 10. In Hoogwoud wordt geen nieuw bedrijventerrein aangelegd. Het bestaande terrein aan de Westerboekelweg wordt indien haalbaar landschappelijk ingepast.
  • 11. De gemeente streeft ernaar de voorwaarden te scheppen voor handhaving en waar mogelijk verbetering van het huidige voorzieningenniveau en de vestiging van kleinschalige dienstverlenende bedrijven op voormalige agrarische bedrijfspercelen. Vanuit dat gezichtspunt vindt nader overleg plaats met de Dorpsraden over de Leefbaarheidsplannen.
  • 12. Kleinschalige initiatieven voor woningbouw in Aartswoud en De Weere worden van geval tot geval beoordeeld op basis van hun stedenbouwkundige, landschappelijke en milieutechnische inpasbaarheid en hun effecten voor de ruimtelijke kwaliteit.
  • 13. Ten aanzien van nieuwe bedrijvigheid is de vestiging van kleinschalige bedrijven in combinatie met de woonfunctie in Aartswoud en De Weere toelaatbaar. De voorkeur gaat hierbij uit naar recreatieve en toeristische initiatieven
  • 14. In de lintbebouwing in de gemeente worden geen nieuwe ontwikkelingen voorgestaan. Als uitzondering hierop gelden kleinschalige initiatieven in de bestaande bebouwing op basis van Ruimte voor Ruimte (provinciaal beleid)
  • 15. en het eigen beleid, die bijdragen aan kwaliteitsverbetering, door het saneren of het herinvullen van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen of door het saneren van landschappelijk storende en/of niet-passende bebouwing of functies
  • 16. De gemeente schept de voorwaarden voor handhaving van een economisch gezonde en gevarieerde landbouw in de gemeente, waarbij het behoud van de openheid, het kleinschalige en agrarische karakter van het gebied vooropstaat. De gemeente hanteert voor de toelaatbaarheid en bouwmogelijkheden van verschillende typen land- en tuinbouw de normen uit de provinciale Structuurvisie
  • 17. Op basis van Ruimte voor Ruimte (provinciaal beleid) en het gemeentelijk beleid (het beleid Vrijkomende Agrarische Bedrijfsgebouwen (VAB)), worden initiatieven die bijdragen aan kwaliteitsverbetering, door het saneren of het invullen van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen met alternatieve passende bedrijfsfuncties of door het saneren van het landschappelijke storende en/of niet-passende bebouwing of functies, mogelijk gemaakt.
  • 18. De gemeente wil de bestaande natuurwaarden van de natuurgebieden behouden en zet zich tevens in voor verbetering van de mogelijkheden van het recreatief medegebruik van deze gebieden.
  • 19. De gemeente werkt niet mee aan de realisatie van windturbines in de gemeente. In het kader van de bestemmingsplannen worden afwegingen gemaakt over de aanvaardbaarheid van vormen van duurzame energiewinning.
  • 20. De gemeente zet het ingezette beleid wat betreft waterhuishouding, infrastructuur, openbaar vervoer, duurzaamheid en milieu voort
  • 21. Het gebied behoudt als groene buffer tussen Hoogwoud en OpmeerSpanbroek een grotendeels onbebouwd karakter.
  • 22. De gemeente staat in principe positief tegenover de realisatie van een nieuw hotel, pension of groepsaccommodatie (in bestaande bebouwing).
  • 23. Vergroting van het aantal recreatieparken met permanente recreatieverblijven en uitbreiding van deze parken, wordt niet voorzien. Het beleid is gericht op beheer en het in kwalitatieve zin verbeteren van deze terreinen.
  • 24. De gemeente zet zich in voor handhaving en verbetering van de toeristiche gebruiksmogelijkheden van de bestaande dagrecreatieve voorzieningen.
  • 25. De gemeente wil de bereikbaarheid van Opmeer-Spanbroek via water versterken. De haalbaarheid van een aanlegplaats met eventueel faciliteiten wordt onderzocht.
  • 26. De gemeente wil de routerecreatie in regionaal verband bevorderen en werkt, waar mogelijk en haalbaar, mee aan het realiseren van nieuwe recreatieve en toeristische routestructuren.

De grootste concentratie van voorzieningen in de gemeente Opmeer ligt in de combinatie Opmeer-Spanbroek. Deze hoeveelheid voorzieningen overstijgt het lokale niveau en hebben een functie als centrum voor de gehele gemeente. In Opmeer-Spanbroek is een groot aantal winkels in een modern winkelcentrum dat recentelijk is vernieuwd en opgewaardeerd. Daardoor heeft het centrum nu meer de uitstraling die past bij de omvang en ambitie van Opmeer-Spanbroek. In de regionale detailhandelsvisie West-Friesland wordt het centrum aangemerkt als bovenlokaal boodschappencentrum en heeft daarmee een subregionale functie. Ook andere voorzieningen zijn met name in Opmeer-Spanbroek geconcentreerd. Zo is er het gemeentehuis gevestigd, bedrijventerrein De Veken, de bibliotheek en woonzorgvoorzieningen.De gemeente streeft ernaar dat de centrumfunctie die de hoofdkern voor de gemeente vervult, wordt behouden en verder wordt versterkt. De nadruk ligt hierbij op het centrumgebied van Opmeer-Spanbroek.

De gemeente wil de kern Opmeer-Spanbroek mogelijkheden geven zich verder te ontwikkelen om de functie als subregionaal centrum te behouden. Ditkan door het vasthouden van de bestaande winkels en overige voorzieningen,zoals bijvoorbeeld de bibliotheek, het Orthopedisch Dagcentrum De Klink en de woonzorglocatie De Schakel. Ook kunnen nieuwe voorzieningen worden aangetrokken om zich in Opmeer-Spanbroek te vestigen en worden mogelijkheden onderzocht om de ruimtelijke kwaliteit van het gebied te verbeteren.

Dit initiatief versterkt het voorzieningenniveau en daarmee de leefbaarheid van Spanbroek. Zodoende past het binnen de structuurvisie.

3.3.2 Groenbeleidsplan 2018-2021

De hoofddoelstelling van het groenbeleidsplan is als volgt geformuleerd: een samenhangend beleid en beheer van het openbaar groen voor de gemeente, naar tevredenheid van bewoners. Waar mogelijk versterken van kwaliteiten voor de toekomst. De gemeente streeft naar het behoud van het groene en open karakter van Opmeer, waar sprake is van een aantrekkelijke woon- en leefomgeving die schoon, heel en veilig is. Bestaande natuurwaarden worden gehandhaafd en functioneren, indien mogelijk, als recreatieve zone. Dit kan bijvoorbeeld gerealiseerd worden door ontsluitingen met fiets- en wandelpaden.

De gemeentelijke groenstructuur is opgebouwd uit bijna 4600 bomen en ruim 550.000 m² groenvlakken, zoals begraafplaatsen, oevers, bermen, gazon en parkjes. Deze elementen worden met elkaar verbonden door de hoofdstructuur, waarmee tevens de buitengebieden en de woonkernen gekoppeld zijn. Ecologische verbindingszones zijn hiermee tevens gewaarborgd. Het groen in het algemeen vertegenwoordigt ruimtelijke, historische, ecologische, recreatieve, economische, welzijns- en esthetische waarde. Bomen in de hoofdstructuur genieten extra bescherming. Onder andere het goede onderhoud van het groen en de aanwezigheid van grote waardevolle groenzones wordt zeer op prijs gesteld. Minder gewaardeerd worden zaken die vooral met 'niet slim inrichten' te maken hebben, zoals te kleine plantvakken en bomen in bestrating. Door kwaliteitsgestuurd te beheren wil Opmeer de kwantiteit en kwaliteit van bestaande natuur beschermen, versterken en verbeteren. Daarvoor is een actieve houding en een steeds vernieuwend, verder ontwikkelend beleid nodig. Uiteraard wordt overkoepelend beleid (zoals Europees, landelijk en provinciaal) als leidend aanvaard. Helderheid in beleid en strategische uitvoering dient te zijn in communicatie, biodiversiteit, duurzaamheid groen, onkruidbeheersing, uitgifte snippergroen, oneigenlijk gebruik van gemeentegroen en het vergunningenbeleid.

Ook van wezenlijk belang in de gemeente zijn de waterbergingsprojecten, waarmee ingespeeld wordt op de veranderende klimatologische omstandigheden, terwijl bestaande natuurwaarden en het open karakter van de gemeente behouden blijven. De groenstructuur wordt gevormd door de bomen als 'dragers' en groenvlakken gevormd door: begraafplaatsen, sportcomplexen, oevers, bermen, vijvers, parkjes, speelvelden, recreatieterreinen, grote groenelementen en natuurspeeltuinen. Bomen zijn de 'dragers' van de groenstructuur binnen een gemeente. Zo ook binnen de kernen van Opmeer en de verbindingswegen tussen de verschillende kernen. Het handhaven van de karakteristieke groene gemeente met haar open specifieke karakter betekent dat de groenmassa's die de structuurvormen in stand worden gehouden en dat het landschap verder in de wijken doorgezet/doorgevoerd wordt.

Het complex wordt binnen een groene setting gerealiseerd. De wateropgave is integraal en op een hoger schaalniveau opgepakt en leidt daarom niet tot een noodzaak tot het realiseren van (extra) open water binnen het plangebied.

3.3.3 Nota parkeernormen gemeente Opmeer 2016

Nota parkeernormen gemeente Opmeer 2016

De op 22 december 2016 vastgestelde Nota Parkeernormen heeft als doel: het vaststellen van een toetsingskader voor het bepalen van de parkeerbehoefte van ruimelijke plannen en –ontwikkelingen in de gemeente Opmeer om daarmee de bereikbaarheid en leefbaarheid in de gemeente Opmeer te waarborgen. Met behulp van dit toetsingskader moet worden voorkomen dat als gevolg van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen parkeerproblemen in de openbare ruimte ontstaan. De gemeente Opmeer heeft niet de wens te sturen in autobezit en –gebruik. Wel wil de gemeente het fietsgebruik stimuleren door goede faciliteiten voor fietsen. Uitgangspunten voor de nota zijn:

  • De parkeernormen moeten een positieve invloed hebben op de bereikbaarheid en economische ontwikkeling van de kernen.
  • Elke initiatiefnemer van bouwplannen is verantwoordelijk voor het realiseren van zijn eigen parkeeroplossing, in principe op eigen terrein.
  • Een nieuw bouwinitiatief mag geen parkeerproblemen in de omgeving veroorzaken.
  • Vanwege de kwaliteit van de openbare ruimte moet ernaar gestreefd worden zo zorgvuldig mogelijk parkeerplaatsen in de openbare ruimte aan te leggen waarbij de mogelijkheden voor uitwisseling en dubbelgebruik niet uit het oog verloren mogen worden.

De in de nota beschreven parkeernormen voor de gemeente Opmeer zijn van toepassing op alle toekomstige ruimtelijke plannen en projecten. In nieuwe bestemmingsplannen en beheersverordeningen wordt een parkeerbepaling opgenomen waarin naar de nota Parkeernormen wordt verwezen. Via deze bepaling wordt bij aanvragen om omgevingsvergunning getoetst aan deze normen. Als niet aan de normen wordt voldaan is er sprake van strijd met het bestemmingsplan en kan de omgevingsvergunning geweigerd worden. Hierbij kan een aantal uitzonderingssituaties van toepassing zijn, zoals vermeld in de parkeerbepaling in het betreffende bestemmingsplan.

Zie hoofdstuk 2 hoe met parkeren is omgegaan; voldaan wordt aan de Nota.

3.3.4 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan Opmeer (GVVP)

Doel van het in 2007 vastgestelde GVVP is het aangeven van het verkeersbeleid van de gemeente Opmeer in de periode tot 2017. Het beleid moet overeenkomen met de ambities die de gemeente heeft. Inzet van de gemeente is een bereikbaar en verkeersveilig Opmeer. Het gaat om auto, openbaar vervoer, fiets, voetganger, maar ook om parkeren en verkeersveiligheid. Voor het functioneren van Opmeer is de auto van essentieel belang. Basisvoorwaarde van een goede bereikbaarheid is een duidelijke indeling van het wegennet van Opmeer. Deze zogenaamde categorisering is enige jaren geleden ingevoerd en geeft middels bebording en inrichting aan welke wegen als verkeersader (gebiedsontsluitingsweg) en welke wegen als verblijfsgebied (erftoegangsweg) worden gezien.

Onderdeel van het GVVP zijn parkeernormen voor verschillende functies. Het GVVP sluit daarbij aan op de landelijke parkeernormen van het CROW en vraagt deze zo nodig in bestemmingsplannen op te nemen (met daarnaast per geval maatwerk).

3.3.5 Welstandsnota Opmeer 2021

Deze nota verwoordt niet hoe iets letterlijk moet worden ontworpen, maar waarop bij de beoordeling gelet wordt. De taak van de gemeente en de gemeentelijke adviescommissie (voorheen welstandscommissie) is niet om alleen toetsend maar vooral om oplossingsgericht en inspirerend te zijn. Er is meer mogelijk als er sprake is van een goed ontwerp. Er ligt dus ook een verantwoordelijkheid bij u als initiatiefnemer. Deze nota kan daarbij helpen.

In bijgaande figuur is de gebiedenkaart weergegeven die bij de welstandsnota hoort. Spanbroek valt binnen het gebied “Woongebieden'. De gemeente stelt geen bijzondere eisen aan de ruimtelijke kwaliteit. Het welstandstoezicht is gericht op het handhaven van de basiskwaliteit van de openbare ruimte en samenhang in de woongebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0432.BPKCSpanbroek-VA01_0015.png"

Uitsnede welstandsnota Opmeer

De woongebieden van Opmeer zijn uitbreidingen van de oorspronkelijke lintbebouwing. Er is een duidelijke opbouw van het dorp te zien door de architectonische en stedenbouw- kundige samenhang van de verschillende buurten. In de woonbuurten vindt je vooral ge schakelde woningen terug, afgewisseld met vrijstaande woningen. Het merendeel van de woningen bestaat uit twee lagen met een kap. Door het eenvoudige materiaal- en kleur- gebruik is sprake van een rustige uitstraling. In de jongere wijken die na 1980 zijn gerealiseerd zijn ruimer in opzet met verschillende bouwstijlen, materialen en kleuren, waardoor deze wijken een dynamischer karakter hebben. Hoogwoud is ontstaan door het uitbouwen van het dorpslint en het bebouwen van de ruimte tussen twee linten. Het woongebied van Hoogwoud is in de zelfde periode gebouwd als in Opmeer, waardoor er een gelijkenis te vinden is in de bouwstijl en opbouw van de wijken. Ook in Hoogwoud zijn de jongste wijken de meest ruim opgezette en groene wijken.

Kernkwaliteiten

- De eerste dorpsuitbreidingen direct gelegen aan de oorspronkelijke kern zijn geleidelijk gegroeid en gerelateerd aan de historische en/of landschappelijke structuur.

- Identiteit en uitstraling van de grotere planmatige woongebieden zijn herkenbaar aan het tijdsbeeld van de betreffende bouwperiode.

- Over het algemeen is sprake van een kleine schaal met een open en groene stedenbouwkundige opzet.

- De stedenbouwkundige opzet en architectuur zorgen voor samenhang per woonbuurt.

- Grotere voorzieningen (scholen e.d.) zijn onderdeel van de structuur van de wijk, maar hebben veelal een eigen uitstraling in omvang of architectuur.

Ambities

In de kleine kernen wil de gemeente alleen kleinschalige nieuwbouw ontwikkelen binnen de bestaande bebouwde structuur. In de kern Opmeer-Spanbroek is de gemeente aan het kijken voor grotere inbreidingen binnen de kern. Op vrijgekomen locaties bij bedrijfsver plaatsing kunnen nieuwe woningbouwontwikkelingen plaatsvinden.

- Behoud van dorpse schaal en karakter.

- Kleinschalige inbreidingen met divers aanbod in woningbouw.

- Voorkomen van verrommeling door overdaad en onsamenhangend geheel aan kleine bouwwerken.

- Stimuleren van ingrepen ten behoeve van duurzame energieopwekking en -besparing

De criteria voor Woongebied hebben met name betrekking op woningen. Voor zover toepasbaar op dit plan, is er op voorhand geen reden aan te nemen dat het plan niet in overeenstemming is of te krijgen valt met de welstandsnota.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 lid 1 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, ect.) maar ook de economische uitvoerbaarheid van het plan. Daarvan wordt in dit hoofdstuk verslag gedaan. De toets aan het beleid is in het vorige hoofdstuk al aan de orde gekomen.

4.1 Milieu

4.1.1 Millieu effect rapportage

Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.)

Algemeen

In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu.

Beoordeling

Het plan gaat uit van de vervanging van bestaande panden door een complex voor verschillende maatschappelijke voorzieningen. Dit is een activiteit die is genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2 Stedelijk vernieuwingsproject). Daarom moet worden beoordeeld of het plan belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. Gelet op de geringe omvang van het plan, ruim onder de drempelwaarde (een bedrijfsvloeroppervlakte van meer dan 200.000 m2) en de ligging van het plan, worden geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu verwacht. Het milieubelang wordt in het kader van het bestemmingsplan in navolgende paragrafen voldoende mate afgewogen. Een nadere beoordeling in een m.e.r-beoordeling of plan-m.e.r. is niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect Besluit m.e.r. vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.1.2 Bodem

De bodemkwaliteit is in het kader van de Wro van belang indien er sprake is van functieveranderingen en/of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient inzichtelijk gemaakt te worden dat na vaststelling van het plan de beoogde oplossing om dit probleem aan te pakken (milieu)technisch haalbaar is en dat er voldoende budget beschikbaar is.

Beoordeling en conclusie

Er is gelet op het initiatief verkennend bodemonderzoek verricht (Verkennend bodemonderzoek Veldstralaan 4 Spanbroek, Landview, 25 mei 2021).

In de bovengrond is plaatselijk een lichte verhoging van kwik geconstateerd. In de ondergrond is plaatselijk een lichte verhoging van lood geconstateerd. In de overige mengmonsters van de boven- en ondergrond zijn geen verhogingen van de onderzochte stoffen aangetroffen. In het grondwater is plaatselijk een lichte verhoging van arseen aangetroffen. In het grondwater uit de overige peilbuizen zijn geen verhogingen van de onderzochte stoffen aangetroffen. De hypothese dat in de grond licht verhoogde gehalten verontreinigende stoffen aanwezig zijn, wordt in het onderzoek bevestigd. De hypothese dat in het grondwater geen verhoogde concentraties aanwezig zijn, behalve mogelijk van nature verhoogde concentraties, wordt in het onderzoek bevestigd.

De verhoogde gehalten van zware metalen in de grond kunnen gedeeltelijk worden verklaard door de aanwezigheid van bijmengingen in de grond. In (baksteen)puin houdende grond worden regelmatig verhoogde gehalten aan dergelijke stoffen aangetroffen. Daarnaast kunnen de verontreinigingen zijn ontstaan door de menselijke activiteiten op de locatie. De geconstateerde gehalten voldoen aan de te verwachte kwaliteit in vergelijkbare omstandigheden. Voor het instellen van een vervolgonderzoek wordt daarom geen aanleiding gezien.

In (delen van) Nederland worden in het grondwater veelvuldig verhoogde concentraties arseen en of barium geconstateerd, waarvoor een natuurlijke oorzaak wordt verondersteld. In het kader van verkennend bodemonderzoek wordt aan een vervolgonderzoek geen hoge prioriteit gegeven. De aangetroffen verhogingen zijn dusdanig gering of verklaarbaar uit omgevingsfactoren, dat voor het instellen van een vervolgonderzoek geen aanleiding wordt gezien. Op de locatie bestaan, op grond van de resultaten van dit onderzoek, geen risico's voor de volksgezondheid of de ecologie bij het beoogde gebruik.

Het was niet mogelijk om inpandige boringen te doen. Het bestaande gebouw is dusdanig in omvang dat sluitende conclusies nog niet kunnen worden gegeven voor dit deel van het plangebied. Omdat dit deel reeds bestemd is als Maatschappelijk mag er vanuit worden gegaan dat de milieuhygiënische bodemkwaliteit voldoende is. Naar dit deel wordt onderzoek uitgevoerd na sloop van het gebouw. In dit onderzoek zullen ook een gedempte sloot en een ondergrondse tank worden meegenomen. Dit om na te gaan of onder de (voormalige) bebouwing afwijkend bodemmateriaal aanwezig is. Bij graafwerkzaamheden op het terrein bestaan er mogelijk beperkingen in de mogelijkheid tot hergebruik van eventueel vrijkomende grond buiten de locatie. Voor hergebruik van grond buiten de locatie is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing. Indicatief getoetst is de grond op de locatie vrij toepasbaar.

Tijdens het onderzoek is zintuiglijk op het maaiveld en in de bodem geen asbestverdacht (plaat)materiaal of potentieel asbestverdacht puin aangetroffen. Tijdens een verkennend bodemonderzoek wordt de bodem niet specifiek op asbest onderzocht. In de grond is puin aangetroffen en puin is potentieel asbestverdacht. Om cijfermatig uit te sluiten of er asbest in de bodem aanwezig is, is uitvoering van een asbestonderzoek conform NEN 5707 noodzakelijk. Aangezien momenteel nog bebouwing op de locatie aanwezig is, wordt geadviseerd om het asbest onderzoek te laten uitvoeren na sloop van de bebouwing.

Nader onderzoek vindt nog plaats na sloopwerkzaamheden en als onderdeel van het vergunningstraject. Hierin zullen een gedempte sloot en een ondergrondse tank worden meegenomen. Voor het bestemmingsplan worden geen belemmeringen verwacht, ook niet na uitvoering van het genoemde bodemonderzoek.

4.1.3 Lucht

De Eerste Kamer heeft op 9 oktober 2007 het wetsvoorstel voor de wijziging van de Wet milieubeheer goedgekeurd (Stb. 2007, 414) en vervolgens is de wijziging op 15 november 2007 in werking getreden. De wet vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005. Met name paragraaf 5.2 uit genoemde wet is veranderd. Omdat 5.2 handelt over luchtkwaliteit staat de nieuwe 5.2 bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekende mate' (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekende mate' precies inhoudt, staat in een Algemene Maatregel van Besluit (AMvB). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.

Beoordeling en conclusie

Duidelijk is dat het voorliggende geval geen grote ontwikkeling is en dat de invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse NIBM is. Immers, als 1.500 woningen NIBM is (met bijbehorende verkeershoeveelheid van ca. 12.000 mbt/etmaal), dan kan op voorhand beredeneerd worden dat dat voor een Kindcentrum van voorgestelde omvang en verkeersgeneratie (zie hoofdstuk 2, deze ligt ruim onder voornoemd aantal) ook het geval is. Geconcludeerd kan worden dat het project geen negatief effect heeft op de luchtkwaliteit.

4.1.4 Geluid

De mate waarin het geluid, bijvoorbeeld veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh en Bgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige bestemmingen, worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving ten gevolge van wegverkeer, spoorweg en industrie. De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige bestemmingen:

  • 1. woningen;
  • 2. onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal);
  • 3. ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken medische kleuterdagverblijven etc.

Het beschermen van bijvoorbeeld het woonmilieu gebeurd aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient het geluid dat wordt veroorzaakt in en rondom het Kindcentrum inzichtelijk te worden gemaakt. Het betreft hier zowel het geluid dat wordt veroorzaakt door de technische installaties behorende tot het kindcentrum als het geluid veroorzaakt door debuitenspelende kinderen. Ook is rekening gehouden met het geluid dat wordt veroorzaakt door het autoverkeer dat van en naar het kindcentrum rijdt (indirecte hinder).

Bij de beoordeling is gebruik gemaakt van het stappenplan zoals dat is opgenomen in de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’.

Uit het onderzoek volgt dat de te verwachten gemiddelde geluidbelasting veroorzaakt door de buitenspelende kinderen niet voldoet aan stap 3 van de VNG. De overschrijding bedraagt 2 dB(A) ter plaatse van de woningen aan de Veldstralaan en Dokter van Balen Blankenstraat met direct zicht op het grote plein gelegen tussen de beide fietsenstallingen en wordt geheel veroorzaakt door het stemgeluid van de buitenspelende kinderen.

Voor de woningen aan de Veldstralaan is ook in de bestaande situatie al sprake van een relevant geluidniveau veroorzaakt door het stemgeluid van de buitenspelende kinderen Voor de woningen aan de Veldstralaan is ook in de bestaande situatie al sprake van een relevant geluidniveau veroorzaakt door het stemgeluid van de buitenspelende kinderen van alleen basisschool Sint Bonifatius. Als gevolg van het plan zal het geluidniveau weliswaar enigszins toenemen, maar deze toename is beperkt en wordt acceptabel geacht. Om deze redenen achten wij de gemiddelde geluidniveaus in de plansituatie aanvaardbaar.

Uit het onderzoek volgt verder dat de te verwachten piekgeluiden niet voldoen aan stap 2 van de VNG, maar wel aan stap 3. De piekgeluiden worden in de dagperiode veroorzaakt door het dichtslaan van autoportieren en in de avondperiode door het schreeuwen van de jongeren die gebruik maken van het trapveldje. Uit het onderzoek volgt ook dat de te verwachten gemiddelde geluidbelasting veroorzaakt door het verkeer van en naar het kindcentrum niet voldoet aan stap 2 en 3 van de VNG. De overschrijding bedraagt 1 dB(A). Omdat de maximaal toelaatbare waarde van 65 dB(A) niet wordt overschreden, achten wij het gemiddelde geluidniveau vanwege het verkeer van en naar het kindcentrum in deze situatie aanvaardbaar.

Op basis van het uitgevoerde akoestisch onderzoek voor de school kan worden gesteld dat zal worden voldaan aan de voorwaarden van een akoestisch acceptabel woon- en leefklimaat. Met het plan is sprake van goede ruimtelijke ordening. Vanuit het aspect geluid (van en op het Kindcentrum) kan het plan zonder verdere maatregelen worden gerealiseerd.

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen met daarin de aan te houden richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstand afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan. Het zo scheiden van milieubelastende en –gevoelige functies dient twee doelen:

  • 1. het reeds in het ruimtelijk spoor voorkómen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige functies (bijvoorbeeld woningen);
  • 2. het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

De VNG-publicatie omschrijft voor de beoordeling van geluidhinder het volgende stappenplan:

1. Indien de richtafstanden niet worden overschreden, kan onderzoek en verdere toetsing in beginsel achterwege blijven.

2. Indien stap 1 niet toereikend is:

a. Bij een geluidbelasting op woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen in

gebiedstype ‘rustige woonwijk’ van maximaal:

  • 45 dB(A) langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT (etmaalwaarde)
  • 65 dB(A) maximale geluidniveaus LAmax (etmaalwaarde)
  • 50 dB(A) verkeersaantrekkende werking LAeq (etmaalwaarde)

b. Bij een geluidbelasting op woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen in

gebiedstype ‘gemengd gebied’ van maximaal:

  • 50 dB(A) langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT (etmaalwaarde)
  • 70 dB(A) maximale geluidniveaus LAmax (etmaalwaarde)
  • 50 dB(A) verkeersaantrekkende werking LAeq (etmaalwaarde)

c. Vrijstelling is dan mogelijk.

3. Indien stap 2 niet toereikend is:

a. Bij een geluidbelasting op woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen in

gebiedstype ‘rustige woonwijk’ van maximaal:

  • 50 dB(A) langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT (etmaalwaarde)
  • 70 dB(A) maximale geluidniveaus LAmax (etmaalwaarde)
  • 50 dB(A) verkeersaantrekkende werking LAeq (etmaalwaarde)

b. Bij een geluidbelasting op woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen in

gebiedstype ‘gemengd gebied’ van maximaal:

  • 55 dB(A) langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT (etmaalwaarde)
  • 70 dB(A) maximale geluidniveaus LAmax (etmaalwaarde)
  • 65 dB(A) verkeersaantrekkende werking LAeq (etmaalwaarde)

c. Vrijstelling is dan mogelijk met dien verstande dat het bevoegd gezag moet motiveren waarom het deze geluidbelasting in de concrete situatie acceptabel acht.

4. Bij een hogere geluidbelasting dan aangegeven in stap 3 zal vrijstelling doorgaans niet mogelijk zijn.

Beoordeling en conclusie

Het gebied is als rustig gebied te typeren gezien de dominante functie in de omgeving, namelijk Wonen. Er zou daarom een afstand van 30 meter tussen het Kindcentrum en woningen aangehouden moeten worden. Het nieuwe gebouw valt daar grotendeels in.

Het Kindcentrum betreft geen milieugevoelige functie. Wel kan de functie overlast veroorzaken. Er is hiertoe onderzoek verricht, als bijlage toegevoegd (Kindcentrum Spanbroek Akoestisch onderzoek, 29 augustus 2022, Buro DB).

Langtijd gemiddelde

Uit de resultaten volgt dat het gemiddelde geluidniveau op de gevels van de voor de dagperiode maatgevende woning aan de Veldstralaan 25 ten hoogste 52 dB(A) in de dagperiode en ten hoogste 40 dB(A) in de avondperiode bedraagt. Hiermee wordt in de dagperiode niet voldaan aan stap 3 van de VNG. De overschrijding van de grenswaarde van 50 dB(A) bedraagt 2 dB(A) en wordt geheel veroorzaakt door het stemgeluid van de buitenspelende kinderen. In de avondperiode wordt voldaan aan stap 2 van de VNG.

Uit de resultaten volgt ook dat het gemiddelde geluidniveau op de gevels van de voor de avondperiode maatgevende woning aan de Veldstralaan 15 ten hoogste 50 dB(A) in de dagperiode en 45 dB(A) in de avondperiode. Hiermee wordt niet voldaan aan stap 2 van de VNG, maar wel aan stap 3. Dit geldt zowel voor de dagperiode als de avondperiode.

In de bestaande situatie wordt ter plaatse van de woningen aan de Veldstralaan 13 tot en met 29 ook een relevant geluidniveau ondervonden door het stemgeluid van de buitenspelende kinderen van basisschool Sint Bonifatius. Uit de resultaten van de geluidsberekeningen valt af te leiden dat de kinderen van alleen basisschool Sint Bonifatius in de dagperiode een gemiddeld geluidniveau van ten hoogste 46 dB(A) veroorzaken, uitgaande van het gebruik van het grote plein zoals is voorzien in de plansituatie.

Omdat het schoolplein in de bestaande situatie dichter bij de betreffende woningen aan de Veldstralaan is gelegen (de afstand tot de woningen wordt groter), is het werkelijke geluidniveau in de bestaande situatie naar verwachting circa 1 tot 2 dB(A) hoger dan nu is berekend. De huidige geluidsbelasting van de kinderen ligt daarmee in de ordegrootte van 47 tot 48 dB(A). Dat betekent dat in de bestaande situatie ook niet wordt voldaan aan de richtwaarden van het stappenplan van de VNG en dat de verwachte geluidstoename beperkt is. Om deze redenen is de te verwachten gemiddelde geluidniveaus van het plan aanvaardbaar.

Maximaal geluidniveau LAmax

Uit de resultaten volgt dat het maximale geluidniveau op de gevels van de voor de dagperiode maatgevende woning aan de Dokter Van Balen Blankenstraat 5 ten hoogste 69 dB(A) in de dagperiode en ten hoogste 59 dB(A) in de avondperiode bedraagt. Hiermee wordt in de dagperiode niet voldaan aan stap 2 van de VNG, maar wel aan stap 3. De piekgeluiden worden veroorzaakt door het dichtslaan van een autoportier op de parkeerplaatsen gelegen aan de overzijde van de Veldstralaan.

Omdat het hier de openbare weg betreft, deze parkeerplaatsen er in de bestaande situatie ook al zijn en het ook om het portier van een auto van een bewoner uit de buurt kan gaan, zijn de piekgeluiden niet direct toe te kennen aan het kindcentrum. Om deze reden zijn de piekgeluiden in deze situatie aanvaardbaar. In de avondperiode wordt voldaan aan stap 2 van de VNG.

Uit de resultaten volgt ook dat het maximale geluidniveau op de gevels van de voor de avondperiode maatgevende woning aan de Veldstralaan 15 ten hoogste 62 dB(A) bedraagt in zowel de dagperiode als de avondperiode.

Hiermee wordt in de dagperiode voldaan aan stap 2 van de VNG. In de avondperiode wordt niet voldaan aan stap 2 van de VNG, maar wel aan stap 3. De piekgeluiden worden veroorzaakt door het schreeuwen van de jongeren die in de avondperiode gebruik maken van het trapveldje.

Indirecte hinder

Uit de resultaten volgt dat het gemiddelde geluidniveau op de gevels van de maatgevende woning aan de Wuiver 47 hoogste 51 dB(A) bedraagt. Hiermee wordt niet voldaan aan stap 2 en 3 van de VNG. De overschrijding bedraagt 1 dB(A). Omdat de maximaal toelaatbare waarde van 65 dB(A) niet wordt overschreden, is het gemiddelde geluidniveau vanwege het verkeer van en naar het kindcentrum in deze situatie aanvaardbaar.

Opgemerkt wordt dat de toe te passen technische installaties moeten gaan voldoen aan de van toepassing zijnde regelgeving en deze mogen niet leiden tot hogere geluidniveaus dan nu berekend. Omdat de installaties op het dak nog niet bekend zijn, zal deze toetsing plaatsvinden bij de beoordeling van de aanvraag omgevingsvergunning.

Beoordeling en conclusie

Het bestemmingsplan is zodoende uitvoerbaar voor wat betreft bedrijven en milieuzonering.

4.1.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden (hierna: PR) en het groepsrisico (hierna: GR).

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd.

Beoordeling en conclusie

Mede blijkens de risicokaart, zijn er in de nabije omgeving geen risicovolle inrichtingen, transportroutes of buisleidingen aanwezig. Zodoende zijn er op het gebied van externe veiligheid geen aanvullende of onaanvaardbare risico's.

afbeelding "i_NL.IMRO.0432.BPKCSpanbroek-VA01_0016.png"

Uitsnede Risicokaart

4.2 Water

Nota Waterbeleid 21e eeuw

Op basis van beleid dat voortkomt uit de nota 'Waterbeleid 21e eeuw' is een watertoetsproces ingesteld bij de ruimtelijke planvorming. Het watertoetsproces heeft tot doel om elkaar vroegtijdig te informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van het belang van water en dit in ruimtelijke plannen gestalte te geven. Een watertoetsproces leidt onder andere tot een waterparagraaf in het plan. De diepgang van de watertoets en de inhoud van de waterparagraaf kan verschillen naar de aard van de planvorming. De watertoets moet er voor gaan zorgen dat er bij de inrichting van ons land bewust rekening wordt gehouden met water. De waterbeheerder en initiatiefnemer nemen daarvoor samen de waterhuishoudkundige doelstellingen zichtbaar en evenwichtig mee bij alle ruimtelijke plannen of ingrepen.

Naast de in de toelichting genoemde Watertoets is er in de Nota 'Waterbeleid 21e eeuw' (Commissie Tielrooij, 2000) het principe van 'Vasthouden - Bergen - Afvoeren' als ordeningsprincipes geïntroduceerd. Dit is bedoeld om het watersysteem op een duurzame en robuuste manier in te richten, teneinde de burgers een prettige en veilige leefomgeving te bieden.

Nationaal Water Programma 2022-2027

In het Nationaal Water Programma 2022-2027 (NWP) beschrijft de Rijksoverheid de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de uitvoering ervan in de rijkswateren en -vaarwegen. Dit staat in één programma waarmee de Rijksoverheid anticipeert op de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Het NWP beschrijft de nationale beleids- en beheerdoelen op het gebied van klimaatadaptatie, waterveiligheid, zoetwater & waterverdeling, waterkwaliteit & natuur, scheepvaart, en de functies van de rijkswateren. Het NWP geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast voor de periode 2022 – 2027. Uitgangspunt is schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is.

Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Het plangebied maakt onderdeel uit van het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). Het HHNK heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2022-2027) opgesteld. In het Waterprogramma 2022-2027 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het HHNK opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.

Daarnaast beschikt het HHNK over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn.

Watertoets

Het plangebied is gelegen in peilgebied 6750-115 in polder Vier Noorder Koggen. Het ter plaatse geldende streefpeil is NAP -1,0 meter. Het gebied watert af middels een stelsel van secundaire en primaire waterlopen.

Verhardingstoename

Uit de ingediende gegevens bij de genoemde digitale watertoets blijkt dat de realisatie van het plan een substantiële toename van verharding en bebouwing tot gevolg heeft, meer is dan 2000 m2. Door deze toename aan verharding zal mogelijk de neerslag versneld worden afgevoerd van het terrein. Zonder compenserende maatregelen zal de waterhuishoudkundige situatie hierdoor verslechteren.

Kernvraag is: waar gaat dit hemelwater heen? Onder de Dokter van Balen Blankenstraat ligt al een hemelwaterafvoer (HWA) richting de primaire sloot die langs de Spanbroekerweg ligt. Het hoogheemraadschap ziet liever dat er wordt aangesloten via gescheiden riolering dan volledig aansluiten op het gemengde riool.

Om de effecten van de verhardingstoename te compenseren dient het wateroppervlak in het peilgebied 6750-115 uitgebreid te worden met 10% van de verhardingstoename. Hierbij is uitgegaan van een peilstijging van 0,36 meter die statistisch eens in de 25 jaar kan voorkomen, een bemalingscapaciteit van 14,4 mm/dag, een drooglegging van 0,7 meter en grondsoort zand.

Uit de berekeningen blijkt dat er bij een klimaatbui 10 tot 25 cm water op straat blijft staan in de omgeving van het Kindcentrum. Op de Veldstralaan heeft al eens water gestaan.

Door de bouw van het Kindcentrum neemt ter plaatse de verharding nog iets toe en daarmee wordt het risico op water op straat nog groter. Om dit risico weg te nemen zal er één van de volgende of zullen beide maatregelen worden toegepast:

  • 1. De hemelwaterriolering rond het gebouw voldoende groot dimensioneren en te zorgen dat dit water geloosd wordt op een sloot in een ander peilvak nabij de Spanbroekerweg.
  • 2. Onder de parkeerplaats, maar eventueel ook onder het plein kan waterberging aan worden gelegd door het toepassen van open funderingsmateriaal. Zo wordt het regenwater ter plaatse geborgen.

Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid voor beide maatregelen. Bij de aanvraag omgevingsvergunning en watervergunning zal bekend zijn welke keuze wordt gemaakt. De uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan op het punt van water is hiermee aangetoond.

4.3 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.

De ruimte wordt er zo op ingericht dat het voor gemotoriseerd (snel-) verkeer het minder voor de handliggend wordt om de Dokter van Balen Blankenstraat te gebruikenom snel en makkelijk kinderen af te zetten of op te pikken. Deze belangrijke functie om piekbelasting van de infrastructuur te voorkomen wordt verplaatst richting de Wuiver. Hier wordt ruimte geboden aan het zogenoemde Kiss & Ride (slechts stoppen om het kind te laten uitstappen, zonder hierbij zelf uit de bestuurdersstoel te komen om daarna dadelijk weer door te rijden). De Schoolstraat en het eerste deel van de Veldstralaan kunnen hierbij worden ingericht als 'Fietsstraat – auto te gast'. Op die wijze komt alle langzaamverkeer vanuit de Roozendaalstraat en de Dokter van Balen Blankenstraat rondom het Kindcentra in een zone waar overwegend fietsers en voetgangers de weg met elkaar hoeven delen. De positie van de fietsenstalling kent in het stedenbouwkundige plan dan ook een positie nabij de kruising Dokter van Balen Blankenstraat – Veldstralaan. Het parkeren ten behoeve van het centrum wat huidig reeds is ingericht langs de Wuiver dient qua capaciteit terug te keren in de nieuwe plannen. Door de nieuw benodigde plekken voor het Kindcentrum hierbij aan te leggen wordt een situatie gecreëerd waarbij het parkeren bijdraagt aan het versterken van beide capaciteiten. In de weekenden levert het extra plaatsen ten behoeve van het winkelpubliek. Tijdens schooldagen geeft het extra rust en ruimte voor de pieken tijdens het brengen en halen van kinderen. Er dient te worden voorkomen dat er één groot parkeerplein ontstaat. De ruimtelijke neveneffecten (de zogenoemde 'behendigheidsproeven' met auto's en scooters) van een dergelijke grote verharde plaat zijn op een plek tussen de huizen onwenselijk. Vakken dienen te worden uitgevoerd in grastegels en parkeerkoffers dienen van elkaar te worden gescheiden door hagen en nieuw aan te planten bomen. De verkeersrouting van de voetganger tussen de Kiss+Ride en de bushalte dient hierbij op alle fronten ruimtelijk voorrang te krijgen, middels inzet van ruime tussenliggende trottoirstroken. Aan de voorzijde van het pand dient vervolgens voor de bezoekers van muziekeducatie, de GGD en de bibliotheek ruimte worden ingericht om direct nabij de entree een fiets, booster of rollator te kunnen parkeren.

Comfortabele en overzichtelijke Kiss & Ride

Met het oog op het voorkomen van kruisende verschillende verkeersdisciplines komt direct langs de Wuiver een lange uitvoegstrook met 'uitstapperron'. Met hierbij tussen de rijbaan en uitvoegstrook een trottoir en groenstrook ter eerste afscherming. De bestaande bomen in plantvakken worden hierbij opgenomen en gehandhaafd. De situatie aan de Wuiver, de bushalte en de routing van Connexxion blijven hierbij ongewijzigd en vormen samen met de K & R een halte-eiland. Het bestaande parkeerveld wordt gerooid. Deze komt terug als onderdeel van de parkeervoorziening. Het nieuwe parkeerveld wordt zo ingericht dat aan de gebruiker duidelijk is dat hij te gast is in een voetgangerszone. Deze ingreep kost geen parkeerplaatsen. De kruispunten Veldstralaan/Wuiver en Schoolstraat/Wuiver worden bijpassend aan de K & R ingericht bijvoorbeeld middels een optische plateau of soortgelijke.

Voor wat betreft het aspect verkeer is het plan uitvoerbaar.

4.4 Ecologie

Bij een ruimtelijke ontwikkeling is de Wet natuurbescherming van toepassing. In de wet zijn drie hoofdstukken opgenomen die relevant zijn: gebiedsbescherming, soortbescherming en houtopstanden. Gebiedsbescherming is vastgelegd in de Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn, de Natura 2000-gebieden zijn beschermd tegen interne en externe invloeden. Het Natuurnetwerk Nederland is beschermd via de provinciale ruimtelijke verordening en kent geen externe werking. In Noord-Holland is het bijzonder provinciaal landschap van belang, daarin is de bescherming van weidevogelleefgebieden opgenomen. Ook deze kent geen externe werking.

Soortbescherming betreft een limitatief opgestelde lijst soorten vaatplanten en dieren. Dit hoofdstuk is gebaseerd op de Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn. De verschillende internationale conventies zijn wel genoemd, maar leiden niet tot bescherming. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet een effect op beschermde soorten worden uitgesloten. Meestal wordt dat vastgesteld middels een ecologisch onderzoek. Als beschermde soorten aanwezig zijn en een effect niet is uit te sluiten, dan is mitigatie en compensatie verplicht en zal een ontheffing van de Wet natuurbescherming nodig zijn.

Deze ontheffing is nodig op het moment dat er een effect kan ontstaan, dus bij de daadwerkelijke uitvoering van de werkzaamheden.

Beoordeling en conclusie

Gelet op de plannen is natuuronderzoek uitgevoerd, in eerste instantie in de vorm van een quick scan (Quick scan ecologie Veldstralaan 4 te Spanbroek, Quick scan ecologie, Els & Linde, 2 april 2021). Hieruit is gebleken dat de aanwezigheid van vleermuizen in de gevels en schuine daken van het schoolgebouw niet kan worden uitgesloten. In een aantal bomen rond het grasveld is de aanwezigheid van vleermuizen niet op voorhand uit te sluiten. Ook het aanwezig zijn van een jachtgebied voor vleermuizen boven het grasveld is mogelijk. Voor de geplande werkzaamheden wordt een onderzoek naar deze soorten geadviseerd. Met de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van algemene broedvogels op en rond de locaties in bomen en struiken. Er moet rekening gehouden worden met het broedseizoen voor en tijdens de werkzaamheden.

Zorgbeginsel

Binnen de gebieden is kans op algemeen voorkomende soorten waarmee rekening moet worden gehouden. Aangetroffen dieren die niet uit zich zelf de werkgebieden kunnen verlaten, dienen – onder begeleiding van een ecoloog - in veiligheid te worden gebracht en buiten de werkgebieden te worden uitgezet. Schuilplekken zoals bladhopen, hout- en steenstapels e.d. dienen eerst te worden gecontroleerd op schuilende dieren. In zijn algemeenheid dienen geschikte schuil- en overwinteringsplekken voor dieren buiten de werkterreinen intact te worden gelaten. Eventueel noodzakelijk kap moet buiten de kwetsbare periode (winter) worden uitgevoerd en voorafgaand aan de kap (of het anderszins vrijstellen van een werkplek) is het verstandig een ecoloog te laten beoordelen of effecten zijn te verwachten en eventueel maatregelen te (laten) nemen om die effecten te verminderen.

In de nieuwe Omgevingswet zijn enkele wijzigingen opgenomen die zijn weerslag hebben op het ecologisch onderzoek. De belangrijkste wijziging is de doorlooptijd c.q. houdbaarheid van een rapport dat is gesteld op 2 jaar voor alle onderzoeken. Verder is de zorgplicht aangescherpt. Het zal zich nog moeten uitkristaliseren, maar het lijkt er op dat ook algemene soorten geïnventariseerd moeten worden (het simpel vaststellen dat ze niet zijn uit te sluiten is niet genoeg). Niet duidelijk is hoe intensief dat onderzoek moet zijn. Vooralsnog zullen we in een aanvullend onderzoek ook nadrukkelijk deze soorten benoemen.

Natura 2000

De beschermde Natura 2000-gebieden ligt op een afstand van ongeveer 9 km van de planlocatie. De werkzaamheden betreft ruimtelijke ontwikkeling op locatie. De kans dat er een significante wijziging in de emissie is, is aanwezig. Een berekening van de stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden is nodig gezien de aard van de werkzaamheden. Andere aantastingen van kwalificerende habitats of soorten in het Natura 2000-gebied door de werkzaamheden, kunnen worden uitgesloten. Deze berekening heeft plaatsgevonden en is als bijlage toegevoegd (Kindcentrum Spanbroek Onderzoek stikstofdepositie, 23 november 2022, Buro DB). In het onderzoek is ook de aanlegfase meegenomen.

In de bestaande situatie is sprake van een deel bebouwd terrein. Er is sprake van uitstoot van stikstof door verwarming van de aanwezige gebouwen. Het project omvat de realisatie van een nieuw schoolgebouw voor drie basisscholen en een kinderopvang. De nieuwbouw van het plan worden niet aangesloten op het gasnet. Verwarming middels gasverbranding is in de nieuwbouw niet aan de orde.

De hoeveelheid stikstof die als gevolg van het plan, door verbranding van fossiele brandstoffen, plaatsvindt tijdens de sloop- en bouwwerkzaamheden wordt veroorzaakt door voertuigen en machines. De uitgangspunten voor de aanlegfase zijn in overleg met de initiatiefnemer vastgesteld. Tijdens de gebruiksfase is sprake van aan het plangebonden verkeersbewegingen. Het nieuwe kindcentrum heeft een bepaalde verkeersaantrekkende werking, voornamelijk door het brengen en halen van kinderen.

Tijdens de gebruiksfase van de nieuwbouw is alleen sprake van plangebonden verkeer. Uitgangspunt is dat wordt gereden met personenauto's en kleine busjes op diesel en/of benzine. Er is sprake van verkeer van personeel, van ouders van kinderen en van bevoorrading. Met de uitgevoerde verkeersanalyse is de verkeersaantrekkende werking van het plan en de routering van het plangebonden verkeer bepaald. Uit de berekening volgt dat de nieuwe school een totaal van circa 1.000 autoritten per etmaal genereert. Voor het plangebonden verkeer zijn vier (hoofd)routes onderscheiden. Uit de resultaten volgt dat tijdens de gebruiksfase en aanlegfase geen sprake is van een significante bijdrage aan stikstofdepositie door het plan. De maximale depositie van stikstof bedraagt 0,00 mol/ha/jaar.

Op basis van het uitgevoerde onderzoek stikstofdepositie kan worden gesteld dat het initiatief niet leidt tot nadelige effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Hiermee kan worden geconcludeerd dat de beoogde plansituatie geen significant nadelige gevolgen met betrekking tot het aspect verzuring op Natura 2000-gebieden veroorzaakt. Uit de voortoets blijkt dat voor het plan geen vergunning op grond van de Wet natuurbescherming nodig is.

Natuurnetwerk Nederland

De gebieden die onderdeel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland liggen op grote afstand van de planlocatie. Gelet op de afstand, aard en de omvang van het voornemen, wordt geen effect verwacht.

Het geadviseerde nadere onderzoek heeft plaatsgevonden (Afdoend onderzoek Veldstralaan 4 te Spanbroek 12 december 2021, Els & Linde, 30 september 2021).

Vleermuizen

Het onderzoek naar vleermuizen is conform het vleermuisprotocol en andere handleidingen voor goede inventarisaties uitgevoerd. Uit de resultaten van het afdoend onderzoek naar vleermuizen blijkt dat er geen verblijfplaatsen binnen de planlocatie aanwezig is. Een ontheffing van de Wet natuurbescherming is niet nodig. Belangrijk hierbij is dat er bij de beoordeling van uit is gegaan dat alleen de bomenrij tussen de school en het trapveldje verwijderd wordt. Omdat de beplanting grotendeels behouden wordt, blijft er voldoende functioneel leefgebied (o.a. vliegroute en foerageergebied) in stand. Om dit goed te kunnen borgen dient een ecologisch werkprotocol te worden opgesteld. Dit zal worden gedaan en zal worden betrokken bij de aanvraag omgevingsvergunning.

4.5 Archeologie

Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.

Beoordeling en conclusie

Gelet op de omvang van de plannen en de toegekende archeologische dubbelbestemmingen is door Archeologie West-Friesland een quick scan verricht (Archeologische Quickscan Veldstralaan 4, Spanbroek, gemeente Opmeer, 23-09-2021, Archeologie West-Friesland). Op basis van de historisch-geografische ontwikkeling geldt een lage archeologische verwachting voor de Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. Tegelijkertijd betekent dit dat eventuele Prehistorische sporen goed bewaard zijn gebleven.Op basis van de paleografische reconstructie van het gebied is zichtbaar dat bewoning in de Bronstijd hier goed mogelijk was. De hier aanwezige getijdengeul was in het Neolithicum nog actief, waardoor bewoning uit deze periode niet mogelijk was. De aangetroffen Bronstijd nederzettingen in de buurt bevestigen dat bewoning hier mogelijk was. Voor het hele plangebied geldt een hoge archeologische verwachting voor de Bronstijd. In het westelijke (bebouwde deel) van het plangebied is de kans op een intact bronstijdniveau klein De hoge verwachting is hier naar beneden bijgesteld. Voor het deel van het plangebied met bestemming Groen is de hoge verwachting nog wel van kracht.

Het staat in de planning om het perceel aan de Veldstralaan 4 opnieuw in te richten en hier een Kind Centrum te realiseren. Binnen het plangebied geldt een middelhoge verwachting voor de Prehistorie. Hier is een archeologische vrijstellingsgrens van 2.500 m2 aan verbonden. Tevens ligt in het oosten van het plangebied een zone waar mogelijk weinig verstoring van de bodem heeft opgetreden. Hier geldt een vrijstellingsgrens van 500 m2 en een hoge archeologische verwachting voor vindplaatsen uit de Bronstijd. Beide grenzen zullen door de voorgenomen ingrepen worden overschreden.Binnen het plangebied geldt op basis van historisch kaartmateriaal een lage verwachting voor de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd.

Op basis van de geplande nieuwbouw en de hoge archeologische verwachting is een archeologisch onderzoek in het kader van de AMZ-cyclus vereist. Dit archeologisch onderzoek dient te bestaan uit een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) in de vorm van proefsleuven. Geadviseerd wordt om het proefsleuvenonderzoek te richten op het oostelijk gelegen deel van het plangebied waar een vrijstellingsgrens van 500m2 op de beleidskaart is opgenomen.

Dit proefsleuvenonderzoek heeft plaatsgevonden en is als bijlage toegevoegd (Veldstralaan 4 te Spanbroek, Gemeente Opmeer Een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven, ADC, augustus 2022).Er is geen vindplaats aangetroffen tijdens het proefsleuvenonderzoek. De archeologische resten zijn ruimtelijk slecht bewaard gebleven en kunnen dus worden beschouwd als zijnde van lage kwaliteit. Het deel met sporen is van onvoldoende omvang om van een representatief deel van een nederzetting te spreken. De gaafheid van de grondsporen is slecht omdat het terrein in het verleden lijkt te zijn geëgaliseerd en/of verlaagd, waardoor de sporen zijn afgetopt of geheel verdwenen. De kleine hoeveelheid aardewerk die is aangetroffen tijdens het aanleggen van de sporenvlakken is weinig verweerd en gefragmenteerd. De gaafheid van de sporen wordt laag gewaardeerd. De conservering van de vondsten wordt middelhoog gewaardeerd. De waardering van beide fysieke kwaliteitscriteria is in totaal 3 punten. Dit is een score die laag is en die haar het predikaat ‘niet behoudenswaardig’ oplevert. Ook op inhoudelijke kwaliteit, uitgedrukt in waarden voor zeldzaamheid, informatie en ensemble, wordt de vindplaats beoordeeld met hetzelfde puntensysteem. De sporen en vondsten zijn niet zeldzaam, maar juist veelvoorkomend. Hierdoor krijgt de zeldzaamheid van de archeologische resten een lage waarde. De informatiewaarde is ook laag. Er zijn namelijk geen structuren gevonden en de aangetroffen grondsporen duiden geenszins op de aanwezigheid van een nederzetting of een andersoortige archeologische vindplaats in het onderzoeksgebied. Ook de ensemblewaarde is laag. Het geheel aan vondsten en sporen geeft weinig inhoudelijke informatie over de situatie in het verleden binnen het onderzoeksgebied. De totale score voor de inhoudelijke kwaliteit is 3 en de waardering van de vindplaats op basis van deze criteria is dan ook laag.

Gezien het onderzoek heeft Archeologie West-Friesland een vrijgavedocument opgesteld, als bijlage opgenomen (vrijgavedocument archeologie Veldstralaan 4, Spanbroek, gemeente Opmeer, Archeologie West Friesland, 10 augustus 2022). Archeologie West-Friesland neemt het advies van ADC-ArcheoProjecten over en adviseert het gehele plangebied vrij te geven met betrekking tot het aspect archeologie. Dit vanwege de aanwezige bebouwing en verharding in de niet onderzochte delen. Een dubbelbestemming voor Archeologie behoeft niet te worden opgenomen.

Gelet hierop vormt het aspect archeologie geen belemmering voor uitvoering van het project.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een nieuwe ruimtelijk project dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan. Onderdeel daarvan is een onderzoek naar de financiële haalbaar van het plan. Een tweede bepaling omtrent het financiële aspect is het eventueel verhalen van plankosten. In principe dient bij vaststelling van het ruimtelijke besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van afdeling '6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan besloten worden geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • 1. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • 2. het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is, en het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Nu de gemeente eigenaar is, is het niet nodig dat er hieromtrent nadere financiele afspraken worden gemaakt.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze van bestemmen. In de eerste 2 paragrafen wordt daarbij een toelichting gegeven op het instrument 'bestemmingsplan' in het algemeen voor die personen die niet dagelijks te maken hebben met bestemmingsplannen.

5.1 Doel en reikwijdte

Het bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. In artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is bepaald dat twee begrippen centraal staan. Dit zijn:

  • 1. goede ruimtelijke ordening;
  • 2. uitvoerbaarheid.

Als een plan aan deze twee eisen voldoet, voldoet het aan de wet. Dat wil nog niet zeggen dat eenieder het een goed plan vindt.

Via een bestemmingsplan worden functies aan gronden gegeven. Vanuit de Wro volgt een belangrijk principe: toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan bepaalt uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en;
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsregels zijn hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden).

Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • 1. het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • 2. het bebouwen van de gronden;
  • 3. het verrichten van werken (aanleggen).

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is niet het enige instrument. Andere wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemeen Plaatselijke Verordening, de Wet Milieubeheer, de Wabo en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitvoeren van het ruimtelijk beleid. Via overeenkomsten kan de gemeente met betrokken partijen aanvullende afspraken maken voor zover dat niet via het bestemmingsplan geregeld kan worden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het zeker stellen dat bepaalde activiteiten ook werkelijk verricht worden om zo het toelatingskarakter van een bestemmingsplan aan te scherpen.

Meer informatie over de rol en betekenis van het bestemmingsplan is te vinden op de site van de gemeente en op www.rijksoverheid.nl.

5.2 Bestemmingsplan: 3 elementen

Een bestemmingsplan bestaat uit 3 elementen. Dit zijn de toelichting, de planregels en de verbeelding.

De toelichting

De toelichting wordt opgesteld volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hier staat, in het kort, dat in de toelichting verslag gedaan moet worden van de gemaakte keuzes in het plan. Voor een ontwikkelingsgericht plan vraagt dat een andere motivatie dan voor op beheer gerichte plannen (een plan kan ook zowel ontwikkelingsgericht zijn voor het ene deel en voor een ander deel beheergericht). Ook moet ingegaan worden op het aspect water, de afstemming met andere overheden (indien nodig), het onderzoek voor zover nodig voor de uitvoerbaarheid, de wijze waarop inspraak is verricht (indien nodig). Als er bij het bestemmingsplan een milieu-effectrapport is gemaakt hoeft niet ingegaan te worden op monumentale en / of andere waarden in het plangebied noch de milieukwaliteit in het gebied: dat gebeurt in dat geval in het milieu-effectrapport. Via de toelichting wordt zo inzicht gegeven in de twee eisen uit artikel 3.1 van de Wro (goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaarheid).

Centraal in de toelichting moet staan waarom de functies als opgenomen op de plankaart, met de bijhorende regels, de mogelijkheden bieden en waarom dit past op die locatie.

Bijlagen bij de toelichting

Bij de toelichting kunnen bijlagen opgenomen zijn. Die bijlagen maken een onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan zelf. Omdat ze een onlosmakelijk onderdeel zijn van het bestemmingsplan kan de toelichting zelf kort van tekst blijven omtrent het desbetreffende onderwerp. Hierdoor blijft de toelichting zelf kort en daarmee leesbaard. Algemene beleidsdocumenten hoeven vanwege het algemeen geldende karakter niet als bijlage opgenomen te worden bij het bestemmingsplan. Denk aan verschillende sectorale beleidsdocumenten als ook structuurvisies. Een toelichting moet, voor zover het beleidsstuk relevant is voor het plan, aangeven wat de relatie is tussen het bestemmingsplan en dat beleidsdocument.

De planregels

De planregels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de planregels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de planregels te waarborgen. Deze begrippen zijn soms erg belangrijk voor een goed inzicht in de gebruiksmogelijkheden! Ook is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2) bepaald;
  • 2. Bestemmingsregels.In dit hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Als er dubbelbestemmingen zijn, worden die ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels opgenomen. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving, vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen de (mogelijke) afwijkingsmogelijkheden met betrekking tot de bouw en/of het gebruik. Ten slotte zijn (eventuele) omgevingsvergunningen voor het uitvoeren werkzaamheden of van een werk, geen bouwwerk zijnde opgenomen aangevuld met mogelijke wijzigingsbevoegdheden. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere regels relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moeten worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld;
  • 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter die gelden voor het hele plan. Deze moeten daarom altijd goed gelezen worden vóórdat op basis van de bestemmingregels interpretaties worden verricht. Voorbeelden van algemene regels zijn de anti-dubbeltelregel, algemene procedurebepalingen maar ook regels met betrekking tot mogelijke binnenplanse afwijkingen (een binnenplanse afwijking is, zoals het woord het al zegt, een afwijkingsmogelijkheid van de regels in het bestemmingsplan zelf, dit in tegenstelling tot 'buitenplanse' afwijkingen). In de algemene regels kunnen erg belangrijke bepalingen zijn opgenomen! Controleer altijd het hoofdstuk Algemene regels als aanvulling op het bepaalde in hoofdstuk 2;
  • 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk wordt het overgangsrecht geregeld en wordt bepaald hoe het bestemmingsplan heet (de slotregel).

Bijlagen bij de regels

Bij de regels kunnen bijlagen opgenomen zijn. Die bijlagen maken een onlosmakelijk onderdeel uit van de regels.

De verbeelding

Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen zoals gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc. etc.. Via de bijhorende regels in de planregels wordt bepaald wat hier wel en niet mag.

Belangrijk te weten is dat een digitaal bestand (een '.gml-bestand') leidend is. Dat .gml-bestand bepaald waar welke bestemming ligt en waar welke aanduidingen etc.. Een afgeleide van dat .gml-bestand is bijvoorbeeld een .pdf-bestand of een papieren kaart. Bij twijfel over een .pdf-bestand of een papieren versie van de plankaart geeft de .gml de juridische doorslag.

5.3 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een plankaart, planregels en een toelichting. De plankaart en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de plankaart zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen.

Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

Bijzonderheden in dit bestemmingsplan

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen: Groen, Maatschappelijk - 1, Verkeer - Verblijfsgebied. Het nieuwe gebouw moet binnen het bestemmingsvlak Maatschappelijk -1 worden
gerealiseerd. Met een maximale bebouwingspercentage, maximale goothoogte en een maximale bouwhoogte is in combinatie met de regels ingesnoerd wat er maximaal mogelijk is. Daarbij is wel enige flexibiliteit opgenomen (en hiertoe dient ook het bebouwingspercentage). De bijbehorende voorzieningen, zoals speelplein en parkeervoorzieningen kunnen ook binnen de bestemming Maatschappelijk worden gerealiseerd. de parkeervoorzieningen die deels voor het Kindcentrum beschikbaar komen en deels voor de omringende functies, krijgen een openbaar karakter en zijn daarom van de bestemmning Verkeer-Verblijfsgebied voorzien. De randen hebben deels de bestemming Groen gekregen, waardoor de instandhouding daarvan geborgd is. Verder zijn aan de randen de parkeerplaatsen bedacht.

Hoofdstuk 6 Procedure

Participatie vooraf

Door middel van een persbericht, berichten via Facebook en de gemeentelijke website (www.opmeer.nl/ikc en https://kindcentrumspanbroek.nl/) zijn de inwoners geïnformeerd over de besluitvormingsprocedue tot zover. De omwonenden van de locatie Basisschoiol Sint Bonifatius hebben daarnaast nog een brief ontvangen. Het college heeft omwonenden en andere belangstellenden de mogelijkheid geven om per email vragen te stellen over het voorstel dat naar de raad is gestuurd. In totaal hebben zes inwoners een mail gestuurd met vragen, soms was dat één vraag en soms meerdere vragen. Op de gemeentelijke website www.opmeer.nl/ikc staan alle genoemde informatiestukken, zoals de notitie Integrale Kindcentra in de gemeente Opmeer, behorend bij het raadsvoorstel ‘Bouwen van twee IKC’s in Opmeer’ (april 2020), het BRO rapport van 2019 met de resultaten van het onderzoek naar locaties in Opmeer-Spanbroek en Hoogwoud, het raadsvoorstel tot bouw IKC in Hoogwoud (juli 2020) en Notitie Uitwerking motie Integraal Kindcentrum in Opmeer-Spanbroek, behorend bij het raadsvoorstel ‘locatiekeuze en financiering IKC in Opmeer-Spanbroek’ (oktober 2020). De beantwoording van vragen van inwoners is hier als bijlage toegevoegd aan dit bestemmingsplan.

Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg ook toegezonden aan de provincie en het Hoogheemraadschap, de Gasunie, de OD NHN en de gemeente Koggenland, Medemblik en HollandsKroon.

Terinzagelegging

Het besluit tot herziening van het bestemmingsplan wordt voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 Awb (Uniforme Openbare Voorbereidingsprocedure). Van het ontwerpbesluit is kennis gegeven in het Gemeenteblad en in de Kogge en op www.ruimtelijkeplannen.nl. geplaatst. Ten aanzien van het ontwerpbesluit heeft een ieder gedurende de inzagetermijn schriftelijk een zienswijze in kunnen dienen bij het college. Gedurende de inzagetermijn zijn drie zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de Nota van Zienswijzen. Deze is betrokken bij het besluit tot vaststelling van dit bestemmingsplan.