direct naar inhoud van Artikel 3 Gebruiks- en bouwregels
vastgesteld
NL.IMRO.0432.1115103-VG01

Artikel 3 Gebruiks- en bouwregels

3.1 Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken
  • a. de in het verordeningsgebied gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik;
  • b. bestaande bouwwerken mogen worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie.
3.2 Aanvulling op lid 3.1. ten aanzien van het BOUWEN
3.2.1 Recreatieverblijven

In aanvulling op het bepaalde in lid 3.1 is het toegestaan om recreatieverblijven geheel of gedeeltelijk te vervangen en/of uit te breiden, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  • a. per bouwperceel mag ten hoogste één recreatieverblijf worden gebouwd;
  • b. de oppervlakte van een recreatieverblijf mag ten hoogste 70 m² bedragen;
  • c. de goothoogte van een recreatieverblijf mag ten hoogste 3,30 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van een recreatieverblijf mag ten hoogste 8,00 m bedragen;
  • e. een recreatieverblijf dient te zijn voorzien van een kap, waarvan de dakhelling ten minste 35° en ten hoogste 65° bedraagt.
3.2.2 Bijbehorende bouwwerken bij recreatieverblijven

In aanvulling op het bepaalde in lid 3.1 is het toegestaan om bijbehorende bouwwerken bij recreatieverblijven nieuw te bouwen, te vervangen en/of uit te breiden, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij een recreatieverblijf mag ten hoogste 12 m² bedragen, met inbegrip van de bestaande bijbehorende bouwwerken;
  • b. de afstand van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk tot de zijdelingse perceelgrens dient ten minste 2,00 m te bedragen;
  • c. de goothoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk bij een recreatieverblijf mag ten hoogste de eerste bouwlaag van de recreatieverblijf bedragen plus 0,25 meter;
  • d. de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag ten hoogste 2,50 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk mag ten hoogste 4,50 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag ten hoogste 3,00 m bedragen.
3.2.3 Bijbehorende bouwwerken bij stacaravans

In aanvulling op het bepaalde in lid 3.1 is het toegestaan om bijbehorende bouwwerken bij stacaravans nieuw te bouwen, geheel of gedeeltelijk te vervangen en/of uit te breiden, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  • a. per stacaravan mag ten hoogste één bijbehorend bouwwerk worden gebouwd, met inbegrip van de bestaande bijbehorende bouwwerken;
  • b. de oppervlakte van een bijbehorend bouwwerk bij een stacaravan mag ten hoogste 10 m² bedragen, met inbegrip van de bestaande bijbehorende bouwwerken;
  • c. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk bij een stacaravan mag ten hoogste 2,50 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk bij een stacaravan mag ten hoogste 3,00 m bedragen.
3.2.4 Woningen

In aanvulling op het bepaalde in lid 3.1 is het ter plaatse van de besluitsubvlakken 1 toegestaan om woningen te vervangen en/of uit te breiden, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  • a. per aangegeven besluitsubvlak mag ten hoogste één woning worden gebouwd;
  • b. de inhoud van een woning mag ten hoogste 250 m³ bedragen;
  • c. de goothoogte van een woning mag ten hoogste 3,50 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van een woning mag ten hoogste 9,00 m bedragen;
  • e. een woning dient te zijn voorzien van een kap, waarvan de dakhelling ten minste 30° en ten hoogste 65° bedraagt;
3.2.5 Bijbehorende bouwwerken bij woningen

In aanvulling op het bepaalde in lid 3.1 is het ter plaatse van de besluitsubvlakken 1 toegestaan om bijbehorende bouwwerken bij woningen te nieuw te bouwen, te vervangen en/of uit te breiden, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  • a. bijbehorende bouwwerken dienen ten minste 3,00 m achter de naar de weg gekeerde gevel van de woning of het verlengde daarvan te worden gebouwd;
  • b. aangebouwde bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend aan één zijgevel worden gebouwd;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij een woning mag ten hoogste 70 m² bedragen, met inbegrip van de bestaande bijbehorende bouwwerken;
  • d. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag ten hoogste 3,00 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk mag ten hoogste 5,50 m bedragen.
3.2.6 Bouwen in de openbare ruimte

In aanvulling op het bepaalde in lid 3.1 is het toegestaan om op het gemeenschappelijk terrein bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bouwen, met inachtneming van het bepaalde in lid 3.3.3 en van de volgende voorwaarden:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3,00 m;
  • b. het bepaalde onder a geldt niet voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter geleiding, begeleiding en regeling van het verkeer.
3.3 Aanvulling op lid 3.1. ten aanzien van het GEBRUIK
3.3.1 Standplaatsen stacaravans

In aanvulling op het bepaalde in lid 3.1 is het toegestaan om stacaravans te vervangen, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  • a. een standplaats mag ten hoogste worden gebruikt voor het plaatsen van één stacaravan:
    • 1. met een oppervlakte van ten hoogste 40 m², indien de oppervlakte van de standplaats kleiner of gelijk is aan 300 m²;
    • 2. met een oppervlakte van ten hoogste 60 m², indien de oppervlakte van de standplaats groter is dan 300 m²;
    • 3. met een bouwhoogte van ten hoogste 3,30 m;
  • b. het gebruik van standplaatsen voor stacaravans, zodanig dat de onderlinge afstand tussen stacaravans onderling ten minste 5,00 m bedraagt.
3.3.2 Centrale voorzieningen

In aanvulling op het bepaalde in lid 3.1 gelden ter plaatse van besluitsubvlak 2 de volgende voorwaarden:

  • a. horeca is toegestaan;
  • b. als woning mag uitsluitend één bedrijfswoning zijn gevestigd;
  • c. de goothoogte van gebouwen mag ten hoogste 3,00 m bedragen met een nokhoogte van ten hoogste 8,00 m, met uitzondering van een overdekt zwembad waarvan de goothoogte ten hoogste 6,00 m en de nokhoogte ten hoogste 10,00 m mag bedragen.
3.3.3 Gemeenschappelijke ruimte
  • a. In aanvulling op het bepaalde in lid 3.1 is het toegestaan om het gemeenschappelijk terrein te gebruiken voor wegen, fiets- en wandelpaden, groen, parkeervoorzieningen, fietsenstallingen, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen, water(berging), geluidwerende voorzieningen, kruisingen met water en railverkeer, reclame-uitingen en kunstwerken.
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a mag de openbare ruimte niet zodanig worden gewijzigd dat er sprake is van een reconstructie van wegen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.
3.3.4 Kampeermiddelen
  • a. In aanvulling op het bepaalde in lid 3.1 is het toegestaan om ter plaatse van besluitsubvlak 3 de onbebouwde gronden te gebruiken voor het gedurende het zomerseizoen plaatsen en geplaatst houden van kampeermiddelen, niet zijnde stacaravans;
  • b. een standplaats mag ten hoogste worden gebruikt voor het plaatsen van één kampeermiddel, met ten hoogste 2 bijzettenten.
3.4 Beperking op lid 3.1. ten aanzien van het GEBRUIK
3.4.1 Bewoning van recreatieverblijven, stacaravans en bijbehorende bouwwerken

Ter beperking van het bepaalde in lid 3.1 gelden ten aanzien van het bewonen van recreatieverblijven, kampeermiddelen en bijbehorende bouwwerken de volgende voorwaarden:

  • a. het is niet toegestaan om recreatieverblijven en kampeermiddelen anders te gebruiken dan voor recreatieve bewoning;
  • b. het is niet toegestaan om vrijstaande bijbehorende bouwwerken te bewonen;
  • c. in aanvulling op de beperking onder a, geldt ter plaatse van besluitsubvlak 3 dat recreatieve bewoning uitsluitend is toegestaan in het zomerseizoen en in het winterseizoen gedurende de weekenden (vrijdag 18.00 uur t/m maandag 10.00 uur) en de kerstperiode (van 20 december t/m 10 januari).
3.5 Afwijkingsregels GEBRUIK

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.4.1 sub c in die zin dat ter plaatse van besluitsubvlak 3 de recreatieverblijven en stacaravans in het winterseizoen worden gebruikt voor recreatieve bewoning, mits:

  • a. deze afwijking voor maximaal 30 dagen per winterseizoen plaatsvindt;
  • b. deze afwijking niet leidt tot een aaneengesloten verblijf van meer dan 6 weken in het winterseizoen;
  • c. ten minste één week tussen twee aaneengesloten verblijven van 6 weken wordt aangehouden.