direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Jachthaven Naarden
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0425.BP2014N002014-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Zoals ieder bedrijf moet ook de Jachthaven Naarden zich blijven ontwikkelen voor een duurzame toekomst. De wens bestaat daarom om het gebied van de jachthaven meer in te richten als verblijfsgebied. Concreet heeft de Jachthaven daarom een plan ontwikkeld waarbij een nieuwe horecavoorziening wordt gerealiseerd ter vervanging van de bestaande horeca. Ook wordt voorzien in een nieuwe ontsluitingsweg aan de IJsselmeerweg en is er de wens om meer flexibiliteit in bouwmogelijkheden te verkrijgen.

1.2 Ligging plangebied

De Jachthaven Naarden ligt ten noorden van de Rijksweg A1 (Amsterdam - Hilversum) en wordt ontsloten via de Hoofdgracht - Onderwal. De jachthaven ligt tussen het Naarderwoonbos ten zuidoosten, het Naarderbos ten noorden en het Gooimeer in het noordoosten. de zuidgrens wordt gevormd door de Hoofdgracht. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied opgenomen.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0425.BP2014N002014-va01_0001.jpg" Figuur 1.1: Ligging van het plangebied.

1.3 Vigerende bestemmingsplan

Voor de jachthaven geldt momenteel het bestemmingsplan 'Stedelijk gebied' van de gemeente Naarden, vastgesteld door de Raad op 9 februari 2006. In dit bestemmingsplan heeft de jachthaven de bestemming 'Jachthaven', 'Verblijfsgebied' en 'Groenvoorzieningen'. Bebouwing mag worden opgericht binnen bouwvlakken. De beoogde vervangende horeca ligt buiten de in het bestemmingsplan opgenomen bouwvlakken. Ook de nieuwe ontsluiting is niet mogelijk binnen de bestemming Groenvoorziening. Om die reden dient er voor de ontwikkeling een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0425.BP2014N002014-va01_0002.png"

Figuur 1.2: Uitsnede van het vigerende bestemmingsplan 'Stedelijk gebied'

1.4 Planvorm

Het bestemmingsplan biedt voor de bestaande bebouwing in het plangebied een consoliderende regeling. De resterende planologische bouwmogelijkheden is echter flexibeler opgezet. De exacte locatie binnen het ruime bouwvlak is daarbij niet voorgeschreven. Desondanks is er sprake van een overwegend gedetailleerde planvorm.

1.5 Leeswijzer

De voorliggende toelichting beschrijft, aan de hand van de verschillende hoofdstukken, gemotiveerd waarom de beoogde ontwikkeling gebaseerd is op goede ruimtelijke ordening. Verder zijn in deze toelichting de planregels en de verbeelding uitgelegd. In hoofdstuk 2 komt het bouwplan en het beleidskader aanbod. Dit kader beschrijft het relevante beleid. De sectorale aspecten zijn omschreven in hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 geeft de juridische planbeschrijving waarin de wijze van bestemmen uiteengezet is. In hoofdstuk 5 is de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan beschreven.

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleid

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk komt ten eerste de planbeschrijving aan bod, waarbij de bestaande situatie binnen het plangebied, de omgeving hiervan en de toekomstige situatie wordt beschreven. In paragraaf 2.3 zijn de relevante beleidsdocumenten samengevat en is vastgesteld in hoeverre het plan overeen komt met het geldende beleid.

2.2 Planbeschrijving

Directe omgeving

De jachthaven ligt temidden van het Naarderbos aan de rand van het Gooimeer. Aan de oostzijde van de haven ligt het Naarderwoonbos, een groene woonwijk grenzend aan het water met vrijstaande en geschakelde woningen. Meer naar het noorden, aan de overzijde van de IJsselmeerweg ligt de golfbaan 'Naarderbos'. Het Naardense bos ligt buitendijks en over de dijk ten zuiden van het Naardense bos, ligt het Waterkeringpad. Achter de dijk (binnendijks) ligt het landelijk gebied. Dit gebied wordt gekenmerkt door open veenweidegrond.

Bestaande situatie

De jachthaven is in de jaren 80 van de vorige eeuw aangelegd. Oorspronkelijk bood de jachthaven plek aan 700 pleziervaartuigen, maar inmiddels is dit aantal gegroeid tot circa 1200 ligplaatsen.

De jachthaven zelf beschikt nog over een drietal parkeerplaatsen met plek voor 875 motorvoertuigen. De entree van de jachthaven ligt ter hoogte van parkeerplaats P1. Direct bij deze entree staat het havenkantoor. Ten noorden van het havenkantoor ligt parkeerplaats P2 (zie figuur 2.2).

Boten kunnen in- en uit het water worden gehaald via een tweetal trailerhellingen en een kraan. Bij de meest zuidoostelijke trailerhelling bevindt zich tevens een tankstation (dit tankstation is in het vigerende bestemmingsplan om onduidelijke redenen niet bestemd) voor de pleziervaart, bilge- en vuilwaterpomp en een stortplaats voor chemische toiletten.

Meer naar het westen staat het hoofdgebouw van de jachthaven. Dit gebouw biedt plaats aan verschillende bedrijven, zoals het havencafé, een vaarschool, roei- en zeilvereniging, watersportwinkels, een reisbureau voor watersporters, botenverkoop en sanitaire voorzieningen. Direct grenzend aan dit gebouw ligt parkeerplaats P3. In de winter wordt (een deel van) P3 (zie figuur 2.2), de parkeerplaats naast de centrale voorzieningen, gebruikt voor botenstalling.

Nog verder naar het westen aan de andere zijnde van P3, staat een grote loods. Ook is er een winkel voor scheepelektra gevestigd. Ten noorden van deze loods is een veldje ingericht voor maximaal 20 camperplaatsen en er zijn ook twee trekkershutten gebouwd. Ten behoeve van de trekkershutten en camperplaatsen is ook hier een gebouw geplaatst met sanitaire voorzieningen. Aan de noordzijde van het veldje, boven het water is in 2009 een botenhuis gebouwd met een oppervlak van 3500 m². Achter het trekkersveldje, aan de westzijde, is de reddingsbrigade gevestigd. Zij beschikken over een gebouw (opslag, kantine) van circa 110 m².

Buiten het terrein van de jachthaven, ten zuiden van de onderhoudsloods staat het gebouw van de scouting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0425.BP2014N002014-va01_0003.jpg"

Figuur 2.1 Bestaande situatie

Toekomstige situatie

In de nieuwe situatie blijft de indeling van het terrein grotendeels overeind. Naast de entree bij P1 is echter een nieuwe entree voorzien bij P3. Deze ontsluiting sluit direct aan op de IJsselmeerweg. Bezoekers van de jachthaven kunnen zo gescheiden worden van het bestemmingsverkeer van het Naarderwoonbos. Deze 'eigen' in- en uitrit versterkt de recreatieve functie van de jachthaven.

Daarnaast voorziet het plan in een nieuwe horecalocatie aan het water. Deze horecalocatie dient als vervanging van het huidige havencafé in het centrale gebouw. De nieuwe horecalocatie wordt voorzien van een terras. Door de ligging aan het water, centraal in de haven, kan de horecavoorziening een goede recreatieve trekker worden.

Naast deze twee fysieke ontwikkelingen is meer planologische flexibiliteit gewenst. Doordat de bouwvlakken in het vigerende bestemmingsplan 'Stedelijk gebied' dicteren waar gebouwd mag worden, is die flexibiliteit nu zeer beperkt. In dit bestemmingsplan is er daarom voor gekozen om een ruimer bouwvlak op te nemen. Binnen dit bouwvlak mag maximaal 4750 m² bebouwd worden op basis van vigerende rechten. Van dit oppervlak is momenteel circa 2500 m² reeds bebouwd waardoor er nog 2250 m² beschikbaar blijft voor nieuwbouw. De nieuw te bouwen horecavoorziening moet dus in ieder geval passen binnen dit oppervlak, maar de exacte locatie wordt dus niet vastgelegd. De maximale goot- en bouwhoogte wordt gelijk gesteld met de maximale goot- en bouwhoogte voor de bestaande hoofdgebouwen, te weten 6 respectievelijk 10 meter met een dakhelling van minimaal 30 tot maximaal 65 graden.

Verder is de jachthaven voornemens om zowel P1 ook P2 in de winter te gebruiken voor botenstalling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0425.BP2014N002014-va01_0004.jpg"

Figuur 2.2 Toekomstige situatie

2.3 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. De structuurvisie vervangt onder meer de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Mobiliteitsaanpak. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve Rijksbetrokkenheid. De structuurvisie richt zich op een dusdanig schaalniveau en is als gevolg daarvan ook van een zeker (hoog) abstractieniveau, dat hieruit geen concrete beleidskaders voortkomen voor de betreffende ontwikkeling. Aangezien deze ontwikkeling beperkt van omvang is staat het Rijksbeleid de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro (voorheen AMvB Ruimte) bevat inhoudelijke regels van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen, provinciale inpassingsplannen, uitwerkingsplannen, wijzigingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen met ruimtelijke onderbouwing moeten voldoen. Het Barro bevat onder andere regels over buitendijks bouwen. Omdat het plangebied buitendijks is gelegen, is het Barro relevant voor voorliggende bestemmingsplan.

2.4 Provinciaal beleid

Structuurvisie Noord-Holland (2040)

De Provinciale Structuurvisie is op 21 juni 2010 vastgesteld. De 1e herziening is op 23 mei 2011 vastgesteld. In de Structuurvisie geeft de provincie aan welke doelen zij zich in de periode tot 2040 stelt. Hoofddoel is dat Noord-Holland een mooie, veelzijdige en internationaal concurrerende provincie blijft door in te zetten op klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik.

De jachthaven en omgeving zijn in de structuurvisie aangewezen als recreatieknooppunt. Uitgangspunt voor recreatiebeleid in relatie tot verstedelijking is intensieve recreatiegebieden dicht bij de steden en extensieve recreatie op grotere afstanden. De provincie streeft naar mee samenhang in de totale recreatieve structuur. Bij nieuwe ontwikkelingen moet nut en noodzaak worden aangetoond waarbij gestreefd wordt naar het zoveel mogelijk oplossen van samenhangende opgaven. De Structuurvisie is juridisch vertaald in de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS).

Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (2010)

Met de Structuurvisie is ook de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) vastgesteld. Deze bevat algemene regels 'omtrent de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is'.

De Provinciale Verordening stelt onder meer regels ten aanzien van thema's (waaronder volumineuze detailhandel, aardkundige waarden, energie, waterkeringen) en gebieden (waaronder bestaand bebouwd gebied, landelijk gebied, de ecologische hoofdstructuur en dergelijke). In de structuurvisie geeft de provincie aan welke onderwerpen zij van provinciaal belang acht en wat zij als de meest wenselijke ruimtelijke ontwikkeling van de provincie ziet.

De beoogde nieuwbouw voor de horecavoorziening vindt plaats binnen het bestaand bebouwd gebied (BBG-contour). Derhalve past het onderhavige bestemmingsplan in het provinciaal beleid uit de Provinciale Structuurvisie en Provinciale Ruimtelijke Verordening.

Provinciale Milieuverordening (2011)

In de Provinciale Milieuverordening staan specifieke milieuregels voor de provincie. Deze regels gaan onder andere over milieubeschermingsgebieden (waterwingebieden, grondwater- beschermingsgebieden, aardkundige monumenten en stiltegebieden). Het plangebied is niet gelegen in een dergelijk milieubeschermingsgebied. Derhalve zijn deze specifieke milieuregels voor het onderhavige bestemmingsplan niet relevant.

2.5 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Naarden-Bussum

In de Structuurvisie Naarden-Bussum wordt de ruimtelijke ontwikkeling van Naarden en Bussum in de periode tot 2040 beschreven. Het beschrijft de hoofdlijnen en visies in de ruimtelijke ontwikkeling en is bedoeld als leidraad op dit gebied. In de structuurvisie wordt een ruimtelijk beeld geschetst waarin alle sectoren worden afgewogen. De jachthaven en directe omgeving wordt aangemerkt als een van de drie recreatieve hotspots in de gemeente Naarden en Bussum. Bij de hotspot Waterfront, waar de jachthaven onder valt, wordt ingezet op waterrecreatie, jachthaven, strand en golf.

In de hotspots wordt steeds gezocht naar een goed evenwicht tussen levendig vermaak en en goede leefbaarheid voor bewoners. De andere hotspots zijn de vesting van Naarden en het centrum van Bussum.

De voorgenomen ontwikkeling in de jachthaven past binnen de visie voor de hotspot Waterfront. De nieuwe horecavoorziening moet voorzien in een aantrekkelijk horecavoorziening voor gebruikers van de jachthaven en de nieuwe ontsluitingsroute verlaagt de verkeersdruk op de ontsluiting van de woningen in het Naarder-woonbos en komt zodoende de leefbaarheid ten goede.

Welstandsnota Naarden 2012

In de Welstandsnota heeft de gemeente Naarden doelstellingen geformuleerd waaraan het welstandsbeleid moet voldoen. De nota onderstreept de doelstellingen van de wet om de welstandstoets objectiever te maken voor gebruikers. Doelstelling van de gemeente Naarden is om de ruimtelijke kwaliteit te bewaren. In de welstandsnota worden criteria aangegeven die worden gebruikt om te beoordelen of het bouwwerk past in zijn omgeving. Deze criteria zijn per deelgebied anders. Het onderhavige plangebied ligt binnen het veenweidegebied. Hier geldt een regulier welstandsniveau. Dit betekent dat de beoordeling is gericht op representativiteit en zorgvuldigheid van de architectuur. Bij de omgevingsvergunning verlening zal het bouwplan aan de nota worden getoetst. Vanwege het reguliere welstandsniveau, staat dit de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

2.6 Conclusie

Het voorliggende plan voorziet in de bouw van een nieuwe horecavoorziening op de jachthaven en een alternatieve ontsluiting van het terrein. De horecavoorziening ligt op het terrein van de jachthaven zelf. De bebouwing van de jachthaven ligt binnen bestaand bebouwd gebied. De nieuwe bebouwing valt hier ook binnen. Hiermee voldoet het plan aan een aantal doelstellingen die in zowel landelijk als provinciaal beleid worden gesteld. Ook in de Structuurvisie Naarden wordt in hoofdzaak aangesloten bij de huidige bebouwingsgrenzen. Nieuwe bebouwing zal wel moeten voldoen aan de eisen die worden gesteld in de Welstandsnota Naarden, waarin gebiedsgericht beleid wordt aangehouden ten behoeve van de welstandscriteria. Het vigerende beleid staat de ontwikkeling daarom niet in de weg.

Hoofdstuk 3 Milieuonderzoek

3.1 Inleiding

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan te worden aangetoond en moet worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit bestemmingsplan relevant zijn. De conclusies zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.

3.2 Onderzoeksplicht vanwege mer-wetgeving

Beleid en Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusies

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. In de paragraaf Ecologie is daarnaast ingegaan op de aanwezigheid van Natura 2000-gebieden en EHS. Omdat deze gebieden niet in de directe omgeving van het plangebied aanwezig zijn, zijn significante negatieve effecten hierop niet te verwachten. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

3.3 Verkeer en infrastructuur

De jachthaven wordt in de huidige situatie vanaf de IJsselmeerweg via de Hoofdgracht en de Onderwal ontsloten. De IJsselmeerweg is tussen de A1 en het bedrijventerrein Gooimeer gecategoriseerd als een gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 50 km/h. Ten noorden van het bedrijventerrein Gooimeer heeft de weg de status van een erftoegangsweg met een maximumsnelheid van 60 km/h. Onderhavige ontwikkeling voorziet in een nieuwe inrit naar de jachthaven vanaf de IJsselmeerweg. Op die manier wordt de jachthaven vanaf de IJsselmeerweg en daarmee de A1 en de kern van Naarden beter de bereikbaar. Een tweede ontsluiting van de jachthaven zorgt tevens voor een betere spreiding van het verkeer over de verschillende parkeerterreinen. Ook wordt de jachthaven voor fietsverkeer beter bereikbaar vanaf de IJsselmeerweg.

In verband met de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid heeft de gemeente Naarden een verkeerstelling uitgevoerd op de IJsselmeerweg. Uit deze telling blijkt dat de verkeersintensiteit op de IJsselmeerweg circa 3.300 mvt/werkdagetmaal en circa 2.900 mvt/weekdagetmaal bedraagt. Uit de telling blijkt dat de snelheidslimiet van 60 km/h over het algemeen goed wordt nageleefd. Op grond van de verkeersintensiteit kan gesteld worden dat deze ruim onder de maximaal wenselijke intensiteiten voor dergelijke wegen blijft. De maximaal wenselijke intensiteit bedraagt op basis van het ASVV (CROW 2004) 5.000-6.000 mvt/etmaal. Bovendien is een vrijliggende voorziening voor fietsers aanwezig. Gesteld wordt dan ook dat de realisatie van een nieuwe inrit geen belemmering vormt voor de doorstroming en de verkeersveiligheid op de IJsselmeerweg.

Het bestemmingsplan voorziet geen nieuwe ontwikkelingen waardoor de verkeersgeneratie of parkeerbehoefte van de jachthaven toeneemt. De nieuwe inrit vormt geen belemmering voor de doorstroming of verkeersveiligheid.

Het aspect verkeer staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.

3.4 Geluidshinder

Binnen het plan worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies voorzien. Ook worden geen nieuwe wegen mogelijk gemaakt, die een wettelijke geluidszone hebben. Dit zijn wegen met een maximumsnelheid van 50 km/h of hoger. Verder liggen rondom de nieuwe aansluiting van de inrit op de IJsselmeerweg geen geluidsgevoelige functies. Akoestisch onderzoek op grond van de Wet geluidhinder kan derhalve achterwege blijven.

3.5 Luchtkwaliteit

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 3.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   Grenswaarde   geldig  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   60 µg/m³   2010 tot en met 2014  
  jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 2015  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg / m³    

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

NIBM

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen.

Onderzoek

Door de kleinschaligheid van de beoogde ontwikkelingen zal de uitvoer van het bestemmingsplan ten opzichte van de huidige situatie voor een beperkte verkeersaantrekkende werking zorgen. Het effect op de luchtkwaliteit bedraagt in geen geval meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2. Op het plan is daarom het besluit nibm van toepassing. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2011 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de IJsselmeerweg (als maatgevende doorgaande weg in de omgeving van het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de wetgeving lagen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het projectgebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.

3.6 Bodem

Beleid en Normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming (Wbb) is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Onderzoek

Door bureau IDDS heeft in opdracht van Rho adviseurs een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd conform NEN 5740 (bijlage 3). Uit dit onderzoeksrapport blijkt dat in de bovengrond plaatselijk bijmengingen met bodemvreemd materiaal (puin en dergelijke) zijn waargenomen. In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen waargenomen. De bovengrond is licht verontreinigd met koper en is niet verontreinigd met overige onderzochte zware metalen, PCB's, PAK en minerale olie.

In de ondergrond zijn geen bijmengingen met bodemvreemd materiaal waargenomen. Er zijn zintuiglijk geen asbestverdacht materialen waargenomen. De ondergrond is niet verontreinigd met zware metalen, PCB's, PAK en minerale olie.

In het grondwater zijn lichte verontreinigingen met barium en naftaleen aangetroffen, het grondwater is echter niet verontreinigd met de overige onderzochte zware metalen, vluchtige aromaten, VOCL en minerale olie.

Conclusie

Uit het verkennend bodemonderzoek blijkt dat er binnen het plangebied overschrijdingen van de achtergrondwaarden en streefwaarden voorkomen voor enkele van de onderzochte stoffen in de bovengrond, de ondergrond en het grondwater. De gemeten waarden zijn echter zo gering, dat aanvullend onderzoek naar het voorkomen van deze stoffen in de bodem op grond van de Wbb niet noodzakelijk is. Geconcludeerd wordt dat de kwaliteit van de bodem de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat, er zijn geen beperkingen voor de voortzetting van de het huidige gebruik.

3.7 Bedrijven en milieuzonering

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

Onderzoek en conclusies

Met voorliggende bestemmingsplan wordt een vervangende horecavoorziening mogelijk gemaakt bij de bestaande jachthaven. Ook wordt het reeds bestaande tankstation voor boten bestemd. In het vigerende bestemmingsplan was dit nog niet het geval. Het tankstation levert alleen motorbrandstoffen, geen lpg.

Voor jachthavens met watersportgebonden bedrijvigheid uit categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (SBI-code 932) geldt op basis van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering (2009) een richtafstand van 50 m tot een rustige woonwijk (30 m tot gemengd gebied). Zowel de richtafstand voor restaurants (10 m) als voor tankstations (30 m) valt binnen deze afstand.

De dichtstbijzijnde woningen liggen op ruim 100 meter afstand van de planlocatie. Er is ter plaatse van de omliggende woningen dan ook sprake van een goed woon- en leefklimaat. Het aspect milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

3.8 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en (spoor)wegen opgenomen. Op basis van de circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken.

Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden en plasbrandaandachtsgebieden uit het Basisnet Wegen en Basisnet Water opgenomen in de circulaire.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.

Onderzoek

Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat de jachthaven zelf een risicovolle inrichting is door de opslag van afgewerkte olie en de aanwezigheid van een diesel- en benzinetank. De PR 10-6 risicocontouren van deze installaties zijn 0 meter. De aanwezigheid van deze installaties vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkelingen.

Ten zuidwesten van het plangebied is tevens de risicovolle inrichting Chrysal International BV gelegen. Hier worden chemische producten vervaardigd. Voor deze inrichting is een groepsrisicoberekening gemaakt. Hieruit bleek dat er minder dan 10 personen kunnen overlijden als gevolg van een ongeluk bij deze inrichting. Er is dan ook geen sprake van een groepsrisico. Het invloedsgebied van de inrichting reikt daarnaast niet tot het plangebied. De beoogde ontwikkelingen zijn dan ook niet van invloed op de hoogte van het groepsrisico van deze inrichting.

Ten zuiden van het plangebied, op ruim 200 m afstand, is de rijksweg A1 gelegen (vaknummer: N3; A1/A6 knooppunt Muidenberg – A1/A27 knooppunt Eemnes). Uit het Basisnet Weg blijkt dat de veiligheidszone niet buiten de weg is gelegen. Wel is sprake van een plasbrandaandachtsgebied van 30 m. Uit het Basisnet blijkt tevens dat het groepsrisico kleiner is dan 0,1 maal de oriënterende waarde. Door de ruime afstand van het plangebied tot de weg zullen de beoogde ontwikkelingen nauwelijks een effect hebben op het groepsrisico. Het groepsrisico zal in geen geval de oriënterende waarde overschrijden. De aanwezigheid van de weg vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkelingen.

Uit het Basisnet Water blijkt dat over het Gooimeer vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het Gooimeer is een groene watergang. Bij groene vaarwegen is geen sprake van een PR 10-6 risicocontour op of buiten het water. Daarnaast is er bij groene vaarwegen geen GR verantwoording nodig vanwege nauwelijks merkbare effecten op het GR. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over het Gooimeer vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkelingen.

Er vindt in de omgeving van het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor of door buisleidingen.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

3.9 Planologisch relevante leidingen

Afwegingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.

Onderzoek

Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

3.10 Ecologie

In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit de bestaande jachthaven en directe omgeving. Het terrein is grotendeels verhard. Langs de randen staan bomen en struiken.

Beoogde ontwikkelingen

Het bestemmingsplan voorziet in ; een nieuwe horecavoorziening met terras en een nieuwe ontsluiting. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:

  • verwijderen beplanting en bomen;
  • bouwrijp maken;
  • bouwwerkzaamheden.

Beleid en Normstelling

Beleid

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden die deel uitmaken van de EHS, alsmede de bescherming van belangrijke weidevogelgebieden, is geregeld via de Provinciale Structuurvisie.

Normstelling

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Gooimeer maakt wel deel uit van de EHS en een deel van het Gooimeer is ook aangewezen als Natura 2000-gebied. Dit gebied ligt circa 800 m ten zuidoosten van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0425.BP2014N002014-va01_0005.png"

Figuur 3.1: Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (donkergroen) (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Het Eemmeer en het Gooimeer zijn de twee meest zuidwestelijke van de keten van kunstmatig gevormde, ondiepe randmeren die de Flevopolders omringt. Het Natura 2000-gebied bestaat uit twee gescheiden gedeelten van deze meren. De wateren zijn van betekenis voor watervogels en voor een aantal broedvogelsoorten, in het bijzonder de Visdief.

De horecavoorziening is ter vervanging van de bestaande horecavoorziening in de aanwezige bebouwing. De bouwwerkzaamheden van de horecavoorziening en ontsluitingsweg kunnen leiden tot verstoring. Gezien de tijdelijke aard van de werkzaamheden en reeds verstorende werking van de A1 direct naast het Natura 2000-gebied, leiden de bouwwerkzaamheden niet tot waarneembare extra verstoring. Overige effecten, zoals versnippering, areaalverlies, vermesting/verzuring en verandering waterhuishouding worden uitgesloten. De ontwikkelingen zijn ook niet van invloed op het functioneren van het Gooimeer. Negatieve effecten op de EHS worden uitgesloten.

De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied (google earth), algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere Ravon en www.waarneming.nl).

Vogels

In de groenstroken komen tuin- en struweelvogels voor. Hier zijn soorten als koolmees, roodborst, winterkoning en merel aanwezig. Spreeuw, huismus, gierzwaluw en kauw kunnen broeden in (de omgeving van) de bebouwing. De bomen bieden mogelijk nestgelegenheid aan de buizerd, kraai en grote bonte specht.

Zoogdieren

Het plangebied biedt beperkt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, huisspitsmuis, veldmuis en konijn. De bomen en bebouwing kunnen plaats bieden aan vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. De groenstroken en waterpartijen kunnen daarnaast fungeren als foerageergebied of onderdeel zijn van een migratieroute van vleermuizen.

Amfibieën
Algemene amfibieën als bruine kikker, middelste groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad maken zeker gebruik van het plangebied als schuilplaats in struiken en onder stenen. Gezien de aanwezige biotopen komen hier geen zwaarder beschermde soorten voor.

Overige soorten

Er zijn, gezien de aanwezige biotopen, geen beschermde vaatplanten, vissen, reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.

In tabel 3.2 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) aanwezig zijn en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 3.2: Naar verwachting aanwezige beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime

  Nader onderzoek nodig  
Vrijstellingsregeling Ffw   tabel 1    
mol, egel, huisspitsmuis, veldmuis en konijn

bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en de middelste groene kikker  
nee  
Ontheffingsregeling Ffw   tabel 2     geen   nee  
  tabel 3   bijlage 1 AMvB   geen   nee  
    bijlage IV HR   alle vleermuizen   Ja  
  vogels   cat. 1 t/m 4   gierzwaluw en huismus   Ja  

Het bestemmingsplan voorziet in de aanleg van een ontsluitingsweg en een horecavoorziening. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron: website vogelbescherming).
  • Ter plaatse van de nieuwe ontsluitingsweg staan geen bomen die gekapt moeten worden. Een eventuele vliegroute of foerageergebied van vleermuizen wordt daardoor niet onevenredig aangetast. Ter plaatse van de groenstrook dient verstoring door licht wel voorkomen te worden. Dit kan door het gebruik van zogenaamde vleermuisvriendelijke verlichting.

Conclusie

De tijdelijke verstoring van de bouwwerkzaamheden leidt niet tot significant negatieve effecten op het Natura 2000-gebied Eemmeer & Gooimeer. Ook negatieve effecten op het functioneren van de EHS worden uitgesloten.

3.11 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van Rijkswaterstaat, water- en vaarwegbeheerder van het hoofdwatersysteem waaronder het Gooimeer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied bestaat uit de jachthaven van Naarden.

Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit zeekleigrond. Er is sprake van grondwater trap II. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand op minder dan 0,4 m beneden maaiveld ligt en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen 0,5 en 0,8 m beneden maaiveld. De maaiveldhoogte is circa NAP +1 m.

Waterkwantiteit

Het plangebied omvat onder andere de jachthaven in het water Naarden. Daarnaast grenst het plangebied aan het Gooimeer.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Het Gooimeer is een Kaderrichtlijn Water (KRW)-lichaam. De Europese KRW-richtlijn moet ervoor zorgen dat het oppervlakte- en grondwater vanaf 2015 van een goede kwaliteit is en dat ecologische doelen behaald worden.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied is buitendijks gelegen. Ten zuidwesten van het plangebied is een primaire waterkering gelegen. Delen van het plangebied liggen dan ook binnen de kern-/beschermingszone van deze kering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0425.BP2014N002014-va01_0006.png"

Figuur 3.2 Primaire waterkering (Waterschap Amstel, Gooi en Vecht)

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is aangesloten op een gemengd rioolstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

De beoogde ontwikkeling bestaat uit het vergroten van de bouwvlakken van de aanwezige gebouwen, het realiseren van horeca met een terras, het realiseren van een nieuwe ontsluiting en het planologische vastleggen van het tankstation voor boten.

Waterkwantiteit

Bij een toename in verharding dient deze toename gecompenseerd te worden door de aanleg van functioneel open water. Volgens de eis van het waterschap dient bij een toename van meer dan 1.000 m2 10% van deze toename te worden gecompenseerd.

De ontwikkelingen vinden grotendeels plaats op reeds verhard terrein. De toename in verharding zal daardoor in geen geval meer bedragen dan 1.000 m2. Watercompensatie is dan ook niet vereist. Voor de aanleg van de weg over de bestaande waterkering is een vergunning van het waterschap vereist (zie ook onder Waterbeheer).

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Het water van parkeerterrein P2 dat mede gebruikt zal worden voor botenstalling, zal via een bezinkput/filter geloosd worden op het oppervlaktewater. Hierdoor wordt vervuiling van het oppervlaktewater voorkomen.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Omdat de nieuwe horecavoorziening wordt gerealiseerd binnen de beschermingszone van een primaire waterkering en de nieuwe ontsluiting aan de IJsselmeerweg in de primaire waterkering wordt aangelegd, is een vergunning op basis van de Keur noodzakelijk.

Water en Waterstaat in het bestemmingsplan

In het bestemmingsplan wordt het oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water'. Voor waterkeringen (kernzone) inclusief de beschermingszones geldt een zogenaamde dubbelbestemming, deze hebben de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' toebedeeld gekregen.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

3.12 Archeologie en cultuurhistorie

Regelgeving en beleid

Wet op de archeologische monumentenzorg

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee worden de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voostel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro dienen cultuurhistorische waarden te worden meegewogen bij het opstellen van bestemmingsplannen.

Onderzoek en conclusie

Archeologie

De gemeente heeft een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart laten opstellen. Deze is door de gemeenteraad vastgesteld op 23 september 2009. In het plangebied komen geen archeologische monumenten voor. Ook staan er geen rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten in het plangebied. De archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Naarden geeft voor het plangebied een lage archeologische verwachting aan. Bij plangebieden kleiner dan 10 ha gelden geen voorwaarden voor behoud en is het uitvoeren van verkennend archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. In onderhavig geval is sprake van een plangebied kleiner dan 10 ha en is onderzoek daarmee dus niet noodzakelijk.

Cultuurhistorie

In de Structuurvisie Naarden-Bussum heeft de gemeente haar visie gegeven op het behoud en versterken van de cultuurhistorische kwaliteiten. De komende jaren zal worden gezocht naar mogelijkheden om de aanwezige cultuurhistorische waarde zichtbaar te maken. Hat gaat dan vooral om historische lange lijnen, zoals zichtlijnen en schootsvelden die vanuit Naarden Vesting het landschap inlopen en de zeewering. Deze laatste ligt direct ten zuiden van het plangebied.

De voorgenomen ontwikkeling staat het versterken van deze lange lijnen niet in de weg. De ontwikkeling beoogd eerder om het gebied beter toegankelijk te maken voor toeristen, ondermeer door het creëren van een fietsverbinding over de jachthaven. De beleefbaarheid van de lange lijnen wordt daardoor voor meer mensen toegankelijk.

Geconcludeerd kan worden dat de realisatie van de horecavoorziening en de nieuwe toegangsweg uitvoerbaar is vanuit het oogpunt van archeologie en cultuurhistorie. Met het creëren van een fietsverbinding over de jachthaven kan de beleving van het landschap en de daarmee samenhangende historische kwaliteit toegankelijk worden gemaakt voor een breder publiek.

Hoofdstuk 4 Juridische planbeschrijving

4.1 Inleiding

In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door de gronden te beleggen met een bestemming. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In deze paragraaf wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.

Voor de bestemmingsregeling in het plangebied is aangesloten op het vigerend bestemmingsplan 'Stedelijk gebied'. Deze bestemmingsregeling geeft enerzijds flexibiliteit voor de inrichting en biedt tegelijkertijd rechtszekerheid voor de gebruikers van de aangrenzende gebieden. Door deze wijze van bestemmen zijn de functies ruimtelijk begrensd.

4.1.1 Wettelijk kader

Het wettelijk kader wordt gevormd door de Wet ruimtelijke ordening (Wro, 1 juli 2008) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo, 1 oktober 2010). De wettelijke regeling voor bestemmingsplannen is vervolgens verder ingevuld door het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Het bestemmingsplan gaat uit van de bijlage bij de voornoemde Regeling opgenomen Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) en de Werkafspraak SVBP begrippen versus Wabo. Aangezien bestemmingsplannen hieraan moeten voldoen, zullen bestemmingsplannen voortaan kwalitatief gelijkwaardig zijn en uniform in aanpak, uitvoering, uitwisseling van gegevens en raadpleging daarvan.

4.1.2 Planonderdelen

Het bestemmingsplan 'Jachthaven Naarden' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.

4.2 Juridische vormgeving

4.2.1 Inleidende regels

Begrippen 

In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Voor sommige begrippen worden in de SVBP2012 omschrijvingen gegeven. Deze worden overgenomen.

Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de 'wijze van meten' worden in de SVBP2012 richtlijnen gegeven.

4.2.2 Bestemmingsregels

Groen

Structureel groen en beplanting is bestemd als Groen.

Recreatie - Jachthaven

De jachthaven is bestemd als Recreatie - Jachthaven. De aanwezige gebouwen zijn in het bestemmingsplan vastgelegd met bouwvlakken met een maximum goot- en bouwhoogte. Bouwvlakken waar geen bebouwingspercentage in staat vermeld mogen voor 100% bebouwd worden. Twee van deze bouwvlakken liggen op de verbeelding binnen een groter bouwvlak. Voor dit grotere bouwvlak geldt een bebouwingspercentage van 18%. Het oppervlak van de twee kleinere bouwvlakken (die voor 100% bebouwd mogen worden) telt echter niet mee met deze 18%.

Op deze gronden zijn gebouwen ten behoeve van de bestemming toegestaan, zoals een drietal bedrijfswoningen en bijbehorende gebouwen in de vorm van sanitaire voorzieningen en een steiger op land voor de verkoop van tweedehands boten. De inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 400 m³, inclusief aan- en uitbouwen. De parkeerplaatsen P1 en P2 zijn aangegeven met de nadere aanduiding (p). Op deze gronden is naast parkeervoorzieningen ook de stalling van boten in de winter toegestaan. Ter plaatse van de gronden met de aanduiding (as) zijn uitsluitend (aanleg) steigers toegestaan ten behoeve van de jachthaven. Voor de nieuw te bouwen horecavoorziening wordt tevens een terras boven het water aangelegd.

Daarnaast is op het terrein van de jachthaven een botenhuis en een tweetal trekkershutten toegestaan. Ook is er ruimte voor maximaal 20 camperplaatsen. De locatie waar deze zijn toegestaan zijn respectievelijk met de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - overkapping' (sba-kl) en 'specifieke vorm van recreatie - trekkershut' (sr-trh) op de verbeelding aangegeven. Voor het botenhuis wordt daarnaast het volgende opgemerkt. Een botenhuis wordt aangemerkt als een overkapping ten behoeve van de pleziervaartuigen die gelegen zijn in de jachthaven.

Het op het terrein aanwezige pompstation is aangeduid met 'verkooppuntmotorbrandstoffen zonder lpg' (vm).

Tot slot is het gebouw van de scouting eveneens aangeduid, in dit geval met de aanduiding 'scouting' (sct).

Verkeer - Verblijfsgebied

Infrastructurele voorzieningen zijn bestemd als Verkeer - Verblijfsgebied.

Waterstaat - Waterkering

Een deel van het plangebied ligt in de beschermingszone van de waterkering. Deze is met de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering ter bescherming aangegeven op de plankaart.

4.2.3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouw-perceel mogen beslaan, het open gebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven formulering.

Algemene bouwregels

De op de verbeelding aangegeven bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen worden overschreden met kleine bouwdelen. In dit artikel is geregeld hoe groot de overschrijding mag zijn en onder welke voorwaarden.

Algemene afwijkingsregels

Voor ondergeschikte afwijkingen van het bestemmingsplan is een algemene afwijkingsmogelijkheid opgenomen. De onderhavige regeling voorziet in verband met de gewenste duidelijkheid, in een objectieve begrenzing van het toepassingsbereik van de afwijking.

Overige regels

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

4.2.4 Overgangsrecht en slotregel

Overgangsrecht 

In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de Wabo, overgenomen.

Slotregel 

Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het ontwerpbestemmingsplan Jachthaven Naarden heeft vanaf 16 januari 2014 gedurende zes weken (t/m 27 februari 2014) ter inzage gelegen. In deze periode zijn er 3 zienswijzen ingediend. Alle zienswijze zijn binnen de termijn ingediend en dus ontvankelijk. Ook is het plan tijdens deze periode voorgelegd aan overlegpartners in het kader van ex artikel 3.1.1 Bro. Er zijn 3 overlegreacties ingediend. De zienswijzen en overlegreacties zijn samengevat en beantwoord in de nota 'Overlegreacties en Nota zienswijzen'.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan is grotendeels consoliderend van aard. Met dit bestemmingsplan wordt de realisatie van vervangende horeca en een nieuwe ontsluitingsweg mogelijk gemaakt. Dit betreft geen ontwikkeling in de zin van artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro). Deze ontwikkeling vindt plaats op particulier initiatief.

Voor de ontwikkeling zal de gemeente met de initiatiefnemer een privaatrechtelijke overeenkomst sluiten waarin de (financiële) afspraken over het project zijn vastgelegd, inclusief kostenverhaal. Deze overeenkomst wordt aangemerkt als anterieure overeenkomst (artikel 6.24 Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro).

Uit het bovenstaande blijkt dat de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan 'Jachthaven Naarden' gewaarborgd is.