Plan: | Andijk - Kerkepad 28 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0420.WPKerkepadAndijk-VA01 |
Het agrarisch handelsbedrijf aan de Kerkepad 28 in Andijk is voornemens de bedrijfsvoering te gaan uitbreiden. Het plan is om 2.000 m2 aan bestaande kasdelen te slopen, 1.500 m2 kasdelen te behouden en 4.200 m2 nieuwe kasgebouwen te bouwen. Het totale oppervlakte bedraagt derhalve 5.700 m2.
Hiervan is 4.000 m2 ondersteunend glas en de resterende bebouwing is een bedrijfsgebouw en een kasschuur. De kasschuur krijgt een dak met van lichtdoorlatend materiaal.
Het perceel heeft de bestemming 'Agrarisch' met daarop een wijzigingsbevoegdheid om de oppervlakte aan ondersteunend glas van 2.000 m2 naar 4.000 m2 te vergroten. De gewenste situatie kan daarom mogelijk worden gemaakt door gebruik te maken van deze wijzigingsbevoegdheid. Om hier toepassing aan te geven is dit wijzigingsplan opgesteld.
Het plangebied ligt in het bebouwingslint van de Kerkepad op circa 1,5 kilometer ten oosten van Andijk. Het betreft het perceel Kerkepad 28. De ligging en begrenzing van het plangebied is weergegeven in figuur 1. Een luchtfoto met daarin de omgeving van het plangebied is weergeven in paragraaf 2.1.
Figuur 1. De ligging van het plangebied (bron: GeoWeb)
Het plangebied is opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Medemblik, dat is vastgesteld op 22 februari 2018. De bestemming die het perceel heeft is 'Agrarisch' met daarbij de (functie- en gebieds) aanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel agrarisch handelsbedrijf', 'bedrijfswoning uitgesloten' en 'wro-zone - wijzigingsgebied 5'. In Figuur 2 is een uitsnede van het geldend bestemmingsplan opgenomen.
Op basis van het geldende bestemmingsplan is het agrarisch handelsbedrijf reeds toegestaan. De bebouwing dient binnen het aangegeven bouwvlak gebouwd te worden. In dit bouwvlak is een totale gezamenlijk oppervlakte van 2.000 m2 aan ondersteunend glas toegestaan. Voor bedrijfsgebouwen of overkappingen zijn geen maximale oppervlakte maten opgenomen.
Daar op het perceel de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' van toepassing is, is geen bedrijfswoning toegestaan.
Daarnaast is de gebiedsaanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 5' in het plangebied van toepassing om middels een wijzigingsplan de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Agrarisch - Veredelingsbedrijf'.
De eigenaar van het perceel wil de oppervlakte aan ondersteunend glas vergroten naar 4.000 m2. Binnen de agrarische bestemming is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Deze wijzigingsbevoegdheid maakt het mogelijk om de oppervlakte aan ondersteunend glas van 2.000 m2 naar 4.000 m2 te vergroten. Bij deze wijzigingsbevoegdheid zijn criteria opgenomen. Om de gewenste situatie te bereiken moet hieraan worden voldaan. In hoofdstuk 2 wordt verder ingegaan op de wijzigingscriteria.
Figuur 2. Uitsnede geldende bestemmingsplan (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
In hoofdstuk 2 wordt de gewenste ontwikkeling nader beschreven en wordt getoetst aan de voorwaarden voor het wijzigen van het bestemmingsplan. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het beleidskader dat relevant is voor de ontwikkeling. In hoofdstuk 4 worden vervolgens de voor de ontwikkeling relevante milieu- en omgevingsaspecten beschreven. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planbeschrijving gegeven. Tenslotte wordt in hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling behandeld.
Het plangebied ligt aan de rand van het lint van de Kerkepad. Dit lint bestaat voornamelijk uit kleinschalige bebouwing ten behoeve van de woonfunctie. Ten oosten van het plangebied begint het grootschalig open agrarisch landschap. De oorspronkelijke noord-zuid gerichtheid van het landschap met een patroon van langgerekte kavels en smalle sloten is hier nog steeds grotendeels intact.
Het aangrenzend agrarisch perceel heeft dit karakter echter verloren. Hier is sprake van een brede, rechtlijnig ingericht agrarisch perceel. Figuur 3 geeft een bovenaanzicht van de bestaande situatie.
Het perceel bestaat in de huidige situatie uit de bedrijfsgebouwen en de daarbijbehorende ondersteunden kasdelen van het agrarisch handelsbedrijf. Rondom de gebouwen is sprake van een open karakter. Alleen de noordzijde van het bedrijf wordt begrenst door hoogopgaande beplanting en daarnaast heeft het parkeerterrein een groene inrichting middels heggen en een aantal lage beplantingen. Aan de oost- en zuidzijde is geen beplanting aanwezig. Hierdoor blijft het zicht op het open landschap behouden. Zie hiervoor een aanzicht vanaf de Kerkepad op het open agrarisch landschap (figuur 5). Er is derhalve in de huidige situatie sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.
Het bedrijf wordt aan de voorzijde ontsloten op de Kerkepad. Deze weg is richting het zuiden en westen via de Veilingweg, de Gedeputeerde Laanweg en de Dijkgraaf Grootweg ontsloten op de provinciale weg N302. Figuur 4 geeft het vooraanzicht van de huidige situatie weer.
Figuur 3. Directe omgeving plangebied (bron: GeoWeb)
Figuur 4. Vooraanzicht huidige situatie (bron: Google Streetview)
Figuur 5. Aanzicht vanaf de Kerkepad op het open agrarisch landschap (bron: Google Streetview)
De eigenaar van het bedrijf is voornemens zijn bedrijf uit te breiden. Hiervoor dient 2.000 m2 aan verouderde kasdelen gesloopt te worden en te worden vervangen door nieuwe kasdelen inclusief een uitbreiding van de bestaande oppervlakte aan kasdelen. In figuur 6 is weergeven welke kasdelen gesloopt moeten worden.
Van de te bouwen kas wordt er 1.500 m2 verwarmd. Het overige wordt niet verwarmd en blijft een zogenaamde koude kas. De 1.500 m2 te verwarmen wordt geheel voorzien van klimaatscherm met een energie besparing van ca 55%. In 750 m2 van deze 1.500 m2 wordt tevens wegens assimilatie belichting assimilatie scherm aangebracht en worden alle gevels van die betreffende afdeling voorzien van gevel / rolschermen om aan deze wijze te voldoen aan het Activiteitenbesluit en de lichtuitstoot te voorkomen.
Figuur 7 geeft een overzicht van de toekomstige situatie. Deze bestaat uit 4.000 m2 aan ondersteunend glas en de rest uit een bedrijfsgebouw en een kasschuur. De kasschuur krijgt een dak met van lichtdoorlatend materiaal. De bouwhoogte van de kassen bedraagt 5,5 meter.
Figuur 6. De slopen kasdelen (bron: Debets Schalke)
Figuur 7. Toekomstige situatie (bron: Debets Schalke)
Voor de gewenste planologische situatie kan gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid in sublid 3.7.4 van het geldende bestemmingsplan. Hiermee wordt de gezamenlijke oppervlakte aan ondersteunend glas ten behoeve van het ter plaatse gevestigde agrarische bedrijf vergroot tot ten hoogste 4.000 m². In deze paragraaf wordt het plan getoetst aan de wijzigingscriteria die hiervoor gelden.
De gronden van bedrijf zijn voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel agrarisch handelsbedrijf'. Aan deze voorwaarde wordt derhalve voldaan.
Zoals in paragraaf 2.2 is beschreven bedraagt de bouwhoogte van de kassen 5,5 meter. Aan deze voorwaarde wordt derhalve voldaan.
In dit wijzigingsplan is sprake van een perceelsgebonden ontwikkeling. Daar de verkavelingsstructuur ongewijzigd blijft, worden geen cultuurhistorische waarden aangetast.
De kassen worden in de nieuwe situatie grotendeels gesitueerd op de footprint van de bestaande bebouwing. Enkel ter plaatse van de noordoostzijde van de bebouwing van de bestaande kas, zijn nieuwe kasdelen voorzien. Op de beoogde locatie zijn daarnaast op basis van het geldende bestemmingsplan reeds bedrijfsgebouwen toegestaan met een maximale hoogte van 8 meter. De bouwmassa van de kas sluit dan ook aan op de bestaande toegestane bouwmassa.
De situering van deze kas leidt er niet toe dat er afbreuk wordt gedaan aan het landschap. Vanaf de openbare weg blijft de zichtlijn op het open agrarisch landschap in de nieuwe situatie ongewijzigd. Ook blijft het zicht vanaf het open agrarisch landschap op het perceel ongewijzigd. In de bestaande en de planologische situatie is hier namelijk al sprake van zicht op bestaande kassen. De ruimtelijke kwaliteit blijft in de nieuwe situatie dan ook gecontinueerd.
Het groen inpakken aan de oostzijde van het plangebied is minder wenselijk doordat een schouwpad aanwezig moet blijven en het een vermindering van de lichtopbrengst kan hebben.
Een expliciet erfinpassingsplan wordt derhalve niet noodzakelijk geacht. In de nieuwe situatie is sprake van een goede landschappelijke inpassing met respect voor het landschap en met bebouwing die aansluit op de bestaande bebouwing.
Hierop wordt in hoofdstuk 4 ingegaan. Geconcludeerd wordt dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan alle daarvoor geldende criteria. Er kan daarom gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid.
In het bestemmingsplan Buitengebied is binnen de bestemming 'Agrarisch' ruimte gelaten voor het vergroten van de gezamenlijke oppervlakte ten behoeve van ondersteunend glas. Deze planologische ruimte, die hier wordt benut, past binnen het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid op het gebied van grootschalige glastuinbouw.
Bij realisatie van nieuwe ontwikkelingen dient, met het oog op de uitvoerbaarheid van het plan, te worden onderzocht of in de toekomst sprake is van een goede omgevingssituatie. Daarnaast is dit genoemd als criterium bij de wijzigingsbevoegdheid. Daarbij wordt getoetst aan de sectorale wet- en regelgeving op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en water.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. De Wet natuurbescherming (Wnb) regelt zowel de bescherming van natuurgebieden als de bescherming van soorten en hun verblijfsplaatsen. Voor gebiedsbescherming gaat het om op Europees niveau aangewezen Natura 2000-gebieden en via de provinciale verordening beschermde gebieden die van belang zijn voor het Natuur Netwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur) en Weidevogelleefgebieden.
In de omgeving van het plangebied is geen sprake van Natura 2000-gebieden. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden ligt op 1,5 kilometer afstand, namelijk het IJsselmeer. Het dichtstbijzijnde NNN-gebied ligt op 1.600 meter. Deze natura 2000-gebieden hebben een externe werking en het NNN heeft een 'indirecte' externe werking. Natura 2000-gebieden met een voor verzuring gevoelig habitat liggen echter op een afstand groter dan 25 kilometer. Gezien de aard en de schaal van de ontwikkeling in het plangebied, treden geen nadelige effecten op voor dit NNN.
Het plangebied grenst daarnaast wel aan een door de Provincie aangewezen weidevogelleefgebied (zie figuur 8). In artikel 25 (Weidevogelleefgebieden) is bepaald dat nieuwe bebouwing in een weidevogelleefgebied niet is toegestaan, anders dan binnen een bestaand bouwblok of een uitbreiding daarvan. In onderhavig plan is sprake van nieuwe bebouwing binnen een bestaand bouwvlak buiten een weidevogelleefgebied. Van mogelijke verstoring en areaalverlies is dan ook geen sprake.
Figuur 8. Uitsnede begrenzing weidevogel leefgebied uit Provinciale Ruimtelijke Verordening (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Op grond van de Wet natuurbescherming geldt een algemeen verbod voor het verstoren en vernietigen van beschermde plantensoorten, beschermde diersoorten en hun vaste rust- of verblijfplaatsen. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst-soorten zijn deze voorwaarden zeer streng.
Het voorkomen van beschermde planten- en diersoorten vormt een te onderzoeken aspect omdat met de plannen effecten kunnen gaan ontstaan op soorten die beschermd zijn via de wet Natuurbescherming. Mogelijk moet rekening gehouden worden met deze soorten, bij de ruimtelijke procedure, als zijn voorkomen.
Het plan omvat onder andere het slopen van de bestaande kasdelen. Er is geen sprake van het kappen van bomen of dempen van water. Onderzocht moet worden of er mogelijk beschermde soorten in de kasdelen voorkomen die hinder kunnen ondervinden van het project.
Ten eerste is de kas in zijn geheel niet geschikt als verblijfsplaats voor vleermuizen. Het ontbreekt aan daklijsten en geschikte beluchtingsgaten. Ook is de te slopen kas geen onderdeel in een lijnvormig landschapselement waarop vleermuizen zich kunnen oriënteren. In de omgeving zijn voldoende landschapselementen. Effecten op vliegroutes worden derhalve uitgesloten.
Daarnaast is de kas ongeschikt als (potentiële) nestlocatie voor vogels (met vaste rust- en verblijfplaatsen). Voor huismus en gierzwaluw is de kas volledig ongeschikt.
Tot slot wordt buiten het broedseizoen of op een manier gewerkt dat de eventueel aanwezige soorten niet tot broeden komen (vogelverschrikkers gebruiken). Op deze manier wordt voorkomen dat verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming worden overtreden.
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Voor het bestemmingsplan Buitengebied is het aspect archeologie onderzocht. Hierbij is ook het plangebied beoordeeld. In dit bestemmingsplan worden eventueel aanwezige archeologisch waarden beschermd met een dubbelbestemming. Per dubbelbestemming gelden andere ondergrenzen voor wat betreft de oppervlakte en diepte van de verstoring. Voor verstoringen met een beperkt oppervlak of een beperkte verstoringsdiepte is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.
De gronden van dit wijzigingsplan zijn niet voorzien van een dubbelbestemming. Een archeologisch onderzoek is daarom niet nodig. Vanuit het aspect archeologie bestaan geen belemmeringen voor het de uitvoering van het plan. Wanneer bij de werkzaamheden toch archeologische resten worden aangetroffen, geldt een meldingplicht.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van ruimtelijke plannen worden beschreven op welke manier rekening wordt gehouden met de cultuurhistorische waarden in het plangebied. Binnen het plangebied is geen sprake van specifieke cultuurhistorische waarden. Wel kunnen de structuren van het landschap als cultuurhistorisch waardevol worden aangemerkt. Daar de verkavelingsstructuur ongewijzigd blijven, worden geen cultuurhistorische waarden aangetast.
Op het gebied van geluid gelden verschillende toetsingskaders voor geluidhinder van de inrichting zelf (het Activiteitenbesluit) en geluidhinder van wegen of zoneringsplichtige inrichtingen (Wet geluidhinder). Onderstaand wordt op beide ingegaan.
Activiteitenbesluit
Ten aanzien van geluidhinder van landbouwinrichtingen, zijn de regels van het Activiteitenbesluit van toepassing. Wanneer wordt verwacht dat inrichtingen leiden tot hinder bij geluidsgevoelige bestemmingen, kan door het bevoegd gezag (de gemeente) worden gevraagd om een akoestisch rapport op te stellen. In dit geval ligt dat niet voor de hand, omdat de uitbreiding uit de richting van woningen plaats vindt. De activiteiten vinden daarnaast inpandig plaats. Van geluidsoverlast zal dan ook geen sprake zijn.
Zonder nader onderzoek kan daarom worden gesteld dat de ontwikkeling van het glastuinbouwbedrijf niet leidt tot onaanvaardbare geluidhinder ter plaatse van omliggende woningen.
Wet geluidhinder
Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.
Een agrarisch handelsbedrijf is geen inrichting die op grond van de Wgh gezoneerd moet worden. Daarnaast worden binnen het plangebied geen geluidsgevoelige functie mogelijk gemaakt. Er hoeft daarom ook geen rekening gehouden te worden met een eventuele geluidszone van wegen en/of spoorwegen. Een toetsing aan de Wgh is daarom niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (waaronder woningen) noodzakelijk.
Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten.
In de nabijheid van het plangebied komen verschillende woon- en bedrijfsfuncties voor. De omgeving wordt daarom aangemerkt als gemengd gebied. Conform de systematiek van de VNG-brochure mag de richtafstand derhalve met één stap verkleind worden.
De bedrijfsactiviteiten worden volgens de VNG-brochure aangemerkt als een bedrijf van milieucategorie 2 (tuinbouw), waarvoor een richtafstand van 10 meter ten opzichte van gevoelige functies in gemengd gebied geldt. De afstand van de gevel van de dichtstbijzijnde woning tot de grens van de inrichting van onderhavig bedrijf is circa 25 meter. Tevens vindt de ontwikkeling niet plaats in de richting van woningen. Hiermee voldoet de voorgenomen ontwikkeling tot de eisen die gesteld worden aan de milieuzonering.
Het toevoegen van extra ondersteunend glas kan zorgen voor extra lichthinder bij de omgeving. Dit valt voornamelijk te verwachten voor de woningen langs het Kerkepad en Knokkel. In de huidige situatie staan aan deze zijde van het bedrijf reeds kassen. Deze worden gesloopt en vervangen door nieuwe kassen. Het is dan ook niet de verwachting dat de lichthinder toeneemt in vergelijking met de huidige situatie. De bestaande kassen zijn tevens al voorzien van lichtschermen om licht uitstoot te beperken.
Daarnaast worden de kassen afgeschermd conform de eisen uit het Activiteitenbesluit en uit het convenant omtrent lichthinder met LTO Glaskracht Nederland en SMN. De kassen worden voorzien van rolgevels en in de nok een horizontaal assimilatie en energie scherm. Hierdoor wordt de licht uitstraling zoveel mogelijk gereduceerd. Hiermee wordt voorkomen dat er nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Uitgangspunt ten aanzien van de bodemkwaliteit is dat deze bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zodanig goed moet zijn dat er geen risico's voor de volksgezondheid bestaan bij het gebruik van het plangebied.
Op basis van de bodemkwaliteitskaarten en bodemonderzoek die in het verleden op het perceel zijn uitgevoerd is de bodemkwaliteit naar verwachting geschikt voor het toekomstig gebruik.
Met betrekking tot het toekomstig gebruik is voor kassen geen bodemonderzoek noodzakelijk omdat er geen mensen langer dan 2 uur per dag aanwezig zijn. Voor het bedrijfsgebouw dient afhankelijk van het gebruik nog te worden beoordeeld of bodemonderzoek wel of niet noodzakelijk is. Verder zijn op de bouwlocatie nog spoelbassins aanwezig. Omdat deze worden opgeheven dient op grond van het Activiteitenbesluit nog een bodemonderzoek naar de eindsituatie te worden uitgevoerd. Doel van dit onderzoek is om aan te tonen dat de spoelbassins de bodem niet heeft verontreinigd. Deze onderzoeken worden ter zijner tijd bij de aanvraag omgevingsvergunning uitgevoerd en aangeleverd.
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging, zijn op grond van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) daarbij vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling Niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:
Een plan dat slechts in zeer beperkte mate bijdraagt aan luchtverontreiniging is op grond van het besluit 'niet in betekenende mate' (NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Een plan komt hiervoor in aanmerking als het voor minder dan 3% van de grenswaarden voor NO2 en PM10 bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Alleen bij een toename van enkele honderden verkeersbewegingen per dag wordt hier niet aan voldaan. De bestemmingswijziging zal geen stijging van het aantal verkeersbewegingen met zich meebrengen. Als gevolg hiervan is geen sprake van verslechtering van de luchtkwaliteit. Het plan wordt op dit punt uitvoerbaar geacht. Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk.
Vanwege het grotere belang van het water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. Bovendien is de watertoets een verplicht onderdeel in de ruimtelijke ordening geworden.
Wateradvies
Via de Digitale Watertoets (www.dewatertoets.nl) is het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier gevraagd een reactie te geven op het plan.
Uit de ingediende gegevens (zie bijlage 1) is gebleken dat er voor één of meerdere wateraspecten nader overleg noodzakelijk is met het hoogheemraadschap. Op 20 februari heeft het waterschap een aanvullend advies gegeven. Dit advies is in deze waterparagraaf verwerkt en zal bij de uitvoering van het plan rekening mee worden gehouden. In het tweede deel komen de onderwerpen aan bod die slechts een beperkte invloed hebben op de belangen van het hoogheemraadschap en die hierdoor ondervangen kunnen worden met standaard maatregelen.
Waterkwantiteit
Het plangebied is gelegen in het peilgebied 6700-10 van de Polder Het Grootslag. In dit peilgebied wordt een dynamisch peil van NAP-2,40 m nagestreefd. Ten oosten van het plangebied is een primaire waterloop aanwezig. Via het stelsel van secundaire- en primaire waterlopen wordt het water in dit gebied in westelijke richting afgevoerd naar het gemaal Het Grootslag, waar het wordt uitgeslagen op het IJsselmeer.
Met het plan wordt een toename van het verhard oppervlak mogelijk gemaakt van 4.200 m2. De toename van het verhard oppervlak kan leiden tot versnelde afstroming van het hemelwater en ongewenste peilstijgingen en wateroverlast tot gevolg hebben. Voor de realisatie van het verhard oppervlak vragen wij daarom compenserende maatregelen in de vorm van het graven extra oppervlaktewater in het peilgebied 6700-10. De initiatiefnemer van het ruimtelijk plan is verantwoordelijk voor de regeling, de financiering en de realisatie van compenserende maatregelen. Voor toenames van het verhard oppervlak van meer dan 2.000 m2 leidt het waterschap een compensatiepercentage af op basis van gebiedsspecifieke parameters. Voor deze locatie is het compensatiepercentage bepaald op 17% op basis van een drooglegging van 1,3 m, een afvoercapaciteit van 14 mm/dag, grondsoort klei en een toegestane peilstijging van 0,21 m. Het oppervlak van eventuele dempingen dient één op één te worden gecompenseerd.
In dit geval wordt het regen water afkomstig van de kassen opgevangen in de bestaande regenbassin. Deze heeft voldoende capaciteit om de extra toename aan water afkomstig van de kassen op te vangen. Aanvullend hierop wordt indien nodig in overleg met het Hoogheemraadschap extra waterberging gerealiseerd aansluitende op het bestaande slotenpatroon.
Zonering primaire waterlopen
De beschermingszone langs primaire waterlopen heeft tot doel om het onderhoud aan de primaire waterlopen mogelijk te maken voor rijdend onderhoud, maar ook om bagger en maaisel te kunnen plaatsen. Voor primaire waterlopen is het hoogheemraadschap onderhoudsplichtig voor het natte profiel (van waterlijn tot waterlijn). De aanliggende eigenaren zijn verantwoordelijk voor het onderhoud aan het droge talud. In dit geval wordt het onderhoud door het hoogheemraadschap varend uitgevoerd en is de keurzone niet nodig voor rijdend onderhoud. Wel wordt de keurzone van ten minste 5,0 m uit de waterlijn vrij gehouden voor de verwerking van bagger en maaisel.
DEEL II
De watertoets is een procesinstrument dat is verankerd in de Wet Ruimtelijke Ordening (WRO), het Besluit Ruimtelijke Ordening (BRO) en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) 2011. De bedoeling van het instrument is om wateraspecten van meet af aan mee te nemen bij ruimtelijke plannen en besluiten. Het gaat hierbij om zes thema's: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.
Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema s waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.
Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
Waterkwaliteit en riolering
In het plan is geen sprake van activiteiten die als gevolg kunnen hebben dat vervuild hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt. Het hemelwater kan dus als schoon worden beschouwd. Het is daarom niet doelmatig om het af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinrichting (rwzi). Voor de ontwikkeling wordt daarom een gescheiden stelsel aangelegd.
Het hoogheemraadschap adviseert om met het oog op de waterkwaliteit het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk te voorkomen. Met voorgenoemde adviezen wordt bij de uitvoering van het plan rekening gehouden.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie.
Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico's voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Hiertoe zijn risico's gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR) is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het Groepsrisico (GR) is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart geraadpleegd. Bij het bedrijf is een ammoniak koelinstallatie van 1.000 kg aanwezig. Dit betekent dat in lijn met het Activiteitenbesluit een afstand van 20 meter tot (beperkt) kwetsbare objecten aangehouden moet worden. Aan deze afstand wordt in dit geval voldaan.
Op basis van het Besluit Externe Veiligheid (BEVI 2004) vormen deze inrichtingen dan ook geen potentiële belemmering zouden kunnen vormen voor de voorgestelde ruimtelijke ontwikkeling. De voorgestelde ruimtelijke ontwikkeling heeft evenmin gevolgen voor de externe veiligheid in de omgeving. Vanuit het oogpunt van externe veiligheid is de ontwikkeling daarmee aanvaardbaar.
Verder zijn in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen of buisleidingen aanwezig die van invloed kunnen zijn op het plangebied. In het plangebied is daarom sprake van een verantwoord groepsrisico.
Het is daarom niet noodzakelijk om in het kader van dit wijzigingsplan het groepsrisico te verantwoorden. Vanuit het aspect externe veiligheid bestaan geen belemmeringen voor het plan.
In of nabij het plangebied zijn geen kabels of leidingen aanwezig die invloed hebben op de ontwikkelingen in het plangebied ofwel voorzien moeten worden van een planologische regeling.
Het wijzigingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om ruimtelijke plannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe plannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt.
Bij het wijzigingsplan Andijk - Kerkepad 28 hoort ook een verbeelding. Op deze verbeelding is het plangebied weergegeven. Na het onherroepelijk worden van het wijzigingsplan maakt de verbeelding deel uit van het bestemmingsplan Buitengebied.
De regels die deel uitmaken van het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Medemblik, zoals vervat in de bestandenset met planidentificatie NL.IMRO.0420.BPBuitengebied-VA01 zijn onverkort van toepassing na het onherroepelijk worden van dit wijzigingsplan. Het wijzigingsplan heeft formeel alleen betrekking op een wijziging van de regels.
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheidsaspecten van een wijzigingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.
Het ontwerpwijzigingsplan is gedurende zes weken ter inzage aangeboden voor zienswijzen (artikel 3.8 Wro). Tijdens deze periode bestond de mogelijkheid voor het indienen van zienswijzen door een ieder. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
Het plan is op 22 februari 2018 door het College van Burgemeester en Wethouders vastgesteld. Tegen het besluit is beroep mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
De ontwikkeling betreft een particulier initiatief, waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. De particulier kan het project volledig financieren. Er zijn voldoende financiële middelen beschikbaar.
Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, woningbouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.
De gemeente moet, volgens de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de gemaakte gemeentelijke kosten verhalen op de initiatiefnemers van de ontwikkeling. Dit geldt overigens alleen wanneer sprake is van bouwplannen, zoals opgenomen in het Bro. Het bouwplan dat dit wijzigingsplan mogelijk maakt is aangemerkt als een bouwplan in de zin van het Bro. Het is daarom in beginsel verplicht om een exploitatieplan vast te stellen, tenzij het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Met de initiatiefnemer is de afspraak gemaakt dat deze de kosten van het wijzigingsplan betaalt. De ambtelijke en overige kosten worden verhaald via de leges. Ook is er een planschadeovereenkomst met de initiatiefnemers gesloten. Van het opstellen van een exploitatieplan wordt derhalve afgezien.