Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: Kerkepad 31 Andijk
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0420.WPKERKEPAD31ANDIJK-ON01
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer is eigenaar van het perceel Kerkepad 31 in Andijk. Op het perceel Kerkepad 31 was van oorsprong een agrarisch bedrijf gevestigd. Op het perceel staat een vrijstaande woning en verschillende voormalig agrarische opstallen met een totale oppervlakte van circa 1145 m². De bedoeling is om op de locatie de woning en het grootste gedeelte van de voormalige agrarische opstallen  (1015 m²) op het perceel te slopen. Hiervoor in plaats wenst de initiatiefnemer een nieuwe levensloopbestendige vrijstaande woning te realiseren. De initiatiefnemer gaat het perceel en de nieuwe bebouwing niet gebruiken voor agrarische bedrijfsmatige doeleinden, maar voor woondoeleinden.
 
Op basis van het geldend bestemmingsplan 'Buitengebied' is de voorgenomen ontwikkeling niet mogelijk. Het perceel Kerkepad 31 is bestemd voor agrarisch grondgebruik en de uitoefening van een agrarisch bedrijf, daar is in de nieuwe situatie geen sprake meer van. In de nieuwe situatie wordt het perceel Kerkepad 31 gebruikt voor 'Wonen'. Het geldend bestemmingsplan dient hiervoor gewijzigd te worden.
 
Op 7 januari 2020 heeft het college van de gemeente Medemblik een positief standpunt ingenomen over het bouwplan op het perceel Kerkepad 31. Concreet betekent het dat er een wijzigingsplan opgesteld kan worden. Met dit wijzigingsplan wordt de huidige bestemming ‘Agrarisch’ gewijzigd in de bestemming ‘Wonen’.
 
Het voorliggende bestemmingsplan is de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen ontwikkeling mogelijk maakt.
 
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied bevindt zich in het buitengebied van de gemeente Medemblik, ten oosten van de kern van Andijk, in het landschappelijk deelgebied 'Het Grootslag'.
 
Het plangebied wordt aan de noord- en oostzijde begrenst door een watergang, aan de zuidzijde door agrarische weidegronden en aan de westzijde door het perceel Kerkepad 32.
 
Het plangebied Kerkepad 31 bestaat uit vier kadastrale percelen, nummers: 125, 2483, 2484 en 1696.
   
Ligging plangebied (bron: google maps)
   
Begrenzing plangebied(bron: luchtfoto en kadastrale kaart PDOK)
     
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor de locatie Kerkepad 31 is het bestemmingsplan 'Buitengebied' (NL.IMRO.0420.14410105-VA01) van toepassing. Dit plan is vastgesteld door de gemeenteraad van Medemblik op 22 februari 2018.
 
De locatie Kerkepad 31 heeft op basis van het geldend bestemmingsplan de enkelbestemming  'Agrarisch'. Het plangebied kent tevens de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 3’, de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 5' en de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel agrarisch grondgebonden bedrijf'.
 
Uitsnede geldend bestemmingsplan (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
  
Toets aan geldend bestemmingsplan
Het perceel Kerkepad 31 is bestemd voor agrarisch grondgebruik en de uitoefening van een agrarisch bedrijf, daar is in de nieuwe situatie geen sprake meer van. In de nieuwe situatie wordt het perceel Kerkepad 31 gebruikt voor 'Wonen'. Het geldend bestemmingsplan dient hiervoor gewijzigd te worden. Het geldend bestemmingsplan bevat hiervoor een wijzigingsbevoegdheid.
 
3.7.19 Wijziging naar wonen ten behoeve van functieverandering
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Agrarisch', uitsluitend voorzover ter plaatse van een agrarische bedrijfskavel, wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen' ten behoeve van een functieverandering van een agrarische bedrijfskavel, al dan niet in combinatie met het leggen van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - plattelandswoning", mits:
 
  1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 39 van overeenkomstige toepassing zijn;
  2. de agrarische bedrijfskavel ter plaatse wordt verwijderd;
  3. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  4. de woonfunctie ondergebracht wordt in de voormalige bedrijfswoning;
  5. het voormalige boerderijpand of andere beeldbepalende bouwvormen als landschappelijk waardevolle verschijningsvorm worden gehandhaafd;
  6. de oppervlakte van de bestaande voormalige bedrijfsbebouwing wordt verminderd tot ten hoogste 300 m², tenzij toepassing van deze bepaling onevenredige consequenties heeft, waarbij geldt dat de vermindering feitelijk moet zijn uitgevoerd op het moment dat de verbouwing of herbouw van de resterende (bedrijfs-)bebouwing een aanvang neemt;
  7. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
 
Conclusie
Om de nieuwbouw van een vrijstaande woning met bijgebouw mogelijk te maken op het perceel Kerkepad 31 zal het bestemmingsplan gewijzigd moeten worden.
1.4 Opzet bestemmingsplan
Het bestemmingsplan "Kerkepad 31" bestaat uit de volgende stukken:
 
  • verbeelding, plan idn. NL.IMRO.0420.WPKERKEPAD31ANDIJK-;
  • regels;
  • toelichting.
 
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in de plangebieden begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij uitleg van verbeelding en planregels.
1.5 Leeswijzer
De bestaande en toekomstige situatie wordt in hoofdstuk 2 beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het beleid beschreven dat relevant is voor deze ontwikkeling. In hoofdstuk 4 worden de omgevingsaspecten beschreven, waarbij aandacht wordt gegeven aan de milieutechnische randvoorwaarden. Daarna wordt in hoofdstuk 5 een toelichting gegeven op de regels en in hoofdstuk 6 op de financiële haalbaarheid van het plan. Tot slot wordt in hoofdstuk 8 nader ingegaan op de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de procedure.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande situatie
Het plangebied ligt achter het bebouwingslint van de Knokkel. Dit lint bestaat voornamelijk uit kleinschalige bebouwing ten behoeve van de woonfunctie. De lintbebouwing van de Knokkel wordt door een watergang gescheiden van het plangebied. Ten zuiden en ten oosten van het plangebied begint het grootschalig open agrarisch landschap. De oorspronkelijke noord-zuid gerichtheid van het landschap met een patroon van langgerekte kavels en smalle sloten is hier nog steeds grotendeels intact.
 
Ligging plangebied binnen het open landschap (bron: pdok)
 
Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 1,3 ha en bestaat in de huidige situatie uit een agrarische bedrijfswoning (130 m2) met de agrarische opstallen (1145 m2) en weidegebied. Rondom de gebouwen is sprake van een open karakter. Hierdoor blijft het zicht op het open landschap behouden.
 
Aanwezige bebouwing in plangebied (bron: pdok)
 
ZIcht vanaf de Veilingweg op bebouwing plangebied (bron: pdok)
 
Het plangebied wordt aan de voorzijde ontsloten op de Kerkepad.                       
2.2 Toekomstige situatie
In de gewenste situatie wordt de woning en nagenoeg alle aanwezige agrarische bebouwing (1015 m2) binnen het plangebied gesloopt.Hiervoor in plaats wordt een nieuwe levensloopbestendige vrijstaande woning (219 m2) gerealiseerd. Het bestaande bijgebouw van 130 m2 wordt behouden. In totaal is er in de nieuwe situatie circa 350 m2 aan bebouwing aanwezig op het perceel.
 
De nieuwe woning wordt gesitueerd op de plaats van de bestaande woning, hierdoor blijft de stedenbouwkundige structuur intact. Door het slopen van 1015 m2 aan agrarische bijgebouwen en door de nieuwe bebouwing te concentreren aan de noordzijde van het perceel ontstaat er weer meer 'lucht' in het achterliggende open landschap. Dit heeft een positief effect op de ruimtelijke kwaliteit.
 
Overzicht bestaande en nieuwe situatie (bron: initiatiefnemer)
 
Rechter zijgevel en voorgevel nieuwe vrijstaande woning (bron: initiatiefnemer)   
Ontsluiting van het perceel Kerkepad 31 vindt plaats via de bestaande in/- en uitrit aan het Kerkepad.
Parkeren vindt plaats op eigen terrein voor minimaal twee auto’s.
 
Beeldkwaliteit
De bebouwing wordt in een landelijke stijl vormgeven met de kenmerken uit het gebied. De kleuren en materialen van de bebouwing komen overeen met die in de omgeving. De gevels zijn gebouwd in hout en/of baksteen (pleisterwerk) of andere steenachtige materialen en de daken zijn gedekt met dakpannen en/of riet. De nieuwe bebouwing heeft stijlovereenkomsten met bebouwing in de omgeving.
 
Duurzaamheid en energie
Het streven is om de nieuwe woning te realiseren met aandacht voor energie en klimaat. Door te bouwen met de standaard van de toekomst zijn de woningen voorbereid op klimaatverandering en heeft het een hogere toekomstwaarde. De woning is meer dan goed geïsoleerd en er wordt geen gas gebruikt. De woning wordt voorzien van zonnepanelen en een warmtepomp met een gesloten bron.
        
   
2.3 Toets aan wijzigingsbevoegdheid
Het perceel Kerkepad 31 is bestemd voor agrarisch grondgebruik en de uitoefening van een agrarisch bedrijf, daar is in de nieuwe situatie geen sprake meer van. In de nieuwe situatie wordt het perceel Kerkepad 31 gebruikt voor 'Wonen'. Het geldend bestemmingsplan dient hiervoor gewijzigd te worden. Het geldend bestemmingsplan bevat hiervoor een wijzigingsbevoegdheid.
 
Toets aan artikel 3.7.19 Wijziging naar wonen ten behoeve van functieverandering
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Agrarisch', uitsluitend voorzover ter plaatse van een agrarische bedrijfskavel, wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen' ten behoeve van een functieverandering van een agrarische bedrijfskavel, al dan niet in combinatie met het leggen van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - plattelandswoning", mits:
 
  1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 39 van overeenkomstige toepassing zijn;
    1. Hieraan wordt voldaan en deze regels worden van toepassing verklaard op dit wijzigingsplan.
  2. de agrarische bedrijfskavel ter plaatse wordt verwijderd;
    1. Hieraan wordt voldaan, dit wijzigingsplan wijzigt de agrarische bedrijfskavel naar een woonkavel
  3. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    1. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen agrarische veehouderijen aanwezig. Op het perceel Kerkepad 28 is een agrarisch handelsbedrijf gevestigd (cat2), deze heeft een richtafstand van 10 meter ten opzichte van gevoelige functies in gemengd gebied. Het plangebied ligt op een grotere afstand dan 10 meter. Bovendien zijn reeds burgerwoningen in de omgeving gelegen die reeds een beperking geven voor eventuele agrarische bedrijvigheid. Aan deze voorwaarde wordt voldaan.
  4. de woonfunctie ondergebracht wordt in de voormalige bedrijfswoning;
    1. De bestaande bedrijfswoning wordt gesloopt, op dezelfde locatie wordt een nieuwe woning herbouwd. Er wordt voldaan aan deze voorwaarde.
  5. het voormalige boerderijpand of andere beeldbepalende bouwvormen als landschappelijk waardevolle verschijningsvorm worden gehandhaafd;
    1. Er zijn binnen het plangebied geen beeldbepalende panden. Aan deze voorwaarde wordt voldaan.
  6. de oppervlakte van de bestaande voormalige bedrijfsbebouwing wordt verminderd tot ten hoogste 300 m², tenzij toepassing van deze bepaling onevenredige consequenties heeft, waarbij geldt dat de vermindering feitelijk moet zijn uitgevoerd op het moment dat de verbouwing of herbouw van de resterende (bedrijfs-)bebouwing een aanvang neemt;
    1. Binnen het plangebied is circa 1145 m2 aan bedrijfsbebouwing aanwezig. Hiervan wordt 1015 m2 gesloopt, er blijft een bestaande schuur van 130 m2 staan in het plangebied. Er wordt voldaan aan deze voorwaarde.
  7. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
    1. De milieuparagraaf toont aan dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, dat een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd en dat naburige gronden niet worden beperkt qua gebruiksmogelijkheden. Ook hieraan wordt voldaan.
      
Hoofdstuk 3 Beleidskaders
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
 
Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
 
  1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  2. Het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
 
Uit bovenstaande drie doelen zijn de nationale belangen naar voren gekomen. Voor Noordwest-Nederland (provincies Noord-Holland en Flevoland en het IJsselmeergebied) zijn de volgende opgaven van nationaal belang.
  • Verbetering van de bereikbaarheid van de Metropoolregio Amsterdam (voornamelijk aan de noordkant van Amsterdam en op termijn de achterlandverbinding naar het oosten en het uitvoeren van het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer);
  • Het versterken van de mainport Schiphol en het bijbehorende netwerk van verbindingen door het opstellen van de Rijksstructuurvisie Mainport Amsterdam Schiphol Haarlemmermeer (SMASH). Hierin wordt onderzocht welke ruimtelijke en infrastructurele randvoorwaarden daartoe moeten worden geborgd;
  • Het ontwikkelen van de Zuidas als economische toplocatie en infrastructuurknooppunt (weg, spoor en openbaar vervoer) samen met andere overheden;
  • Het mogelijk maken van de drievoudige schaalsprong in het gebied Amsterdam-Almere-Markermeer (woningbouw, infrastructuur en groen/blauw) samen met betrokken overheden (RRAAM);
  • Het ruimtelijk mogelijk maken van de ontwikkeling Zaan-IJoeversin de regio Amsterdam (binnenstedelijke gebiedsontwikkeling: ontwikkelen aantrekkelijk woonwerkmilieu) samen met andere overheden;
  • Versterking van de primaire waterkeringen (hoogwaterbeschermingsprogramma50), het behouden van het kustfundament, het verbeteren van het ecologisch systeem van het Markermeer-IJmeer (Natura 2000) en het samen met decentrale overheden uitvoeren van de gebiedsgerichte deelprogramma’s Kust, IJsselmeergebied en Waddengebied van het Deltaprogramma;
  • Het samenwerken met decentrale overheden in de generieke deelprogramma’s Veiligheid, Zoet water en Nieuwbouw en Herstructurering van het Deltaprogramma;
  • Het voor de lange termijn behouden van een adequate zeetoegang van de IJmond (Zeesluis IJmuiden);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV) en buisleidingennetwerk;
  • Het aanwijzen van voorkeursgebieden voor grootschalige windenergie in de kop van Noord Holland, Flevoland en het IJsselmeer/Markermeer;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden.
  
Toetsing aan Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In het voorgenomen plan is er sprake van een kleinschalige lokale ontwikkeling waarmee geen rijksbelangen zijn gemoeid. Er is dan ook geen sprake van strijd met het rijksbeleid zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden.
 
In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: 'Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Nederlands Natuurnetwerk, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied'. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
 
De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
 
Toetsing aan Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die juridisch zijn verankerd in het Barro. Het Barro heeft dan ook geen invloed op dit bestemmingsplan.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is het bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling borgen van een zorgvuldige ruimtelijke afweging en een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Op 1 juli 2017 is een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking doorgevoerd (artikel 3.1.6 lid 2 - 4 Bro). Voorheen bestond de ladder uit drie treden, dat is nu niet meer het geval. Wel moet de behoefte van de ontwikkeling nog worden beschreven indien er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Als de ontwikkeling is voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet ook gemotiveerd worden waarom de ontwikkeling niet binnen het bestaand gebied kan worden gerealiseerd.
 
Toetsing aan Ladder voor duurzame verstedelijking
Voorliggend plan betreft de sloop van een bedrijfswoning en de sloop van circa 1015 m2 voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, in plaats daarvoor wordt één levensloopbestendige vrijstaande woning gebouwd op het perceel Kerkepad 31. Per saldo wordt er geen woning toegevoegd op het perceel.Het bestaande bijgebouw van 130 m2 wordt behouden. In totaal is er in de nieuwe situatie circa 350 m2 aan bebouwing aanwezig op het perceel.
 
Op basis van jurisprudentie blijkt dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling (ABRvS 25 maart 2015, nr. 201407135/1/R1). Op basis van jurisprudentie kan deze woningbouwlocatie aan worden gemerkt als kleinschalig, waardoor geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling waarvoor de Ladder dient te worden doorlopen. Het plan is hiermee niet strijdig met de Ladder voor duurzame verstedelijking.
 
3.1.4 Conclusie
  • De ontwikkeling raakt geen nationale belangen, om die reden is de SVIR niet van belang.
  • De regels die zijn opgenomen in het Barro zijn niet van toepassing op onderhavig plangebied. Het Barro vormt derhalve geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied.
  • Het plan is ten slotte getoetst aan de Ladder en is niet strijdig met de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Concluderend wordt gesteld dat, gelet op de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, het plan niet in strijd is met het rijksbeleid.
3.2 Provinciaal beleid
 
 
                          
3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Holland 2050
Het ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Holland is vastgelegd in de Omgevingsvisie NH2050 vastgesteld op 19 november 2018. Hierin staat de visie op de fysieke leefomgeving beschreven. De provincie wil balans tussen economische groei en leefbaarheid. Er zijn randvoorwaarden geformuleerd hoe om te gaan met klimaatverandering.
 
In de visie zijn 5 bewegingen met ontwikkelprincipes beschreven voor de ontwikkeling van de leefomgeving.
 
  1. Dynamisch schiereiland. Hierin is het benutten van de unieke ligging van Noord-Holland, te midden van water, leidend.
  2. Metropool in ontwikkeling. Hierin wordt beschreven hoe de Metropoolregio Amsterdam steeds meer als één stad functioneert.
  3. Sterke kernen, sterke regio’s, gaat over de ontwikkeling van centrumgemeenten die de gehele regio waarin ze liggen vitaal houden.
  4. Nieuwe energie, benut de economische kansen van de energietransitie.
  5. Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving, staan het ontwikkelen van natuurwaarden en een economisch duurzame agrarische sector centraal.
 
Het perceel valt in gebied 1, 3, 4 en 5. De regels voor dit gebied zijn uitgewerkt in de provinciale ruimtelijke verordening.
3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening
Bij de omgevingsvisie hoort een Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). In de PRV staan de regels waaraan ruimtelijke plannen in Noord-Holland moeten voldoen. Naar aanleiding van nieuwe wetgeving en/of provinciaal beleid wordt de PRV regelmatig aangepast. De laatste aanpassing dateert van 3 september 2019. Inmiddel ligt wordt er gewerkt aan een nieuwe Omgevingsverordening. Het ontwerp van de Omgevingsverordening NH2020 ligt met ingang van 18 februari 2020 ter inzage. De terinzagelegging eindigt op 10 april 2020. In deze periode kan iedereen met een zienswijze reageren op het door Gedeputeerde Staten vastgestelde ontwerp.
 
Voormalige agrarische bouwpercelen
De PRV biedt mogelijkheden voor een functiewijziging van het agrarisch bouwperceel naar een woonfunctie voor maximaal twee burgerwoningen indien wordt voldaan aan  een aantal voorwaarden (artikel 17). Een voorwaarde is o.a. dat de nieuwe bestemming de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische bedrijven niet mag beperken en dat maximaal 2.500 m² van het oorspronkelijke bestemmingsvlak, dat voorzag in het agrarische bouwperceel, wordt toegekend als woonbestemming.
 
Doorwerking plangebied
De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de voorwaarden die hiervoor gelden.
De nieuwe bestemming beperkt niet de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven en het nieuwe bestemmingsvlak is maximaal 2500 m2.
 
Ruimtelijke kwaliteitseis
Een toetsing aan de ruimtelijke kwaliteitseis (artikel 15 PRV) is nodig, wanneer meegewerkt wordt aan de wijziging. Dit houdt in dat de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen, aardkundige waarden en (dorps)structuur worden gerespecteerd. Verder wordt in de toelichting een verantwoording gegeven van de mate waarin rekening wordt gehouden met de ontwikkelingsgeschiedenis en de ordeningsprincipes van het landschap, de bebouwingskarakteristieken ter plaatse, de inpassing van de ontwikkeling in de wijdere omgeving en de eerder genoemde kernkwaliteiten van het gebied.
 
Doorwerking plangebied
De nieuwe woning wordt gesitueerd op de plaats van de bestaande woning, hierdoor blijft de stedenbouwkundige structuur intact. Door het slopen van 1015 m2 aan bijgebouwen en door de nieuwe bebouwing te concentreren aan de noordzijde van het perceel ontstaat er weer meer 'lucht' in het achterliggende open landschap en wordt de overgang verbeterd. De beoogde ontwikkeling past binnen de oorspronkelijke verkavelingsstructuur en heeft een positief effect op het omliggende landschap.
    
 
Weidevogelleefgebied
In de PRV zijn, naast bestaand stedelijk gebied en landelijk gebied, meerdere bijzondere gebieden benoemd, zoals ecologisch waardevolle gebieden, nationale en metropolitane landschappen, landbouwgebieden, landbouwclusters, blauwe ruimte, duurzame energie en gebieden met bijzondere aardkundige waarden. Het plangebied en de omgeving is aangewezen als weidevogelleefgebied. Hier mogen (buiten bestaande bouwvlakken) geen gebouwen worden gebouwd of verstorende activiteiten worden mogelijk gemaakt die de weidevogelleefgebieden verstoren.
 
Doorwerking plangebied
De voorgenomen ontwikkeling op het perceel Kerkepad 31 maakt geen activiteiten mogelijk die de weidevogelleefgebieden verstoren, de functiewijziging van agrarisch bedrijf naar wonen heeft een positief effect op de omgeving.
 
Zaadveredelingsconcentratiegebied
De provincie heeft aantal clustergebieden voor de landbouw aangewezen. Op de kaartlaag landbouwclusters in de PRV zijn zaadveredelingsconcentratiegebieden weergegeven. De PRV bevat regels met als doel om zaadveredelingsbedrijven in deze gebieden te concentreren. Het plangebied ligt in het zaadveredelingsconcentratiegebied.
 
Doorwerking plangebied
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen betrekking op de vestiging van een nieuw zaadveredelingsbedrijf. De functieverandering naar wonen vormt geen belemmering voor de activiteiten van omliggende bedrijven.
 
Duurzame energie
Door ondertekening van het Energie- en Klimaatakkoord met het Rijk onderschrijft de Provincie Noord-Holland de energie- en klimaatdoelen van het Rijk en ondersteunt ze het Rijk bij realisatie van deze doelen. De provincie Noord-Holland wil zoveel mogelijk bijdragen aan de afname van de oorzaken van klimaatverandering. Daarom wil de Provincie het energieverbruik in het stedelijk gebied, op bedrijventerreinen en in de glastuinbouw zoveel mogelijk beperken en de resterende vraag met duurzame energie invullen. De toepassing van duurzame energie in de gebouwde omgeving moet worden vergroot. .
 
Doorwerking plangebied
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van een nieuwe levensloopbestendige vrijstaande woning. De nieuwe woning wordt gerealiseerd met aandacht voor energie en klimaat. Door te bouwen met de standaard van de toekomst zijn de woningen voorbereid op klimaatverandering en heeft het een hogere toekomstwaarde. De woning is meer dan goed geïsoleerd en er wordt geen gas gebruikt. De woning wordt voorzien van zonnepanelen en een warmtepomp met een gesloten bron.
3.2.3 Leidraad Landschap en Cultuurhistorie
De provincie wil de Noord-Hollandse landschappen optimaal gebruiken door hun kenmerkende kwaliteiten te benutten bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Hiertoe is de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie opgesteld, vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 10 april 2018. Deze leidraad wordt met name toegepast indien op grond van de PRV een aanvullende ruimtelijke kwaliteitseis wordt gevraagd.
 
Het plangebied ligt volgens de leidraad in het oude zeekleilandschap. Voor dit gebied is een aantal kernkwaliteiten van het landschaps-DNA benoemd, waaronder het kleine reliëf van het voormalig getijdengebied, historische structuurlijnen, cultuurhistorische objecten en de mate van openheid (halfopen karakter).
 
Doorwerking plangebied 
Voor dit plan is vooral de mate van openheid en de ligging aan een historische structuurlijn van belang. Het ligt niet in een aardkundig waardevol gebied of monument. Ook zijn er geen cultuurhistorisch waardevolle objecten in het geding. Er wordt geen afbreuk gedaan aan de kernkwaliteiten van het oude zeekleilandschap.
3.2.4 Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat voorliggend bestemmingsplan past binnen de Omgevingsvisie en de verordening van de provincie Noord Holland.
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Structuurvisie 2012-2022
Op 28 februari 2013 is de gemeentelijke Structuurvisie 2012-2022 ‘Sterke kust en sterk achterland’ vastgesteld. De structuurvisie betreft een actualisatie en harmonisering van het beleid van de voormalige gemeenten Andijk, Medemblik en Wervershoof en bevat een beschrijving op hoofdlijnen van de te verwachten ruimtelijke ontwikkelingen voor de komende jaren. Daarbij worden de opgaven en ambities voor de komende tien jaar in beeld gebracht op het gebied van: regionale samenwerking, landschap en cultuurhistorie, wonen, voorzieningen en leefbaarheid, economie en bedrijvigheid, bereikbaarheid en ontsluiting, natuur en water en duurzaamheid.
 
De structuurvisie geeft aan dat de historische linten belangrijke structuurdragers zijn voor het gebied en fungeren als vestigingsplaatsen, dragers voor nieuwe ontwikkelingen. In het lint wordt gewoond, gewerkt en gerecreëerd. Functieverandering van bestaande panden en herstructurering van locaties is mogelijk, verdichting niet gewenst (behoud doorzichten naar achterland).
 
Uitsnede structuurvisie kaart (bron: gemeente Medemblik)  
     
Toetsing aan de structuurvisie
Voorliggend plan betreft de sloop van een bedrijfswoning en de sloop van circa 1015 m2 voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, in plaats daarvoor wordt één levensloopbestendige vrijstaande woning gebouwd op het perceel Kerkepad 31. Het bestaande bijgebouw van 130 m2 wordt behouden. In totaal is er in de nieuwe situatie circa 350 m2 aan bebouwing aanwezig op het perceel.
 
De nieuwe woning wordt gesitueerd op de plaats van de bestaande woning, hierdoor blijft de stedenbouwkundige structuur intact. Door het slopen van 1015 m2 aan bijgebouwen en door de nieuwe bebouwing te concentreren aan de noordzijde van het perceel ontstaat er weer meer 'lucht' in het achterliggende open landschap en wordt de overgang verbeterd. De beoogde ontwikkeling past binnen de oorspronkelijke verkavelingsstructuur en heeft een positief effect op het omliggende landschap.
 
De functieverandering naar wonen op het perceel Kerkepad 31 past in het beleidskader zoals geschetst in de structuurvisie. De landschappelijke en cultuurhistorische identiteit van de locatie
blijft in stand.   
3.3.2 Wonen 2018 t/m 2026
Op 22 februari 2018 heeft de gemeenteraad het Programma Wonen 2018 t/m 2026 vastgesteld. In dit programma wordt gesteld dat West-Friesland en goedkoper en rustiger alternatief is voor de woningvraag in metropoolregio Amsterdam. Gemeente Medemblik heeft daarom de ambitie om zich hard te maken voor het realiseren van meer bouwvolume. Extra woningbouw is goed voor onze economie en vergroot het draagvlak voor onze lokale en regionale voorzieningen. In Medemblik is contingent beschikbaar voor 1.200 woningen in de periode tot 2026. Nieuwbouw vindt plaats in alle kernen.
 
De gemeente maakt in het programma onderscheid tussen 'harde plannen', die niet meer beïnvloedbaar zijn en de 'zachte plannen', die veelal nog gemakkelijk aangepast kunnen worden. Daarnaast kent het programma woningen 'tussendoor'.
 
Woningen 'tussendoor'
Na het aftrekken van het aantal woningen binnen de harde en zachte plannen, is binnen de gemeente nog een marge voor 75 woningen 'tussendoor'. Voor de verdeling van de woningen 'tussendoor' zijn beleidsregels gemaakt. Deze woningen moeten levensloopbestendig en aardgasloos zijn. 
Ruimtelijke criteria zijn; het open houden van de doorkijkjes in de linten, het saneren van locaties met milieuproblematiek en het voor wonen geschikt maken van gebouwen die van oorsprong een andere functie hebben.
 
Toetsing aan het programma Wonen
Voorliggend plan betreft de sloop van een bedrijfswoning en de sloop van circa 1015 m2 voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, in plaats daarvoor wordt één levensloopbestendige aardgasloze vrijstaande woning gebouwd op het perceel Kerkepad 31.  Per saldo wordt er geen woning toegevoegd op het perceel. De conclusie is dat deze herontwikkeling past binnen de richtlijnen van het Programma Wonen en bijdraagt aan het versterken van de kwaliteit van het gebied.
3.3.3 Welstandsnota Medemblik
De huidige gemeente Medemblik is in 2011 ontstaan uit een samenvoeging van de vroegere gemeenten Andijk, Medemblik en Wervershoof. Medemblik was daarvoor al gefuseerd met Noorder-Koggenland en Wognum. Met de fusie is het groene gebied met een stad en zestien dorpen en buurtschappen één gemeente geworden. De voormalige gemeenten hanteerden welstandsnota's, die in opzet en deels ook in de uitwerking veel gemeen hadden. In de welstandsnota Medemblik van 2011 zijn deze nota’s samengevoegd tot één, wat de leesbaarheid ten goede -kwam en de uitvoering
vergemakkelijkte. In de welstandsnota van 2013 zijn de criteria geactualiseerd, aangepast aan de actuele wetgeving en waar mogelijk verruimd. Daarnaast zijn in deze nota de criteria voor kleine bouwwerken (hoofdstuk 6) zodanig opgesteld dat plannen die voldoen aan deze criteria ambtelijk beoordeeld kunnen worden. Een advies van de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit Medemblik is voor deze kleine bouwwerken niet langer nodig. In de actualisatie van 2019 zijn de nieuwe woningbouwlocaties ingepast.
 
Beeldkwaliteitplan Andijk
Voor het grondgebied van Andijk geldt een beeldkwaliteitplan waarin het landschap als inspiratiebron uitgangspunt is. De nadruk ligt op het behoud van de landschappelijke
en cultuurhistorische identiteit en het verbeteren van de relatie tussen de karakteristieke deelgebieden als linten, groene binnenkamers en woongebieden. Beeldbepalend voor de identiteit van Andijk is onder ander het verschil tussen binnen en buitendijks gebied en de herkenningspunten als kerktorens. Ook wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de verdichte bebouwde kom (groene kamers), de open polder Grooteslag en het meer besloten en natte gebied aan de zuidrand van Andijk.
 
Toets aan de welstandsnota
Voorliggend plan betreft de sloop van een bedrijfswoning en de sloop van circa 1015 m2 voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, in plaats daarvoor wordt één levensloopbestendige aardgasloze vrijstaande woning gebouwd op het perceel Kerkepad 31.
 
De nieuwe woning wordt gesitueerd op de plaats van de bestaande woning, hierdoor blijft de stedenbouwkundige structuur intact. Door het slopen van 1015 m2 aan bijgebouwen en door de nieuwe bebouwing te concentreren aan de noordzijde van het perceel ontstaat er weer meer 'lucht' in het achterliggende open landschap en worden doorzichten en de overgang verbeterd. De beoogde ontwikkeling past binnen de oorspronkelijke verkavelingsstructuur en heeft een positief effect op het omliggende landschap.
 
De nieuwe woning wordt in een landelijke stijl vormgeven met de kenmerken uit het gebied. De kleuren en materialen van de bebouwing komen overeen met die in de omgeving. De gevels zijn gebouwd in hout en/of baksteen (pleisterwerk) of andere steenachtige materialen en de daken zijn gedekt met dakpannen en/of riet. De nieuwe bebouwing heeft stijlovereenkomsten met bebouwing in de omgeving.
 
De conclusie is dat ontwikkeling past binnen de voorwaarden van de welstandsnota.
3.3.4 Programma Duurzaamheid
Het huidige beleid rondom duurzaamheid ligt vast in de notitie Duurzaamheid. Dit beleid loopt tot 2020. Deze beleidsnotitie zet vooral in op de elektriciteit transitie, energiebesparing en CO2 besparing. Afgelopen periode zijn op het gebied van duurzaamheid nieuwe afspraken gemaakt. Zo zijn er EU-richtlijnen vastgesteld in het klimaat verdrag. Het Rijk heeft de Nationale klimaatadaptiestrategie 2016 vastgesteld en drie regio's uit de provincie Noord-Holland waaronder West-Friesland hebben het ambitiedocument Holland boven Amsterdam 2040 opgesteld. 
Deze nieuwe wetgeving en ambities heeft tot een het programma Duurzaamheid geleid. Met het programma Duurzaamheid zet Medemblik stappen op weg naar een duurzame gemeente. Met dit programma wordt het duurzaamheidsbeleid verbreed en de uitvoering versneld. Het programma bevat vijf pijlers: elektriciteit, warmte, water & groen, grondstoffen en mobiliteit. Per pijler zijn realistische ambities en concrete maatregelen omschreven.
 
Toetsing aan het programma Duurzaamheid
Voorliggend plan betreft de sloop van een bedrijfswoning en de sloop van circa 1015 m2 voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, in plaats daarvoor wordt één levensloopbestendige aardgasloze vrijstaande woning gebouwd op het perceel Kerkepad 31. 
 
Het streven is om de nieuwe woning te realiseren met aandacht voor energie en klimaat. Door te bouwen met de standaard van de toekomst zijn de woningen voorbereid op klimaatverandering en heeft het een hogere toekomstwaarde. De woning is meer dan goed geïsoleerd en er wordt geen gas gebruikt. De woning wordt voorzien van zonnepanelen en een warmtepomp met een gesloten bron.
 
De nieuwe woning wordt gesitueerd op de plaats van de bestaande woning, hierdoor blijft de stedenbouwkundige structuur intact. Door het slopen van 1015 m2 aan bijgebouwen en door de nieuwe bebouwing te concentreren aan de noordzijde van het perceel, wordt extra ruimte geboden voor groen. Dit komt ten goede aan de biodiversiteit en wateropvang van het gebied.
 
Het plan past dan ook binnen de richtlijnen van het programma Duurzaamheid.
3.3.5 Conclusie
Het gemeentelijk beleid staat de planontwikkeling niet in de weg. De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten zoals verwoord in de structuurvisie, het programma Wonen, de Welstandsnota en het programma Duurzaamheid.
Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten.
4.1 Milieuzonering
 
4.1.1 Algemeen
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen milieugevoelige functies en milieubelastende functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van milieugevoelige functies sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies onderling kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gehanteerd worden. Deze uitgave bevat een lijst waarin per bedrijfssoort richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. Deze lijst beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie.
 
De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet (zullen) worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
 
Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. Deze wet is het beoordelingskader voor geurhinder bij milieuvergunningen en bestemmingsplannen.
4.1.2 Beoordeling
Voorliggend plan betreft de sloop van een woning en voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, in plaats daarvoor wordt één levensloopbestendige vrijstaande woning gebouwd aan het Kerkepad 31.
Het plan voegt geen milieubelastende activiteiten toe. In de nabijheid van de planlocatie zijn geen agrarische veehouderijen gevestigd.
 
Op het perceel Kerkepad 28 is een agrarisch handelsbedrijf gevestigd (milieucategorie 2), deze heeft een richtafstand van 10 meter ten opzichte van gevoelige functies in gemengd gebied. Het plangebied ligt op een grotere afstand dan 10 meter, deze ligt op circa 50 meter. Bovendien zijn reeds burgerwoningen in de omgeving gelegen die reeds een beperking geven voor eventuele agrarische bedrijvigheid.
 
Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
4.1.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering, nader onderzoek op het gebied van bedrijven en milieuzonering is daarom ook niet nodig.
4.2 Geluid
4.2.1 Algemeen
De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen ten aanzien van de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Er wordt onderscheidt gemaakt tussen wegverkeerslawaai en industrielawaai. Op basis van artikel 77 van de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan waarbij een nieuwe geluidsgevoelige functie wordt toegevoegd een akoestisch onderzoek te worden ingesteld.
 
Wegverkeerslawaai: Geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo’n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:
 
  • wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
  • wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur
 
De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.
 
Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 53dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.
 
4.2.2 Beoordeling
Voorliggend plan betreft de sloop van een woning en voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, in plaats daarvoor wordt één levensloopbestendige vrijstaande woning gebouwd aan het Kerkepad 31.
De voorgevel van de nieuwe woning is op 75 meter uit de rand van de Knokkel gesitueerd. De nieuw te bouwen woning bevindt zicht binnen de geluidonderzoekzone (200 meter) van de route Knokkel / Kerkepad. Een akoestisch onderzoek is dan ook noodzakelijk. 
  
Bestemmingsplan Kerkepad 29 (NL.IMRO.0420.BPkerkepad29-Va01)
Op 5 april 2011 heeft de gemeenteraad van Medemblik het bestemmingsplan Kerkepad 29 vastgesteld. Dit bestemmingsplan heeft een woning mogelijk gemaakt binnen de geluidonderzoekzone van de route Knokkel / Kerkepad. De voorgevel van deze nieuwe woning is op 35 meter uit de rand van de Knokkel gesitueerd. Voor deze woning is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Voor de bepaling van de geluidsbelastingen ten gevolge van het wegverkeer in plangebied Kerkepad 29  is gebruik gemaakt van Standaardrekenmethode II overeenkomstig het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006.
In dit onderzoek is gebruik gemaakt van rekenmodel Geomilieu, versie 1.60.
In het rekenmodel zijn de volgende elementen ingevoerd:
  • rijlijn (hart van de zoneplichtige wegen);
  • bodemgebieden (hard/zacht);
  • objecten (schermen, gebouwen enz.);
  • waarneempunten.
 
Uit de beknopte studie blijkt dat bij een gemiddelde intensiteit van 1.600 motorvoertuigen per etmaal nog steeds wordt voldaan aan de voorkeurswaarde van 48 dB ter plaatse van de nieuw geprojecteerde wooneenheden. Gelet op de functie van de weg is het aannemelijk, dat een intensiteit van 1.600 motorvoertuigen per etmaal bij lange na niet wordt bereikt en er dus geen sprake zal zijn van een geluidbelasting, hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
  
Gezien de locatie van het Kerkepad 31 (achter lintbebouwing), gezien de afstand van de woning tot de weg (75 meter) en gezien het onderzoek voor Kerkepad 29 is de verwachting dat het geluidsniveau op de gevel van de nieuwe woning ruim onder de maximaal toegestane waardes blijft. Nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.
 
4.2.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect geluid, nader onderzoek op het gebied van geluid is daarom ook niet nodig.
4.3 Bodem
 
4.3.1 Algemeen
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Er dient bepaald te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het pan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar zijn. Uitzondering hierop zijn plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging. Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. Deze bodemonderzoeken mogen wettelijk niet ouder zijn dan 5 jaar.
 
 
4.3.2 Beoordeling
Op basis van de nu beschikbare gegevens kan geen betrouwbare uitspraak worden gedaan over de geschiktheid van de bodem. Het plangebied was in gebruik als agrarisch gebied. Het is niet geheel uitgesloten dat als gevolg hiervan plaatselijke verontreiniging in de bodem zijn ontstaan. Daarom wordt nader onderzoek gedaan nadat de huidige bebouwing (bijgebouwen) is gesloopt. Eventuele verontreinigingen worden gesaneerd. Op deze wijze worden risico's voor de volksgezondheid voorkomen.
   
4.3.3 Conclusie
In het kader van de uitvoering van dit wijzigingsplan (aanvragen omgevingsvergunningen) dient bodemonderzoek te worden uitgevoerd. In overleg met de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord wordt afgestemd op welke wijze en hoe dit nadere onderzoek vorm moet krijgen.
  
4.4 Luchtkwaliteit
4.4.1 Algemeen
Op 15 november 2010 is de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) in werking getreden. De overheid wil een verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen en ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de 'Wet luchtkwaliteit' bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen voor plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. Op grond van artikel 5.16 Wm moeten bestuursorganen nagaan of besluiten op grond van de Wro gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit.
 
Besluit NIBM
 
In de Algemene maatregel van Bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele projecten zijn:
 
  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.
 
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
 
Naast het besluit en regeling NIBM dient getoetst te worden aan het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
4.4.2 Beoordeling
Voorliggend plan betreft de sloop van een bedrijfswoning en de sloop van circa 1015 m2 voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, in plaats daarvoor wordt één levensloopbestendige aardgasloze vrijstaande woning gebouwd op het perceel Kerkepad 31. 
 
Per saldo worden er geen woningen toegevoegd in het plangebied, het aantal motorvoertuigbewegingen zal in de nieuwe situatie niet toenemen. De verkeersbewegingen zullen eerder afnemen, aangezien er geen bedrijfsactiviteiten meer plaats vinden.
  
Wat betreft de toets ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening worden bij woningen, op grond van de regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007, mensen blootgesteld aan luchtverontreiniging gedurende een significante periode ten opzichte van een etmaal. De Atlas Leefomgeving geeft een goede indicatie van de achtergrondconcentraties ter plekke.
   
Achtergrondconcentratie PM2,5 in 2017 (bron: AtlasLeefomgeving.nl)
 
Achtergrondconcentratie Stikstofdioxide in 2017 (bron: AtlasLeefomgeving.nl)
 
Uit de kaarten blijkt dat de achtergrondconcentraties luchtvervuilende stoffen ter plaatse van het plangebied relatief laag te zijn. Ook liggen ze ver onder de grenswaarden. De cijfers zijn van 2017.
 
 Achtergrondconcentratie 2017Grenswaarde
Fijnstof PM 2,5<8 ug/m3 40 ug/m3
Stikstofdioxide12 -14 ug/m3 25 ug/m3
 
 De cijfers zijn van 2017. Een algemene trend is evenwel dat de emissiefactoren van wegverkeer en de concentratie fijn stof al jaren afnemen. Het RIVM verwacht dat dit ook in de komende jaren het geval zal zijn. De blootstelling aan luchtverontreiniging in het plangebied is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.
  
  
4.4.3 Conclusie
 
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect luchtkwaliteit, nader onderzoek op het gebied van luchtkwaliteit is daarom ook niet nodig
4.5 Externe veiligheid
4.5.1 Algemeen
Onder externe veiligheid verstaat men het beheersen van risico's die voortvloeien uit de opslag, productie, het gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Het thema vervoer van gevaarlijke stoffen kan worden onderverdeeld in wegen, spoor en water. In het kader van externe veiligheid dient te worden aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling niet wordt belemmerd door deze risico’s.
 
Inrichtingen
Het externe veiligheidsbeleid voor inrichtingen heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Op grond van deze benadering worden in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) grenzen gesteld aan de risico's, waarbij gelet wordt op de kwetsbaarheid van functies in de omgeving. De risico's worden daarbij in twee maten gemeten: een plaatsgebonden risico (voor individuen) en een groepsrisico (voor groepen mensen).
 
Vervoer gevaarlijke stoffen
Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is door het ministerie van Infrastructuur en Milieu vastgelegd in het Basisnet (Bevt). Het doel van het Basisnet is het creëren van een duurzaam evenwicht tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en veiligheid.
 
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico’s van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
 
4.5.2 Beoordeling
Voorliggend plan betreft de sloop van een bedrijfswoning en de sloop van circa 1015 m2 voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, in plaats daarvoor wordt één levensloopbestendige aardgasloze vrijstaande woning gebouwd op het perceel Kerkepad 31. Er worden geen woningen toegevoegd.
In het plangebied is er geen sprake van het toevoegen van gevaarlijke functies en er is geen sprake van de toevoeging van een kwetsbaar object.
 
Bij het bedrijf op het perceel Kerkepad 28 is een ammoniak koelinstallatie van 1.000 kg aanwezig. Dit betekent dat in lijn met het Activiteitenbesluit een afstand van 20 meter tot (beperkt) kwetsbare objecten aangehouden moet worden. Aan deze afstand wordt in dit geval voldaan. Het plangebied ligt op een grotere afstand dan 20 meter, deze ligt op circa 50 meter. Op basis van het Besluit Externe Veiligheid vormt deze inrichting dan ook geen potentiële belemmering voor de voorgestelde ruimtelijke ontwikkeling. Vanuit het oogpunt van externe veiligheid is de ontwikkeling daarmee aanvaardbaar.
 
Verder zijn in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen, transportroutes van gevaarlijke stoffen of buisleidingen aanwezig die van invloed kunnen zijn op het plangebied. In het plangebied is daarom sprake van een verantwoord groepsrisico.
 
Uitsnede risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)
4.5.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect externe veiligheid, nader onderzoek op het gebied van externe veiligheid is daarom ook niet nodig.
4.6 Water
4.6.1 Beleidskader
Wettelijk kader
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen, een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin staat de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan op de waterhuishouding. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan gevolgen heeft voor de waterhuishouding (waaronder grondwater en waterveiligheid). Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.
 
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlakte waterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlakte wateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Op Rijksniveau is het Nationaal Waterplan het voornaamste beleidsplan. In december 2009 is dit plan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. 
 
Uitgangspunten ruimtelijke ontwikkeling
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
 
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken /draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
 
 
4.6.2 Watertoets
 
Een belangrijk instrument om water belangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
 
Via de Digitale Watertoets (www.dewatertoets.nl) is het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier gevraagd een reactie te geven op het plan. Uit de ingediende gegevens (zie bijlage 1) is gebleken dat er voor één of meerdere wateraspecten nader overleg noodzakelijk is met het hoogheemraadschap. Het gaat om het wateraspect 'Zonering primaire waterlopen'.
 
Op 19 maart 2020 heeft het ‘Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier’ een reactie gegeven op de voorgenomen ontwikkeling (zie bijlage 2 van deze toelichting). Aangegeven is dat er langs de primaire watergang, ten oosten van het perceel, een strook van minimaal 5 meter breed vrij blijven van bouwwerken, groen e.d. in verband met het onderhoud van de waterloop. Het onderhoud van de droge oever van deze primaire watergangen dient gedaan te worden door de aanliggende eigenaren van deze waterlopen. Het natte profiel gebeurt door het hoogheemraadschap.
 
Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het
programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema s waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen. Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of
nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
4.6.3 Beoordeling
In de gewenste situatie wordt nagenoeg alle aanwezige bebouwing (1015 m2) binnen het plangebied gesloopt. HIervoor in plaats wordt een nieuwe levensloopbestendige vrijstaande woning (219 m2) gerealiseerd. Het bestaande bijgebouw van 130 m2 wordt behouden. In totaal is er in de nieuwe situatie circa 350 m2 aan bebouwing aanwezig op het perceel. De bestaande woning is op circa 2 meter van de noordelijk gelegen watergang gesitueerd, die nieuwe te bouwen woning wordt op een ruimere afstand (meer dan 5 meter) van de watergang gesitueerd.
 
Het initiatief bevat een afname van verharding, waardoor er geen nadelige effecten te verwachten zijn op de waterhuishouding. Het hemelwater wordt niet op de riolering geloosd, maar wordt geinfiltreerd en/of afgevoerd op oppervlaktewater. Het afvalwater zal worden aangesloten op het bestaande rioolstelsel. In het plangebied of in de omgeving daarvan liggen geen belangrijke waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Aan de noordoostkant van het plangebied ligt een zogenaamde primaire watergang. Bij primaire watergangen is een beschermingszone van 5 meter, gemeten vanuit de insteek van de watergang, van toepassing. De toekomstige gebouwen worden buiten deze beschermingszone gesitueerd. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Met het in acht nemen van de waterhuishoudkundige uitgangspunten voldoet het plan aan de eisen die het waterschap stelt aan de voorgenomen ontwikkeling.
  
 Overzicht bestaande en nieuwe situatie (bron: initiatiefnemer)
   
4.6.4 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect water, nader onderzoek op het gebied van water is daarom ook niet nodig.
4.7 Ecologie
4.7.1 Algemeen
De bescherming van de natuur is per 1 januari 2017 in Nederland vastgelegd in de Wet Natuurbescherming (Wnb). Deze wet vormt voor wat betreft soortenbescherming en gebiedsbescherming een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn.
 
Gebiedsbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming
 
De bescherming van Natura 2000-gebieden is onder de Wnb vrijwel hetzelfde gebleven. Wel zijn de Beschermde Natuurmonumenten komen te vervallen. Voor Natura 2000-gebieden geldt dat als naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld moeten worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunningplichtig.
   
Soortenbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming
 
Soortenbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming, heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, een aantal vissen, libellen en vlinders, enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde dierensoorten en een aantal vaatplanten.
 
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet onder de Wet Natuurbescherming vanaf 1 januari 2017 bij ruimtelijke ontwikkelingen naast de zorgplicht ook rekening gehouden worden met juridisch zwaarder beschermde soorten uit 'bijlage A en B' van de Wet Natuurbescherming, de door de betreffende provincie gekozen soorten uit het besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, de soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn, de soorten uit Bijlage 1 en 2 Verdrag van Bern, en Bijlage 1 verdrag van Bonn, en met alle in Europa inheemse vogels (Vogelrichtlijn).
4.7.2 Beoordeling
In maart 2020 is er een ecologische quickscan uitgevoerd door onderzoeksbureau Van der Goes en Groot (zie bijlage 3 van deze toelichting). Het is mogelijk dat binnen het plangebied soorten voorkomen die beschermd zijn onder de Wet natuurbescherming (Wnb) of dat het plan gevolgen heeft voor nabij gelegen beschermde gebieden. In het kader daarvan van de natuurwetgeving is een quickscan uitgevoerd om dit nader te onderzoeken. Het onderzoek bestaat uit een bronnenstudie en een veldbezoek.
 
Soortenbescherming
  • Het onderzoeksgebied is in potentie geschikt voor beschermde soorten amfibieën, vogels, grondgebonden zoogdieren en vleermuizen.
  • Gezien de uitgevoerde toetsing, kunnen van de amfibieën alleen ‘vrijgestelde’ soorten aanwezig zijn. Voor deze aangetroffen of verwachte ‘vrijgestelde’ soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd als werkzaamheden worden verricht in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, zoals het besproken plan.
  • In het plangebied kunnen broedvogels met niet-jaarrond beschermde nesten voorkomen. Voor de verwachte aanwezige broedvogels dienen werkzaamheden waarbij nesten vernield of verstoord kunnen worden, buiten het broedseizoen plaats te vinden. Een ontheffing is voor broedvogels dan niet nodig. Het broedseizoen loopt ruwweg van half maart tot half juli.
  • Voor het mogelijk incidentele terreingebruik van het plangebied door vogels met jaarrond beschermde nesten (Sperwer), wordt geen negatief effect verwacht van de ingreep omdat het plangebied slechts een klein deel uitmaakt van een veel groter leefgebied en in de naaste omgeving veel vergelijkbaar of beter biotoop aanwezig is. De vogels kunnen derhalve gemakkelijk uitwijken.
  • In het plangebied kunnen jaarrond beschermde verblijfplaatsen van vogels voorkomen, namelijk die van Huismus. Omdat negatieve effecten door de werkzaamheden niet uit te sluiten zijn, is onderzoek naar voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van deze vogelsoort(en) noodzakelijk ). Worden tijdens vervolgonderzoek volgens geldende richtlijnen dergelijke verblijfplaatsen gevonden, dan dient een ontheffingsaanvraag te worden ingediend, waarin passende mitigerende en compenserende maatregelen worden beschreven.
  • In het plangebied kunnen verblijvende vleermuizen voorkomen. Omdat negatieve effecten door de werkzaamheden niet uit te sluiten zijn, is vervolgonderzoek naar voortplantingsplaatsen en rustplaatsen van vleermuizen noodzakelijk. Worden tijdens de veldinventarisatie volgens landelijk geldende richtlijnen, protocollen, soortstandaarden en/of Kennisdocumenten één of meer soorten vleermuizen met verblijfplaatsen aangetroffen, dan dient een ontheffingsaanvraag te worden ingediend, waarin passende mitigerende en compenserende maatregelen worden beschreven.
  • Voor incidenteel aanwezige kleine marterachtigen wordt geen belangrijk negatief effect verwacht vanwege de grootte van het plangebied en de ruime aanwezigheid vergelijkbaar en beter
    biotoop in de naaste omgeving. De dieren kunnen derhalve gemakkelijk uitwijken.
  • Voor de mogelijk aanwezige foeragerende vleermuizen in het plangebied wordt geen negatief effect verwacht van de ingreep omdat het plangebied slechts een klein deel uitmaakt van een veel groter foerageergebied en in de naaste omgeving veel vergelijkbaar of beter biotoop aanwezig is. De vleermuizen kunnen derhalve gemakkelijk uitwijken.
Gebiedbescherming
  • Het plangebied ligt op minder dan drie kilometer afstand van het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, het IJsselmeer. Gezien deze afstand en de uit te voeren werkzaamheden worden op voorhand geen directe negatieve gevolgen verwacht van de plannen zoals licht,
    geluid of optische verstoring. Er hoeft hiernaar geen nadere toetsing uitgevoerd te worden.
  • Het plangebied ligt niet binnen de begrenzing van het NNN, inclusief de zogenaamde verbindingszones die verschillende NNN-gebieden kunnen verbinden. Er kunnen geen negatieve effecten door de plannen op het NNN gebied optreden. De plannen hoeven verder niet getoetst te worden aan beschermde waarden binnen dit netwerk.
  • Het gebied is omringd door weidevogelleefgebied of belangrijk weidevogelgebied en het erf is zelfs als weidevogelleefgebied begrensd. Het erf en de bebouwing is niet geschikt voor weidevogels en vanwege bebouwing en begroeiing worden ook op  enige afstand geen weidevogels broedend verwacht. Als bouwhoogte en hoeveelheid verlichting of opgaande begroeiing niet in belangrijke mate toenemen op het erf is op voorhand geen negatief effect te
    verwachten op weidevogels.
  • Er worden geen buiten de (volgens de Wnb bepaalde) bebouwde kom gelegen beplantingen gekapt, groter dan 1000 m². Daarnaast voorziet het plan niet in het kappen van meer dan 20 bomen in een rijbeplanting. Op grond hiervan wordt het plangebied niet beschermd als bijzondere houtopstand.
Stikstof
  • De stikstofemissies tijdens de aanlegfase zijn toe te wijzen aan twee bronnen. Het betreft verkeersaantrekkende werking en het gebruik van mobiele werktuigen op de bouwsite.
    Uit de berekeningen blijkt dat op alle rekenpunten de projectbijdrage van de aanlegfase van het initiatief 0,00 mol/ha/jaar is. Deze bijdrage wordt als verwaarloosbaar beschouwd.
  • Er wordt bij de berekening met betrekking tot gebruik uitgegaan van één vrijstaande gasloze woning. De stikstofemissies is daarom tijdens de gebruiksfase toe te wijzen aan één bron, de verkeersaantrekkende werking. Uit de berekeningen blijkt dat op alle rekenpunten de projectbijdrage van het initiatief 0,00 mol/ha/jaar is. Deze bijdrage wordt als verwaarloosbaar beschouwd.
            
4.7.3 Conclusie
Het initiatief wordt belemmerd vanuit het aspect ecologie, nader onderzoek op gebied van de vleermuis en huismus zal moeten plaatsvinden. Het aanvullend onderzoek op gebied van deze soorten vindt plaats voor november 2020, de opdracht is inmiddels verstrekt aan het onderzoeksbureau. Deze onderzoeken moet uitwijzen of er ontheffing van de Wet natuurbescherming dient te worden aangevraagd voor de uit te voeren sloop- en bouwwerkzaamheden. De aanvullende onderzoeken worden meegenomen in het omgevingsvergunning traject.
 
Huismus onderzoek
Het onderzoeksgebied zal in zijn geheel worden geïnventariseerd op jaarrond beschermde broedvogels. Dit onderzoek vindt plaats in het broedseizoen, globaal tussen februari en augustus, afhankelijk van de betrokken soorten.  In het plangebied worden de volgende jaarrond beschermde soorten verwacht: Huismus. Uiteraard worden waarnemingen van andere jaarrond beschermde vogelsoorten meegenomen in de inventarisatie.
 
Vleermuis onderzoek
Met behulp van een batdetector zal onderzoek verricht worden naar het voorkomen van vleermuizen.
In de periode mei – oktober zullen vijf bezoeken worden afgelegd.  Dit onderzoek wordt uitgevoerd conform richtlijnen uit het vleermuisprotocol 2017. Er zullen minimaal 2 nacht- of ochtendrondes worden afgelegd tussen 15 mei en 15 juli als de weersomstandigheden dat toelaten (kraamverblijven) en minimaal 2 avondnachtrondes tussen 15 augustus en eind september (paarverblijven en middernachtzwermen Gewone dwergvleermuis). Voor het onderzoek naar zomerkolonies wordt
minimaal één ochtendronde afgelegd. Tijdens alle bezoeken zal worden gelet op terreingebruik, sporen en zomerverblijfplaatsen.
 
4.8 Archeologie en cultuurhistorie
4.8.1 Algemeen
Archeologie
Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische resten in de bodem kunnen aantasten moeten rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden..
 
Erfgoedwet
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
In de wet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.
 
Cultuurhistorie
Cultuurhistorie kan worden gedefinieerd als 'sporen, objecten en patronen/structuren die zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie en ontwikkeling'. Cultuurhistorische waarden zijn daarom verbonden aan landschappelijke kwaliteiten, archeologie en bouwwerken, al dan niet met een status als monument. Bepaalde landschappelijke elementen als houtwallen, bosjes, bomen, waterlopen etc., kunnen een cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen in verband met de ontstaans-, bewonings- en ontginningsgeschiedenis van de streek. In het bestemmingsplan kunnen regels worden opgenomen om deze geschiedenis te behouden cq. de waarden te beschermen.
 
4.8.2 Beoordeling
In de gewenste situatie wordt nagenoeg alle aanwezige bebouwing (1015 m2) binnen het plangebied gesloopt. HIervoor in plaats wordt een nieuwe levensloopbestendige vrijstaande woning (219 m2) gerealiseerd. Het bestaande bijgebouw van 130 m2 wordt behouden. In totaal is er in de nieuwe situatie circa 350 m2 aan bebouwing aanwezig op het perceel.
 
Archeologie
Voor de locatie Kerkepad 31 is het bestemmingsplan 'Buitengebied' van toepassing.
De locatie Kerkepad 31 heeft op basis van het geldend bestemmingsplan de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 3’. Ter bescherming van archeologische waarde is deze dubbelbestemming opgenomen. De gronden binnen deze dubbelbestemming zijn mede bestemd ter behoud van de aanwezige archeologische waarden. Per zone is aangegeven vanaf welke oppervlakte en diepte een omgevingsvergunning nodig is voor werkzaamheden die de bodem kunnen verstoren. Bij ingrepen kleiner dan de genoemde oppervlakte en diepte is geen omgevingsvergunning noodzakelijk.  Voor bouwwerken waarbij grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 500 m² en dieper dan 0,40 m onder het maaiveld plaatsvinden moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, een archeologisch onderzoek plaatsvinden.
 
Archeologie West-Friesland heeft een beleidskaart archeologie ontwikkeld voor de gemeente Medemblik. Op deze kaart zijn de meest recente gegevens verwerkt. Hiervoor zijn onder andere bodemkaarten gebruikt om de archeologische verwachting voor vindplaatsen uit de prehistorie nader te specificeren. De beleidskaart archeologie van de gemeente Medemblik is op 28 februari 2019 vastgesteld. Op de beleidskaart archeologie valt het plangebied deel samen met een zone met een vrijstellingsgrens van 1.000 m2 en deels met een zone die een vrijstellingsgrens van 2.500 m2 heeft gekregen.
 
In het voorliggend plan wordt minder dat 500 m² aan nieuwe bebouwing gerealiseerd. De bouw van de nieuwe woning zal de vrijstellingsgrenzen uit het bestemmingsplan en de beleidskaart archeologie niet overschrijden. Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.
  
 
Cultuurhistorie
In de omgeving zijn geen rijks of gemeentelijke monumenten aanwezig waar voorliggend plan een negatief effecten op heeft. Het plan wordt zodanig ingepast, dat het zich voegt naar de omgeving waardoor het geen afbreuk doet aan eventueel aanwezige karakteristieke waarden.   
 
Binnen het plangebied is geen sprake van specifieke cultuurhistorische waarden. Wel kunnen de structuren van het landschap als cultuurhistorisch waardevol worden aangemerkt. Daar de verkavelingsstructuur ongewijzigd blijven, worden geen cultuurhistorische waarden aangetast.
 
Archeologie West-Friesland
Archeologie West-Friesland heeft op 12 maart 2020 een archeologische quickscan uitgevoerd voor het perceel Kerkepad 31 (zie bijlage 1 van de toelichting). Indien de (grondroerende) plannen ongewijzigd blijven, is nader archeologisch onderzoek in het kader van de Archeologische Monumentenzorg niet noodzakelijk. Archeologie West-Friesland adviseert de voorgenomen plannen vrij te geven met betrekking tot het aspect archeologie. Verzocht wordt wel om met beleid te slopen en de ondergrond dus niet onnodig te verstoren.
 
Vanuit de archeologie bestaat geen bezwaar tegen het wijzigen van de bestemming en het bouwen van een nieuwe plattelandswoning. De concepttekst voor paragraaf 4.8 van het wijzigingsplan is dus juist. De dubbelbestemming op het perceel dient wel te worden gehandhaafd.
             
4.8.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect archeologie en cultuurhistorie, nader onderzoek op het gebied van archeologie en cultuurhistorie is daarom ook niet nodig.
4.9 Verkeer en parkeren
4.9.1 Algemeen
Om de effecten van het plan op de verkeerssituatie te beoordelen wordt gebruik gemaakt van de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie (publicatie 317, oktober 2012)' van het CROW. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeersgeneratie.
 
Voor het bepalen van de parkeernorm wordt de gemeentelijke Nota Parkeren gehanteerd.
4.9.2 Beoordeling
Voorliggend plan betreft de sloop van nagenoeg alle aanwezige bebouwing (1015 m2) binnen het plangebied. HIervoor in plaats wordt een nieuwe levensloopbestendige vrijstaande woning (219 m2) gerealiseerd. Het bestaande bijgebouw van 130 m2 wordt behouden. In totaal is er in de nieuwe situatie circa 350 m2 aan bebouwing aanwezig op het perceel. Per saldo worden er geen woningen toegevoegd in het plangebied.
 
Verkeer
Ontsluiting van het perceel wordt niet gewijzigd, deze blijft gesitueerd op bestaande locatie.
Per saldo worden er geen woningen toegevoegd in het plangebied, het aantal motorvoertuigbewegingen zal in de nieuwe situatie niet toenemen. De verkeersbewegingen zullen eerder afnemen, aangezien er geen bedrijfsactiviteiten meer plaats vinden. Problemen op het Kerkepad/Knokkel worden niet verwacht.
 
Parkeren
Er is minimaal ruimte voor twee parkeerplekken op eigen terrein.
4.9.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect verkeer en parkeren, nader onderzoek op het gebied van verkeer en parkeren is daarom ook niet nodig.
4.10 Besluit milieueffectrapportage
4.10.1 Algemeen
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt.
 
Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij projecten die kleiner zijn dan de drempelwaarden uit lijst C en D beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook deze projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is.
 
Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig. Voor deze toets wordt ook wel de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
 
  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.
 
Op 7 juli 2017 is het Besluit m.e.r. weer gewijzigd. Bij deze wijziging is een nieuwe procedure opgenomen voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.- beoordeling aan de orde is, moet:
 
  • Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld.
  • Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden.
  • De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
4.10.2 Beoordeling
 
Het plan maakt geen activiteiten mogelijk die zijn genoemd in de D-lijst. Een nadere beoordeling in een m.e.r-beoordeling of plan-m.e.r. is daarom niet noodzakelijk.
4.10.3 Conclusie
 
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect milieu, nader onderzoek op het gebied van milieu is daarom ook niet nodig.
4.11 Kabels en leidingen
 
4.11.1 Algemeen
In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen (hoofdtransportleidingen). Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
4.11.2 Beoordeling
Aardgastransportleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen aardgastransportleidingen.
 
Hoogspanningsleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen hoogspanningsleidingen.
 
Rioolleidingen
De riolering (stamriool) bevindt zicht langs/onder de Knokkel. Voor dit plan leidt dit niet tot enige belemmering.
 
Watertransportleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen watertransportleidingen.
 
Straalverbindingen
In het bestemmingsplan is een gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone - radar' opgenomen. Indien een bouwaanvraag binnen dit gebied wordt ingediend op gronden die gelegen zijn boven 40 meter boven NAP, moet door TNO een verstoringstoets worden uitgevoerd.
 
Kabels en niet-planologisch relevante leidingen
Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt de wettelijk verplichte KLIC-melding uitgevoerd. Een dergelijke melding zorgt ervoor dat netbeheerders van kabels en leidingen een melding krijgen van geplande werkzaamheden in de ondergrond. Aan de hand van de melding sturen netbeheerders tekeningen naar de aanvrager. De tekeningen kunnen vervolgens gebruikt worden om na te gaan of er kabels en leidingen aanwezig zijn op de plaats waar gegraven gaat worden. Tijdens het bouwrijp maken van het plangebied worden deze bestaande kabels en leidingen verwijderd dan wel omgelegd.
 
4.11.3 Conclusie
In en nabij het projectgebied zijn geen planologisch relevante leidingen en/of verbindingen aanwezig. Er zijn derhalve geen belemmeringen te verwachten. Bij graafwerkzaamheden op het terrein dient wel rekening te worden gehouden met eventueel aanwezige kabels en niet-planologische leidingen.
Hoofdstuk 5 Juridische planopzet
5.1 Opzet van het plan
5.1.1 Inleiding
In de andere hoofdstukken van deze toelichting is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische bindende deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
 
In de volgende paragraaf wordt de systematiek van planregels uiteengezet en wordt een uitleg per bestemming gegeven.
5.1.2 Planmethodiek
Algemeen
 
In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
 
De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid. De benaming van de bestemmingen en de volgorde van de regels, evenals de weergave van de bestemmingen in het plan komen overeen met de SVBP 2012.
 
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, te weten: 
  1. Inleidende regels;
  2. Bestemmingsregels;
  3. Algemene regels;
  4. Overgangs- en slotregels.
 
In dit voorliggend wijzigingsplan zijn de regels van het bestemmingsplan ‘Buitengebied’ van toepassing verklaard (NL.IMRO.0420.14410105-VA01 ). Dit betekent dat de regels beperkt zijn tot slechts enkele artikelen. In artikel 1 zijn enkele begrippen opgenomen over wat moet worden verstaan onder het ‘plan’ en het ‘wijzigingsplan’. In artikel 2 en artikel 3 is een van toepassing verklaring opgenomen, waarin is aangegeven wat de strekking is van onderhavig wijzigingsplan en dat de regels van het bestemmingsplan ‘Buitengebied’ van overeenkomstige toepassing zijn. In artikel 4 wordt ten slotte afgesloten met een slotregel met de naam van het wijzigingsplan.
 
5.1.3 Toelichting op de bestemmingen
De regels die deel uitmaken van het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Medemblik, zoals vervat in de bestandenset met planidentificatie NL.IMRO.0420.14410105-VA01 zijn onverkort van toepassing na het onherroepelijk worden van dit wijzigingsplan.   
5.1.4 Verbeelding
De regels moeten worden gelezen in samenhang met de verbeelding. De verbeelding geeft op een zodanige wijze informatie dat hierop kan worden afgelezen waar en hoe er gebouwd kan worden. In de regels wordt deze informatie nader toegelicht, uitgewerkt en juridisch vastgelegd. Het laatste betekent dat de regels uiteindelijk bepalen op welke wijze de informatie op de verbeelding moet worden geïnterpreteerd. Het is dus altijd van belang om de regels te bekijken in samenhang met de verbeelding, als er daadwerkelijk gebouwd gaat worden, of als andere ontwikkelingen worden gepland. Bij het voorliggend wijzigingsplan hoort ook een verbeelding. Op deze verbeelding is het plangebied weergegeven.
Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid
6.1 Kostenverhaal
Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkeling is dat deze voor de overheid budgetneutraal wordt ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met artikel 6.12 lid 4 Wro is de gemeenteraad verplicht om de kosten te verhalen en een exploitatieplan vast te stellen gelijktijdig met het besluit waarop het exploitatieplan betrekking heeft. Niet in alle gevallen is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen. Op grond van artikel 6.12, lid 2 kan de gemeenteraad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen als aan de cumulatieve bepalingen van artikel 6.12, lid 2 sub a, b en c is voldaan.
 
Met onderhavig plan wordt op het perceel Kerkepad 31een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. De financiële kosten worden verzekerd door het heffen van leges en het aangaan van een planschadeovereenkomst met de initiatiefnemer. Hiermee zijn de kosten anderszins verzekerd en is een exploitatieplan niet noodzakelijk.
6.2 Financiële haalbaarheid
Het plan wordt uitgevoerd en bekostigd door initiatiefnemer. De gemeente heeft geen kosten voor de realisatie van dit plan. Initiatiefnemer beschikt over voldoende middelen om de voorgestane ontwikkeling te kunnen realiseren. Er zijn geen onvoorziene hoge kosten te verwachten. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.
Hoofdstuk 7 Procedure
7.1 Vooroverleg
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Doordat voorliggend plan geen betrekking heeft op omliggende gemeenten, is overleg met omliggende gemeenten achterwege gebleven.
7.1.1 Het Rijk
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
7.1.2 Provincie Noord Holland
PM
7.1.3 Waterschap
PM
7.2 Inspraak
De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.
 
Gezien de geringe wijziging die met dit plan wordt bewerkstelligd wordt dit wijzigingsplan niet als voorontwerp ter inzage gelegd. Er wordt geen mogelijkheid geboden voor het indienen van inspraakreacties. Wel doorloopt het plan de wettelijke procedure voor het vooroverleg met de relevante overlegpartners
    
7.3 Vaststellingsprocedure
Het ontwerpwijzigingsplan Kerkepad 31 Andijk heeft van XX voor zes weken ter inzage gelegen. Er zijn in deze periode geen zienswijzen ingediend.
7.4 Beroep
Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.