Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Midwouw - Tripkouw 17
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0420.BPMIDWTripkouw17-VA01
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 plan:
het bestemmingsplan Midwoud – Tripkouw 17 met identificatienummer NL.IMRO.0420.BPMIDWTripkouw17-VA01
van de gemeente Medemblik;
 
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlagen;
 
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels,
regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.5 ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw, geen bijbehorend bouwwerk en geen overkapping zijnde;
 
1.6 archeologisch deskundige:
een door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie;
 
1.7 archeologisch monument:
een terrein dat op basis van de Monumentenwet 1988 door het Rijk is aangewezen als beschermd
archeologisch monument;
 
1.8 archeologisch onderzoek:
een onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of graven en/of begeleiden) verricht door een daartoe
bevoegde instantie;
 
1.9 archeologisch onderzoeksgebied:
een gebied met een daaraan toegekende hoge archeologische verwachting vanwege de kennis en
wetenschap van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten
uit het verleden;
 
1.10 archeologisch waardevol terrein:
een terrein waarin zich voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen bevinden;
 
1.11 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken;
 
1.12 bebouwingslint:
min of meer aaneengesloten, lijnvormige reeks van gebouwen gelegen direct aan een weg buiten de
bebouwingscontour, waarbij er een open relatie is met het achterliggende agrarisch gebied;
 
1.13 bed and breakfast:
het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief
nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben.
Hieronder wordt niet begrepen de huisvesting van buitenlandse werknemers;
 
1.14 bedrijf:
beroepsbezigheid, handwerk, en ook: onderneming die zich bezig houdt met het maken en/of
verhandelen van bepaalde goederen en/of het leveren van bepaalde diensten;
 
1.15 bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
 
1.16 bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een woonfunctie die wordt gebruikt voor kleinschalige
bedrijfsmatige activiteiten, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
 
1.17 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van)
een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk
is;
 
1.18 beperkt kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico
dan wel een risicoafstand is bepaald, die in acht genomen moet worden;
 
1.19 bestaand:
ten aanzien van de aanwezige bouwwerken en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden,
en het overige gebruik:
  • bestaand ten tijde van het inwerkingtreden van het bestemmingsplan;
1.20 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.21 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.22 bijbehorend bouwwerk:
een uitbreiding van een hoofdgebouw/bedrijfswoning dan wel functioneel met een zich op hetzelfde
perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegenaan gebouwd gebouw, of
overkapping;
 
1.23 boerderijpand:
het gebouw behorende tot het voormalige agrarische bedrijf, waarin oorspronkelijk het woongedeelte en
de stal was ondergebracht en dat oorspronkelijk als het hoofdgebouw van het agrarisch bedrijf is
gebouwd;
 
1.24 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een
bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
 
1.25 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
 
1.26 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende
vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van
onderbouw en zolder;
 
1.27 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende
bebouwing is toegelaten;
 
1.28 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
 
1.29 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde
gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
 
1.30 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij
indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
1.31 cultuurlandschappelijke waarden:
waarden ontstaan door het gebruik van de gronden in de loop van de geschiedenis door de mens en die
behouden dienen te worden;
 
1.32 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
 
1.33 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of
leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders
dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;
 
1.34 dienstverlenend bedrijf/dienstverlenende instelling:
een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en
maatschappelijke diensten aan derden;
 
1.35 ecologische waarden:
de abiotische en biotische waarden van een gebied;
 
1.36 eerste bouwlaag:
de bouwlaag op de begane grond;
 
1.37 erfinpassingsplan:
een plan waarin inzichtelijk wordt gemaakt op welke wijze een ontwikkeling wordt ingepast op het
betreffende perceel en in relatie tot de omgeving;
 
1.38 erotisch getinte vermaaksfunctie:
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van
porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
 
1.39 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden
omsloten ruimte vormt;
 
1.40 gebruiksmogelijkheden:
ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen,
dient rekening te worden gehouden met de gebruiksmogelijkheden binnen andere bestemmingen, indien
deze daardoor kunnen worden beïnvloed;
 
1.41 geluidsbelasting:
de geluidsbelasting vanwege het weg- of vliegverkeer, een industrieterrein en/of het spoorwegverkeer;
 
1.42 geluidsgevoelig object:
gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in
de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
 
1.43 geluidszoneringsplichtige inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een
bestemmingsplan een geluidzone moet worden vastgesteld;
 
1.44 hogere grenswaarde:
een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van
geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan
worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
 
1.45 hoofdgebouw:
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan
worden aangemerkt;
 
1.46 kantoor:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die
verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen, en naar de
aard daarmee gelijk te stellen instellingen;
 
1.47 kap:
een dak dat voor minder dan 50% in het horizontale vlak ligt;
 
1.48 kleinschalige beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten:
de in Bijlage 2 genoemde beroepen en bedrijvigheid, dan wel naar de aard en invloed op de omgeving
daarmee gelijk te stellen beroepen en bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis
met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend door de bewoner en/of de werknemers;
 
1.49 kleinschalige duurzame energiewinning:
winning op bouwpercelen van energie uit kleinschalige bronnen, waarbij weinig tot geen schadelijke
milieueffecten optreden bij winning en omzetting en waarvan de bronnen in onuitputtelijke
hoeveelheden beschikbaar zijn, zoals zon, wind, water, aard- en omgevingswarmte, niet zijnde
zonneweides/zonneparken;
 
1.50 kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico
c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;
 
1.51 landschappelijke waarden:
de cultuurlandschappelijke en de visuele waarden van het landschap;
 
1.52 logies:
een mogelijkheid om te overnachten;
 
1.53 logiesverstrekking:
het tegen vergoeding verstrekking van logies, waaronder begrepen bed and breakfast. Onder
logiesverstrekking wordt niet verstaan overnachting noodzakelijk in verband met het verrichten van
tijdelijk of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamperverhuur;
 
1.54 mansardekap:
een dakvorm met gebroken, naar buiten geknikte vlakken, waarbij het onderste gedeelte van het schuine
dak steiler is dan het bovenste gedeelte;
 
1.55 milieusituatie:
ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen,
dient rekening te worden gehouden met de milieuaspecten, zoals hinder voor omwonenden en een
verkeersaantrekkende werking. In het bijzonder dient bij de situering en omvang van milieubelastende
functies erop te worden gelet dat de mogelijke uitbreiding of nieuwvestiging van milieugevoelige functies
zo weinig mogelijk wordt beperkt.
Omgekeerd dient er bij uitbreiding of nieuwvestiging van milieugevoelige functies op te worden gelet dat
bestaande milieubelastende functies zo weinig mogelijk in hun functioneren worden beperkt;
 
1.56 natuurlijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische
elementen voorkomende in dat gebied. Onderdeel van de natuurlijke waarden vormt steeds een
beoordeling van de soortbescherming op basis van de Flora- en faunawet;
 
1.57 normaal onderhoud:
het onderhoud dat, gelet op de bestemming, regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik
van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;
 
1.58 normaal onderhoud (in het kader van archeologie):
onderhoudswerkzaamheden, als het vervangen van bestrating en dergelijke, die niet leiden tot verstoring
van de ongeroerde bodem;
 
1.59 nutsvoorzieningen:
een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie,
alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen
transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;
 
1.60 ondergeschikte detailhandel:
detailhandel, in ruimtelijk, functioneel en inkomensverwervend ondergeschikt aan de op de ingevolge het
bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie. De detailhandelsactiviteit is van zulke beperkte
bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang dat de (niet-detailhandel) functie waaraan zij wordt toegevoegd
qua aard, omvang en verschijningsvorm duidelijk herkenbaar blijft;
 
1.61 ondergronds:
beneden peil;
 
1.62 overkapping:
elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één
wand;
 
1.63 paardrijbak:
een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijdactiviteiten, voorzien van een zandbed of daarmee
vergelijkbaar materiaal, en al dan niet voorzien van een omheining;
 
1.64 peil:
  1. indien op het land wordt gebouwd:
    1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
      • de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
    2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
      • de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  2. indien in het water wordt gebouwd:
    1. de hoogte van het gemiddelde waterpeil;
1.65 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen
vergoeding;
 
1.66 prostitutiebedrijf:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij
bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht.
Onder een prostitutiebedrijf wordt in ieder geval verstaan: een erotische-massagesalon, een sekstheater,
een bordeel of een parenclub, of een daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met
elkaar;
 
1.67 recreatief verblijf:
het gebruik dat plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie door personen die
elders hun hoofdverblijf hebben;
 
1.68 sociale veiligheid:
ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen,
dient voorkomen te worden dat een ruimtelijke situatie ontstaat die onoverzichtelijk, onherkenbaar en
niet sociaal controleerbaar is;
 
1.69 straat- en bebouwingsbeeld:
ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen,
dient gestreefd te worden naar het instandhouden c.q. tot-stand-brengen van een, in stedenbouwkundig
en landschappelijk opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.
In het algemeen zal bij bebouwing worden gestreefd naar:
  1. een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
  2. een goede hoogte-/breedte-verhouding tussen de bebouwing onderling;
  3. een samenhang in bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;
1.70 theeschenkerij / theetuin:
een ondergeschikte horecavoorziening die uitsluitend tot hoofddoel heeft het verstrekken van nietalcoholische
dranken en versnaperingen, niet zijnde maaltijden;
 
1.71 verkeersveiligheid:
ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen,
dient rekening te worden gehouden met het instandhouden c.q. tot-stand-brengen van een
verkeersveilige situatie;
 
1.72 voorkeursgrenswaarde:
de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van
geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het
Besluit geluidhinder;
 
1.73 voorterrein:
het terrein dat is gelegen voor c.q. het verlengde van de achtergevel van de bedrijfswoning;
 
1.74 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden. Bij
een afzonderlijk huishouden moet het gaan om personen of een groep personen waarbij er sprake is van
onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling zoals een traditioneel gezin;
 
1.75 woongebouw:
een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen
omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
 
1.76 woonhuis:
een gebouw, dat één woning omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd
kan worden;
 
1.77 woonsituatie:
ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen,
dient rekening te worden gehouden met het instandhouden c.q. garanderen van een redelijke
lichttoetreding en een redelijk uitzicht, alsmede de aanwezigheid van voldoende privacy;
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te
stellen constructiedeel;
 
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de
scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met
uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard
daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd
op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk
 
2.6 de afstand tot de zijdelingse perceelgrens:
de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de zijdelingse perceelgrens.
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Bedrijf
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van bedrijven die zijn genoemd in Bijlage 1 onder de:
    1. milieucategorieën 1 en 2;
    2. milieucategorieën 1, 2 en 3.1 ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf tot en met categorie 3.1’;
    3. milieucategorieën 1, 2, 3.1 en 3.2 ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf tot en met categorie 3.2’;
    4. een transportbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'transportbedrijf';
met uitzondering van:
  1. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  2. risicovolle inrichtingen;
al dan niet in combinatie met:
  1. productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen;
  2. opslag en uitstalling, met dien verstande dat opslag niet is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'opslag uitgesloten';
met daaraan ondergeschikt:
  1. kleinschalige duurzame energiewinning;
  2. nutsvoorzieningen;
  3. wegen en paden;
  4. water;
met de daarbij behorende:
  1. andere bouwwerken;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. tuinen, erven en verhardingen;
  4. groenvoorzieningen;
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Bedrijfsgebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
  1. een bedrijfsgebouw en een overkapping zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' in welk geval ten hoogste het aangegeven percentage van het bouwvlak mag worden bebouwd;
  3. de goot- en bouwhoogte van een bedrijfsgebouw zullen ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding "maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)" aangegeven hoogte bedragen.
3.2.2 Bedrijfswoningen
Er mogen géén bedrijfswoningen worden gebouwd
 
3.2.3 Andere bouwwerken
Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daarvan ten hoogste 1,00 m zal bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken zal ten hoogste 5,00 m bedragen;
  3. er zullen geen paardrijbakken worden gebouwd.
3.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van een goede woonsituatie, een goede
milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
 
3.4 Afwijken van de bouwregels
 
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de
milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden, kan met omgevingsvergunning worden afgeweken van:
  1. het bepaalde in lid 3.2.1 sub a in die zin dat gebouwen gedeeltelijk buiten het bouwvlak tot een oppervlakte van ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwvlak worden gebouwd, mits:
    1. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen buiten het bouwvlak ten hoogste 100 m² zal bedragen;
    2. er sprake is van een bedrijfstechnisch aantoonbare noodzaak tot uitbreiding;
    3. indien het een uitbreiding betreft die zich naar de wegzijde manifesteert, het gaat om het onderbrengen van de minder hinder veroorzakende onderdelen van een bedrijf;
    4. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;
  2. het bepaalde in lid 3.2.2 sub c in die zin dat paardrijbakken of vergelijkbare bouwwerken (bijvoorbeeld een paddock) waar één of meer paarden in de openlucht vrij kunnen bewegen worden toegestaan, mits:
    1. tevens de in lid 3.6 sub c bedoelde omgevingsvergunning is verleend.
3.5 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming, wordt in ieder geval
gerekend:
  1. het gebruik van gronden en bouwwerken voor bedrijven die niet zijn genoemd in Bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2 en met uitzondering van de specifieke bedrijvigheid genoemd in 3.1;
  2. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor detailhandel, met uitzondering van:
    1. productiegebonden detailhandel, welke is toegestaan, mits:
      • de bruto verkoopvloeroppervlakte ten hoogste 10% van de gezamenlijke oppervlakte aan bedrijfsgebouwen, met een maximum van 50 m² bedraagt;
      • de functie vanuit de bestaande bebouwing wordt uitgeoefend;
      • er sprake is van verkoop van ter plaatse bereide, verwerkte en/of toegepaste producten met een lokaal verzorgingsgebied;
      • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  3. het gebruik van gronden en bouwwerken voor horeca;
  4. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning voor bewoning;
  5. het gebruik van het voorterrein ten behoeve van bedrijfs- en opslagdoeleinden;
  6. het gebruik van gronden en bouwwerken voor kleinschalige beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten, zodanig dat:
    1. de omvang van de activiteit meer dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing (bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken) met een maximum van 50 m² bedraagt;
    2. er afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefklimaat in de omgeving;
    3. het gebruik nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
    4. er niet wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
    5. er detailhandel plaatsvindt, met uitzondering van kleinschalige verkoop in verband met de beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten;
    6. de activiteit niet wordt uitgeoefend door de bewoner en/of de werknemers;
    7. opslag van goederen in het kader van de bedrijfsvoering plaatsvindt;
  7. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor horecadoeleinden en verblijfsrecreatieve doeleinden, anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
  8. het gebruik van de gronden ten behoeve van een paardrijbak.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
 
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de sociale
veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met
omgevingsvergunning worden afgeweken van:
  1. het bepaalde in lid 3.5 sub a in die zin dat tevens bedrijven worden gevestigd die naar de aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in Bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2, op voorwaarde dat:
    1. het gaat om bedrijven die niet zijn genoemd in Bijlage 1 maar die qua milieubelasting gelijkwaardig zijn aan de bedrijven die wel worden genoemd of bedrijven die wel zijn genoemd in Bijlage 1 onder een hogere categorie dan 2, maar in een individueel geval een lagere milieubelasting hebben;
    2. het geen geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven betreft;
  2. het bepaalde in lid 3.5 sub d en g in die zin dat op percelen waar de woonfunctie aanwezig is, gronden en bouwwerken worden gebruikt voor logiesverstrekking ten behoeve van recreatieve bewoning, mits:
    1. de oppervlakte voor logiesverstrekking niet meer bedraagt dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bedrijfswoning en de bijbehorende bouwwerken op het bouwperceel tot een maximum van 60 m²;
    2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeersontsluiting- en parkeersituatie (de eventuele extra benodigde parkeerplaatsen worden op eigen terrein gerealiseerd);
    3. de logiesverstrekking uitsluitend wordt toegestaan waar ook gewoond wordt. De logiesverstrekking mag ook plaatsvinden in de aanwezige bedrijfsgebouwen;
  3. het bepaalde in lid 3.5 onder h in die zin dat gronden worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijbak, mits:
    1. de paardrijbak zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg wordt gesitueerd en goed landschappelijk wordt ingepast;
    2. de afstand van een paardrijbak tot de perceelgrens ten minste 5,00 m bedraagt;
    3. de oppervlakte van een paardrijbak ten hoogste 1.200 m² bedraagt;
    4. de verlichting objectgericht is, dit dient te worden aangetoond met een verlichtingsrapport;
    5. de bouwhoogte van een hek rondom een paardrijbak ten hoogste 1,50 m bedraagt;
    6. er vanwege de paardrijbak geen hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden;
    7. de afstand van de paardrijbak ten minste 30 m tot de dichtstbijzijnde woning bedraagt;
    8. de paardrijbak binnen een afstand van ten hoogste 100 m tot de eigen woning wordt aangelegd.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
 
3.7.1 Verwijderen functieaanduiding
Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en
bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, het plan wijzigen in die zin dat:
  1. de functieaanduidingen worden verwijderd, mits:
    1. de betreffende functie ter plaatse is beëindigd.
Artikel 4 Waarde - Archeologie 2
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende
bestemming(en), mede bestemd voor:
  • het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden.
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor bouwwerken waarbij grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 100 m² en
dieper dan 0,35 m onder het maaiveld plaatsvinden moet alvorens een omgevingsvergunning voor het
bouwen wordt verleend, zijn aangetoond dat:
  1. geen archeologische waarden aanwezig zijn; dan wel
  2. dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; dan wel
  3. dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten niet kunnen worden verstoord.
4.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
Indien blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de
omgevingsvergunning voor het bouwen kunnen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de
volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van
werkzaamheden
 
4.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de
regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning
vereist:
  1. het aanbrengen van diepwortelende beplanting of bomen over een groter oppervlak dan 100 m²;
  2. het rooien of vellen van houtopstanden over een groter oppervlak dan 100 m²;
  3. de aanleg van verhardingen met een groter oppervlak dan 100 m² en op een grotere diepte dan 0,35 m;
  4. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden met een groter oppervlak dan 100 m² en op een grotere diepte dan 0,35 m;
  5. het graven, verbreden of dempen van sloten alsmede het aanleggen en intensiveren van drainage over of met een groter oppervlak dan 100 m² en op een grotere diepte dan 0,35 m;
  6. het in de grond brengen van voorwerpen over een groter oppervlak dan 100 m² op een grotere diepte dan 0,35 m;
  7. het verrichten van graafwerkzaamheden over een groter oppervlak dan 100 m² en dieper dan 0,35 m;
  8. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur over een groter oppervlak dan 100 m² en op een grotere diepte dan 0,35 m.
4.3.2 Uitzondering
Het bepaalde in 4.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
  1. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, waaronder begrepen het vervangen van drainagewerken en het sleufloos draineren;
  2. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
  3. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie.
4.3.3 Toetsingscriteria
De in 4.3.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend, mits:
  1. is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
  2. is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
  3. is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden kunnen worden verstoord.
4.3.4 Voorwaarden omgevingsvergunning
Indien blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken, geen
bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden kunnen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de
volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg.
4.4 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Waarde -
Archeologie 2' geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd, indien op basis van archeologisch onderzoek door
een archeologisch deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer)
aanwezig zijn.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 4
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende
bestemming(en), mede bestemd voor:
  • het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
 
5.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor bouwwerken waarbij grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 2.500 m² en
dieper dan 0,40 m onder het maaiveld plaatsvinden moet alvorens een omgevingsvergunning voor het
bouwen wordt verleend, zijn aangetoond dat:
  1. geen archeologische waarden aanwezig zijn; dan wel
  2. dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; dan wel
  3. dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten niet kunnen worden verstoord.
5.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
Indien blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de
omgevingsvergunning voor het bouwen kunnen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de
volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van
werkzaamheden
 
5.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de
regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning
vereist:
  1. het aanbrengen van diepwortelende beplanting of bomen over een groter oppervlak dan 2.500 m²;
  2. het rooien of vellen van houtopstanden over een groter oppervlak dan 2.500 m²;
  3. de aanleg van verhardingen met een groter oppervlak dan 2.500 m² en op een grotere diepte dan 0,40 m;
  4. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden met een groter oppervlak dan 2.500 m² en op een grotere diepte dan 0,40 m;
  5. het graven, verbreden of dempen van sloten alsmede het aanleggen en intensiveren van drainage over of met een groter oppervlak dan 2.500 m² en op een grotere diepte dan 0,40 m;
  6. het in de grond brengen van voorwerpen over een groter oppervlak dan 2.500 m² op een grotere diepte dan 0,40 m;
  7. het verrichten van graafwerkzaamheden over een groter oppervlak dan 2.500 m² en dieper dan 0,40 m;
  8. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur over een groter oppervlak dan 2.500 m² en op een grotere diepte dan 0,40 m.
5.3.2 Uitzondering
Het bepaalde in 5.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
  1. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, waaronder begrepen het vervangen van drainagewerken en het sleufloos draineren;
  2. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
  3. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie.
5.3.3 Toetsingscriteria
De in 5.3.3 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend, mits:
  1. is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
  2. is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
  3. is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden kunnen worden verstoord.
5.3.4 Voorwaarden omgevingsvergunning
Indien blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken, geen
bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden kunnen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de
volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg.
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming '
Waarde - Archeologie 4' geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Artikel 6 Water
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder voorzieningen voor waterberging, - aanvoer en -afvoer, zoals watergangen, waterlopen en waterpartijen;
  2. recreatieve vaarroutes;
  3. oevers en bermen;
  4. natuurvriendelijke oevers;
met daaraan ondergeschikt:
  1. nutsvoorzieningen;
  2. groenvoorzieningen;
  3. voorzieningen voor verkeer en verblijf, waaronder bruggen, dammen, duikers, steigers en gelijksoortige voorzieningen;
met de daarbij behorende:
  1. andere bouwwerken.
6.2 Bouwregels
 
6.2.1 Gebouwen en overkappingen
Op of in deze gronden zullen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
 
6.2.2 Andere bouwwerken
Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van oeverbeschoeiingen zal ten hoogste 0,40 m bedragen, gemeten ten opzichte van het gemiddelde waterpeil;
  2. de doorvaarthoogte van bruggen, duikers en andere overspanningen of overkluizingen en naar de aard daarmee gelijk te stellen andere bouwwerken, zal ten minste 1,50 m bedragen;
  3. de doorvaartbreedte van bruggen, en andere overspanningen of overkluizingen en naar de aard daarmee gelijk te stellen andere bouwwerken, zal ten minste 3,00 m bedragen;
  4. de bouwhoogte van de overige andere bouwwerken zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
6.3 Afwijken van de bouwregels
 
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de
verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie en de geluidssituatie, kan met een
omgevingsvergunning worden afgeweken van:
  • het bepaalde in lid 6.2.2 sub b in die zin dat de doorvaarthoogte van bruggen, duikers en andere overspanningen of overkluizingen en naar de aard daarmee gelijk te stellen andere bouwwerken, wordt verkleind tot 1,00 m.
6.4 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming, wordt in ieder geval
gerekend:
  • het gebruik van gronden als ligplaats voor woonschepen of woonarken of casco's (caissons) die tot woonschip of woonark kunnen worden omgebouwd.
6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van
werkzaamheden
 
6.5.1 Werken en werkzaamheden
Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning
veranderingen aan te brengen in de oevers van de voor water aangewezen gronden door deze af te
graven, op te hogen, te vergraven of anderszins te veranderen.
 
6.5.2 Toelaatbaarheid
De omgevingsvergunning als bedoeld onder lid 6.5.1 mag slechts worden verleend indien door de
uitvoering van de werken of werkzaamheden de ecologische, cultuurhistorische en recreatieve waarden
en natuurwaarden niet onevenredig worden aangetast.
 
6.6 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en
bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, het plan wijzigen in die zin dat:
  1. de functieaanduidingen worden verwijderd, mits:
    1. de betreffende functie ter plaatse is beëindigd.
Artikel 7 Wonen
 
7.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. woonhuizen en bijbehorende bouwwerken bij woonhuizen, al dan niet in combinatie met en in ondergeschikte mate ruimte voor ruimte voor:
    1. kleinschalige beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten;
met daaraan ondergeschikt:
  1. wegen en straten;
  2. paden;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. speelvoorzieningen;
  6. nutsvoorzieningen;
  7. waterlopen en waterpartijen;
met de daarbijbehorende:
  1. tuinen, erven en terreinen;
  2. andere bouwwerken.
alsmede voor:
  1. het behoud en het herstel van de bestaande en de te realiseren hoofdvormen van de stolpen, ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - stolp";
  2. het behoud en bescherming van de bestaande fruitbomen ter plaatse van de “specieke aanduiding – Fruitboomgaard”.
7.2 Bouwregels
 
7.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
  1. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
  2. een hoofdgebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  3. het aantal woningen bedraagt ten hoogste het bestaande aantal dan wel het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal;
  4. de afstand van een hoofdgebouw of een blok van aaneengebouwde hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelgrens zal ten minste 3,00 m bedragen;
  5. de goothoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 7,00 m bedragen en de bouwhoogte ten hoogste 12,00 m;
  6. een hoofdgebouw zal worden afgedekt met een kap;
  7. de dakhelling van een hoofdgebouw zal ten minste 30° en ten hoogste 60° bedragen, dan wel de bestaande dakhelling indien deze meer respectievelijk minder is dan wel zal een kap in de vorm van een mansardekap worden uitgevoerd;
  8. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - stolp' mogen uitsluitend stolpwoningen als hoofdgebouw worden gebouwd.
7.2.2 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. bijbehorende bouwwerken zullen ten minste 2,00 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daarvan worden gebouwd, tenzij de bestaande afstand minder is, dan wel de bestaande bijbehorende bouwwerken voor de voorgevel zijn gebouwd, in welk geval de bestaande afstand de maximale afstand is;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken zal ten hoogste 60 m² per hoofdgebouw bedragen, tenzij de bestaande oppervlakte groter is, in welk geval die oppervlakte als maximum geldt;
  3. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken zal ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover gelegen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, en minus de oppervlakte van het hoofdgebouw, bedragen, tenzij het bestaande percentage groter is, in welk geval dat percentage als maximum geldt;
  4. de goothoogte van een aan- of uitgebouwd bijbehorend bouwwerk mag niet hoger zijn de goothoogte van de woning waartegen wordt gebouwd, met een maximum van 3,50 m;
  5. de bouwhoogte van een aan- of uitgebouwd bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 6,50 m bedragen;
  6. de goot- en bouwhoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 3,00 m respectievelijk 6,00 m bedragen;
  7. de goot- en bouwhoogte van een overkapping zal ten hoogste 3,00 m respectievelijk 6,00 m bedragen;
  8. bij vrijstaande hoofdgebouwen worden bijbehorende bouwwerken op ten minste 1,00 m afstand van de erfgrens gebouwd;
  9. voor een uitgebouwd bijbehorend bouwwerk aan de voorzijde van het hoofdgebouw geldt een maximale bouwhoogte van 3,25 m, een diepte van maximaal 1,50 m en een breedte van maximaal 2/3 van de oorspronkelijke voorgevel;
  10. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend binnen 50 meter van de voorgevel of voorgevelrooilijn van de woning worden gebouwd;
  11. binnen de aanduiding “fruitboomgaard” mag ten hoogste 8 m 2 aan bijbehorende bouwwerken per bouwperceel worden gebouwd.
7.2.3 Andere bouwwerken
Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daarvan ten hoogste 1,00 m zal bedragen;
  2. de bouwhoogte van de overige andere bouwwerken, geen overkappingen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen;
  3. er zullen geen paardrijbakken worden gebouwd.
7.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en Wethouders kunnen ten behoeve van een goede woonsituatie, een goede
milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
 
7.4 Afwijken van de bouwregels
 
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de
verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met
omgevingsvergunning worden afgeweken van:
  1. het bepaalde in lid 7.2.1 sub b in die zin dat een hoofdgebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak tot een oppervlakte van ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwvlak wordt gebouwd;
  2. het bepaalde in lid 7.2.1 sub d en/of 7.2.2 sub h in die zin dat de afstand van een hoofdgebouw of een blok van aaneengebouwde hoofdgebouwen of bijbehorende bouwwerken tot de zijdelingse bouwperceelgrens wordt verkleind;
  3. het bepaalde in lid 7.2.1 sub f en g in die zin dat de dakhelling van een hoofdgebouw wordt verlaagd c.q. dat een hoofdgebouw (gedeeltelijk) wordt voorzien van een plat dak;
  4. het bepaalde in lid 7.2.1 sub f en g in die zin dat de dakhelling van een hoofdgebouw wordt verhoogd tot ten hoogste 80°;
  5. het bepaalde in lid 7.2.2 sub a en h in die zin dat een bijbehorend bouwwerk op minder dan 2 m achter, c.q. vóór de voorgevellijn van een hoofdgebouw c.q. het verlengde daarvan of op minder dan 1 m afstand van de zijdelingse en achterste perceelsgrens worden gebouwd;
  6. het bepaalde in lid 7.2.2 sub b in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken per hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 100 m², mits:
    1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  7. het bepaalde in lid 7.2.2 sub b in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken per hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 300 m², mits:
    1. het bouwperceel groter is dan 750 m²;
    2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  8. het bepaalde in lid 7.2.3 sub c in die zin dat paardrijbakken of vergelijkbare bouwwerken (bijvoorbeeld een paddock) waar één of meer paarden in de openlucht vrij kunnen bewegen worden toegestaan, mits:
    1. tevens de in lid 7.6.4 bedoelde omgevingsvergunning is verleend.
7.5 Specifieke gebruiksregels
 
7.5.1 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming, wordt in ieder geval
gerekend:
  1. het gebruik van een woonhuis voor meer dan één woning anders dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' in welk geval het aangegeven aantal woningen is toegestaan;
  2. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
  3. het gebruik van gronden en bouwwerken voor kleinschalige beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten, zodanig dat:
    1. de omvang van de activiteit meer dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing (bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken) met een maximum van 50 m² bedraagt;
    2. er afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefklimaat in de omgeving;
    3. het gebruik nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
    4. er niet wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
    5. er detailhandel plaatsvindt, met uitzondering van kleinschalige verkoop in verband met de beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten;
    6. de activiteit niet wordt uitgeoefend door de bewoner en/of de werknemers;
    7. opslag van goederen in het kader van de bedrijfsvoering plaatsvindt;
  4. het gebruik als opslag-, los- of laadplaats voor handelsdoeleinden;
  5. het buiten (bedrijfs)gebouwen stallen, parkeren, opslaan of aanwezig hebben van boten, auto’s, caravans, vrachtauto's, aanhangwagens en vergelijkbare voertuigen, tenzij dat redelijkerwijs aanvaardbaar kan worden geacht, gezien het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  6. het gebruik van (vrijstaande) bijbehorende bouwwerken als recreatief nachtverblijf anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
  7. het gebruik van een woonhuis voor de huisvesting van buitenlandse werknemers;
  8. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
  9. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van horecadoeleinden, anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
  10. het gebruik van de gronden ten behoeve van een paardrijbak.
7.6 Afwijken van de gebruiksregels
 
7.6.1 Logiesverstrekking
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, een goede milieusituatie, de
verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met
omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid 7.5.1 sub b en f in die zin dat op
percelen waar de woonfunctie aanwezig is, gronden en bouwwerken worden gebruikt voor
logiesverstrekking ten behoeve van recreatieve bewoning, mits:
  1. de oppervlakte voor logiesverstrekking niet meer bedraagt dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woning en de bijbehorende bouwwerken op het bouwperceel tot een maximum van 60 m²;
  2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeersontsluiting- en parkeersituatie (de eventuele extra benodigde parkeerplaatsen worden op eigen terrein gerealiseerd).
7.6.3 Theetuin
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 7.5.1 sub h en i in die zin
dat bij een woonhuis een theetuin wordt gevestigd, mits:
  1. de schenkerij binnen de bestaande bebouwing wordt gevestigd;
  2. een klein buitenterras ten behoeve van de theetuin mag worden aangelegd;
  3. de bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van de theetuin maximaal 50 m² mag bedragen;
  4. parkeren op eigen erf plaatsvindt;
  5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
7.6.4 Paardrijbakken
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 7.5.1 onder j in die zin dat
gronden worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijbak, mits:
  1. de paardrijbak zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg wordt gesitueerd en goed landschappelijk wordt ingepast;
  2. de afstand van een paardrijbak tot de perceelgrens ten minste 5,00 m bedraagt;
  3. de oppervlakte van een paardrijbak ten hoogste 1.200 m² bedraagt;
  4. de verlichting objectgericht is, dit dient te worden aangetoond met een verlichtingsrapport;
  5. de bouwhoogte van een hek rondom een paardrijbak ten hoogste 1,50 m bedraagt;
  6. er vanwege de paardrijbak geen hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden;
  7. de afstand van de paardrijbak ten minste 30 m tot de dichtstbijzijnde woning bedraagt;
  8. de paardrijbak binnen een afstand van ten hoogste 100 m tot de eigen woning wordt aangelegd.
7.7 Wijzigingsbevoegdheid
 
7.7.1 Functieaanduidingen verwijderen
Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en
bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, het plan wijzigen in die zin dat:
  1. de functieaanduidingen worden verwijderd, mits:
    1. de betreffende functie ter plaatse is beëindigd.
3 Algemene regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is
gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten
beschouwing.
Artikel 9 Algemene bouwregels
 
9.1 Bestaande afwijkende maatvoering
 
Met betrekking tot bestaande maten gelden de volgende regels:
  1. De op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden.
  2. De op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  3. In geval van herbouw is het bepaalde onder a en b slechts van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
9.2 Ondergronds bouwen
  1. Op plaatsen waar hoofd- en bijbehorende bouwwerken zijn of gelijktijdig worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden, direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd.
  2. De verticale diepte mag bij ondergronds bouwen niet meer bedragen dan 4 m.
  3. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken op andere locaties dan onder het hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk mits hierdoor de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangepast en er geen bezwaren zijn uit waterhuishoudkundig oogpunt.
Artikel 10 Algemene gebruiksregels
 
10.1 Strijdig gebruik
 
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming, wordt in ieder geval
gerekend:
  1. het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken van gronden en bouwwerken op een wijze of tot doel strijdig met de bestemming;
  2. gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
  3. gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een smartshop, een growshop en een headshop, alsmede het gebruik van opstallen voor het telen, bewerken en verhandelen van soft- en harddrugs;
  4. het gebruik van bijbehorende bouwwerken bij een woning als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte;
  5. het gebruik van gronden en bouwwerken als standplaats voor kampeermiddelen met uitzondering van de gronden die zijn bestemd voor 'Recreatie' of de gronden waarvoor omgevingsvergunning wordt verleend op basis van een afwijking op het gebruik;
  6. het gebruik van gronden voor opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
  7. het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
  8. het gebruik van gronden en bouwwerken voor de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
  9. het gebruik van gronden en bouwwerken voor zonnepanelen anders dan op daken van gebouwen of overkappingen;
  10. het gebruik van stolpen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - stolp', voor meer dan één woning, tenzij anders aangeduid.
10.2 Afwijken van de gebruiksregels
 
10.2.2 Afwijking zonnepanelen anders dan op daken
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid
10.1 onder i in die zin dat zonnepanelen anders dan op daken van gebouwen of overkappingen worden geplaatst, mits:
  1. de zonnepanelen uitsluitend op bouwpercelen binnen de daarvoor op de verbeelding opgenomen bestemmingsvlakken worden toegelaten;
  2. de zonnepanelen uitsluitend ten behoeve van het eigen gebruik worden opgericht;
  3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de milieusituatie, de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
10.3 Ondergeschikte functie
 
Een ondergeschikte functie mag een omvang hebben van niet meer dan 30% van de vloeroppervlakte van
het hoofdgebouw, tenzij in de betreffende bestemming een andere maatvoering gekoppeld is aan de
ondergeschikte functie.
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
 
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de
milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met omgevingsvergunning worden afgeweken
van:
  1. de in deze regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages.
  2. de bestemmingsregels en toestaan dat bestemmingsgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  3. deze regels en toestaan dat het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  4. deze regels ten behoeve van de overschrijding van de voorgevelrooilijn voor de bouw van een luifel aan de voorgevel van een hoofdgebouw, geen woning zijnde, met dien verstande dat:
    1. de overschrijding van de voorgevelrooilijn niet meer mag bedragen dan 2 m;
    2. de bouwhoogte van de luifel niet meer mag bedragen dan de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
    3. er geen bezwaren bestaan vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid.
  5. deze regels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, met dien verstande dat:
    1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m³ mag bedragen;
    2. de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen;
  6. deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van andere bouwwerken en toestaan dat de bouwhoogte van andere bouwwerken wordt vergroot:
    1. ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 40 m;
    2. ten behoeve van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot niet meer dan 40 m;
    3. ten behoeve van overige andere bouwwerken tot niet meer dan 10 m;
  7. deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van een overschrijding van deze maximaal toegestane bouwhoogte voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, met dien verstande dat:
    1. de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer mag bedragen dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;
    2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,25 maal de maximaal toegestane bouwhoogte van het betreffende gebouw.
  8. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen binnen het bouw- c.q. bestemmingsvlak in die zin dat de grenzen van het bouw- c.q. bestemmingsvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
    1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
    2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
    3. ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen;
mits de bouwgrens met niet meer dan 1,5 m wordt overschreden.
Artikel 12 Algemene wijzigingsregels
 
12.1 Algemeen
 
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de
woonsituatie, de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden
van de aangrenzende gronden, het plan wijzigen in die zin dat:
  1. het beloop of profiel van wegen of aansluitingen van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  2. bouwvlakken worden verschoven, mits de oppervlakte van het bouwvlak niet wordt vergroot.
Artikel 13 Overige regels
 
13.1 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen
 
Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals
die luidden op het tijdstip van de ter-inzage-legging van het vastgesteld van het bestemmingsplan.
 
13.2 Voldoende parkeergelegenheid
  1. Een nieuw bouwwerk, verandering van een bouwwerk, verandering van gebruik van een bouwwerk of van gronden - al dan niet gecombineerd - , waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, is niet toegestaan wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden;
  2. bij een omgevingsvergunning, dan wel bij de beoordeling of het gebruik in overeenstemming is met het bestemmingsplan wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels (die zijn neergelegd in Nota parkeernormen 6 maart 2014 , dan wel de opvolger dan die regel) bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid;
  3. bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
 
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %.
  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het bestemmingsplan Midwoud – Tripkouw 17 van de gemeente Medemblik
 
Behorend bij het besluit van ...