direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitendijks parkeerterrein Medemblik
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0420.BPKMEDbuitendpar-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding en beschrijving van het projectgebied

In de stad Medemblik en vooral in het centrum van Medemblik is een groot gebrek aan parkeerruimte voor de inwoners maar ook voor de vele toeristen die de stad aan het IJsselmeer komen bezoeken. Om de binnenstad van Medemblik te ontlasten is het van belang een goede parkeerbalans in de binnenstad van Medemblik te bereiken. Op 11 juli 2019 heeft de gemeenteraad van Medemblik besloten het bestaande buitendijkse parkeerterrein te verbeteren en te vergroten. De locatie ligt gedeeltelijk in de gemeente Hollands Kroon. De gemeente Medemblik heeft de benodigde gronden kunnen aankopen waardoor de noodzakelijke uitbreiding gerealiseerd kan worden. De gemeente Medemblik is initiatiefnemer van de plannen.

Omdat de locatie is gelegen in twee verschillende gemeenten moeten er twee bestemmingsplannen worden opgesteld om het parkeerterrein planologisch mogelijk te maken. Beide gemeenteraden moeten het bestemmingsplan vaststellen voor dat deel dat op hun grondgebied is gelegen. De beide bestemmingsplanprocedures zullen parallel naast elkaar lopen. In beide bestemmingsplannen moet zijn aangetoond dat het planvoornemen haalbaar en uitvoerbaar is en dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. De gemeente Hollands Kroon heeft aangegeven mee te willen werken aan de plannen van de buurgemeente Medemblik.

Het nu voorliggende bestemmingsplan maakt de ontwikkeling mogelijk voor de gronden gelegen in gemeente Medemblik. Omdat er sprake is van één plangebied en één project zijn de toelichting en de regels van beide bestemmingsplannen op dit totale plangebied identiek. In de toelichting is het plan gemotiveerd vanuit de gemeente Medemblik. De verbeelding is per gemeente opgesteld maar vormen tesamen het gehele plangebied en het project.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPKMEDbuitendpar-VA01_0001.jpg"

Figuur 1. Ligging plangebied in de gemeente Hollands Kroon en globale locatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPKMEDbuitendpar-VA01_0002.jpg"

Figuur 2. Globaal plangebied (rood kader) inclusief gemeentegrens (zwarte lijn met stippen)

Hoofdstuk 2 Geldend planologisch regime

De locatie is gelegen in het bestemmingsplan 'Medemblik - Binnenstad' van de gemeente Medemblik en het Bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' van de gemeente Hollands Kroon. De van belang zijnde artikelen per bestemmingsplan worden onderstaand benoemd.

Bestemmingsplan 'Medemblik - Binnenstad'
Een klein deel van het bestaande en te vergroten parkeerterrein valt binnen dit bestemmingsplan. Daarnaast kan het zijn dat de benodigde landschappelijke inpassing binnen dit plan gaat vallen. Het definitieve ontwerp moet uitwijzen of dit inderdaad zo is.

Waterkering (artikel 17)
Deze gronden zijn bestemd voor (werken ten behoeve van de) (primaire) waterkering, waarbij de instandhouding van de (cultuur)landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden wordt nagestreefd. Daarnaast zijn de gronden in beperkte mate bestemd voor wegen en paden en parkeervoorzieningen. Er geldt een aanlegvergunningstelsel voor het ophogen en afgraven van gronden en het aanbrengen van opgaande beplanting.

Ruimtelijk, cultuurhistorisch en archeologisch waardevol gebied (artikel 26)
De gronden zijn tevens bestemd voor het behoud, herstel en de uitbouw van de cultuurhistorische, archeologische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing. Voor het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en het aanbrengen van opgaande beplanting geldt een aanlegvergunningenstelsel. Een vergunning kan pas worden verleend als een archeologisch rapport is opgesteld.

Vrijwaringszone waterkering (artikel 27)
Binnen deze zone mag niet worden gebouwd, tenzij er toestemming voor is van het Hoogheemraadschap.

Hoogspanningsleiding (artikel 28)
Er mag niet worden gebouwd anders dan ten behoeve van de hoogspanningsleiding, tenzij er toestemming is van de leidingbeheerder. Ook geldt er een aanlegvergunningenstelsel.

Gasleiding (artikel 28)
Er mag niet worden gebouwd anders dan ten behoeve van de gasleiding, tenzij er toestemming is van de leidingbeheerder. Ook geldt er een aanlegvergunningenstelsel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPKMEDbuitendpar-VA01_0003.jpg"

Figuur 3. uitsnede bestemmingsplan Medemblik - Binnenstad

Bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' (gemeente Hollands Kroon)
De twee nieuw te realiseren parkeerterreinen vallen volledig binnen dit bestemmingsplan (vooralsnog exclusief landschappelijke inpassing). Het bestaande parkeerterrein en de vergroting hiervan valt deels binnen dit bestemmingsplan. Daarnaast kan het zijn dat de benodigde landschappelijke inpassing binnen dit plan gaat vallen. Het definitieve ontwerp moet uitwijzen of dit inderdaad zo is.

Bestemming 'Agrarisch'
Deze gronden zijn bedoeld voor agrarisch grondgebruik. De aanleg van een parkeerterrein past niet binnen deze bestemming. Het bestemmingsplan bevat geen wijzigingsbevoegdheden om de bestemming te wijzigen in 'Verkeer'.

Bestemming 'Verkeer'
Deze gronden zijn onder andere bestemd voor wegen en parkeren met bijbehorende voorzieningen als toiletgebouwen en picknicktafels. Het bestaande parkeerterrein heeft deze bestemming, evenals de Zuiderdijkweg.

Dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterkering'
Deze gronden zijn mede bestemd voor waterkering. Er mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

Dubbelbestemming 'Leiding – Gas'
Deze gronden zijn mede bestemd voor aanleg, beheer en onderhoud van een gasleiding. Er geldt een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPKMEDbuitendpar-VA01_0004.jpg"

Figuur 4. Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied 2009'

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Huidige situatie

Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit grasland en het reeds bestaande verhoogd aangelegde parkeerterrein. Tussen het plangebied en Medemblik ligt een dijk. Deze dijk maakt geen onderdeel uit van het plangebied. Wel maakt de dijk onderdeel uit van de landschappelijk inpassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPKMEDbuitendpar-VA01_0005.png"

Figuur 5. huidige situatie vanaf rotonde Zuiderdijkweg en N240

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPKMEDbuitendpar-VA01_0006.png"

Figuur 6. Huidige verhoogde parkeerterrein

3.2 Toekomstige situatie

De gemeenteraad van Medemblik heeft 11 juli 2019 het besluit genomen om tot parkeeruitbreiding in Medemblik over te gaan. Tijdens dit besluit was het uitgangspunt dat de parkeeruitbreiding vindt plaats op drie locaties, te weten:

  • Locatie A: Nieuw aan te leggen in de polder (142 parkeerplaatsen);
  • Locatie B: Nieuw aan te leggen in de polder (142 parkeerplaatsen), na evaluatie van A;
  • Locatie C: Uitbreiding van een bestaand parkeerterrein (opwaarderen van 58 naar ten minste 93 parkeerplaatsen).

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPKMEDbuitendpar-VA01_0007.png"

Figuur 7. Planvoornemen toekomstige situatie

Na het besluit van 2019 is een uitvoerig ontwerpproces doorlopen. Dit heeft geresulteerd in een andere indeling en verbeterde ruimtelijke inpassing van de parkeerplaatsen.

Het huidige ontwerp gaat uit van:

  • Een parkeerterrein met 250 ingerichte parkeerplaatsen.
  • Een locatie voor het parkeren van 4 toeringcar bussen en oplaadlocatie voor 10 elektrisch voertuigen.
  • Een veld dat dient als overloop tijdens evenementen en uitbreidingsmogelijkheid voor de toekomst (totaal 150 parkeerplaatsen).
  • Het bestaande parkeerterrein verdwijnt.

In voorbereiding op de planvorming is de parkeerbehoefte van het buitendijks parkeren onderzocht. Voor een nadere toelichting op de behoefte wordt verwezen naar Bijlage 1 Buitendijkse parkeerterreinen Medemblik.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPKMEDbuitendpar-VA01_0008.png" Figuur 8. Huidig ontwerp

Het voorligggende bestemmingsplan voorziet in de bestemming van het buitendijks gebied voor zover het plandeel in de gemeente Medemblik is gelegen. In de volgense paragraaf is de stedenbouwkundige en landschappelijke inpasbaarheid nader toegelicht.

Er wordt onderzocht of de behoefte en wenselijkheid bestaat om op het Buitendijks Parkeerterrein een toiletgebouw te realiseren. Dit is nog niet defintief bepaald. In het voorliggend bestemmingsplan is in de bouwregels in artikel 3.3 een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om een toiletgebouw van 50 m2 mogelijk te maken. Indien de behoefte en wenselijkheid bepaald is kan door middel van binnenplanse afwijkingsprocedure door het college van Burgemeester en Wethouders het toiletgebouw vergund worden.

3.3 Stedenbouwkundige en landschappelijke inpasbaarheid

Toelichting ontwerp Buitendijks Parkeren Medemblik - het 'Blikveld'

Er is in opdracht van de gemeente Medemblik en in samenspraak met de gemeente Hollands Kroon, Provincie Noord-Holland en het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) een ontwerp uitgewerkt voor het Buitendijks Parkeren, 'het Blikveld'.

Het ontwerp houdt rekening met de specifieke kenmerken van de locatie en ligging in de Wieringermeerpolder en nabij het historische centrum van Medemblik.

Locatie en ligging
In de Centrumvisie Beeldkwaliteit Medemblik (Urhahn, 2020) is de noordflank van Medemblik, buiten de Westfriesche Omringdijk en gemeentegrens, aangewezen als locatie om de parkeerdruk in de oude binnenstad te verlichten.


Op deze locatie is achter de dijk een halfverhoogd grondlichaam aanwezig met daarop een kleine parkeerplaats, daarbij het Toeristisch Overstap Punt (TOP) Lely, verder een grondoverslag van Deme/deVries-vdWiel en een onderstation van Liander. Daarnaast een graslandperceel, aangekocht door de gemeente Medemblik, en het buitentalud van de Westfriesche Omringdijk, eigendom van HHNK en verpacht aan een schapenboer.


Geconstateerd is (door Gemeente en Provincie) dat deze locatie veel meer potentie heeft dan alleen een parkeerplaats. Ten eerste zou het een onderdeel moeten gaan vormen van de integrale recreatieve groenstructuur rond de stad Medemblik. Ten tweede zou het de positie aan het IJsselmeer moeten benutten als toeristisch/recreatief belevingspunt, mede in het kader van de Visie IJsselmeerkust. Deze gecombineerde hogere ambitie is de basis van het ontwerp.


Daarbij is Liander bezig met vernieuwen van haar onderstations en zal hier een nieuw gebouw oprichten, naast, en ter vervanging van het bestaande. Ook zijn met Deme/deVries-vdWiel gesprekken gaande over het verplaatsen van de grondoverslag. Hierdoor is het mogelijk het zicht op de bestaande landmarks als de Bonifaciuskerk en het Lelygemaal te verbeteren, en daarmee de kwaliteit van de locatie al in basis te verhogen als uitgangspunt voor een inrichting die de potenties van deze locatie ten volle benut.


Op deze locatie komen drie verhalen/geschiedenissen bij elkaar. Ten eerste de Zuiderzee als historisch vaarwater, ten tweede de historische stad Medemblik als noordkaap van WestFriesland, ten derde de Wieringermeerpolder als eerste deel van de Zuiderzeewerken.


Het ontwerp
Fysiek komen deze werelden samen in het punt waar de Zuiderdijk aansluit op de WestFriesche Omringdijk. Hier is in het ontwerp een landmark voorgesteld en ontworpen, de 'Blikvanger', als zicht- en informatie-element, gebaseerd op het oude navigatie- en landmeetinstrument 'de Hollandse Cirkel' uit de gouden eeuw. Dit horizontale landmark is maximaal gericht op beleving van de genoemde drie werelden of landschappen en de genoemde bestaande verticale landmarks daarin.


De parkeerplaats zelf is gerealiseerd in het lage graslandperceel, bereikbaar vanaf de Zuiderdijkweg en landschappelijk ingepast met rietzones en schelpenpaden, die passen bij het buitendijkse karakter en de voormalige zeebodem als ondergrond. De rietzones dienen tevens een waterzuiverend en ecologisch doel, als stapsteen in de ecologische groenstructuur tussen noordelijk Westfriesland en de IJsselmeerkust. Het westelijk deel van het graslandperceel wordt ingericht als open veld met versterkte grasmat, ten behoeve van overloopparkeren. Een separaat oostelijk deel ten slotte, ter plaatse van het huidige grondoverslagpunt en Liandergebouw, wordt ingericht als voor elektrische voertuigen en als standplaats voor touringcars. Passende opgaande beplanting zorgt voor goede landschappelijke inpassing van de touringcars, in combinatie met landschappelijke inpassing van het nieuwe onderstation.


De parkeerplaats is bereikbaar via meerdere looproutes, vanuit de oude binnenstad en de westelijke stad, via het nieuwe landmark en over het buitentalud van de WestFriesche Omringdijk. Deze dijk krijgt daarbij haar oude steenbekleding terug, die het buitendijkse karakter verder versterkt en tevens de biodiversiteit verder verhoogt. Geïntegreerde verlichting van het landmark en haoplaadlocatie

lfhoge verlichting van de trappen en paden zorgen voor sociaal veilige looproutes van en naar de parkeerplaats. Naast wandelpaden worden ook fietspaden vanuit de drie zijden naar het landmark geleid. Deze zal als shared space ook voor fietsers stapvoets te betreden zijn, en daarmee functioneren als vernieuwd opstappunt en TOP voor regionale recreanten en toeristen.


Hiermee realiseert Medemblik niet alleen de gezochte verlichting van de parkeerdruk in de binnenstad. Het vervolmaakt bovendien haar structuur van integrale groene buitenruimtes en voegt ten slotte een toeristisch icoon toe op de rand van het IJsselmeergebied, dat de stad nog beter op de toeristische kaart zal zetten.

Voor de nadere toelichting van de stedenbouwkundig en landschappelijke invulling wordt verwezen naar Bijlage 2 Inrichtingsplan Ontwerp Buitendijks Parkeren. Hierin is het ontwerp voor het plangebied nader uitgewerkt.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten passen binnen wetten, regels en beleid van het Rijk, de provincie, eventueel regionaal gevoerd beleid op intergemeentelijk niveau en de gemeente.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld als rijksstructuurvisie. De NOVI vervangt onder andere de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving in Nederland.


De NOVI heeft als toekomstperspectief een duurzame leefomgeving waarbij de kwaliteiten van de omgeving worden behouden en versterkt. Daarnaast bestaan de Nederlandse uitdagingen van de ruimtelijke inrichting in een klimaatbestendige delta en zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte in Nederland. Dit kan worden bereikt door goede samenwerking tussen de verschillende betrokken instanties. De opgaven die voortkomen uit de nationale belangen van het Rijk zijn vertaald in vier integrale prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied


Binnen deze prioriteiten zal aandacht zijn voor de onderlinge verwevenheden en spanningen daartussen en voor thema's en opgaven die daar dwars doorheen lopen, zoals leefomgevingskwaliteit, gezondheid, cultureel erfgoed, water, bodem en (nationale) veiligheid.


Binnen de prioriteiten hanteert het Rijk drie afwegingsprincipes die helpen om beleidskeuzes te maken:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen


Het raakvlak van voorliggend bestemingsplan is gezien de omvang beperkt. Het plan draagt sluit echter wel aan op het rijksbeleid omdat het bijdraagt aan sterke en gezonde steden. Door het buitendijks parkeerterrein wordt de gezochte verlichting van de parkeerdruk in de binnenstad bereikt wat bijdraagt aan een gzonde binnenstad. Het bestemmingsplan draagt ook bij aan het versterken van zowel recreatie en biodiversiteit. Er wordt derhalve ook aangesloten op het afwegingsprincipe van combinaties van functies. Het voorliggende bestemmingspaln is daarmee in lijn met het nationale beleid.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordenig (2011)

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 07-12-2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd. Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen en het plangebied geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Wel geldt bij elk ruimtelijke plan nationaal belang 13 met betrekking tot zorgvuldig ruimtegebruik.

LADDER VOOR DUURZAME VERSTEDELIJKING
Nationaal belang 13 van de SVIR van het Rijk vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de Ladder) worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barro, dat weer verwijst naar het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Artikel 3.1.6, lid 2 Bro schrijft voor dat de onderbouwing van een ruimtelijk plan, waar een nieuwe stedelijke ontwikkeling mee mogelijk wordt gemaakt, aan de Ladder moet voldoen. De tekst uit het Bro luidt nu als volgt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

Nieuwe stedelijke ontwikkeling
De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hiervoor kan worden gekeken naar jurisprudentie. Uit rechtspraak (ABRvS 8 augustus 2018; ECLI:NL:RVS:2018:2674) blijkt uit overwegingen 4.4 en 4.5 dat de Afdeling een parkeerterrein aan de rand van Deventer als nieuwe stedelijke ontwikkeling heeft aangemerkt. Gelet op deze uitspraak is in onderhavige situatie sprake een een nieuwe stedelijke ontwikkeling en is de laddertoets van toepassing.

De stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte
De eerste trede van de ladder is het beschrijven van een regionale behoefte die de voorgenomen stedelijke ontwikkeling tegemoet dient te komen. Er zijn voor de binnenstad van Medemblik parkeeronderzoeken en –drukmetingen uitgevoerd waarmee de ervaren parkeerproblemen zijn onderzocht. Op sommige plekken is de parkeerdruk te hoog, andere plekken staan leeg. Het beeld is dat de parkeerdruk seizoensgebonden is: 's zomers komen naast het winkelend publiek en bewoners veel dagrecreanten en booteigenaren naar de binnenstad, 's winters zijn er veel minder dagrecreanten en booteigenaren. Het parkeerbeleid voor de gemeente Medemblik is vooral een capaciteits- en verdelingsvraagstuk.

In de Parkeervisie Medemblik, vastgesteld op 6 maart 2014, is vastgelegd dat de gemeente de kwaliteiten van de historische binnenstad wil versterken. Als element dat hierin thuishoort wordt genoemd dat straten minder gedomineerd zouden moeten worden door geparkeerde voertuigen. De aantrekkelijkheid van de binnenstad kan worden verhoogd door het parkeervrij of parkeerarmer maken van straten of karakteristieke (historische) ruimten indien er voldoende compensatie kan worden geboden voor de op te heffen parkeerplaatsen. De benodigde capaciteit is in de visie bepaald op basis van de volgende aannames:

  • Benutten van de capaciteit in de binnenstad conform de gemeten bezoekersaantallen op de dinsdagochtend in het zomerseizoen. Dit aantal bedroeg ongeveer 300.
  • Een parkeervraag voor bezoekers conform de meting tijdens het Oldtimerfestival met een groei marge van 15%. De te faciliteren parkeervraag bedraagt dan 800 x 1,15 – 300 = 620. De plannen aan de Zuiderdijkweg alleen voorzien al in de helft van deze vraag.

Voor een uitgebreidere uitleg over de aannames met betrekking tot de benodigde parkeercapaciteit wordt verwezen naar hoofdstuk 2 van Bijlage 1 Buitendijkse parkeerterreinen Medemblik.

De gemeente Medemblik heeft algemene beleidskaders voor het parkeren in de binnenstad opgesteld. Onderstaand de eerste vier:

  • 1. Er zijn verschillende doelgroepen: bewoners, bezoekers van bewoners, bezoekers binnenstad kort parkeren (boodschappen), bezoekers binnenstad lang parkeren (toeristen, evenementen, horeca), werknemers en werkgevers. Deze doelgroepen vragen om verschillende voorzieningen wat betreft loopafstand en locatie.
  • 2. Bewoners, bezoekers van bewoners en bezoekers (kort parkeren) parkeren binnendijks. Daarmee wordt de loopafstand tot de bestemming en is de sociale veiligheid (voertuig en mens) in de avond en nacht beter gegarandeerd. De bouw van een (toegangs)hek of masten voor camera's behoren daarbij tot de mogelijkheden zolang deze voldoet aan artikel 3.2.2. van de bestemmingsregels.
  • 3. Langparkeerders parkeren zo veel mogelijk buitendijks. Hiervoor is wel kwaliteit van de parkeer- en loopverbindingen noodzakelijk.
  • 4. Het uitbreiden van de parkeercapaciteit moeten bijdragen aan:
    • a. Het verhogen van de parkeermogelijkheden voor de bewoners van de Oosthoek.
    • b. Het verminderen van de parkeeroverlast en parkeerdruk in de woonomgeving.
    • c. Het verbeteren van de leefbaarheid (kwaliteit woonomgeving).
    • d. Het verbeteren van de toegankelijkheid voor de hulpdiensten.
    • e. Het verbeteren van de kwaliteit van de openbare ruimte, zodat de aantrekkelijkheid van (delen van) de binnenstad toeneemt.

Het bestemmingsplan wordt opgesteld om tegemoet te komen aan de behoefte aan parkeermogelijkheden voor zowel kort- als langparkeerders. Door voor deze laatste categorie buitendijkse parkeermogelijkheden (en loopverbindingen) van goede kwaliteit te realiseren ontlast men de binnenstad van de hoge parkeerdruk en het zoekverkeer voor de kortparkeerders. Het uiteindelijk beoogde effect is verder dat door een samenhangend pakket van maatregelen er een aantrekkelijke binnenstad ontstaat die (extra) bezoekers trekt. De bezoekers leiden weer tot meer levendigheid en kansen, hetgeen de economische vitaliteit versterkt. Dit plan dient bovendien voldoende compensatie te bieden wanneer, zoals in de Parkeervisie is beschreven, parkeerplaatsen opgeheven worden ten behoeve van het historische karakter.

De behoefte kan niet worden opgevangen binnen bestaand stedelijk gebied
Diverse ontwikkelingen, waaronder de herontwikkeling van het voormalige gemeentehuis, hebben in het centrumgebied van Medemblik gezorgd voor een extra parkeervraagstuk, bovenop de parkeervraagstukken die er al waren. Nu staat in de parkeervisie de ambitie beschreven om een parkeerterrein bij het havengebouw van de Pekelharinghaven parkeervrij te maken en in te richten als verblijfsgebied; men richt zich als gemeente op het behouden en versterken van de historische identiteit van de binnenstad. Planologisch is er in de binnenstad onvoldoende ruimte voor de opvang van de parkeerbehoefte van nieuwe ontwikkelingen, terwijl de dynamiek van de stad daar wel om vraagt. In het parkeerbeleid is daarom gekozen voor parkeervoorzieningen op terreinen aan de rand van de stad. Maatregelen die de parkeerdruk tegen moeten gaan zijn er binnen bestaand stedelijk gebied echter ook: de gemeente beschrijft in de beleidskaders en visie parkeerhandhaving te gaan intensiveren. Naast verbeterde handhaving van bestaande zones wordt er een parkeerschijfzone toegevoegd en overlegt men in drie smalle straten over het parkeren van busjes. De slimmere organisatie van parkeren kan wellicht een deel van het probleem oplossen, maar het aanleggen van nieuwe plaatsen blijft noodzakelijk, ook met oog op piekenmomenten tijdens de jaarlijkse evenementen. Hiervoor zijn in het bestaand stedelijk gebied in verband met de beperkte ruimte geen of weinig opties, en bovendien is dit onwenselijk in verband met behoud van het historische karakter. De Zuiderdijkweg is als locatie de aangewezen oplossing; het buitendijks parkeren moet de langparkeerders buiten het centrumgebied houden, waardoor de parkeerplaatsen daar beschikbaar blijven voor kortparkeerders. Dit vermindert zoekverkeer en de parkeeroverlast. Uitbreiding van de parkeercapaciteit levert zowel kwantitatief als kwalitatief een belangrijke bijdrage aan het verbeteren van de parkeersituatie in en rondom de binnenstad van Medemblik.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Omgevingsvisie NH2050 (2018)

De over een aantal jaren verwachte Omgevingswet zal veel bestaande wetgeving op het gebied van de ruimtelijke ordening en milieu vervangen. De Provincie Noord-Holland anticipeert hierop door als eerste stap, samen met stakeholders en inwoners, de Omgevingsvisie NH2050 op te stellen als opvolger van de Structuurvisie Noord-Holland 2040 (met als ondertitel “Kwaliteit door veelzijdigheid”) uit 2010. De omgevingsvisie is vormvrij en bevat een geheel nieuwe, de provincie zelfbindende, visie die gedragen wordt door zoveel mogelijk partijen. Hiervoor zijn verschillende participatievormen ingezet (co-creatie, consultatie) en is zowel online als offline het gesprek met belanghebbenden en belangstellenden aangegaan. De Omgevingsvisie NH2050 is op 19 november 2018 door Provinciale Staten (PS) vastgesteld.

Doel van de provincie met de omgevingsvisie is dat iedereen die in Noord-Holland woont, werkt en op bezoek komt een prettige leefomgeving aantreft. Nu, maar ook in de toekomst. De provincie stuurt aan op “balans tussen economische groei en leefbaarheid”, dat als leidend thema wordt gezien. Dit betekent dat in heel Noord-Holland een basiskwaliteit van de leefomgeving wordt gegarandeerd.

Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is daarnaast voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Een economisch vitale provincie kan andersom weer bijdragen aan het welzijn en de leefbaarheid. In samenhang bekeken zijn in dit kader randvoorwaarden geformuleerd hoe om te gaan met grote thema's als klimaatverandering, energietransitie, veranderende economieën, volkshuisvesting, bodemdaling en verminderde biodiversiteit.

In de omgevingsvisie zijn hiervoor vijf samenhangende bewegingen benoemd, op basis van ruim 20 ontwikkelprincipes voor een toekomstige leefomgeving. Het plan is niet strijdig met deze ontwikkelprincipes.

4.2.2 Omgevingsverordening NH2020

De Omgevingsverordening NH2020 trad op 10-07-2023 in werking en blijft momenteel van kracht. Deze verordening regelt diverse aspecten zoals ruimtelijke ordening, milieu, natuur, landschap en waterbeheer in de provincie Noord-Holland. Het is essentieel om op de hoogte te blijven van deze regelgeving, aangezien deze de richtlijnen bepaalt voor diverse omgevingsaspecten. Het doel van de omgevingsverordening is om de samenhang tussen de verschillende belangen en functies in de leefomgeving te waarborgen en een duurzame en kwalitatieve ontwikkeling te bevorderen. Het is een instrument dat de provincie gebruikt om het gewenste beleid en de regels op provinciaal niveau vast te leggen. Afhankelijk van de ligging van een plangebied zijn de regels uit de verordening al dan niet van toepassing.

Afdeling 4.1 natuurbeheer
Binnen het plangebied zijn meerdere artikelen van kracht met betrekking tot natuurbeheer en fauna. Veel van deze bepalingen zijn niet van toepassing op dit specifieke gebied. In paragraaf 5.3 'Ecologie' wordt nader ingegaan op de relevante ecologische kenmerken, waarbij specifieke details worden belicht over het plangebied.

Artikel 6.3 Nieuwe stedelijke ontwikkelingen
Stelt dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen alleen mogelijk zijn als ze overeenstemmen met regionale schriftelijke afspraken. Gedeputeerde Staten hebben de bevoegdheid om nadere regels op te stellen met betrekking tot deze afspraken.

Omdat het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) via de Ladder voor duurzame verstedelijking (Ladder) al regels stelt over 1) aantonen nut en noodzaak en 2) onderzoeken van binnenstedelijke mogelijkheden, zijn deze regels niet meer in de PRV opgenomen. Daarmee komt de regionale afstemming in de PRV centraal te staan als het gaat om nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Regionale afstemming is niet in het Bro via de Ladder geregeld en blijft daarom in de PRV gehandhaafd. Evenals de Ladder gaat de PRV uit van een ‘ja, mits’ voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen.

Regionale afstemming heeft plaatsgevonden over voorliggend plan De gemeenten Medemblik en Hollands Kroon zorgen met voorliggend bestemmingsplan beiden voor de planologische mogelijkheid om het buitendijks parkeren op deze locatie mogelijk te maken. De twee nieuw te realiseren parkeerterreinen evenals een deel van het bestaande en uit te breiden parkeerterrein zijn gelegen in de gemeente Hollands Kroon. De gemeente Medemblik heeft gronden gekocht van de gemeente Hollands Kroon voor het realiseren van dit plan. Voor het overige is regionale afstemming over dit project niet nodig.

Artikel 6.62 Klimaatadaptatie
De provincie, volgens de Omgevingsvisie NH2050, verplicht gemeenten om in ruimtelijke plannen de risico's van klimaatverandering in kaart te brengen voor nieuwe ontwikkelingen. Deze risico's omvatten onder andere wateroverlast, overstroming, hitte, watertekort, verzilting, en ecologische en chemische waterkwaliteit. Daarnaast moeten effecten op bodemdaling en biodiversiteit, indien relevant, worden beschreven. Gemeenten dienen adaptieve maatregelen en voorzieningen voor te stellen en de afweging voor implementatie te motiveren, waarbij kostenbeheersing een rol kan spelen.

Zoals aangegeven in de 'Omgevingsvisie NH2050 (2018)', staat het huidige plan niet haaks op de visie voor 2050. Voor een dieper inzicht in de diverse milieuaspecten met betrekking tot het plangebied, wordt verwezen naar de hoofdstuk 5 'Milieuaspecten', waar gedetailleerde beschrijvingen van de relevante aspecten te vinden zijn. Hieruit kan worden geconcludeerd dat artikel 6.62 geen belemmering zal vormen voor het plan.

Voorts toont het ontwerp opgenomen in Bijlage 2 Inrichtingsplan Ontwerp Buitendijks Parkeren dat er specifiek aandacht is voor klimaatadaptatie. Door een orthogonale structuur van rietzones en schelpenpaden is het gericht op het open polderland en heeft het een waterzuiverende en ecologische functie. Een open veld met versterkte grasmat biedt ruimte voor overloopparkeren, omringd door een brede rietzoom als waterberging. Een apart deel wordt ingericht voor touringcars en elektrische voertuigen, met passende opgaande beplanting voor landschappelijke inpassing. Dit ontwerp draagt bij aan een groene uitstraling vna het gebied en draagt tevens bij aan het beperken van hittestress als gevolg van het plan.

Afdeling 7.4 Bodembescherming
Behandelt regels en procedures met betrekking tot bodembescherming. Het richt zich op het melden, plannen en uitvoeren van maatregelen met als doel de bodem te beschermen tegen verontreiniging. De artikelen in deze afdeling bevatten voorschriften voor het indienen van rapporten, saneringsplannen, evaluatieverslagen en nazorgplannen bij de bevoegde autoriteiten. De nadruk ligt op het waarborgen van een effectieve aanpak om de bodemkwaliteit te handhaven en te verbeteren.

De bodembescherming is geanalyseerd en de conclusie is dat dit geen problemen zal veroorzaken voor het plan. Een gedetailleerde uiteenzetting van deze analyse is te vinden in paragraaf 5.2 'Bodem'.

4.2.3 Omgevingsverordening NH2022

Omgevingsverordening NH2022 treeds pas in werking als de omgevingswet intreed, naar verwachting zal dat 1 januari 2024 zijn. Vooruitlopend op deze inwerkingtreding is beoordeeld of er nieuwe regels van toepassing zijn op het plan.

Het gebied ligt volgens de Omgevingsverordening kaart binnen in een terrein dat is vastegesteld van een kritische afstand van Natura2000, hierbij is het belangrijk de stikstofdepositie op natuurgebieden als gevolg van menselijke activiteiten te beoordelen. De effecten van stikstofdepositie op Natura2000 gebieden zijn beoordeeld in paragraaf 5.4.

4.2.4 Leidraad Landschap en Cultuurhistorie

In de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (door Provinciale Staten in juni 2010 vastgesteld) is aangegeven welke landschappelijke en cultuurhistorische elementen overwogen moeten worden bij (ruimtelijke) ontwikkelingen en uitgangspunt kunnen zijn voor plannen. De ontwikkelingsgerichte benadering is het uitgangspunt van het beleid: behoud door ontwikkeling. In de leidraad is ingegaan op de kernkwaliteiten die gelden als basis voor de ruimtelijke kwaliteit van het landschap van Noord-Holland. Het provinciale grondgebied is in de leidraad ingedeeld in verschillende landschapstypen. De provincie wenst de Noord-Hollands landschappen optimaal te gebruiken door hun specifieke (kern)kwaliteiten te benutten bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Uit de leidraad blijkt dat het plangebied tot het 'droogmakerijenlandschap' behoort. De algemene ambitie is om ruimtelijke ontwikkelingen:

  • bij te laten dragen aan het zichtbaar en herkenbaar houden van de landschappelijke karakteristiek,
  • bij te laten dragen aan het versterken van (de beleving van) openheid en
  • helder te positioneren ten opzichte van de ruimtelijke dragers.

In hoofdstuk 3 bij de planbeschrijving en het daarbij behorende beeldkwaliteitplan is toegelicht hoe het plan is uitgewerkt is en hoe daarbij de kernkwaliteiten benut zijn en hoe aangesloten is op de ambities voor het plangebied.

4.3 Gemeentelijk beleid - Medemblik

Een gedeelte van het plangebied ligt in de gemeente Medemblik, de gemeente Medemblik is initiatiefnemer van de plannen en de behoefte/noodzaak aan extra parkeerterreinen komt voort uit deze gemeente. Gelet daarop gaat deze paragraf in op het gemeentelijk beleid van de gemeente Medemblik.

4.3.1 Structuurvisie 2012 - 2022 gemeente Medemblik 'Sterke kust en sterk achterland'

De gemeente beschikt over een structuurvisie 2012 - 2022 'sterke kust en sterk achterland (vastgesteld door de raad op 28 februari 2013) die de basis is voor het beleid en projecten binnen de gemeente Medemblik. Het doel van de structuurvisie is:

  • Het versmelten van het beleid van de drie voormalige gemeenten tot één beleid.
  • Het in beeld brengen van de opgaven voor de komende tien jaar op het gebied van de regionale samenwerking, landschap en cultuurhistorie, wonen,voorzieningen en leefbaarheid, economie en bedrijvigheid, recreatie en toerisme, bereikbaarheid en ontsluiting, natuur en water, duurzaamheid en de rol van de gemeente.
  • Het in beeld brengen van de regionale en locale potenties als basis voor een goede onderbouwing van de ruimtelijke en programmatische keuzes.
  • Het schetsen van de ambities en het verantwoorden van de ruimtelijke en programmatische keuzes voor het hele gemeentelijke grondgebied op korte termijn (komende 10 jaar), met een doorkijk op de periode daarna.
  • Het benoemen en met elkaar in verband brengen van de verschillende opgaven voor de komende jaren (prioriteren van ontwikkelingen), de rol van de gemeente en andere partijen hierbij en binnen welk financieel kader (bovenplanse kosten/bijdragen).
  • Het creëren van betrokkenheid onder bewoners, ondernemers, agrariërs, belangenorganisaties, bestuurders en ambtenaren bij ontwikkelingen in de gemeente.

De visie dient als basis voor de uitvoering van gemeentelijke programma's in de komende jaren.

4.3.2 Coalitieakkoord 2022-2026

Een van de speerpunten in het versterken van de centrumfunctie van Medemblik stad. Het realiseren van parkeerplaatsen draagt hieraan bij.

4.4 Gemeentelijk beleid - Hollands Kroon

4.4.1 Omgevingsvisie hollands kroon (2016)

Aangezien een deel van het plangebied zich bevindt in de gemeente Hollands Kroon, wordt in deze paragraaf specifiek gekeken naar de omgevingsvisie van Hollands Kroon in het plangebied.

Op 22 november 2016 is de omgevingsvisie door de gemeenteraad vastgessteld. De omgevingsvisie van Hollands Kroon, geldig tot 2030, vormt een integrale visie en een stevig fundament voor het beleid van de gemeente. Naast ruimtelijke ordening omvat het belangrijke thema's zoals veiligheid, economische ontwikkelingen, technologie, natuur, milieu en bereikbaarheid. Het doel is om meer samenhang in het beleid voor de fysieke leefomgeving te brengen en flexibeler in te spelen op maatschappelijke veranderingen, vooral op strategisch niveau.

Het plangebied dient rekening te houden met de landschappelijke inpassing, waarbij specifieke kenmerken van de streek, de ontwikkelingsgeschiedenis, schaal, maat, functionaliteit, ruimtelijke opbouw, samenhang en verschijningsvorm van de directe omgeving en de inpassing in de bredere omgeving worden meegenomen.

De aanleg van parkeerplaatsen draagt bij aan de functionaliteit, bereikbaarheid, natuur, samenhang en verschijningsvorm van de directe omgeving mee, dit is in overeenstemming met de omgevingsvisie van Hollands Kroon.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Erfgoed

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

5.1.1 Archeologie

Op 28 februari 2019 is door de gemeenteraad van Medemblik gemeentelijke archeologische beleidskaart vastgesteld. Deze kaart is vervaardigd door Archeologie West-Friesland. De beleidskaart is gebaseerd op historische, bodemkundige en geologische bronnen en archeologisch onderzoek.

Binnen het grondgebied van de gemeente Medemblik is een aantal terreinen met een monumentale archeologische status aanwezig. Binnen het plangebied van voorliggend bestemmingsplan komt geen archeologisch rijksmonument voor.

Ter bescherming van de archeologische waarden kunnen burgemeesters en wethouders voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen. Daarnaast is een omgevingsvergunning vereist voor werkzaamheden waarbij de grond wordt geroerd. Bij ontwikkelingen in een archeologisch waardevol (verwachtings)gebied moet van te voren een quickscan worden uitgevoerd. De ruimtelijke ontwikkelingen worden dan afgezet tegen de aanwezige of te verwachten archeologische waarden. Op basis van de quickscan wordt bepaald of nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Dit archeologisch onderzoek dient te worden uitgevoerd door een archeologisch bedrijf met een opgravingsvergunning.

Categorie   Omschrijving  
Rijksbeschermend archeologisch monument   Bij alle bodemingrepen rekening houden met archeologie. Er is een monumentenvergunning vereist.  
1   Bij alle bodemingrepen rekening houden met archeologie.  
2   Rekening houden met archeologie bij een planomvang vanaf 30 m2 en diepte van grondroerende werkzaamheden vanaf 35 centimeter  
3   Rekening houden met archeologie bij een planomvang vanaf 100 m2 en diepte van grondroerende werkzaamheden vanaf 35 centimeter  
4   Rekening houden met archeologie bij een planomvang vanaf 500 m2 en diepte van grondroerende werkzaamheden vanaf 40 centimeter  
5   Rekening houden met archeologie bij een planomvang vanaf 2.500 m2 en diepte van grondroerende werkzaamheden vanaf 40 centimeter  

De voorkomende categorieën worden als dubbelbestemmingen op de verbeelding weergegeven. Binnen deze dubbelbestemmingen is geregeld dat bij ingrepen vanaf de genoemde oppervlakte en diepte een omgevingsvergunning vereist is. Dit bestemmingsplan ontwikkelingen mogelijk die groter zijn dan de genoemde oppervlakten. Bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor dergelijke ontwikkelingen wordt getoetst of archeologisch onderzoek nodig is.


Betekenis voor het plan

Op grond van het bovenstaande kan worden gesteld dat voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen aanvullend onderzoek naar archeologische verwachtingswaarden nodig is.  

Tevens geldt dat de archeologische bescherming op grond van de Omgevingswet gewaarborgd blijft. Dit houdt onder meer in dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag.

5.1.2 Cultuurhistorie

Als handreiking voor het onderzoek naar cultuurhistorie is de provinciale Leidraad landschap en cultuurhistorie (zie paragraaf 4.2.4) met bijbehorende digitale informatiekaart beschikbaar. Voor het planvoornemen is deze informatie geraadpleegd.

Voor wat betreft de cultuurhistorische aspecten is bij de ontsluiting van groot belang dat het monument de Westfriese Omringdijk en het zicht om de dijk en Medemblik zo veel mogelijk onaangetast blijven. Ontsluiting zou in dat kader moeten plaatsvinden via de Zuiderdijkweg of een weg aan de voet van de dijk. Een voetpad over de dijk naar de stad behoort cultuurhistorisch wel tot de mogelijkheden. In de uit te werken plannen en het inrichtingsplan wordt nader ingegaan hoe de parkeerterreinen en de ontsluitingen worden verbeeld in relatie tot de Omringdijk en het uitzicht op het stadsgezicht Medemblik. Hieruit blijkt dat het aspect cultuurhistorie uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg staat.

5.2 Bodem

In het kader van een ontwikkeling of een herziening van een bestemmingsplan moet onderzocht worden welke gevolgen eventuele bodemverontreinigingen hebben voor de uitvoerbaarheid van het plan. De bodemkwaliteit kan namelijk een beperkende factor zijn voor de beoogde functie of de financiële haalbaarheid van het bestemmingsplan. Uitgangspunt ten aanzien van de bodemkwaliteit is dat deze bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zodanig goed moet zijn dat er geen risico's voor de volksgezondheid bestaan bij het gebruik van het plangebied voor wonen of een andere functie. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming.

Van de locatie is geen bodemonderzoek beschikbaar. De locatie valt in kwaliteitsklasse landbouw en natuur van de bodemkwaliteitskaart 2016. Deze kwaliteit is geschikt voor de beoogde functie. In de omgeving zijn geen verontreiningen aangetroffen en in het historisch bodembestand zijn op en in de directe omgeving van de locatie geen vermeldingen. Op basis van de beschikbare gegevens kan worden geconcludeerd dat de bodemkwaliteit naar verwachting geschikt is voor het voorgenomen gebruik.

Indien een omgevingsvergunning bouwen wordt aangevraagd komt de vraag aan de orde of een verkennend bodemonderzoek noodzakelijk is. Een parkeerterrein betreft geen bouwwerk, waar langdurig mensen zullen verblijven. Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning is een bodemonderzoek dan ook niet noodzakelijk.

5.3 Ecologie

In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden dienen te worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming, zoals vastgelegd in de Wet natuurbescherming (2017), Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en de provinciale ruimtelijke verordening. Naast het raadplegen van bronnen is de locatie ten behoeve van de inventarisatie op 16 oktober 2019 bezocht door een ecoloog van Bügel Hajema Adviseurs. Onderstaand gaan wij in op de conclusies en advies uit het rapport. Het volledige rapport is als Bijlage 3 toegevoegd.

Soortenbescherming
Toetsing
Er gaan geen jaarrond beschermde vogelnesten verloren als gevolg van de werkzaamheden in het plangebied. Bij uitvoering van het plan verandert het plangebied als foerageergebied voor vogels met jaarrond beschermde nesten, maar zal niet geheel ongeschikt worden. Bovendien is in de directe omgeving van het plangebied in ruime mate alternatief en deels hoogwaardiger foerageergebied aanwezig. Negatieve effecten op vogels met jaarrond beschermde nesten treden niet op.

Indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, kunnen in gebruik zijnde nesten van algemene vogelsoorten worden verstoord of vernietigd. Dit is bij wet verboden. Vernietiging of verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen kan voorkomen worden door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. Een standaardperiode voor het broedseizoen is er niet; van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.

Met de uitbreiding en aanleg van de parkeerterreinen gaan geen vleermuisverblijfplaatsen verloren.Het plangebied zal naar verwachting na de herinrichting niet ongeschikt worden voor de te verwachten vleermuissoorten die rondom graslanden foerageren. Bovendien is in de directe omgeving van het plangebied in ruime mate alternatief foerageergebied aanwezig. Negatieve effecten op het foerageergebied van vleermuizen treden niet op.

Als gevolg van de ontwikkelingen kunnen enkele verblijfplaatsen van algemene zoogdiersoorten worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De te verwachten algemene soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen van de provincie Noord-Holland. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wnb.

Gebiedsbescherming
Toetsing
Gezien de relatief grote afstand tot het Natura 2000-gebied en de aard van het plan kunnen de meeste effecten op in het kader van de Wnb beschermdatum de gebieden op voorhand worden uitgesloten.

Er kan echter in potentie wel sprake zijn van een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Daarom dient een AERIUS-berekening te worden gemaakt waaruit blijkt of tijdens de aanleg- en gebruiksfase al dan niet sprake is van stikstofdepositie boven 0.00 mol N/ha/ja in stikstofgevoelige habitattypen van Natura 2000-gebieden.

Het NNN in Noord-Holland kent geen externe werking. Met de uitvoering van de plannen gaat geen NNN verloren, waardoor negatieve effecten hierop kunnen worden uitgesloten. Weidevogelleefgebieden zullen eveneens geen verstoring ondergaan, gezien de relatief grote afstand tot het plangebied.

Conclusie 
Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan. Van het doen van aanvullend onderzoek en de aanvraag van een ontheffing op grond van de Wnb is in voorliggende situatie geen sprake. Wel dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen van vogels. Het plan is niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid.

Negatieve effecten ten aanzien van in het kader van de Wnb beschermde Natura 2000-gebieden kunnen op treden. Een aerius-berekening moet uitwijzen of de stikstofdepositie al dan niet boven de 0.00 mol N/ha/ja uitkomst. In paragraaf 5.4 is ingegaan op het aspect stikstofdepositie.

Conclusie
Op basis van de uitgevoerde inventarisatie is het planvoornemen uitvoerbaar.

5.4 Stikstofdepositie

De hoogste bestuursrechter (de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State) heeft op 29 mei 2019 (zie: AbRS 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1603 en ECLI:NL:RVS:2019:1604) beslist dat het Programma Aanpak Stikstof (hierna: 'PAS') niet gebruikt mag worden als basis om toestemming te verlenen voor activiteiten die leiden tot een stikstoftoename ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypen en soorten in Natura 2000-gebieden.

Deze beslissing heeft consequenties voor ruimtelijke ontwikkelingen, zoals woningbouw, die kunnen leiden tot een toename van de stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebieden.

Doordat het PAS niet meer gebruikt mag worden als basis voor toestemmingverlening voor activiteiten en plannen die kunnen leiden tot een toename van de stikstofdepositie, is het een stuk ingewikkelder geworden om deze ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk te maken en te realiseren die leiden tot een toename van de stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebieden.

Stikstof is één van de aspecten waarop een project of plan (zoals een bestemmingsplan) moet worden getoetst. Complicerende factor hierbij is dat stikstof tot op grote(re) afstand van de bron neerslaat en er 118 Natura 2000-gebieden met overbelaste stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden van (dier)soorten (hierna gemakshalve gezamenlijk aangeduid als: 'habitattypen') verspreid over Nederland liggen.

Nu het ecologisch onderzoek (“de passende beoordeling”) van het PAS niet meer als basis voor toestemmingverlening kan worden gebruikt, is voor veel ruimtelijke ontwikkelingen, ook op grote afstand van Natura 2000-gebieden, nodig dat zij op een andere manier gaan aantonen, dat hun project of plan (zoals een bestemmingsplan) op voorhand geen significant schadelijke effecten heeft op de Natura 2000-gebieden.

Toetsing en conclusie
Omdat de drempel- en grenswaarden van het PAS niet meer gelden, kan een project met bijvoorbeeld een geringe depositietoename van 0,01 mol/ha/jaar toch vergunningsplichtig zijn. Omdat significant negatieve effecten niet op voorhand kunnen worden uitgesloten, is het nodig om een stikstofberekening uit te voeren om te bepalen wat de stikstofdepositie is op het Natura 2000-gebied. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van het rekenprogramma AERIUS Calculator.

Invoergegevens Aerius

In AERIUS zijn standaard emissie-kengetallen opgenomen op basis waarvan de emissies van NOx en NH3 worden bepaald. Naast de bronnen van de gebouwen en mobiele werktuigen dienen ook de verkeersbewegingen op en van en naar het terrein in de berekeningen meegenomen te worden. Conform de “Instructie gegevensinvoer voor AERIUS Calculator” dient de verkeersgeneratie beschouwd te worden totdat het verkeer is opgenomen in het heersende verkeersbeeld. Dit is het geval wanneer het aan- en afrijdende verkeer zich door zijn snelheid en rij- en stopgedrag nog niet, dan wel niet meer onderscheidt van het overige verkeer dat zich op de betrokken weg bevindt. De berekening heeft dienovereenkomstig plaatsgevonden.

Ten behoeve van de aanleg en de verkeersgeneratie van de parkeerterreinen zijn de volgende invoergegevens in AERIUS gebruikt:

Emissie mobiele werktuigen op de locatie (bronnen 1, 2 en 3)

In de navolgende tabel zijn de invoergegevens van de mobiele werktuigen op de bouwlocatie weergegeven. Voor de berekening is uitgegaan van gemiddelden, gebaseerd op jarenlange ervaring met stikstofberekeningen. Binnen het project wordt er voor de parkeerplaatsen circa 12.350 m2 aan asfalt aangelegd. Hiervoor is aangenomen dat 3.705 m3 zand moet worden afgegraven (1 m3 per minuut) en vervoerd (1 m3 per minuut). De overige aannames betreffen de trilplaat, asfalteermachine en de wals.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPKMEDbuitendpar-VA01_0009.png"

Werkverkeer (bronnen 4,5 en 6)

Wat betreft het werkverkeer is rekening gehouden met de volgende ritten per jaar. Voor de berekening is uitgegaan van gemiddelden, gebaseerd op jarenlange ervaring met stikstofberekeningen.

  • licht verkeer 600 ritten/jaar;
  • middelzwaar vrachtverkeer 150 ritten/jaar;
  • zwaar vrachtverkeer 80 ritten/jaar.

De totale emissie van het werkverkeer bedraagt minder dan een kilo NOx/jr.

Verkeersgeneratie parkeerterreinen (bronnen 7,8 en 9)

In het model is het verkeer van en naar de parkeerterreinen opgenomen, waarbij uitgegaan is van een worstcase scenario met de volgende uitgangspunten:

  • een 100% bezettingsgraad van de parkeerterreinen;
  • elke parkeerplaats wordt gemiddeld 8 keer per dag bezet.

Dat resulteert in het volgende aantal nieuwe ritten van lichte motorvoertuigen per etmaal:

  • Parkeerterrein A (142 nieuwe parkeerplaatsen): 2.272 ritten
  • Parkeerterrein B (142 nieuwe parkeerplaatsen): 2.272 ritten
  • Parkeerterrein C (35 nieuwe parkeerplaatsen): 560 ritten

De totale emissie van de verkeersgeneratie van de parkeerterreinen bedraagt ongeveer 344,23 kg NOx/jr. en 24,14 kg NH3/jr.

De totale emissie van het project bedraagt ongeveer 389,29 kg NOx/jr. en 24,14 kg NH3/jr.

De berekening met AERIUS genereert een rekenresultaat in een pdf bestand waarin wordt geconstateerd dat er geen natuurgebieden zijn met een overschrijding van een projectbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar. De berekening is in Bijlage 4 AERIUS-berekening opgenomen. De berekening is uitgevoerd op

Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Een vergunning van de Wnb is in het kader van de stikstofdepositie dan ook niet nodig. Het aspect stikstofdepositie staat uitvoering van de plannen niet in de weg.

5.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of lpg. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. De veiligheidsrisico's in het kader van externe veiligheid worden uitgedrukt in een plaatsgebonden risico en een groepsrisico. De normen voor het plaatsgebonden en het groepsrisico hebben tot doel een voldoende veiligheidsniveau te garanderen voor de burger als persoon, dan wel deel uitmakend van een groep.

Wet- en regelgeving
Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving, waaraan een ruimtelijk besluit moet worden getoetst. Voor het planvoornemen zijn de volgende besluiten relevant:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi): Met het Bevi en bijbehorende regeling (Revi) zijn de plaatsgebonden risiconormen en de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico met betrekking tot risicovolle bedrijven wettelijk vastgelegd.
  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt): In het per 01-04-2015 in werking getreden Bevt met bijbehorend informatiesysteem Basisnet staan de gegevens over het transport van gevaarlijke stoffen over grote vaar-, spoor- en autowegen opgenomen.
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb): Op basis van het Bevb dienen plannen, vergelijkbaar met het Bevi, te worden getoetst aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico en de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico. Het Bevb heeft een rechtstreekse werking.
  • Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim; beter bekend als het Activiteitenbesluit): Het activiteitenbesluit en de daarbij behorende regeling is de opvolger van een groot aantal Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB). In het Activiteitenbesluit staan algemene regels voor verschillende milieuaspecten, zoals veiligheidsafstanden waaraan voldaan moet worden.

Onderzoek
In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Hierop staan verschillende risico-ontvangers en risicobronnen aangegeven. Om na te gaan of voor het planvoornemen van dit bestemmingsplan ook aandachtspunten op het vlak van externe veiligheid aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd (zie figuur 10). Uit de risicokaart blijkt dat in de directe nabijheid van de ontwikkeling risicobronnen zijn gelegen waarvan de risicocontouren of invloedsgebieden over de ontwikkeling vallen. De (mogelijke) relevante risicobronnen voor de ontwikkeling zijn:

  • transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onder het plangebied zijn een drietal buisleidingen gesitueerd. Het Bevb geeft de eisen en veiligheidsafstanden voor buisleidingen ten opzichte van (beperkt) kwetsbare objecten. Onder het Bevb vallen leidingen met aardgas, aardolieproducten en overige gevaarlijke stoffen. De veiligheidsafstanden zijn weergegeven met de plaatsgebonden risicocontour 10-6/jr. De norm voor het PR is een harde norm (grenswaarde) voor kwetsbare objecten. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze als richtwaarde. Een bestemmingsplan dat de aanleg van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object mogelijk maakt, bevat een verantwoording van het groepsrisico binnen het invloedsgebied van de buisleiding.

Een parkeerterrein is niet genoemd in de opsomming van beperkt kwetsbare objecten in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bevi. Gelet op de korte tijd waarin personen op het parkeerterrein aanwezig zullen zijn, kan het ook niet met een beperkt kwetsbaar object gelijkgesteld worden (zie de Nota van toelichting van het Bevi, Staatsblad 2004, nr. 250, p. 28-29).

Nu er geen sprake is van een (beperkt) kwetsbare object is een verantwoording van het groepsrisico niet nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPKMEDbuitendpar-VA01_0010.png"

Figuur 10. Uitsnede Risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)

Conclusie
Wat betreft externe veiligheid is het planvoornemen uitvoerbaar.

5.6 Geluidhinder

De Wet geluidhinder (Wgh) is erop gericht om de geluidhinder vanwege spoorweglawaai, industrielawaai en wegverkeerslawaai in nieuwe situaties te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de 'geluidsbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid. Voor het wegverkeerslawaai is deze norm 48 dB; voor spoorweglawaai bedraagt deze 55 dB en voor industrielawaai is de norm 50 dB(A).

Het te realiseren parkeerterrein met een ontsluiting aan de Zuiderdijkweg leiden niet tot extra verkeersbewegingen in en rondom Medemblik. De te realiseren parkeerterreinen verminderen zoekverkeer en parkeeroverlast in het centrum. Het buitendijks parkeren houdt geluid buiten het centrumgebied waardoor het geluid op de aanwezige woningen afneemt. De aanwezige woningen liggen op een grote afstand van de te realiseren parkeerterreinen en daarnaast wordt er op parkeerterreinen met lage snelheid gereden. Uitbreiding van de parkeercapaciteit buitendijks levert een bijdrage aan het verbeteren van de geluidssituatie naar aanleiding van wegverkeerslawaai in en rondom de binnenstad van Medemblik. Geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.

5.7 Water

Op basis van beleid dat voortkomt uit de nota 'Waterbeleid 21e eeuw is een watertoets ingesteld bij de ruimtelijke planvorming. De watertoets heeft tot doel om elkaar (initiatiefnemer, gemeente, waterschap) vroegtijdig te informeren, adviseren en te oordelen over het belang van water en dit in ruimtelijke plannen gestalte te geven. Een watertoets leidt onder andere tot een waterparagraaf in het plan. De diepgang van de watertoets kan verschillen naar aard van de planvorming. De watertoets zorgt voor bewustwording van water bij de inrichting van Nederland. De waterbeheerder en initiatiefnemers nemen daarvoor samen de waterhuishoudkundige doelstellingen zichtbaar en evenwichtig mee bij alle ruimtelijke plannen en ingrepen.

Sinds 1 november 2003 dient voor ruimtelijke projecten een watertoets uitgevoerd te worden. Bij een watertoets wordt in overleg met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) bekeken wat de gevolgen van de voorgenomen plannen zijn in relatie tot het water en welke maatregelen getroffen dienen te worden om ervoor te zorgen dat watersysteem door de voorgenomen ontwikkeling niet negatief beïnvloed wordt.

Het initiatief van dit bestemmingsplan is in het kader van de watertoets op 16-10-2023 via de digitale watertoets aangemeld. In Bijlage 5 Watertoets BP Buitendijks Parkeren is het resultaat van de watertoets opgenmen. Het resultaat is dat er een normale procedure doorlopen kan worden. In de watertoets staan enkele adviezen ten aanzien van het afkoppelen van hemelwater. Tevens staat vermeld dat het Hoogheemraadschap bij de planvorming betrokken wenst te worden. Bij de totstandkomeing van het ontwerp zoals opgenomen in Bijlage 2 Inrichtingsplan Ontwerp Buitendijks Parkeren is het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier intensief betrokken geweest. Bij de verdere uitwerking van het plan zal het Hoogheemraadschap betrokken blijven worden.

5.8 Hinder van bedrijven

Bedrijven of andere milieubelastende bedrijvigheid in de directe omgeving van woningen of andere milieugevoelige gebieden kunnen daar (milieu)hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), is het waarborgen van voldoende afstand tussen bedrijven en woningen noodzakelijk. Er dient te worden aangetoond dat het planvoornemen geen belemmering vormt voor nabijgelegen functies.

Om te bepalen of aan dat criterium kan worden voldaan heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) uitgegeven. Daarin zijn richtafstanden opgenomen per bedrijfscategorie. Wanneer de afstand tussen een bedrijf en een gevoelig object groter of gelijk is aan de richtafstand die bij de betreffende bedrijfscategorie hoort, is dat een goede aanwijzing dat er geen sprake is van onevenredige bedrijfshinder. De publicatie van de VNG is niet bindend maar is enkel een hulpmiddel. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de minimale afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en woningen om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden.

In de genoemde VNG-publicatie worden twee omgevingstypen onderscheiden. Bij het omgevingstype ‘rustige woonwijk of rustig buitengebied’ wordt functiescheiding nagestreefd. Hiertoe worden minimale richtafstanden gehanteerd, waarbij een bepaalde bij een bedrijf of voorziening behorende milieucategorie een zoneringsafstand ten opzichte van hindergevoelige functies inhoudt. Bij het omgevingstype ‘gemengd gebied’ is sprake van functiemenging. In tegenstelling tot rustige woongebieden zijn in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van woningen mogelijk. Hiertoe mogen de aangegeven minimale richtafstanden met één afstandsstap worden verkleind (milieucategorie 1 wordt 0, 2 wordt 1, 3.1 wordt 2, et cetera).

Onderzoek
Voor een autoparkeerterrein moet volgens de genoemde VNG-publicatie een grootste afstand van 30 meter worden gehanteerd voor het aspect geluid. De afstand tussen het bestaande parkeerterrein en de dichtstbijzijnde woningen bedraagt circa 51 meter. De nieuw aan te leggen parkeerterreinen A en B (zie figuur 5) liggen op een minimale afstand van 60 tot de dichtsbijzijnde woningen.

Conclusie
Gelet op het gegeven dat de afstand tussen de parkeerterreinen en de woningen dusdanig ruimer is dan de richtafstand in de VNG publicatie kan geconcludeerd worden dat het planvoornemen niet door het aspect bedrijfshinder wordt belemmerd.

5.9 Luchtkwaliteit

Het plan dient te voldoen aan regels voor luchtkwaliteit. Aangetoond moet worden dat er geen normen worden overschreden. Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer.

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. De eerste verlenging liep tot en met 31 december 2016. De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu heeft het NSL voor een tweede maal verlengd, tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Het Besluit tweede verlenging NSL is per 1 januari 2017 in werking getreden.

Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd. PM10 en PM2,5 hangen overigens sterk samen. De fractie PM2,5 is onderdeel van het PM10. Wanneer de luchtkwaliteit aan de PM10 normen voldoet wordt ook aan de PM2,5 normen voldaan.

Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor NO2 of PM10 bijdragen, wat overeenkomt met 1,2 ìg/m3 (Grenswaarde in 2017 is 1.241 auto's dan wel 109 vrachtwagens per weekdagetmaal).

De te realiseren parkeerterreinen leiden niet tot extra verkeersbewegingen in en rondom Medemblik. De te realiseren parkeerterreinen hebben tot doel om de Medemblik binnenstad te ontlasten. Verkeer dat tot op heden zoekende is in en rondom het centrum naar een beschikbare parkeerplaats wordt nu naar deze nieuw te realiseren parkeerterreinen geleid. Per saldo kun je stellen dat het realiseren van deze parkeerterreinen tot gevolg hebben dat er een verbetering van de luchtkwaliteit op treedt aangezien er geen sprake meer is van zoekend verkeer in het centrum maar verkeer dat rechtstreeks naar de parkeerterreinen wordt geleid. Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen. Dit bestemmingsplan wordt niet door wettelijk gestelde eisen wat betreft het aspect luchtkwaliteit belemmerd.

5.10 Verkeer en parkeren

Om de huidige parkeerdruk in de binnenstad van Medemblik te verlagen wordt er een buitendijks parkeerterrein gerealiseerd. De hoge parkeerdruk wordt veroorzaakt door de bewoners en het personeel en de bezoekers van de winkels en voorzieningen. Met de aanleg van het buitendijks parkeerterrein wordt er een parkeervoorziening buiten het centrum gerealiseerd. Hierdoor kunnen de huidige gebruikers van de parkeerplaatsen in het centrum nu buiten het centrum parkeren. Het verkeer op de Zuiderdijkweg zal daardoor toenemen, maar deze weg kan de extra bewegingen aan. De drukte in het centrum zal daarentegen afnemen, waardoor de verkeersveiligheid hier wordt verbeterd.

5.11 Duurzaamheid

Duurzaamheid is leidend en een verbindend principe! Duurzaamheid van een gebied of in relatie tot een ruimtelijke ontwikkeling kan tot uitdrukking komen in de thema's: kwaliteit van de leefomgeving, water, energie, mobiliteit, natuur/ecologie en milieu. Onder deze laatste kan onder meer het volgende worden verstaan: gezondheid, externe veiligheid, materiaalkeuze en hergebruik van materialen, duurzaam slopen, geluid, lucht en beheer/onderhoud van een gebied of gebouw. Er bestaat geen wettelijke verplichting om het thema duurzaamheid in bestemmingsplannen vast te leggen. Wel vormt het een belangrijk onderwerp in het sociaal-maatschappelijke debat en daarmee een belangrijk aandachtspunt in het overheidsbeleid. Gemeenten streven in dat kader naar een duurzame (gebouwde) omgeving. Het plangebied ligt binnen de begrenzing van gebied voor kleinschalige oplossingen voor duurzame energie. De mogelijkheden voor het toepassen van duurzame energie voor dit planvoornemen worden onderzocht.

Wat betreft duurzaamheid is een motie om het plaatsen van een zonnedak boven de parkeerplaatsen ingetrokken. Er is echter een toezegging gedaan om de plaatsing hiervan verder te onderzoeken.

5.12 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

De m.e.r.-beoordeling houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage) en anderzijds de hiervoor beschreven onderzoeken. De realisatie van parkeerterreinen valt onder onderdeel 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit mer (categorie D.11.2) betreft: “De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen”. Volgens de nota van toelichting op het Besluit m.e.r. en diverse jurisprudentie is er sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn.

De activiteiten die in het plangebied worden beoogd, overschrijden geen drempelwaarden in de D-lijst van het Besluit m.e.r.. Voor het bestemmingsplan geldt daarom de vormvrije m.e.r.-beoordeling. In dit kader kan worden aangegeven dat de milieueffecten in de voorgaande paragrafen al voldoende zijn onderzocht. Op grond hiervan kan in alle redelijkheid worden aangenomen dat de toekomstige activiteiten in het plangebied geen onaanvaardbare gevolgen voor het milieu zullen hebben.

Hoofdstuk 6 Juridische toelichting

6.1 Toelichting op het juridische systeem

In de voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke en functionele situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan de omgevingsaspecten. In dit hoofdstuk wordt de inhoud van de bestemmingen (de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden) toegelicht en wordt aangegeven hoe de uitgangspunten hun juridische vertaling in het eigenlijke plan hebben gekregen. De bepalingen die betrekking hebben op de te onderscheiden bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de verbeelding. Het bestemmingsplan geeft aan voor welke doeleinden de gronden zijn bestemd.

Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012) toegepast.

De regels zijn zo opgesteld dat deze gebruikt kunnen worden in een analoog alsook in een digitaal raadpleegbaar bestemmingsplan. Het digitale plan verschaft de burger 'online' informatie over het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties. De digitale plannen zijn per 01-01-2010 verplicht op grond van de Wro. Op basis van de Wro is het digitaal vastgestelde bestemmingsplan leidend. Als er een verschil bestaat tussen het analoge en digitale bestemmingsplan, is de digitale versie bepalend qua vormgeving en inhoud.

6.2 Bestemmingsplanprocedure

In de Wro en het Bro zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de volgende fasen onderscheiden:

Voorbereidingsfase
De gemeente voert ten behoeve van de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek uit naar de bestaande situatie en de mogelijke (ruimtelijke) ontwikkelingen in de gemeente. De gemeente stelt voor het overleg op grond van artikel 3.1.1 Bro haar voornemen (vaak als een concept- dan wel voorontwerpbestemmingsplan) beschikbaar aan de besturen en diensten van hogere overheden. Ingekomen reacties worden voor zover noodzakelijk verwerkt in de regels en verbeelding.

Daarnaast kan een voorontwerpplan in de inspraak worden gebracht om belangstellenden de mogelijkheid te bieden om op het plan te reageren. Hiervoor is in geval van voorliggend plan niet gekozen.


Terinzageleggingsfase

Het ontwerpbestemmingsplan wordt na aankondiging in de Staatscourant, huis-aan-huis en de website www.officielebekendmakingen.nl voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. In deze periode kan door iedereen een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan worden ingediend.


Vaststellingsfase

Na de periode van terinzagelegging stelt de gemeenteraad het ontwerpbestemmingsplan, mogelijk met wijzigingen, binnen een periode van ten hoogste 12 weken vast.

Beroepsfase
Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Dit gebeurd als volgt:

  • Indien Gedeputeerde Staten (GS) of de Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) een zienswijze hebben ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging 6 weken na vaststelling.
  • Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan eventuele zienswijzen van GS en/of de ILT wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad uiterlijk 2 weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk 2 weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.

Uiterlijk 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er door belanghebbenden beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Belanghebbenden zijn diegenen die tegen het ontwerpbestemmingsplan een zienswijze hebben ingediend en diegenen die hebben aangetoond in redelijkheid niet in de mogelijkheid zijn geweest om een zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan in te dienen.

Indien geen beroep tegen het vastgestelde bestemmingsplan is ingediend, is het bestemmingsplan na afloop van de beroepstermijn onherroepelijk.

In hoofdstuk 7.2 zijn de resultaten van de procedure toegelicht.

6.3 Regels

De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier hoofdstukken:

  • 1. In de Inleidende regels zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten. Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.
  • 2. In de Bestemmingsregels zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd. In paragraaf 5.2.2 volgt in het kort een nadere toelichting op de bestemmingen.
  • 3. In de Algemene regels staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende algemene bouw- en gebruiksregels. De afwijkingsmogelijkheden in de verschillende bestemmingen en de algemene afwijkingsregels zorgen voor enige flexibiliteit van het plan. De algemene afwijkingen zijn niet specifiek op één bestemming gericht, zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen.
  • 4. Tenslotte bevat het bestemmingsplan nog Overgangs- en slotregels. Dit betreft artikelen onder het overgangsrecht met betrekking tot bouwwerken en gebruik en de slotregel.

Hoofdstuk 1: Inleidende regels
BEGRIPPEN
In dit artikel worden waar nodig de in de regels gebruikte begrippen verklaard. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, conform normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. Een deel van deze begrippen is voorgeschreven in de SVBP2012.

WIJZE VAN METEN
De wijze waarop maten, afstanden en dergelijke gemeten moeten worden, is voor een belangrijk deel voorgeschreven in de SVBP2012. Deze regels zijn overgenomen in artikel 2 van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
In deze paragraaf zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welke gebruik van de gronden is toegestaan en welke bebouwingsregels er gelden. Tevens zijn waar mogelijk flexibiliteitbepalingen opgenomen. De toekenning van bestemmingen tot een bepaald perceel is gebaseerd op het gewenste gebruik en een verantwoorde inpassing.

Bestemming
'Verkeer'
Alle openbare wegen zijn als 'Verkeer' bestemd. Tevens zijn binnen deze bestemming parkeerterreinen toegestaan. Bijzondere functies binnen de verkeersbestemming zijn aangeduid. Dit geldt bijvoorbeeld voor een antennemast ten behoeve van telefonie.

Dubbelbestemmingen
'Leiding - Gas'
Voor de aanwezige hoofdaardgastransportleidingen is de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' opgenomen. Deze dubbelbestemming waarborgt een ongestoorde ligging van de leidingen en daarmee tevens de externe veiligheid.

'Leiding - Hoogspanning'
De ondergrondse hoogspanningsleiding in het plangebied is als dubbelbestemming in dit bestemmingsplan opgenomen.

'Waterstaat - Waterkering'
De dubbelbestemming 'Waterstaat-Waterkering' is gelegd op de beschermingszone langs de primaire waterkeringen. In dit geval geldt dat de bouwwerken binnen deze bestemming slechts mogen worden opgericht, indien het belang van de waterkering dit toelaat.

'Waarde - Archeologie'
In het bestemmingsplan zijn mogelijk archeologische waarden in de ondergrond aawezig. Om deze waarden te beschermen zijn dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie opgenomen. Er bestaan binnen het plangebied voor verschillende onderdelen verschillende verwachtingswaarden. Daarom is per gebied aangegeven welke voorwaarden van toepassing zijn voordat de ondergrond verstoort mag worden. Dit is aangegeven met verschillende categorien. In paragraaf 5.1.1. is dit nader toegelicht. Dit waarborgt dat archeologische bevindingen worden behouden.

Hoofdstuk 3: Algemene regels
Hoofdstuk 3 van de bestemmingsregels omvatten de algemene regels. De algemene regels gelden in het algemeen voor het gehele bestemmingsplan en staan min of meer los van de specifieke bestemmingsregels en worden om die reden altijd in een apart hoofdstuk opgenomen.

ARTIKEL 8 - ANTI-DUBBELTELREGEL
De anti-dubbeltelregel ziet er op toe dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning voor het bouwen mag worden meegenomen. De anti-dubbeltelregel heeft uitsluitend betrekking op situaties die plaatsvinden ten tijde van het geldende bestemmingsplan.

ARTIKEL 9 - ALGEMENE AANDUIDINGSREGELS
In de algemene aanduidingsregels zijn de geldende aanduiding van dit bestemmingsplan uitgewerkt en opgenomen.

ARTIKEL 10 - ALGEMENE AFWIJKINGSREGELS
De algemene afwijkingsregels bieden enige flexibiliteit als het gaat om het afwijken van in het plan opgenomen maten en bieden ruimte om bepaalde voorzieningen te kunnen realiseren.

ARTIKEL 11 OVERIGE REGELS
In de overige regels is de in dit plan geldende voorrangsregel opgenomen.

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
ARTIKEL 12 EN 13: OVERGANGSRECHT EN SLOTREGELS
Overeenkomstig de in het Bro voorgeschreven formulering van het overgangsrecht en de SVBP2012 zijn de overgangs- en slotregels in de afsluitende artikelen van de regels opgenomen.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening maakt met het bepaalde in afdeling 6.4 het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten, wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in het bestemmingsplan. De zogenaamde “aangewezen bouwplannen” waarbij een exploitatieplan verplicht is en welke zijn opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1000 m² of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1000 m² bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van tenminste 1000 m².

Het onderhavige bestemmingsplan betreft geen ontwikkelingen waarmee een aangewezen bouwplan mogelijk wordt gemaakt. Tevens is de gemeente eigenaar van de gronden en zijn er geen andere partijen betrokken waarop kosten verhaald zouden kunnen worden.

Concluderend kan gesteld worden dat binnen dit bestemmingsplan geen sprake is van aangewezen bouwplannen, waardoor de gemeente niet in de mogelijkheid en verplicht is om eventuele kosten te verhalen en er derhalve geen verplichting is om tegelijkertijd met het nieuwe bestemmingsplan een exploitatieplan op te stellen.

Bovendien is het relevant om op te merken dat voor de realisatie van dit bestemmingsplan budget beschikbaar is gesteld in 2019. Deze middelen zijn specifiek toegewezen om de kosten van de realisatie te dekken. Hierdoor is de financiële uitvoerbaarheid van het plan gewaarborgd.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het ontwerp voor dit bestemmingsplan is in samenwerking met de provincie, de gemeenten Medemblik en Hollands Kroon, het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier en architectenbureau Smartland opgesteld. Het overleg heeft geresulteerd in het beeldkwaliteitplan Bijlage 2 Inrichtingsplan Ontwerp Buitendijks Parkeren.

Participatie

In het kader van participatie heeft er op 12 april 2022 een informatiebijeenkomst voor omwonenden plaatsgevonden in de Bonifaciuskerk.

In de voorbereidende planvorming is door de Gasunie gereageerd op het plan:

De zakbakens bij de bestaande parkeerplaats mogen ingekort worden, vooraf willen wij de bakens meten en weer inmeten nadat er een stuk is verwijderd. Over het terrein loopt er ook een kabel welke in beheer is bij Gasunie maar niet meer wordt gebruikt. Deze kan misschien worden verwijderd tijdens de aanleg van de parkeerplaats. Alle werkzaamheden overleggen met de toezichthouder als het werk uitgevoerd gaat worden.

Bij uitvoering van de werkzaamheden zal de Gasunie betrokken worden.

Wettelijk vooroverleg

De gemeente voert ten behoeve van de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek uit naar de bestaande situatie en de mogelijke (ruimtelijke) ontwikkelingen in de gemeente. De gemeente stelt voor het overleg op grond van artikel 3.1.1 Bro haar voornemen beschikbaar aan de besturen en diensten van hogere overheden.

Het vooroverleg is voor dit plan geljiktijdig gevoerd met de ter inzage legging van het ontwerp. Hiervoor is gekozen vanwege de inwerkingtreding van de omgevingswet per 1 januari 2024 en de wens om nog onder de oude wetgeving de planvorming vast te stellen, waardoor de beschikbare tijd voor de procedure beperkt was.

Het waterschap, de veiigheidsregio en Archeologie West-Friesland hebben een inhoudelijke reactie gegeven. De reactie van West-Friesland heeft ertoe geleid dat de dubbelbestemming Waarde-archeologie aangevuld is. De overige reacties hebben niet tot aanpassing van het plan geleid. Voor verslag en nadere toelichting van de wijziging wordt verwezen naar

Terinzageleggingsfase
Het ontwerpbestemmingsplan is na aankondiging in de Staatscourant, huis-aan-huis en de website www.officielebekendmakingen.nl voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 22 december 2023 tot 3 februari 2024 ter inzage gelegen. Daarbij is eenieder in de gelegenheid gesteld om mondeling of schriftelijk te reageren op het plan. De terinzagelegging is op 21 december 2023 gepubliceerd in het nieuwsblad en gemeenteblad van de gemeente Medemblik. Tijdens de ter inzage termijn zijn er twee zienswijzen over het bestemmingsplan ingediend. Deze zienswijzen hebben niet geleid tot een aanpassing van het bestemmingsplan. Verslag van de zienswijze is opgenomen in Bijlage 6 Nota van zienswijzen BP Buitendijks Parkeren Medemblik.

Vaststellingsfase
Het bestemmingsplan is op 4 april 2024 vastgesteld.