direct naar inhoud van Regels
Plan: Verleggen W-500-01 te Laren
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0417.BPWoAnnashoeve1-On01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Verleggen W-500-01 te Laren' van de gemeente Laren;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand met IMRO-code NL.IMRO.0317.BPWoAnnashoeve1-On01 met de bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.6 archeologische waarde:

de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.8 bedrijf:

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

1.9 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.10 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.11 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 bijgebouw:

een vrijstaand of aan het hoofdgebouw aangebouwd gebouw, in één bouwlaag, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, uitsluitend of hoofdzakelijk dienend voor berging en stalling ten dienste van dit hoofdgebouw. Het bijgebouw mag tevens gebruikt worden voor een aan huis verbonden beroep;

1.14 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.15 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.16 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.17 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.18 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.19 maaiveld:

het oorspronkelijke, natuurlijk verlopend terreinoppervlak, zonder dat grondaanvullingen of afgravingen hebben plaatsgevonden;

1.20 natuurlijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de geologische, bodem- kundige en biologische elementen, voorkomend in dat gebied;

1.21 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden:

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;

1.22 peil:

voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de voorgevel direct aan de weg grenst:

  • a. de hoogte van de weg ter plaatse van de voorgevel;
  • b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de voorgevel niet direct aan de weg grenst:
    • 1. de hoogte van het terrein ter hoogte van die voorgevel bij voltooiing van de bouw;
  • c. indien in, op of over het water gebouwd:
    • 1. het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden peil);
1.23 risicovolle inrichting:

een inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen;

1.24 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 lengte, breedte of diepte van een bouwwerk:

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidingsmuren).

Bij het meten worden ondergeschikte bouwonderdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Natuur

3.1 . Bestemmingsomschrijving

De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • 1. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
  • 2. ter plaatse van de aanduiding milieuzone – bodembeschermingsgebied voor het behoud van de aardkundige waarde;
  • 3. extensief recreatief medegebruik;
  • 4. infrastructurele voorzieningen ten behoeve van verblijf en verplaatsing op de- ze gronden, waaronder begrepen rijbanen, fiets- en voetpaden
  • 5. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water; met daarbij behorende gebouwen, waaronder maximaal één dienstwoning per manege of schaapskoor, en bouwwerken, geen gebouwen zijnde - zoals wildroosters - en andere-werken.
3.2 Bouwregels

Op de voor Natuur bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.

3.2.1 Gebouwen

Voor gebouwen gelden de volgende regels:

  • 1. gebouwen zijn niet toegestaan ter hoogte van de dubbelbestemming 'Leiding – Gas' op een afstand van 5 m gemeten vanuit het hart van de betreffende gasleiding;
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • 1. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:  
  • 2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn niet toegestaan ter hoogte van de dubbelbestemming Leiding – Gas op een afstand van 5 m gemeten vanuit het hart van de betreffende gasleiding;
  • 3. de bouwhoogte van visueel open terreinafscheidingen en van toegangshekken mag niet meer bedragen dan 1,50 m;
  • 4. de bouwhoogte van verwijs c.q. informatieborden mag niet meer bedragen dan 2,50 m;
  • 5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 4 m.
3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.3.1 Verbod

Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) op de tot Natuur bestemde gronden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • 1. het aanleggen of verharden van paden, wegen of parkeergelegenheden of het aanbrengen van andersoortige terreinverhardingen;
  • 2. het ophogen, afgraven of egaliseren van de gronden voor zover de Ontgrondingenwet en de daarop gebaseerde verordeningen niet van toepassing zijn;
  • 3. het vellen, rooien of verwijderen van de op de gronden aanwezige houtgewas- sen en andere begroeiing, voor zover de Boswet en de daarop gebaseerde ver- ordeningen niet van toepassing zijn;
  • 4. het beplanten met houtachtige gewassen van gronden die ten tijde van het van kracht worden van dit plan niet als met bedoelde gewassen beplante gronden konden worden aangemerkt.
3.3.2 Uitzondering

Het in 3.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • 1. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • 2. noodzakelijk zijn ter realisering van de aan de grond gegeven bestemming en de krachtens 3.2 toegelaten bouwwerken;
3.3.3 Afwegingskader omgevingsvergunning

De uitvoering van de in 3.3.1 genoemde werken en/of werkzaamheden is in strijd met de bestemming, indien door de werken en/of werkzaamheden dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de in 3.1 onder 1 genoemde waarden van deze gronden onevenredig (kunnen) worden geschaad, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden onevenredig (kunnen) worden verkleind, tenzij door het stellen van voorschriften ten aanzien van plaats, omvang, wijze en tijd van uitvoering aantasting van de in 3.1 onder 1 genoemde waarden kan worden

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verkeerswegen, met dien verstande dat het aantal rijstroken niet meer mag bedragen dan 1 x 2 rijstroken, alsmede opstelstroken, in- en uitvoegstroken, op- en afritten;
  • b. fiets- en voetpaden en oversteekplaatsen;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. kruisingen met wegen, spoor, water en groenvoorzieningen;

met de bij de bestemming behorende:

  • e. groenvoorzieningen, waaronder begrepen bermen en taluds;
  • f. faunatunnels;
  • g. geluidwerende voorzieningen;
  • h. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • i. nutsvoorzieningen.
4.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming met inachtneming van de volgende regels:

  • a. gebouwen zijn niet toegestaan, met uitzondering van nutsvoorzieningen, waarbij geldt dat de bouwhoogte maximaal 3,0 meter en de oppervlakte maximaal 15 m² per gebouw mag bedragen;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte en bouwhoogte van fietsoverkappingen max. 200 m² respectievelijk 3 m mogen bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting maximaal 10,0 meter mag bedragen;
    • 3. de bouwhoogte van hekwerken maximaal 2,5 meter mag bedragen;
    • 4. de bouwh oogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 6,0 meter mag bedragen.
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Voorwaardelijke verplichting

Het is niet toegestaan de verlegde Weg over Anna's Hoeve in gebruik te nemen of te hebben, voordat is voorzien in de geluidsbeperkende voorzieningen met de vereiste akoestische werking, teneinde te voldoen aan de vastgestelde grenswaarden overeenkomstig de Wet geluidhinder.

Artikel 5 Leiding - Gas

5.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding als zodanig aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van ondergrondse hoge druk gastransportleidingen (inclusief voorzieningen) met de daarbij behorende belemmeringenstroken.

5.2 Voorrangsbepaling

De regels van deze dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van iedere andere bestemming, waarmee deze dubbelbestemming samenvalt.

5.3 Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, geldt dat op of in de in 5.1. bedoelde gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de leiding(en) mogen worden gebouwd. Overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan uit oogpunt van externe veiligheid en energieleveringszekerheid.

5.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

5.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • het opslaan van goederen, met uitzondering het opslaan van goederen t.b.v. van inspectie

en onderhoud van de gastransportleiding.

  • het wijzigen van het gebruik van bestaande gebouwen, indien daardoor een kwetsbaar

object wordt toegelaten.

5.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.6.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Leiding – Gas zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • b. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere

oppervlakteverhardingen;

  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  • d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • e. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
5.6.2 Uitzondering

Het verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden:

  • a. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • b. die het normale beheer en onderhoud ten aanzien van de leiding en

belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;

  • c. zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten;
  • d. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
  • e. indien de leiding, daar waar de functieaanduiding 'specifieke vorm van leiding - buiten gebruik te stellen' van toepassing is, verwijderd of buiten gebruik gesteld is en dit schriftelijk bevestigd is door de leidingbeheerder.
5.6.3 Belang van de leiding

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van

werkzaamheden kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden de belangen van de leiding niet schaden.

5.6.4 Advies leidingbeheerder

Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning, als bedoeld in 5.6.1, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen van de leiding niet worden geschaad en welke voorwaarden gesteld dienen te worden om eventuele schade te voorkomen.

Artikel 6 Waarde - Aardkundige waarden

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Aardkundige waarden' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van de aardkundige waarden.

6.2 Bouwregels

Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken die daar ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen mogen worden gebouwd en/of uitgevoerd.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 Omgevingsvergunningplichtige werken

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in lid 6.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het verlagen, afgraven, ophopen of egaliseren van de bodem;
  • b. het aanbrengen van verhardingen.
6.3.2 Beoordelingscriteria

Het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in sublid 6.3.1 is slechts toelaatbaar, indien is gebleken dat de in dat lid genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een onevenredige aantasting van de bodemstructuur.

Het bevoegd gezag verleent uitsluitend een omgevingsvergunning zoals bedoeld in sublid 6.3.1 na schriftelijk advies van een deskundige inzake aardkundige waarden.

6.3.3 Uitzondering

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in in sublid 6.3.1 is nodig voor:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavige plangebied;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden waarvoor een ontheffing is verleend overeenkomstig de Provinciale Milieuverordening.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Milieuzone – grondwaterbeschermingsgebied

7.1 Grondwaterbeschermingsgebied

Ter plaatse van de aanduiding milieuzone – grondwaterbeschermingsgebied mag uitsluitend worden gebouwd:  

  • 1. ten dienste van het behoud van de kwaliteit van het grondwater als onderdeel van de drinkwatervoorziening en van de waterhuishouding, met dien verstande dat de hoogte ten hoogste 2,50 m mag bedragen;
  • 2. ten dienste van de basisbestemmingen, mits de kwaliteit van het grondwater niet wordt geschaad of kan worden geschaad.

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en natuurlijke waarden, het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • a. de bij recht in het plan gegeven maten, afmetingen, percentages, tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10%.
  • c. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 . Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Verleggen W-500-01 te Laren' van de gemeente Laren.