direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Harmen Vosweg - Ruiterweg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0417.BPHV-Va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op het realiseren van acht sociale huurwoningen ter plaatse van een locatie gelegen tussen de Harmen Vosweg en de Tweede Ruiterweg in Laren. In de vastgestelde woningbouwnota “Laren, behoud door ontwikkeling” is aangegeven dat op de het noordelijke deel van de driehoek Harmen Vosweg, 2e Ruiterweg en het verlengde van de Lingenskamp 6 tot 12 sociale huurwoningen kunnen worden gebouwd. Tevens is aangegeven, dat buurtbewoners actief bij de totstandkoming moeten worden betrokken. De gemeente heeft in samenwerking met woningcorporatie Het Gooi en Omstreken en met de buurtvereniging van omwonenden een stedenbouwkundige verkaveling gemaakt.

Om woningbouw ter plaatse mogelijk te maken is daarom een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. Het bestemmingsplan moet voldoende flexibiliteit bieden voor toekomstige woningbouw en voldoende inzicht geven in de rechtszekerheid van de bestaande bewoners.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt aan de noordoostzijde van de kern, aan de rand van het dorp Laren. Het plangebied ligt tussen de Harmen Vosweg en de Tweede Ruiterweg. Laren ligt op enkele kilometers afstand van Huizen, Eemnes, Baarn, Hilversum en Bussum. De directere omgeving van het plangebied bestaat uit de wijk Laren-Noord.

Op onderstaande afbeeldingen zijn de ligging en de begrenzing van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0417.BPHV-Va01_0001.png"

Ligging plangebied in Laren

afbeelding "i_NL.IMRO.0417.BPHV-Va01_0002.png"

Begrenzing plangebied

Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 7.300 m2. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Lingenskamp. Aan de zuid- en oostzijde bevindt zich de Tweede Ruiterweg. Aan de westzijde van het plangebied bevindt zich de Harmen Vosweg. Aan de Harmen Vosweg en de Tweede Ruiterweg is tevens bebouwing gelegen.

Op het perceel Harmen Vosweg 2 en 4 staan 2 huurwoningen op grote tuinen en met veel bijgebouwen, eigendom van woningbouwcorporatie Gooi en Omstreken. Het overige terrein is onbebouwd. Het terrein langs de Harmen Vosweg is beplant met houtopstanden.

1.3 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied gelden op het moment de volgende bestemmingsplannen:

  • BP Laren Noord;
  • 1e partiële herziening bestemmingsplan Laren-Noord;
  • Correctieve herziening Laren.

Ter plaatse van de woning gelden de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin'. Voor het overige terrein geldt de bestemming 'Groen', en ter plaatse van de wegen geldt de bestemming 'Verkeer'. Op basis van de Correctieve herziening Laren geldt ter plaatse de dubbelbestemming 'Waarde Archeologie 3'.

Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van het ter plaatse geldende bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0417.BPHV-Va01_0003.png"

Vigerend bestemmingsplan. Plangebied rood omlijnd.

1.4 Leeswijzer

In het volgende hoofdstuk wordt de huidige en toekomstige situatie van het plangebied omschreven. Vervolgens komt in Hoofdstuk 3 het ruimtelijk beleid van het Rijk, de provincie Noord-Holland en gemeente Laren aan de orde. De resultaten van diverse onderzoeken komen in Hoofdstuk 4 aan bod. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische vormgeving van het plan. Ten slotte gaat Hoofdstuk 6 kort in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Op het perceel Harmen Vosweg 2 en 4 staan 2 huurwoningen op grote tuinen en met veel bijgebouwen. Ten zuiden ligt een stuk open terrein. Op het moment is hier een speelveldje aanwezig. Aan de noordzijde van de woning is een strook met houtopstanden aanwezig. Het perceel aan de Harmen Vosweg is aan het zuiden deels open, aan de noordzijde is het begroeid met houtopstanden. Het plangebied is, net als de omgeving, aan te merken als een groen en bosrijk gebied. Op onderstaande afbeeldingen zijn enkele impressies van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0417.BPHV-Va01_0004.png"

Aanwezige woningen ter plaatse van het perceel, noordzijde plangebied (Bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0417.BPHV-Va01_0005.png"

Plangebied gezien vanaf de zuidzijde met uitzicht op speelveld (Bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0417.BPHV-Va01_0006.png"

Plangebied gezien vanaf noordwestzijde met uizicht op begroeiing (Bron: Google Maps)

2.2 Toekomstige situatie

Het voornemen is ter plaatse van het plangebied 8 sociale huurwoningen te realiseren, waarbij 4 woningen gebouwd kunnen worden aan de noordzijde van het perceel, ter hoogte van de te slopen woningen Harmen Vosweg 2 en 4 en 4 woningen parallel aan het zandpad van de Harmen Vosweg, dus haaks op de andere 4 woningen.

De woningen worden qua afmetingen ingepast in de omgeving. Qua bouwhoogte worden de woningen 1 bouwlaag met kap (maximum goot- en bouwhoogte van respectievelijk 4 en 8 m). De woningen worden voorzien van een kleine privé tuin. Achter deze tuinen zal een grote gemeenschappelijke tuin worden aangelegd welke door alle bewoners gebruikt kan worden. De bergingen van de woningen worden op een aparte plaats gerealiseerd, zodat er voldoende ruimte blijft in de tuinen. De parkeerplaatsen voor de woningen worden deels op het perceel aan de Harmen Vosweg gerealiseerd.

Het behoud van de sociale, recreatieve en groene functie van de driehoek is een belangrijk uitgangspunt. In de voorgestelde verkaveling blijft het voetbalveldje zoals deze nu is. Het geitenweitje kan ook behouden blijven en wordt meer naar de oostzijde van de driehoek verplaatst. Op deze manier zijn er voldoende mogelijkheden om er weer een recreatief en educatief terrein van te maken. Het zicht op het natuurgebied aan de noordzijde van het perceel blijft grotendeels intact. Het zandpad dat noordelijk van het perceel loopt en dat de scheiding vormt met het natuurgebied blijft volledig intact. De houtwal en bomenstructuur blijven onaangetast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0417.BPHV-Va01_0007.png"

Definitieve schetsverkaveling - 13 november 2020

Op onderstaande afbeelding is een impressie van de toekomstige situatie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0417.BPHV-Va01_0008.png"

Inrichting nieuwe situatie

Beeldkwaliteit

Een beeldkwaliteitsplan is opgesteld (zie bijlage 2) en bedoeld om richting te geven aan de herontwikkeling van deze locatie. Het beeldkwaliteitsplan is een aanvulling op de welstandsnota van de gemeente Laren en vormt daarmee het toetsingskader voor de ruimtelijke en architectonische kwaliteit voor de uitwerking van deze locatie.

Hoofdstuk 3 Beleid en regelgeving

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna: SVIR) van kracht geworden. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met de hiervoor genoemde rijksdoelen zijn dertien nationale belangen aan de orde die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's.

Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

Het nationaal netwerk van natuur is één van de 13 doelen en onderhavige ontwikkeling raakt dit belang. In paragraaf Ecologie wordt hier nader op ingegaan.

Bij gebiedsontwikkeling is 'een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van belang. Hierbij hanteert het Rijk de ladder voor duurzame verstedelijking. Deze is opgenomen in het Bro. Paragraaf '3.1.2' van deze toelichting gaat hier verder op in.

De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke beleid en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren. Het opstellen van dit bestemmingsplan past in die lijn.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Wettelijk kader
De Ladder voor duurzame verstedelijking (Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Bro en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Infrastructuur en Milieu voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.

De Ladder is onder andere van toepassing op ontwikkelingen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast, zijn de volgende aspecten van belang:

  • 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
  • 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
  • 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
  • 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
  • 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

Afweging
1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
De nieuwe handreiking begint met de vraag om wat voor een plan het gaat. In dit geval betreft het de functie 'wonen'. Als een plan met overige functies wordt aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet de Ladder worden toegepast. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling bepaalt men door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voorliggende ontwikkeling betreft de realisatie van acht woningen in Laren. Op basis van jurisprudentie is een ontwikkeling van dergelijke aard als een stedelijke ontwikkeling aan te merken wanneer er sprake is van de realisatie van 12 of meer woningen.

Voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van minder dan 12 woningen. Er is daarmee geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en daarmee is de ladder niet van toepassing.

Behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling
Wel moet de behoefte aan de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt worden beschreven. Daarbij moet inzichtelijk worden gemaakt dat het plan geen zodanige leegstand tot gevolg heeft en dat dit niet tot een onaanvaardbare situatie leidt uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening.

Zoals ook de subparagrafen 3.4.2 (Woonvisie Laren 2017-2022) en 3.3.1 (Woonvisie Regio Gooi en Vechtstreek 2016 - 2030) bespreken, bestaat in de gemeente en in de regio een behoefte aan woningen en in het specifiek aan sociale huurwoningen. Dit planvoornemen voorziet in het realiseren van acht sociale huurwoningen. Het planvoornemen past, wat betreft bewoning, in de gewenste behoefte die aanwezig is in de gemeente Laren zelf en van de behoefte van de gehele regio Gooi en Vechtstreek. Zeker nu inbreidingslocaties voor nieuwbouw in Laren schaars zijn en dit planvoornemen in een inbreidingslocatie voorziet.

Conclusie
Zoals uit de bovenstaande bespreking volgt, is het onderhavige plan in overeenstemming met de Ladder voor duurzame verstedelijking. Uit de bovenstaande uiteenzetting is in voldoende mate de behoefte voor de locatie binnen bestaand stedelijk gebied gemotiveerd. De Ladder voor duurzame verstedelijking levert dus geen belemmering op voor onderhavige ontwikkeling.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie NH2050

De Omgevingsvisie NH2050 is op 19 november 2018 vastgesteld door Provinciale Staten. Deze vervangt de Structuurvisie Noord-Holland 2040, het Provinciaal Verkeers- en Vervoerplan, het Provinciaal Milieubeleidsplan 2015-2018 en de Agenda Groen. De leidende hoofdambitie in de Omgevingsvisie NH2050 is de balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is een voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Tegelijkertijd is duurzame economische ontwikkeling een voorwaarde voor het kunnen investeren in een prettige leefomgeving. De hoofdambitie is opgedeeld in de volgende aspecten met bijbehorende ambities:

Leefomgeving

  • 1. Klimaatverandering: een klimaat bestendig en waterrobuust Noord-Holland. Stad, land en infrastructuur worden klimaatbestendig en waterrobuust ingericht.
  • 2. Gezondheid en veiligheid: het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving.
  • 3. Biodiversiteit en natuur: de biodiversiteit in Noord-Holland vergroten, ook omdat daarmee andere ambities/doelen kunnen worden bereikt.

Gebruik van de leefomgeving

  • 1. Economische transitie: een duurzame economie met innovatie als belangrijke motor. De provincie biedt ruimte aan ontwikkeling van circulaire economie, duurzame landbouw, energietransitie en experimenten.
  • 2. Wonen en werken: woon- en werklocaties dienen beter met elkaar in overeenstemming te zijn. Woningbouw wordt vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends.
  • 3. Mobiliteit: inwoners en bedrijven van Noord-Holland kunnen zichzelf of producten effectief, veilig en efficiënt verplaatsen.
  • 4. Landschap: het benoemen, behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie.

Energietransitie

  • 1. De ambitie van de Provincie is dat Noord-Holland als samenleving in 2050 volledig klimaatneutraal en gebaseerd is op hernieuwbare energie.

Daarnaast wordt er met de Omgevingsvisie NH2050 geprobeerd om een richting uit te zetten om houvast te bieden naar de onzekere toekomst. Daarvoor wordt een aantal bewegingen naar de toekomst toe benoemd:

  • Noord-Holland in beweging: Op weg naar een economisch duurzame toekomst;
  • Dynamisch schiereiland: Benutten van een unieke ligging;
  • Metropool in ontwikkeling: Vergroten agglomeratiekracht door het ontwikkelen van een samenhangend internationaal concurrerend metropolitaan systeem;
  • Sterke kernen, sterke regio's: Sterke kernen houden regio's vitaal;
  • Nieuwe energie: Economische kansen benutten van energietransitie;
  • Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving: vergroten van biodiversiteit en ontwikkelen van een economisch duurzame agrifoodsector.

Er wordt in de Omgevingsvisie NH2050 uitgegaan van het principe ‘lokaal wat kan, regionaal wat moet’. Hierbij wordt gelet op de diversiteit aan regio's en wordt ruimte geboden aan maatwerk en ruimte om vorm te kunnen geven aan een wendbare samenleving.

Planspecifiek
In de omgevingsvisie worden ambities gesteld voor het grondgebied van de gemeente en de regio Gooi en Vechtstreek. In deze streek komen de bewegingen Dynamisch schiereiland, Metropool in ontwikkeling, Sterke kernen, sterkte regio's en Natuurlijk vitaal landelijke omgeving bij elkaar. De grote leefomgevingskwaliteit met diverse landschappen, recreatieve en toeristische mogelijkheden, topwoonmilieus in combinatie met mobiliteitsopgaven, economisch vitaal blijven en opgaven in het veenweidegebied, brengen een complex aan vraagstukken met zich mee. Onderstaand aspect uit de omgevingsvisie is van toepassing voor het plangebied.

Leefomgevingskwaliteit
De ambitie van de provincie Noord-Holland ten aanzien van de leefomgevingskwaliteit houdt onder andere in dat ontwikkelingen en beheer passend moeten zijn bij de waarden, de karakteristiek en het draagvermogen van het landschap. Noord-Holland beschikt immers over een unieke en rijke variatie aan (open) landschappen, ruimtelijke structuren, aardkundige en archeologische waarden, cultuurhistorie en gebouwd (wereld)erfgoed. De provincie onderscheidt zich door haar openheid, de grote afwisseling en de contrasten in het landschap. Deze karakteristieken reflecteren de rijke ontstaansgeschiedenis en maken het aantrekkelijk voor mensen om hier te wonen, voor bedrijven om zich hier te vestigen en voor recreanten en toeristen om hier te verblijven.

Dit planvoornemen houdt rekening met deze ambitie. Het planvoornemen voorziet niet in een onnodig ruimtebeslag maar realiseert in een binnenstedelijk gebied de realisatie van acht sociale huurwoningen. Het geheel is landschappelijk ingepast en houdt rekening met de aanwezige landschappelijke waarden.

Metropool in ontwikkeling
De provincie Noord-Holland geeft aan zoveel mogelijk te streven naar wonen en werken zoveel mogelijk binnenstedelijk te realiseren en te concentreren. De metropool ontwikkelt zich immers snel. De vraag naar woningen en ruimte voor bedrijven houdt aan, evenals de ruimtevraag voor recreatie en andere functies. Tegelijkertijd willen we de landschappen in de metropool sparen. De bebouwingsopgave moet dan ook zoveel mogelijk binnen de bestaande kernen plaatsvinden, met een voorkeur voor knooppunten van openbaar vervoer. Verdichting vraagt steeds meer inventiviteit en bestuurskracht. De bebouwde omgeving wordt steeds intensiever gebruikt, de plancapaciteit binnenstedelijk blijkt door een andere kijk op stad en stedelijkheid een stuk groter te zijn dan we lang hebben gedacht. En zowel bij bestaande bouw als nieuwbouw zet de provincie in op besparing van energie, een klimaatadaptieve ruimtelijke inrichting en bij nieuwbouw ook op circulair bouwen. Dit alles moet samengaan met de verdere verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving. Daarbij onderkent de provincie dat verdichting in de kernen leidt tot toenemende druk op het landschap.

Wonen en werken worden binnenstedelijk geconcentreerd (transformeren, bundelen, verdichten). Hierbij houdt de provincie oog voor behoud en versterking van de leefbaarheid in bestaande en nieuwe gebieden. Ook houden ze een vinger aan de pols wat betreft de kwalitatieve en kwantitatieve ontwikkeling van de vraag. Zo zorgen ze ervoor dat regionale afspraken over stedelijke ontwikkelingen bij de vraag blijven aansluiten. Hierbij betrekken we de bestaande voorraad woningen.

Dit planvoornemen komt overeen met de ambitie om zoveel mogelijk te streven naar concentratie van wonen en werken in binnenstedelijk gebied. Door de realisatie van acht woningen in een binnenstedelijke locatie, geeft het plan uitvoering aan de ambities van de provincie. Het plan bundelt zowel wonen als werken op de locatie.

Tevens streeft de provincie Noord-Holland naar het versterken van het landschap als onderdeel van het metropolitaan systeem. Een uniek kenmerk van de metropool is de grote diversiteit aan landschappen met hoge ecologische, recreatieve en cultuurhistorische waarden. Daarnaast is er een sterke verwevenheid tussen stad en landschap. Het groenblauwe gebied ligt tussen de kernen, die daarmee karakteristiek en onderscheidend blijven. Het biedt ook een plek voor relatieve rust ten opzichte van de stad. Tegelijk biedt het landschap nog veel ruimte voor landbouw en kleinschalige experimenten voor de productie van duurzame energie. Het landschap is als drager van deze waarden cruciaal voor het vestigingsklimaat en het woon- en leefmilieu in de metropool.

Dit planvoornemen is voorzien in de rand van Laren. Dit stedelijke dorp staat bekend om haar verwevenheid tussen het groene karakter en het wonen. Het planvoornemen laat het groene karakter zoveel mogelijk in stand en versterkt deze waar nodig.

Sterke kernen, sterke regio's
Ten aanzien van nieuwe ontwikkelingen van woningbouw en voorzieningen streeft de provincie Noord-Holand naar concentratie in kernen, passend bij de rol van de kernen in het regionale netwerk. Uitgangspunt bij dit principe is dat ontwikkelingen zo veel mogelijk binnenstedelijk plaatsvinden. Dit geldt voor alle kernen. De omvang waarin dit gebeurt wordt ingegeven door de vraag die er op dat moment is (meest actuele bevolkingsprognoses). Deze wordt afgelezen aan de hand van demografische ontwikkelingen (afspraken over uitleglocaties worden aan de actuele prognoses aangepast), periodieke monitors over woonwensen en woonbehoefte-onderzoeken. Deze ontwikkelingen en daaruit voortvloeiende afspraken worden regionaal ingevuld met ruimte voor maatwerk en herijking. De omvang en verschijningsvorm is passend bij de kernen waarbij grofweg drie typen kernen vallen te onderscheiden. Ook hier kan in regionale afstemming meer onderscheid in worden gemaakt.

Bij de dorpskernen, zoals Laren, lopen de functies en karakters van de vele kernen ver uiteen. Er worden in regionaal verband keuzes gemaakt over welke dorpskernen als voorzieningencentra (blijven) fungeren. Dit kan bijdragen aan het behoud van voorzieningen en de leefbaarheid in deze gebieden. Er is daarnaast een zeer divers beeld van de sociale cohesie (denk hierbij aan bijvoorbeeld een bruisend verenigingsleven) en ontwikkelkracht per kern. Dit vraagt daarom ook om maatwerk, in samenspraak met de lokale bevolking en ondernemers.

Toegepast betekent deze ambitie van de provincie Noord-Holland dat ook voor dit onderdeel er regionale afspraken zijn gemaakt over het toevoegen van woningen en voorzieningen. Subparagraaf 3.3.1 (Woonvisie Regio Gooi en Vechtstreek 2016 - 2030) besteedt hier aandacht aan.

3.2.2 Provinciale ruimtelijke verordening

De provincie wil met de omgevingsverordening ontwikkelingen, zoals woningbouw en de energietransitie, mogelijk maken en zet in op het beschermen van mooie en bijzondere gebieden in Noord-Holland. We zoeken naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid. De belangrijkste belangrijke ambities voor Noord-Holland, zoals omschreven in de Omgevingsvisie, zijn verankerd in de nieuwe Omgevingsverordening Noord-Holland.

Op donderdag 22 oktober 2020 hebben de Provinciale Staten de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld. De Omgevingsverordening NH2020 geldt vanaf 17 november 2020 en vervangt alle bestaande verordeningen die betrekking hebben op de leefomgeving, zoals de Provinciale Ruimtelijke Verordening, de Provinciale Milieuverordening, de Waterverordeningen en de Wegenverordening.

De Omgevingsverordening NH2020 is gebaseerd op de huidige wet- en regelgeving. Met deze omgevingsverordening loopt de provincie bewust vooruit op de Omgevingswet, omdat we door 21 verordeningen samen te voegen alvast werken in de geest van de Omgevingswet. Er is bewust niet gewacht op invoering van de Omgevingswet, omdat we op deze manier kunnen nagaan of de regels lokaal en regionaal maatwerk mogelijk maken en of er genoeg bestuurlijke afwegingsruimte is. In de omgevingsregeling staat uitgelegd welke overheid gaat over welke regels (welke partij welke bevoegdheid heeft).

Provincie Noord-Holland wil dat er meer ruimte komt voor woningbouw in Noord-Holland Noord. De nieuwe omgevingsverordening regelt dat in landelijk gebied woningbouwprojecten tot elf woningen gebouwd kunnen worden aan de rand van kernen en dorpslinten. Grootschalige woningbouw (meer dan elf woningen) was onder voorwaarden altijd al mogelijk in landelijk gebied. De plannen moeten wel worden opgenomen in een woonakkoord, gemeenten moeten aantonen waarom woningbouw op die locatie nodig is en het goed inpassen in het landschap.

Planspecifiek
Ten aanzien van het planvoornemen geldt dat het voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De Omgevingsverordening NH2020 geeft in artikel 6.3 aan dat een ruimtelijk plan uitsluitend kan voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als de ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. De mate waarin dit planvoornemen in overeenstemming is met die regionale afspraken bespreekt subparagraaf 3.3.1 (Woonvisie Regio Gooi en Vechtstreek 2016 - 2030). Uit die subparagraaf volgt dat dit planvoornemen aan die regionale afspraken voldoet en dus daarmee ook voldoet aan de Omgevingsverordening NH2020.

Verder is artikel 6.62 Klimaatadaptatie van toepassing. In dit artikel is aangegeven dat de toelichting van een ruimtelijk plan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de risico's van klimaatverandering (wateroverlast, overstroming, hitte en droogte). Met voorliggend plan wordt daar zoveel mogelijk invulling aangegeven, doordat er sprake is van zo min mogelijk verharding en bij het inpassen van het plan is zoveel mogelijk groen behouden c.q. uitgangspunt geweest bij het opstellen van de schetsverkaveling.

Om deze reden komt dit planvoornemen overeen met de Omgevingsverordening NH2020.

3.2.3 Leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018

Beleid
De provincie Noord-Holland heeft in de 'Omgevingsvisie Noord-Holland 2050' ruimtelijke kwaliteit, naast klimaatbestendigheid en duurzaam ruimtegebruik, opgenomen als één van de drie hoofdbelangen. De provincie Noord-Holland beoogt te werken aan het behouden en versterken van de kwaliteit van het landschap en de cultuurhistorie. De 'Leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018' (hierna: Leidraad) is een belangrijk instrument om daar richting aan te geven. Deze Leidraad uit 2018 is een vernieuwde versie van de Leidraad uit 2010. Het doel en de werking van de Leidraad zijn vastgelegd in de PRV. De PRV beschrijft de provinciale belangen ten aanzien van landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied zijn alleen mogelijk indien de Leidraad daarbij wordt toegepast. Die ruimtelijke ontwikkelingen betreffen bijvoorbeeld nieuwe bebouwing, uitbreiding van agrarische bedrijven, infrastructuur of vormen van energieopwekking. Met de Leidraad wil de provincie Noord-Holland richting geven aan ruimtelijke kwaliteit in het landelijk gebied en zo komen tot goede ontwerpen bij nieuwe ontwikkelingen. De Leidraad maakt onderscheid tussen: 'rekening houden met' en 'betrekken bij' zoals ook reeds in de vorige subparagraaf besproken. Daarnaast maakt de Leidraad een onderverdeling van de provincie Noord-Holland in twintig gebieden, de zogenaamde ensembles, en tien provinciale structuren, zoals de Westfriese Omringdijk, de Stelling van Amsterdam en (agrarische) erven. Elk ensemble en elke structuur biedt een beschrijving van de ontstaansgeschiedenis, van de dynamiek en van de belangrijkste drie kernwaarden: landschappelijke karakteristiek, openheid en ruimtebeleving, en ruimtelijke dragers. Bij het inpassen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied moet rekening worden gehouden met de ambities en ontwikkelprincipes die staan beschreven bij de afzonderlijke ensembles en structuren.

Planspecifiek
In dit planvoornemen gaat het om een ruimtelijke ontwikkeling in stedelijk gebied en dus moet de Leidraad worden toegepast. Zoals hierboven aangegeven moet op grond van de Leidraad bij elke ruimtelijke ontwikkeling rekening worden gehouden met de ambities en ontwikkelprincipes die staan beschreven bij de afzonderlijke ensembles en structuren zoals geregeld in de Leidraad. Daarbij is de planlocatie onderdeel van het ensemble 'Het Gooi'. Het Gooi vormt een bosrijk woongebied tussen Amsterdam, Utrecht en Amersfoort en is een uitloper van de Utrechtse Heuvelrug. Aan de noordzijde zijn restanten aanwezig van buitendijkse hooilanden langs de voormalige Zuiderzeekust. Het Gooi wordt doorsneden door de snelweg A1 en aan de oostkant loopt de snelweg A27 in de provincie Utrecht. Kernwaarden van het gebied betreffen de onderstaande drie aspecten. De onderstaande tekst bespreekt de planspecifieke kernwaarden.

  • 1. De landschappelijke karakteristiek: de landschapstypen en de belangrijkste kenmerken van deze landschappen.
    Ambitie: bijdragen aan het zichtbaar en herkenbaar houden van de landschappelijke karakteristiek.
    Het landschap wordt gevormd door twee met elkaar verbonden stuwwallen (stuwwallandschap) en kent veel hoogteverschillen. Op de flanken van de stuwwallen zijn restanten van engen te vinden. Het onregelmatig patroon van uitwaaierende wegen op de stuwwal is nog herkenbaar in de bebouwingsstructuur van de dorpen en zichtbaar in de zandpaden op de heidevelden. In Laren en in Muiderberg is de brink nog aanwezig.
    Dit planvoornemen leidt niet tot enige aantasting van de enig hoogteverschil, de planlocatie is te klein om hierop enige invloed te hebben.
  • 2. Openheid en ruimtebeleving: de beleving van de vrije open ruimte, de horizon en de oriëntatiepunten.
    Ambitie: bij te laten dragen aan het versterken van (de beleving van) openheid.
    Het Gooi is dicht bebost. De heidevelden en de restanten van de engen en zanderijen vormen hierbinnen open ruimten. Ondanks de hoge bebouwingsgraad oogt het ensemble groen en lommerrijk door de beplanting in en rond de kernen. Op diverse plekken loopt het groen in de kernen over in het landschap.
    Dit planvoornemen zal landschappelijk worden ingepast. Hiermee wordt het groene karakter van Laren en Het Gooi behouden en versterkt.
  • 3. De ruimtelijke dragers: de driedimensionale structuren en lijnen die in het (vlakke) landschap het beeld bepalen en begrenzen. Denk hierbij aan bebouwingslinten, bomenlanen en dijken.
    Ambitie: helder te positioneren ten opzichte van de ruimtelijke dragers.
    Het reliëf van het ensemble is van oudsher sturend geweest voor de verschijningsvorm van het gebied. De van oorsprong agrarische nederzettingen werden gevestigd op de overgang van droog naar nat. De bebouwing concentreerde zich om de brink. Oude schaapsdriften en verbindingswegen vormen een radiaal stelsel, dat heel kenmerkend is voor Het Gooi. De oude verbindingswegen zijn meestal beplant. De ruimten tussen de schaapsdriften en kernen Naarden-Bussen en Blaricum-Laren werden geleidelijk volgebouwd.
    De planlocatie ligt aan de rand van Laren. De omliggende wegen tezamen met de hoogte van de planlocatie worden door dit planvoornemen ongemoeid gelaten.

Het voorliggend plan houdt rekening met de toetsingscriteria uit de 'Leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018'.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Woonvisie Regio Gooi en Vechtstreek 2016 - 2030

De gemeente Laren behoort samen met de gemeenten Gooise Meren, Hilversum, Huizen, Blaricum, Weesp en Wijdemeren tot de regio Gooi- en Vechtstreek. Samen hebben deze gemeenten de Woonvisie Regio Gooi en Vechtstreek 2016 - 2030 vastgesteld. De woonvisie geeft inzicht in de gezamenlijke missie en ambities van de regiogemeenten op het gebied van wonen. Ook biedt de visie een kader voor lokaal woonbeleid en vormt het de basis voor afspraken met andere overheden.

De regio Gooi en Vechtstreek wil een complete regio zijn, met een passend woningaanbod voor jong en oud, rijk en arm, kleine of grote huishoudens en goed of slecht ter been. De regio ontleent haar identiteit voor een groot deel aan de diversiteit aan landschappen en woonmilieus en is daardoor een aantrekkelijk vestigingsgebied voor al deze groepen. Het behouden en, waar mogelijk, versterken van deze diversiteit aan woonmilieus waarborgt de vitaliteit van de regio ook in de toekomst.

Zeker tot 2040 wordt nog een groei van de bevolking voorzien. Het passend faciliteren van deze groei, in combinatie met het behoud van de natuur- en cultuurhistorische waarden, vormt de komende jaren één van de belangrijkste uitdaging voor de regio. Nieuwbouw zal nodig blijven en voorziet niet alleen in een directe woningbehoefte, maar wordt ook ingezet als strategisch instrument om de doorstroming in wijken op gang te brengen. De focus zal daarbij moeten liggen op binnenstedelijk bouwen en transformatie. Het behoud van de hoge ruimtelijke kwaliteit in de bebouwde omgeving is daarbij kader stellend.

Laren is een groene, lommerrijke gemeente met natuurgebieden, landgoederen, exclusieve villawijken, een gezellige dorpskern en enkele publiekstrekkers zoals het museum Singer Laren. Het gemiddelde inkomen is hoog en er wonen relatief veel senioren onder andere in het Rosa Spier Huis. Laren is vooral een woongemeente, met voornamelijk lokale voorzieningen. De meeste inwoners werken buiten de gemeente. Laren kent een gespannen woningmarkt, hetgeen zich uit in hoge woningprijzen en wachtlijsten voor sociale huurwoningen. Met nieuwbouw kan maar beperkt tegemoet worden gekomen aan de woningbehoefte, Laren beschikt niet over grootschalige uitbreidingslocaties. In de dorpskern bevinden zich wel enkele kleinschalige locaties die voor herontwikkeling of verdichting in aanmerking komen.

In totaal zijn in de regionale woonvisie 21 acties en/of afspraken geformuleerd, verdeeld over vijf inhoudelijke thema's. Deze acties vormen samen het actieprogramma 2016-2030 voor het regionale woonbeleid van Gooi en Vechtstreek. De specifieke acties ten aanzien van bouwen betreffen:

  • 1. 9.250 nieuwbouwwoningen tot 2030. Dit betekent vanaf 2020 een nieuwbouwproductie van 550 woningen per jaar;
  • 2. 1/3 van de woningtoevoegingen betaalbaar;
  • 3. Minimaal 20% woningtoevoegingen door transformaties;
  • 4. Strategisch inzetten nieuwbouw;
  • 5. 1.000 woningen in het middeldure huursegment;
  • 6. Onderzoek nieuwbouwambities lange termijn.

Afweging
In de gehele regio is behoefte aan 9.250 extra woningen tot 2030. Hierbij is tevens een grote behoefte aan sociale huurwoningen. Dit planvoornemen voorziet in de realisatie van acht sociale huurwoningen op een locatie in Laren. Om die reden voorziet dit planvoornemen in een bestaande en actuele behoefte en past dit voornemen in de beleidsvisie van de gemeenten in het Gooi en Vechtstreek.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Ruimtelijke structuurvisie 2008 - 2023

De Ruimtelijke Structuurvisie Gemeente Laren 2008-2023, vastgesteld door de gemeenteraad op 25 juni 2008, bevat de algemene gemeentelijke beleidsuitgangspunten op het gebied van de ruimtelijke ordening. Doel van de structuurvisie is om de ambities voor de toekomst van het dorp Laren vorm te kunnen geven aan de hand van een integraal afgewogen richtinggevend beleidskader. In hoofdlijnen ziet de gemeente als gewenste ontwikkeling voor het brinkdorp het behouden en versterken van de beeldkwaliteit van Laren, haar karakter en identiteit als fraai, groen en kleinschalig dorp. Maatregelen en ingrepen moeten deze kernwaarden behouden en versterken. Concreet houdt dat in, dat al het beleid gericht moet zijn op kwalitatieve verbetering van het dorp.

De kernpunten van het beleid zijn onder meer:

  • behoud identiteit van Laren als groen, fraai, authentiek en kleinschalig
  • kwaliteit boven kwantiteit bij verbetering van het dorp
  • integrale kwaliteitsborging bij nieuwe ontwikkelingen
  • aandacht voor groene kwaliteit, landschap en cultuur
  • aandacht voor ontgroening en vergrijzing.

Met het voorliggende kleinschalige plan wordt aan deze kernpunten voldaan.

3.4.2 Woonvisie Laren 2017-2022

Beleidskader
De belangrijkste doelstelling van het lokale woonbeleid, zoals het in deze woonvisie is verwoord, is om de woningvoorraad, nu en in de toekomst, zo goed mogelijk aftestemmen op de woonwensen van de inwoners van de gemeente Laren. Deze lokale woonagenda geeft op onderdelen concrete invulling aan de kaders uit de regionale woonvisie. Hierbij houdt de gemeente rekening met de bijzondere positie die Laren inneemt binnen de woningmarkt van de Gooi en Vechtstreek. Zo kent de woningvoorraad van de gemeente een relatief laag aandeel sociale huurwoningen, een gemiddeld dure woningvoorraad en beschikt Laren over weinig uitbreidingsmogelijkheden.

Deze lokale woonvisie sluit aan op de geactualiseerde regionale woonvisie Gooi en Vechtstreek 2016-2030. Bij de totstandkoming van de regionale woonvisie zijn stakeholders uit de hele regio op verschillende momenten betrokken geweest. Naast de ambities uit de regionale woonvisie worden door de gemeente Laren een aantal specifieke speerpunten benoemd voor de komende jaren. Deze speerpunten zijn:

  • 1. Betaalbaarheid en doorstroming;
  • 2. Strategische inzet van nieuwbouw;
  • 3. Maatwerk bestaande woning voorraad;
  • 4. Duurzaamheid;
  • 5. Wonen met zorg.

De mogelijkheden voor nieuwbouw in Laren zijn beperkt. Bovendien heeft de gemeente maar weinig grondposities zelf in handen. Om toch te kunnen sturen op voldoende sociale huurwoningen in het nieuwbouwprogramma zal in 2017 een vereveningsfonds worden opgericht. Particuliere ontwikkelaars die in Laren nieuwbouw of transformatie projecten willen ontwikkelen storten in dit fonds op het moment dat zij niet kunnen voldoen aan de gestelde normen (1/3 sociale huur en/of betaalbare koop). Deze bijdrage kan vervolgens worden ingezet bij sociale woningbouwprojecten in brede zin. Dit alles met als doel gemiddeld 1/3 betaalbare woningbouw bij nieuwbouw projecten te realiseren.

De gemeente Laren streeft naar woningbouwprogramma met een goede balans van verschillende woning- en prijscategorieën. Ook ligt de nadruk bij woningtoevoeging op gelijkvloerse woningen (appartementen), een woningtype dat nu nog ondervertegenwoordigd is, maar waar steeds meer vraag naar is, zowel voor ouderen als voor jongeren.

Quickscan woningbehoefte Laren
Door de gemeente onderzoek gedaan naar de woningmarkt in Laren. Daarin wordt geconcludeerd dat de woningmarkt in Laren niet als lokale markt kan worden aangemerkt. Er vinden relatief veel verhuizingen plaats tussen de gemeente Laren en omliggende gemeenten. Er wordt in de regio een verdere toename van het aantal huishoudens verwacht. Er vindt enerzijds een logische ontwikkeling plaats van jongere en middelbare gezinnen met kinderen naar middelbare en oudere stellen zonder kinderen en naar oudere alleenstaanden. Anderzijds is er ook aanwas van jonge huishoudens (en gezinnen) waar te nemen. Ten aanzien van de gewenste uitbreiding van de woningvoorraad constateert de gemeente het volgende:

  • Een grote vraag naar appartementen in Laren. Voor een groot deel in de duurdere categorie (doelgroep ouderen Laren);
  • Tekorten in de sociale huur;
  • Vraag naar grondgebonden woningen in alle prijsklassen.

Planspecifiek
Ten aanzien van de woonvisie geldt dat dit planvoornemen daarin past. De gemeente geeft aan dat in de gemeenten een grote behoefte bestaat aan sociale huurwoningen. Dit planvoornemen maakt het planologisch mogelijk om acht sociale huurwoningen te bouwen. Om die reden voorziet dit planvoornemen in een bestaande en actuele behoefte en past dit voornemen in de beleidsvisie van de gemeente.

3.4.3 Woningbouwnota “Laren, behoud door ontwikkeling”

De Woningbouwnota is op 30 januari 2019 door u vastgesteld en gaat over alle toen bekende locaties waar woningen kunnen worden gebouwd, over het beoogde woningbouwprogramma alsmede over voorwaarden die de raad stelt over die locatieontwikkelingen.

In de nota is ten aanzien van de locatie Harmen Vosweg het volgende aangegeven:

“B. Harmen Vosweg

Deze locatie betreft het noordelijke deel van de driehoek Harmen Vosweg, 2e Ruiterweg en het verlengde van de Lingenskamp. Op het perceel Harmen Vosweg 2 en 4 staan 2 huurwoningen op grote tuinen en met veel bijgebouwen, eigendom van woningbouwcorporatie Gooi en Omstreken.

De rest van de grond, in de driehoek 2e Ruiterweg, Harmen Vosweg en Jagerspad, is in eigendom van de gemeente. Er zijn door de voorganger van Gooi en Omstreken met het college eerder ideeën besproken om de 2 woningen te slopen en op dit perceel sociale huurwoningen te bouwen. Als alleen het linker deel wordt benut is er een mogelijkheid om hier ca. 6 woningen te bouwen, en als ook het rechter deel (in bezit van de gemeente) zou worden ontwikkeld kan dit aantal sociale huurwoningen worden verdubbeld. Idealiter worden deze woningen in één bouwstroom gebouwd zodat de bouwkosten, die toch al behoorlijk onder druk staan, nog binnen de perken kunnen worden gehouden.

Een alternatief is om niet het noordelijke deel van de driehoek te benutten (de gemeentegrond in het verlengde van Harmen Vosweg 2-4), maar een strook grond die parallel loopt aan de Harmen Vosweg (dus vanaf de huisnummers Harmen Vosweg 2-4, naar beneden).

Wij stellen voor om in te stemmen met de bouw van sociale huurwoningen op een deel van de driehoek. Het bouwvolume, het aantal en de verkaveling zullen middels een keuzenota aan uw raad worden voorgelegd. Bij de totstandkoming van de keuzenota zullen we buurtbewoners, die zich met een bewonersgroep reeds bij de gemeente hebben gemeld om gehoord te worden, vooraf actief betrekken. Bij de verdere ontwikkeling zal het behoud van de sociale, recreatieve en groene functie alsmede de belangrijke zichtlijnen van en in dit gebied een belangrijk uitgangpunt zijn”.

Planspecifiek

Na een uitgebreide participatieprocedure is de gemeente uitgekomen op een verkaveling waarbij 4 woningen gebouwd kunnen worden aan de noordzijde van het perceel, ter hoogte van de te slopen woningen Harmen Vosweg 2 en 4 en 4 woningen parallel aan het zandpad van de Harmen Vosweg, dus haaks op de andere 4 woningen. De verkaveling is daarmee in lijn met de Woningbouwnota.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Archeologie

Wettelijk kader
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2022 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast moet ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voorzover in een plangebied sprake is van erfgoed, moet op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Situatie plangebied en onderzoek

Ter plaatse van het initiatief geldt op basis van het vigerende bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Op basis van deze dubbelbestemming is het noodzakelijk een archeologisch onderzoek uit te voeren wanneer een ontwikkeling groter is dan 200 m2 en dieper gaat dan 30 cm onder het maaiveld. Deze ontwikkeling overschrijdt deze vastgelegde grenzen. Om deze reden is een archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Het archeologisch onderzoek is opgenomen in bijlage 1. Uit het onderzoek blijkt dat er nog onvoldoende beeld is op de archeologische waarden ter plaatse. Om deze reden wordt vervolgonderzoek aanbevolen. Dit onderzoek kan plaatsvinden bij de aanvraag voor de bouwvergunning.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de bestemmingswijziging.

4.2 Bodem

Wettelijk kader
Voor de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) besluit bodemkwaliteit. Men streeft naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie.

Situatie plangebied en onderzoek
Ter plaatse van het initiatief worden acht sociale huurwoningen gebouwd. Deze woningen betreffen gevoelige functies in het kader van bodembescherming. Om deze reden is het noodzakelijk een onderzoek uit te voeren naar de bodemkwaliteit ter plaatse.

Het uitgevoerde onderzoek is opgenomen in bijlage 3. Uit het onderzoek blijkt dat er geen significante vervuilingen aanwezig zijn in de bodem ter plaatse van het plangebied. Op basis van de resultaten zijn er milieuhygiënisch gezien geen bezwaren voor het realiseren van het initiatief. Aanvullend onderzoek naar de bodemkwaliteit is niet noodzakelijk.

Conclusie
Het aspect bodem vormt geen verdere belemmering voor het initiatief.

4.3 Cultuurhistorie

Wettelijk kader
Zoals al aangegeven bundelt de Erfgoedwet een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast moet ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voorzover in een plangebied sprake is van erfgoed, moet op grond van voorgaande dan ook aangegeven worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Situatie plangebied en conclusie

Ter plaatse van het plangebied zijn geen gemeentelijke of rijksmonumenten aanwezig. Bij de inrichting van het plan is zoveel mogelijk rekening gehouden met de karakteristieken van het gebied en de aanwezige landschappelijke waarden. De ontwikkeling voorziet niet in de aantasting van landschappelijke waarden.

Het aspect cultuurhistorie staat de ontwikkeling niet verder in de weg.

4.4 Ecologie

Wettelijk kader
Voor het plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van natuurbescherming relevant: de Wet natuurbescherming (Wnb) en de provinciale Omgevingsvisie en -verordening. De Wnb is op 1 januari 2017 in werking getreden en betreft zowel soortenbescherming als bescherming van (Europese) natuurgebieden. In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.

Situatie plangebied en onderzoek
Soortenbescherming

De initiatiefnemer is voornemens om ter plaatse van het plangebied de aanwezige bebouwing te slopen en daarvoor in de plaats acht sociale huurwoningen terug te bouwen. Gelet op de aard van deze ingreep is het noodzakelijk een quickscan naar natuurwaarden uit te voeren. De quickscan in dit kader is opgenomen in Bijlage 4.

Uit de natuurtoets blijkt dat er mogelijk vleermuizen en huismussen in de bestaande woning aanwezig zijn. Aangezien de woning gesloopt wordt in het kader van dit initiatief is vervolgonderzoek nodig naar de aanwezigheid van beide diersoorten. Dit vervolgonderzoek is opgenomen in Bijlage 5.

Uit dit onderzoek blijkt dat er geen verblijfplaatsen van de vleermuis of de mus zijn aangetroffen in de woning. De naast gelegen houtwal is een belangrijk onderdeel van de vliegroutes van de vleermuizen. Deze mag om deze reden niet verlicht worden.

Gebiedsbescherming

In het kader van gebiedsbescherming is een stikstofberekening met het programma Aerius uitgevoerd. Met deze berekening wordt onderzocht of het initiatief van invloed is op omliggende stikstofgevoelige Natura-2000 gebieden. De berekening is opgenomen in Bijlage 6. Uit de berekening blijkt dat het project geen invloed heeft op omliggende Natura-2000 gebieden.

Conclusie

Het initiatief heeft geen negatieve invloed op beschermde soorten en op beschermde natuurgebieden. Het aspect ecologie vormt geen verdere belemmering voor dit initiatief.

4.5 Externe veiligheid

Wettelijk kader
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Voor inrichtingen is dit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), voor transportroutes het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en voor hogedruk aardgastransportleidingen het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Op 27 oktober 2004 zijn het Bevi en de Regeling externe veiligheid inrichtingen van kracht geworden. In het Bevi zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot inrichtingen met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaarcontour (die als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6/jaar-contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde. Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1%-letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.

Afweging
Uit de risicokaart (riscokaart.nl), waarvan hieronder een uitsnede is weergegeven, blijkt dat in de omgeving een risicobron aanwezig is. Het nabijgelegen zwembad is als een inrichting gevaarlijke stoffen aangemerkt vanwege het gebruik van chloor. De risicocontour van dit zwembad komt niet tot buiten de gemarkeerde terreingrenzen. Het initiatief wordt niet aan extreme risicofactoren blootgesteld als gevolg van de aanwezigheid van het zwembad, en ondervindt geen hinder van de aanwezigheid van het zwembad

afbeelding "i_NL.IMRO.0417.BPHV-Va01_0009.png"

Uitsnede risicokaart met in het blauw kader het plangebied (bron: risicokaart.nl).

Conclusie
Gezien de bovenstaande analyse wordt gesteld dat het milieuaspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit project.

4.6 Geluid

Wettelijk kader
De eventuele verplichting tot uitvoering van een akoestisch onderzoek is vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). De Wgh bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidsniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan, indien het plan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Woningen betreffen op grond van de Wgh en het Activiteitenbesluit milieubeheer een geluidsgevoelig object.

Een akoestisch onderzoek is op grond van de Wet geluidhinder noodzakelijk wanneer een geluidsgevoelig gebouw gelegen is binnen een door deze wet aangewezen geluidszone.

Situatie plangebied
De nabij de voorgenomen woningen gelegen wegen zijn allemaal wegen waar een maximum snelheid van 30 kilometer per uur geldt. Op basis van de Wet geluidhinder kan een akoestisch onderzoek in dit kader achterwege blijven. Gelet op de zeer beperkte verkeersintensiteiten op deze weg is ook onderzoek in het kader van deen goede ruimtelijke ordening niet nodig te achten.

De Eemnesserweg is de dichtstbij gelegen weg waar een maximum snelheid van 50 kilometer per uur geldt. Het plangebied ligt buiten de wettelijke onderzoekszone van deze weg. Ook in dit kader kan een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai achterwege blijven.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen verdere belemmering voor dit initiatief.

4.7 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing). Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (hierna: NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer ingestemd met het NSL.

Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. Deze programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (hierna: nibm) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe wet geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan drie procent) ten opzichte van de grenswaarde;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.

Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft de minister in samenwerking met InfoMil de nibm-tool maart 2019 ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een project niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekenhulp is de toename van de stoffen NO2 en PM10 te bepalen.

Besluit niet in betekenende mate
Het Besluit niet in betekenende mate bepaalt in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (=1,2 µg/m3);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto-vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Situatie plangebied
Dit projectvoornemen voorziet in de realisatie van acht sociale huurwoningen. Deze ontwikkelingen kunnen invloed hebben op de luchtkwaliteit ter plaatse als gevolg van een toename van het aantal verkeersbewegingen. Voor het berekenen van de verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling is gebruikgemaakt cijfers van CROW publicatie 381 'Toekomstbestendig Parkeren'. In deze gids worden verschillende functies onderscheiden en wordt per functie een onderscheid gemaakt tussen en de ligging van het project (centrum of juist buitengebied) en de mate van stedelijkheid.

Uit subparagraaf 4.9.1 (Verkeer) volgt dat het projectvoornemen leidt tot een toename van het aantal verkeersbewegingen van minimaal 48 motorvoertuigen per etmaal op een gemiddelde weekdag.

afbeelding "i_NL.IMRO.0417.BPHV-Va01_0010.png"

Nibm-tool

Zoals uit de bovenstaande figuur blijkt, kan voor dit project met 48 voertuigbewegingen per dag in 2021 (verwachte jaar van projectrealisatie) gesteld worden dat de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van het plan op de luchtkwaliteit kleiner is dan 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) en dus niet in betekenende mate is.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen verdere belemmering voor dit initiatief.

4.8 Milieuzonering

Algemeen
Indien door middel van een project nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet men aantonen dat een goed leefmilieu mogelijk blijft. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden aangetast worden door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie. Het aspect milieuzonering is dus tweeledig.

Bedrijven worden ingedeeld in categorieën met behulp van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering (2009)' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG). Deze publicatie biedt een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau en geeft informatie over de milieukenmerken van verschillende typen bedrijven. Op basis van de milieukenmerken van de verschillende typen bedrijven en inrichtingen wordt een indicatie van de afstanden gegeven, die als gevolg van deze kenmerken moeten worden aangehouden tussen de diverse omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningen, horeca en kleine bedrijven.

De informatie heeft geen betrekking op individuele bedrijven, maar op bedrijfstypen. Dit betekent dat een concrete situatie altijd in de context moet worden bekeken:

  • binnen bepaalde bedrijfstypen kunnen zich grote verschillen voordoen;
  • concrete milieu-informatie over een specifiek bedrijf heeft meer waarde dan algemene informatie;
  • de afstanden hebben betrekking op de afstand tot een rustige woonwijk; bij andere gebiedsfuncties kunnen dus andere afstanden mogelijk zijn;
  • afdoende milieuhygiënische maatregelen bij de bron, bij de overdracht of bij de ontvanger, kunnen een kortere afstand eventueel mogelijk maken.

De onderstaande toetsing bevat een onderdeel dat aandacht besteedt aan bedrijven en functies in de omgeving die al dan niet hinder kunnen ondervinden van dit project alsook in hoeverre het project al dan niet hinder kan ondervinden als gevolg van bedrijven en functies in de omgeving.

Situatie plangebied

In de nabijheid van het plangebied zijn enkele sportverenigingen gelegen waaronder een hockeyvereniging. Op basis van de VNG uitgave Bedrijven en Milieuzonering is een dergelijke vereniging aangemerkt met een milieucategorie 3.1. Dit houdt in dat er ten minste 50 afstand gehouden dient te worden tussen de hockeyvelden en gevoelige functies zoals woningen, in dit geval op basis van het aspect geluid.

Dit initiatief ligt op meer dan 50 meter afstand van de hockeyvereniging. Aanvullend onderzoek in het kader van Bedrijven en Milieuzonering is niet noodzakelijk. Voor het overige zijn er geen gezoneerde inrichtingen in de nabijheid van het initiatief.

Conclusie
Op basis van de bovenstaande analyse is het plan wat betreft het aspect milieuzonering uitvoerbaar.

4.9 Verkeer & Parkeren

4.9.1 Verkeer

Voor het berekenen van de verkeersgeneratie als gevolg van de realisatie van de acht woningen is gebruikgemaakt cijfers van CROW publicatie 381 ‘Toekomstbestendig Parkeren’. In deze gids worden verschillende functies onderscheiden en wordt per functie een onderscheid gemaakt tussen en de ligging van het project (centrum of juist buitengebied) en de mate van stedelijkheid. Voor het planvoornemen geldt dat deze valt te typeren als weinig stedelijk gebied en als de rest van de bebouwde kom. De CROW-publicatie maakt een onderscheid in type woningen. Voor het planvoornemen betekent dat sprake is van sociale huurwoningen met de bijbehorende verkeersgeneratie. Op basis van publicatie 381 voorziet een sociale huurwoning maximaal in 6 voertuigbewegingen per dag. Totaal voorziet het project daarmee in 48 voertuigbewegingen per dag. Dit aantal autoverkeersbewegingen kan ter plaatse goed worden afgewikkeld. Aanvullend onderzoek of maatregelen zijn niet noodzakelijk.

4.9.2 Parkeren

Ten aanzien van parkeren geldt dat de parkeerbehoefte van het projectvoornemen eveneens met de cijfers van CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig Parkeren' kan worden berekend.

De CROW-publicatie leert dat bij koopappartementen in het dure segment in matig stedelijk gebied in een centrum een parkeerbehoefte ontstaat van 1,2 tot 2,0 parkeerplaatsen per sociale huurwoning. Dat vertaalt zich naar 9,6 tot 16 parkeerplaatsen voor de geplande acht woningen.

Ter plaatse van het initiatief wordt voorzien in 12 parkeerplaatsen. Er wordt hiermee voorzien in de gemiddelde parkeerbehoefte van de woningen.

4.10 Water

Wettelijk kader en beleid
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet bij ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Het is verplicht plannen te toetsen op wateraspecten. Het doel van de watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

Behalve landelijke wetgeving hanteert de gemeente Laren ook het 'Beleids- en actieplan wateroverlast Laren'. De volgende uitgangspunten zijn in het beleids- en actieplan benoemd:

  • De gemeente accepteert tijdelijk water op straat en ziet kritisch toe op het ontwerp en inrichting van de bebouwde omgeving, zodat berging op straat met beperkte overlast mogelijk is.
  • Schade aan eigendommen en/of het uitvallen van essentiële (gebruiks-) functies vindt de gemeente Laren niet acceptabel.
  • Om in te spelen op klimaatveranderingen wordt de neerslaggebeurtenis van 28 juli 2014 als referentie toegepast bij het uitwerken van verbetermaatregelen.
  • Particulieren verwerken het hemelwater op eigen terrein, tenzij ze aantonen dat dit niet haalbaar en redelijk is.
  • De gemeente hanteert in de openbare ruimte de voorkeursvolgorde voor de afvoer van afstromend hemelwater:
    • 1. Afvoer naar de bodem, indien nodig via een zuiverende voorziening, zoals bodemverrijking;
    • 2. Afvoer via het riool naar de rioolwaterzuivering (als verontreinigingen worden verwacht).
  • De gemeente koppelt het hemelwater afkomstig van verhard openbaar oppervlak af van het gemengde riool als dit doelmatig is: gelijktijdig met een voorgenomen rioolvervanging en als de voordelen opwegen tegen de kosten.

Beleid Amstel, Gooi en Vecht

Het plangebied valt binnen het beheersgebied van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Waternet zorgt namens het waterschap voor schoon oppervlaktewater, veilige dijken en het waterpeil in de sloten en vaarten. Het verzorgingsgebied van Waternet omvat de gemeente Amsterdam en een groot gebied in de provincie Utrecht en Noord-Holland. Het beleid van AGV is verwoord in het Waterbeheerplan en diverse beleidsnota’s. In de Keur van het waterschap zijn geboden en verboden opgenomen voor de bescherming van de functionaliteit van waterlopen en waterkeringen. Met de Keur wil het waterschap de waterkwaliteit verbeteren, de doorstroming in sloten veilig stellen en de dijken sterk houden. Bij de Keur horen Keurkaarten met informatie over wateren en waterkeringen. Er is sinds 1 november 2019 een nieuwe Keur AGV 2019 van kracht die meer geënt is op de Omgevingswet en ruimte biedt aan maatwerk.

 

In de legger van het waterschap worden gegevens vastgelegd over de locatie van wateren, dijken en kunstwerken, aan welke eisen deze moeten voldoen (diepte, hoogte, sterkte etc.) en de onderhoudsverplichtingen. De legger dient als basis voor de vergunningverlening door de waterbeheerder.

 

Het waterschap hanteert het beleid dat bij het aanbrengen van meer dan 1.000 m² verharding in stedelijk gebied of meer dan 5.000 m² in landelijk gebied 10 % daarvan gecompenseerd moet worden in de vorm van oppervlaktewater voor waterberging. Door compensatie wordt voorkomen dat ernstige peilstijging optreedt door afstromend regenwater met wateroverlast tot gevolg.

Afweging
De herontwikkeling voorziet in de realisatie van acht sociale huurwoningen. Het project voorziet in een realisatie van 800 m2 verhard oppervlak. Daarnaast wordt er ook verharding verwijderd (gebouwen en paden) van totaal 570 m2. In totaal wordt er 230 m2 verhard oppervlak toegevoegd als gevolg van de ontwikkeling. In het plangebied is verder geen open water aanwezig.

In de toekomstige situatie zal het schone hemelwater (zogenaamde hemelwaterafvoer; HWA) niet direct op het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) worden aangesloten, maar separaat binnen het plangebied worden verwerkt. Dit betekent dat bij de verdere planuitwerking water expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing wordt genomen en dat hemelwater op een duurzame wijze wordt verwerkt. De ontwikkeling zal daarmee hydrologisch neutraal zijn.

Conform het beleid van waterschap Amstel, Gooi en Vecht en de gemeente Laren is ten aanzien van de ontwikkeling en het toekomstig verhard oppervlak geen specifieke compenserende waterberging benodigd. Bij herontwikkeling of nieuwbouw mag het hemelwater afkomstig van het dak echter niet zonder meer worden aangesloten op het riool. Afstromend hemelwater mag eveneens niet worden afgewenteld op omliggende percelen of de openbare ruimte. Om dit te voorkomen, is het aanleggen van een bergingsvoorziening aan te raden.

De gemeente Laren kent geen minimale of specifieke bergingseis. De initiatiefnemer is hierdoor vrij om te bepalen hoeveel waterberging wordt aangelegd. In een situatie waarbij in een korte tijd meer regen valt dan de ontwerpuitgangspunten kan tijdelijk water op het perceel blijven staan (water-op-straat situatie).

Om inzicht te krijgen in het ruimtebeslag dat bij een potentiële voorziening hoort, is een situatie uitgewerkt waarbij ervoor is gekozen de norm van waterschap Amstel, Gooi en Vecht aan te houden (70 m3/ 1.000 m2). Ten aanzien van de ontwikkeling en het toekomstig verhard oppervlak bedraagt de waterbergingsopgave in een dergelijke situatie circa 16,1 m3 (230 m2 x 0,07 m).

Om de wateropgave te kunnen verwerken wordt een infiltratieriool aangelegd, conform gemeentelijk beleid gericht op een regenbui van 70 m3/1000 m2.

Indien sprake is van werkzaamheden in de grond en/ of bemalingen is een watervergunning benodigd. Gelet op de aard en omvang van de werkzaamheden is niet de verwachting dat er bemaling nodig is.

Bij de ontwikkeling worden geen uitlogende materialen gebruikt die in contact komen met het water dat afwatert op de bergingsvoorziening.

Op basis van de randvoorwaarden en uitgangspunten is de ontwikkeling in zowel ruimte als tijd waterneutraal uit te voeren. Er worden dan ook vanuit het oogpunt van de waterhuishouding geen belemmering verwacht ten aanzien van de bestemmingswijziging en de uitvoering van het plan.

Conclusie
Het milieuaspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavig projectvoornemen.

4.11 Milieueffectrapportage

4.11.1 Wettelijk kader

De wet- en regelgeving voor milieueffectrapportage (m.e.r.) is vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in de AMvB Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de Wet milieubeheer zijn vooral de procedurele verplichtingen opgenomen. In Besluit m.e.r. is opgenomen wanneer een m.e.r. verplicht is. Globaal zijn er 3 soorten m.e.r..

  • 1. Een plan-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:
    • a. Het plan kaders stelt voor activiteiten in het plangebied waarvoor een (project-)m.e.r. noodzakelijk is, dan wel waarvoor beoordeeld moet worden of een (project-)m.e.r. noodzakelijk is. Dit zijn de activiteiten die genoemd zijn in kolom 1 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r. Voor een activiteiten uit Bijlage D geldt de plan-m.e.r. plicht direct als ze groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2. Als ze kleiner is dan die drempelwaarden, wordt de plan-m.e.r. plicht bepaald door de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
    • b. De activiteiten in het bestemmingsplan leiden tot mogelijk significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden (passende beoordeling noodzakelijk).

Bij een plan-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 3 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r.

  • 2. Een project- of besluit-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:
    • a. De activiteit genoemd is in Bijlage C van het Besluit m.e.r.
    • b. De initiatiefnemer of het bevoegd gezag besloten hebben dat voor een activiteit uit Bijlage D van het Besluit m.e.r. een milieueffectrapport opgesteld wordt, cq. moet worden.

Bij een project- of besluit-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage C of D va het Besluit m.e.r. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om een bestemmingsplan dat in directe zin woningbouw mogelijk maakt waarvoor een m.e.r.-plicht geldt, of om een omgevingsvergunning voor het in werking hebben van een bedrijf (met aanzienlijke milieugevolgen).

  • 3. Een m.e.r.-beoordeling is wettelijk verplicht voor de activiteiten in kolom 1 van Bijlage D van het Besluit m.e.r.

Indien de activiteit groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient de in de wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure beschreven te worden.

Indien de activiteit kleiner is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient beoordeeld te worden of de in de Wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure al dan niet nodig is. Dit noemt men vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Bij een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage 4 van het Besluit m.e.r.

4.11.2 Onderzoek

Onderzocht is of het bestemmingsplan het ruimtelijk kader biedt voor activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel C of D van het Besluit MER. Daarbij is alleen naar de ontwikkeling van dit plan gekeken.

Voor de beoordeling of een project m.e.r plichtig is relevant of de activiteit is opgenomen in de in Bijlage II van het besluit m.e.r. Er moet, in dit geval, getoetst worden aan Onderdeel D11.2. De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.

Dit plan betreft het realiseren van een locatie naar maximaal 8 woningen in een stedelijk gebied. Om een inschatting te kunnen maken van de nadelige gevolgen op het milieu ten gevolge van deze ontwikkeling wordt getoetst aan de selectiecriteria uit de Europese richtlijn, Bijlage III (Richtlijn 2001/42/EG). In onderstaande tabel is de vormvrije mer-beoordeling opgenomen.

Tabel: Vormvrije mer-beoordeling

1 kenmerken van het project    
Omvang van het project (relatie met drempel D lijst)   Dit project maakt de ontwikkeling mogelijk van maximaal 8 woningen mogelijk.
Dit is een stedelijke ontwikkelingsproject als vermeld in bijlage D van het besluit m.e.r (Nr D11.2). De omvang van dit project is klein. De milieueffecten op de omgeving van de huidige bestemming en de woningen is weinig verschillend. In hoofdstuk 4 is onderbouwd dat de verschillende milieuaspecten niet negatief beïnvloed worden, of dat maatregelen getroffen worden om deze effecten te compenseren.  
Cumulatie met andere projecten   Geen  
Gebruik natuurlijke hulpbronnen   Gebruik van natuurlijke hulpbronnen is in dit geval niet aan de orde. De nieuwe inrichting van het gebied heeft geen effect op natuurlijke hulpbronnen, zoals mineralen, ertsen, fossiele brandstoffen.  
Productie van afvalstoffen   Huishoudelijk afval, afvalwater.  
Verontreiniging en hinder   De woningen veroorzaken CO2 uitstoot en lucht verontreiniging door verkeer.  
2 Plaats van het project    
Bestaand grondgebruik   Huidige grond gebruik is een woonlocatie voor één woning met bijhorende dierenweide  
Rijkdom aan en kwaliteit en regeneratieve vermogen natuurlijke hulpbronnen van het gebied   Geen  
Opnamevermogen milieu met aandacht voor wetlands, kustgebieden, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurparken, HA/ Richtlijnengebied, gebieden waar milieunormen worden overschreden, gebieden met hoge bevolkingsdichtheid, landschappelijk historische cultureel of archeologische gebieden van belang   In de onmiddellijke omgeving van het plangebied liggen geen beschermde natuurgebieden.
Cultuurhistorische waarden komen niet voor in het plangebied.
Archeologische waarden worden beschermd.
Geen overschrijding normen luchtkwaliteit in en rond plangebied.  
3) kenmerken van potentieel effecten    
Bereik van het effect (Geografisch en grootte getroffen bevolking)   Dit project leidt niet tot veranderingen van de effecten op de omgeving.  
Grensoverschrijdend karakter   Nee  
Orde van grootte en complexiteit effect   De effecten zijn niet groot en niet complex  
Duur, frequentie en omkeerbaarheid effect   Verbruik van bouwmaterialen is beperkt.  
Conclusie  
De realisatie van de woningen leidt niet tot significante omgevingseffecten.  
4.11.3 Resultaten

Het bestemmingsplan biedt geen ruimtelijk kader voor activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Milieugevolgen ten gevolgen van deze activiteit kunnen derhalve worden uitgesloten.

4.11.4 Conclusie

Op dit bestemmingsplan rust geen plicht tot het uitvoeren van een MER. De transformatie van de locatie veroorzaakt geen nadelige gevolgen voor het milieu.

4.11.5 M.e.r.-beoordelingsbeslissing

Op pm heeft het college van Laren op basis van voorgaande vormvrije m.e.r.-beoordeling besloten dat een project-m.e.r. in dit geval niet noodzakelijk is.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Algemeen

Voor dit bestemmingsplan is gebruikgemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012). Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen moeten in onderlinge samenhang worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

5.2 Opzet van de regels

De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk 2 geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk 3 geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk 4 de overgangs- en slotbepalingen. Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:

  • Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).

5.3 Beschrijving van de regels

Bos

In het plangebied is een beeldbepalende houtopstand aanwezig. Deze gronden hebben de bestemming ‘Bos’ gekregen.

Groen

De groene en recreatieve functies zijn voorzien van de bestemming 'Groen'. Binnen deze bestemming zijn tevens voet- en fietspaden en in- en uitritten ten behoeve van aangrenzende percelen toegestaan. Ook een kleinschalig dierenverblijf is mogelijk ter plaatse van de aangegeven aanduiding.

Tuin

De bestemming ‘Tuin’ is gelegd op alle tuinen en de grote gemeenschappelijke tuin. De beoogde bergingen zijn specifiek aangeduid.

Verkeer

De wegen in het plangebied, met hoofdzakelijk een functie voor het af- en aanrijdende verkeer, zijn bestemd tot ‘Verkeer’. Binnen deze bestemming zijn naast wegen onder meer parkeervoorzieningen en bermen toegestaan. Binnen de bestemming ‘Verkeer’ mogen geen gebouwen worden gebouwd.

Wonen

De nieuw te bouwen woningen zijn bestemd tot ‘Wonen’, waarbij per blok van woningen een bouwvlak op de verbeelding is weergegeven. Hierbinnen mag het hoofdgebouw op de middels een aanduiding weergegeven bouwwijze worden gebouwd. Goot- en bouwhoogtes van de woningen zijn op de verbeelding weergegeven.

Waarde - Archeologie 3
Ter bescherming en veiligstelling van mogelijke archeologische waarden in het plangebied is de dubbelbestemming archeologie opgenomen. Afhankelijk van de verwachtingswaarde voorziet het plan in een tweedeling. Voorgaande heeft tot gevolg dat de omvang van de bodemverstoring bepaald of nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

Waarde - Landschap

Voor de beeldbepalende houtopstand is de dubbelbestemming ‘Waarde - Landschap’ opgenomen. Deze dubbelbestemming heeft tot doel de ter plaatse voorkomende landschappelijke waarden te beschermen.

5.4 Verbeelding

Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken et cetera. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart Nederland en kadastrale kaart).

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Financiële uitvoerbaarheid

Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld naar aanleiding van een verzoek van de initiatiefnemer. De initiatiefnemer draagt de uit het plan voortkomende kosten. Tussen de initiatiefnemer en de gemeente is een planschadeovereenkomst afgesloten.

Op basis van deze overweging is het voorliggende bestemmingsplan economisch uitvoerbaar. De uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan wordt niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid belemmerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voorbereidingsfase

De gemeente heeft in samenwerking met woningcorporatie Het Gooi en Omstreken en met de buurtvereniging van omwonenden een stedenbouwkundige verkaveling gemaakt. De stedenbouwkundige verkaveling vormt de basis voor dit bestemmingsplan.

De gemeente Laren voert ten behoeve van de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek uit naar de bestaande situatie en de mogelijke (ruimtelijke) ontwikkelingen in de gemeente. De gemeente stelt voor het overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Bro haar voornemen (vaak als een concept- dan wel voorontwerpbestemmingsplan) beschikbaar aan de besturen en diensten van hogere overheden. Er zijn twee vooroverlegreacties ingediend. Op basis van de reactie waterschap Amstel, Gooi en Vecht is de waterparagraaf (4.10) bijgesteld.

Terinzageleggingsfase

Het bestemmingsplan is voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. Er zijn geen zienswijzen ingediend.