direct naar inhoud van Regels
Plan: Vronermeerweg 27 en 27a in Sint Pancras
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0416.BPSP2012part005-va01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan Vronermeerweg 27 en 27a in Sint Pancras met identificatienummer NL.IMRO.0416.BPSP2012part005-va01 van de gemeente Langedijk;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage;

1.3 aan huis verbonden beroepen

het uitoefenen van een vrij en zelfstandig beroep, of het beroepsmatig verlenen van diensten, op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, technisch gebied of daarmee gelijk te stellen activiteiten, niet zijnde detailhandel, waarbij de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 aan huis verbonden bedrijven

het uitoefenen van een bedrijf of bedrijfsactiviteiten als bedoeld in de bij deze regels behorende Bijlage 1 ‘Staat van Bedrijven – Aan huis verbonden bedrijven’, niet zijnde detailhandel, waarbij de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.5 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.8 bestaand

de legale situatie zoals die is op het moment dat het bestemmingsplan in werking treedt, met dien verstande dat indien na dit tijdstip nieuwbouw plaatsvindt, het op basis van de verleende omgevingsvergunning opgeleverde hoofdgebouw tevens wordt aangemerkt als bestaand;

1.9 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.10 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.11 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak, niet zijnde overkapping;

1.12 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.13 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.14 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.15 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.16 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan;

1.17 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond en bedoeld is om ter plaatse te functioneren;

1.18 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps of bedrijfsactiviteit;

1.19 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.20 gevelbreedte

de breedte van een naar de weg gekeerde zijde van een hoofdgebouw;

1.21 goede landschappelijke inpassing

Van een goede landschappelijke inpassing is in elk geval sprake als:

  • a. een gebruik of bouwwerk passend is in het landschap, rekening houdend met de landschappelijke waarden en kansen ter plekke door inbrengen van passende, structurele landschapselementen;
  • b. de uitvoering van de landschappelijke inpassing in het kader van het verlenen van de omgevingsvergunning middels het stellen van voorschriften of het stellen van andere voorwaarden wordt gegarandeerd, waarbij in ieder geval voorschriften of andere voorwaarden worden gesteld omtrent:
    • 1. de termijn waarbinnen de landschappelijke inpassing is gerealiseerd;
    • 2. de verplichting tot instandhouding van de goede landschappelijke inpassing.
1.22 hoofdgebouw

een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.23 horecabedrijf

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, logies worden verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt;

1.24 kampeermiddel

een mobiel en/of vast kampeermiddel dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.25 kampeerseizoen

het kampeerseizoen begint op 15 maart en loopt door tot en met 31 oktober van elk kalenderjaar;

1.26 mobiel kampeermiddel

een tent, tentwagen, kampeerauto, toercaravan of enig ander onderkomen met de bedoeling deze te plaatsen op een kampeerterrein gedurende niet meer dan 3 aansluitende maanden per kampeerseizoen;

1.27 nutsvoorziening

(bouwkundige) voorzieningen ten behoeve van (de aansluiting op) het openbare net van afvalstoffen, gas, water, elektriciteit, riolering, stadsverwarming en het telecommunicatieverkeer, of daaraan gelijk te stellen voorzieningen, met de daarbij behorende gebouwen zoals transformatorgebouwen, gebouwen ten behoeve van gasvoorziening en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen;

1.28 overkapping

een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overdekking en niet of slechts met één wand is omgeven;

1.29 peil
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
    • 1. de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
    • 1. de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. voor een bouwwerk op, in of boven het water:
    • 1. de hoogte van het ter plaatse geldende waterpeil;
1.30 permanente bewoning

de bewoning van een verblijf als hoofdverblijf;

1.31 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.32 vast kampeermiddel

een stacaravan, trekkershut of ander recreatief verblijf op een kampeerterrein, welke naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven en al dan niet direct steun vindt in of op de grond en daardoor als bouwwerk is aan te merken;

1.33 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw, of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;

1.34 wonen

het wonen in een woning waarbij de woning uitsluitend mag worden gebruikt voor permanente bewoning;

1.35 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.36 woongebouw

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen (appartementen) omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel

vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel.

2.7 uitzondering

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken, wordt buiten beschouwing gelaten:

  • a. galerijen, balkons en luifels, mits de afwijking van de plaatsingseisen niet meer dan 2 m bedraagt;
  • b. (brand)trappen en trappenhuizen.


Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als goot- en dakoverstekken, plinten, pilasters, kozijnen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel en kroonlijsten buiten beschouwing gelaten, mits de afwijking van de plaatsingseisen niet meer dan 1 m bedraagt. Overschrijdingen van niet meer dan 1 m worden niet meegerekend bij de bepaling van de oppervlakte van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2 sub 2.5 van dit plan.


Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de goothoogte van bouwwerken als bedoeld in artikel 2 sub 2.2, worden bouwdelen als dakkapellen, dakopbouwen en wolfseinden niet meegerekend

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Detailhandel - Tuincentrum

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Detailhandel - Tuincentrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. op de gronden ter plaatse van de aanduiding “tuincentrum” is uitsluitend een tuincentrum toegestaan, met dien verstande dat het aanvullend gelieerde assortiment (inclusief de onder b. bedoelde coffeecorner) maximaal 1.500 m2 van het toegestane brutovloeroppervlak mag beslaan;
  • b. ondergeschikte horeca in de vorm van een coffeecorner, met dien verstande dat niet meer dan 15% van het totale verkoopvloeroppervlak van het toegestane tuincentrum voor detailhandel mag worden gebruikt ten behoeve van een coffeecorner;
  • c. detailhandelsverkoop via internet al dan niet in combinatie met afhaalpunt is uitsluitend in de bestemming begrepen voor zover de primaire bedrijfsactiviteiten opslag en distributie betreft, het afhaalpunt geen showroom heeft, geen reclame-uitingen plaatsvinden en ter plekke niet kan worden afgerekend;
  • d. parkeervoorzieningen ten behoeve van het tuincentrum, met dien verstande dat op gronden ter plaatse van de aanduiding "minimum aantal parkeerplaatsen" er ten minste 189 parkeervoorzieningen zijn gerealiseerd en in stand worden gehouden;
  • e. de gronden ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning" mogen uitsluitend worden gebruikt voor het bedrijfswonen in een bedrijfswoning;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. openbare nutsvoorzieningen;
  • h. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • i. water en oeverstroken.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen binnen een bouwvlak

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van een tuincentrum en het bedrijfswonen in een bedrijfswoning binnen een bouwvlak de volgende regels:

  • a. gebouwen dienen uitsluitend binnen een bouwvlak te worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. op de gronden ter plaatse van de aanduiding "tuincentrum" uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van een tuincentrum;
    • 2. op de gronden ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning" uitsluitend worden gebouwd voor het bedrijfswonen in een bedrijfswoning;
  • b. de goot- en bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan de aangegeven goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding “maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)" bedragen;
  • c. op gronden ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning" mag één vrijstaande bedrijfswoning worden gebouwd;
  • d. aanvullend op het bepaalde in sub a tot en met c geldt voor het bedrijfswonen in een bedrijfswoning binnen een bouwvlak de regels zoals opgenomen in Artikel 5 Algemene bouwregels.
3.2.2 Bouwen buiten bouwvlak bij een bedrijfswoning

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en overkappingen bij een bedrijfswoning buiten een bouwvlak gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en overkappingen bij bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden gebouwd op de gronden ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning";
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en overkappingen mag niet meer dan 50% van het erf dat zich op meer dan 1 m afstand van de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerd gebouw bevindt;
  • c. bijbehorende bouwwerken, dienen ten minste 3 meter achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw te worden gebouwd;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken, bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer dan 50 m2 bedragen;
  • e. indien het bouwperceel groter is dan 500 m2 de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken, bouwwerken, geen gebouw zijnde ten hoogste 75 m2 mag bedragen;
  • f. de goothoogte van aan de bedrijfswoning gebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw bedragen tot een maximum van 3,5 meter;
  • g. de bouwhoogte van aan de bedrijfswoning gebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 6,5 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van aan de bedrijfswoning gebouwde bijbehorende bouwwerken minimaal 1 meter lager is dan de bouwhoogte van de bedrijfswoning;
  • h. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 3 meter bedragen, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer is;
  • i. de bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 5 meter bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer is;
  • j. in afwijking van het bepaalde onder b. mag een aangebouwd bijbehorend bouwwerk aan de voorgevel van de bedrijfswoning worden gerealiseerd, met dien verstande dat:
    • 1. de diepte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk niet meer dan 1,5 meter mag bedragen;
    • 2. de breedte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk maximaal 2/3e deel van de bestaande gevelbreedte mag bedragen, tot een maximum van 4 meter;
    • 3. de bouwhoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk mag niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van de bedrijfswoning bedragen tot een maximum van 3,5 meter.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheiding voor (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw mag niet meer dan 1 meter bedragen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "tuincentrum" is 2 meter toegestaan;
  • b. de bouwhoogte van overige erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6 meter bedragen of de bestaande hoogte indien deze afmeting meer is;
  • d. de oppervlakte van overkappingen mag niet meer dan 20 m² bedragen met een maximale bouwhoogte van 3 meter;
  • e. alle overkappingen dienen achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerd gebouw te worden gebouwd;
  • f. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen.
3.3 Specifieke gebruiksregels
  • a. Tot een gebruik in strijd met de bestemming van de gronden, wordt in ieder geval gerekend:
    • 1. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor detailhandel, anders dan bedoeld in lid 3.1;
    • 2. het gebruiken of laten gebruiken van gronden ter plaatse van de aanduiding "minimum aantal parkeerplaatsen" voor minder dan 189 parkeerplaatsen met een minimale afmeting van 2,5 x 5 m per parkeerplaats;
    • 3. het gebruiken of laten gebruiken van gronden ter plaatse van de aanduiding "minimum aantal parkeerplaatsen" als onverhard en niet openbaar toegankelijk terrein (met parkeerplaatsen);
    • 4. het gebruiken of laten gebruik van gebouwen voor bewoning, anders dan gebouwen ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning".
3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1, onder a voor de verkoop van andere artikelen die naar aard en omvang gelijk te stellen zijn aan het toegestane assortiment.

3.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Detailhandel - Tuincentrum' op gronden ter plaaste van de aanduiding "wetgevingzone - wijzigingsgebied" kan worden gewijzigd in de functies wonen, tuin, verkeersvoorzieningen, water en/of groenvoorzieningen met dien verstande dat:

  • a. het gezamenlijk aantal woningen (inclusief de toegestane bedrijfswoning) niet meer mag bedragen dan 50 woningen;
  • b. er vrijstaande, dubbele, rijenwoningen en woongebouwen mogen worden gebouwd;
  • c. de goot- en bouwhoogte voor:
    • 1. vrijstaande woningen niet meer mag bedragen dan respectievelijk 3,5 m en 8,5 m;
    • 2. dubbele en rijenwoningen niet meer mag bedragen dan respectievelijk 6 m en 10,5 m;
  • d. de bouwhoogte voor woongebouwen niet meer mag bedragen dan 11 m;
  • e. de parkeervoorzieningen volledig op eigen terrein worden gerealiseerd en in stand worden gehouden;
  • f. het aantal te realiseren en in stand te houden parkeervoorzieningen in overeenstemming is met het bepaalde in artikel 8, lid 8.1;
  • g. voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpwijzigingsplan door de initiatiefnemer van het plan is aangetoond op welke wijze invulling is gegeven aan de betrokkenheid van de omgeving bij het planvoornemen en hiervan een door de omgeving goedgekeurd verslag is opgenomen als onderdeel van de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan;
  • h. voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpwijzigingsplan een beeldkwaliteitsplan is opgesteld dat:
    • 1. in elk geval inzicht geeft in de verhouding tussen de functies wonen, tuin, verkeersvoorzieningen, water en/of groenvoorzieningen , zodat sprake is van een evenredige invulling van het gebied met de genoemde functies in afstemming en aansluiting op de bestaande ruimtelijke invulling van het omliggende gebied;
    • 2. is goedgekeurd door het bevoegd gezag;
  • i. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;
  • j. de gemeentelijke plansystematiek, zoals toegepast in het bestemmingsplan Sint Pancras 2012, vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0416.BPSP2012-va01, leidend is voor het op te stellen wijzigingsplan;
  • k. de wijziging niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 2. het straat- en/of bebouwingsbeeld;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de milieusituatie;
    • 5. de sociale veiligheid.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 4 Anti dubbeltelregel

Grond welke eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene bouwregels

5.1 Dakkapellen op het achterdakvlak van een (vrijstaande bedrijfs- en /of dienst)woning

Voor het bouwen van dakkapellen op het achterdakvlak van (vrijstaande bedrijfs- en/of dienst)woningen gelden de volgende regels:

  • a. de hoogte van een dakkapel, gemeten vanaf de voet van de dakkapel, mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • b. de afstand tussen de onderzijde van een dakkapel en de dakvoet mag niet minder dan 0,5 m en niet meer dan 1 m bedragen;
  • c. de afstand tussen de bovenzijde van een dakkapel en de daknok mag niet minder dan 0,5 m bedragen;
  • d. de afstand van zijkanten van de dakkapel tot de zijkanten van het dakvlak mag niet minder dan 0,5 m bedragen. dan wel de bestaande afstand inden deze minder is.
5.2 Dakkapellen op het zijdakvlak van een (vrijstaande bedrijfs- en /of dienst)woning

Voor het bouwen van dakkapellen op het zijdakvlak van (vrijstaande bedrijfs- en/of dienst)woningen gelden de volgende regels:

  • a. de hoogte van een dakkapel, gemeten vanaf de voet van de dakkapel, mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • b. de afstand tussen de onderzijde van een dakkapel en de dakvoet mag niet minder dan 0,5 m en niet meer dan 1 m bedragen;
  • c. de afstand tussen de bovenzijde van een dakkapel en de daknok mag niet minder dan 0,5 m bedragen;
  • d. de afstand van de dakkapel tot de voorgevel en tot de achtergevel van het gebouw mag niet minder dan 1 m bedragen.
5.3 Dakkapellen op het voordakvlak van een (vrijstaande bedrijfs- en /of dienst)woning

Voor het bouwen van dakkapellen op het voordakvlak van (vrijstaande bedrijfs- en/of dienst)woningen gelden de volgende regels:

  • a. de hoogte van een dakkapel, gemeten vanaf de voet van de dakkapel, mag niet meer dan 1,5 m bedragen;
  • b. de afstand tussen de onderzijde van een dakkapel en de dakvoet mag niet minder dan 0,5 m en niet meer dan 1 m bedragen;
  • c. de afstand tussen de bovenzijde van een dakkapel en de daknok mag niet minder dan 0,5 m bedragen;
  • d. de afstand van zijkanten van de dakkapel tot de zijkanten van het dakvlak mag niet minder dan 1 m bedragen. dan wel de bestaande afstand indien deze minder is.
5.4 Dakopbouwen

Voor het bouwen van dakopbouwen aan de achterzijde van (vrijstaande bedrijfs- en/of dienst)woningen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van een (vrijstaande bedrijfs- en/of dienst)woning voorzien van een dakopbouw mag niet meer dan 8,5 m bedragen;
  • b. de afstand tussen de onderzijde van een dakopbouw en de dakvoet mag niet minder dan 0,5 m en niet meer dan 1 m bedragen;
  • c. de afstand tussen de zijkanten van een dakopbouw en de zijkanten van de buiten- en/of tussenmuur dient mag niet minder dan 1 m bedragen;
  • d. de dakhelling van een dakopbouw en een (vrijstaande bedrijfs- en/of dienst)woning dient hetzelfde aantal graden te bedragen.

Artikel 6 Algemene gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met dit plan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen. In ieder geval de volgende gebruiksvormen worden als strijdig gebruik aangemerkt:

  • a. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor risicovolle inrichtingen;
  • b. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  • c. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor seksinrichtingen;
  • d. het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • e. et gebruiken of laten gebruiken van gronden buiten het bouwvlak voor ondergronds bouwen.

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels

7.1 Maatvoering

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de in het plan gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, teneinde deze bij de definitieve uitmeting van het plan in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie;
  • b. het bepaalde in het plan ten aanzien van de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan en een grotere gezamenlijke oppervlakte hebben dan is toegestaan in de regels, met dien verstande dat:
    • 1. de afwijkingsmogelijkheid uitsluitend betrekking heeft op bestaande legale bijbehorende bouwwerken met een grotere gezamenlijke oppervlakte dan is toegestaan in de bouwregels van de betreffende bestemming;
    • 2. bij vervanging van de bestaande legale bijbehorende bouwwerken, waaronder kassen, met een grotere gezamenlijke oppervlakte dan is toegestaan in de bouwregels van de betreffende bestemming, mag de toegestane gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken zoals opgenomen in de bouwregels van de betreffende bestemming worden teruggebouwd, vermeerderd met ten hoogste 50 % van het verschil tussen de te slopen gezamenlijke oppervlakte aan bestaande legale bijbehorende bouwwerken, waaronder kassen, en de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken dat op grond van de bouwregels van de betreffende bestemming is toegestaan;
    • 3. bij gedeeltelijke vervanging van de bestaande legale bijbehorende bouwwerken, waaronder kassen, met een grotere gezamenlijke oppervlakte dan is toegestaan in de bouwregels van de betreffende bestemming wordt de regel onder bovenstaande voorwaarde naar evenredigheid toegepast (evenredige verlaging van het bepaalde onder bovenstaande voorwaarde);
    • 4. in afwijking van het bepaalde onder de tweede bullit mag bij de vervanging van een karakteristieke bijbehorende bouwwerken de toegestane gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken zoals opgenomen in de bouwregels van de betreffende bestemming worden teruggebouwd, vermeerderd met 100 % van het verschil tussen de te slopen gezamenlijke oppervlakte aan bestaande legale bijbehorende bouwwerken, waaronder kassen, en de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken dat op grond van de bouwregels van de betreffende bestemming is toegestaan;
    • 5. bij toepassing van het bovenstaande mogen geen kassen worden teruggebouwd;
    • 6. het bepaalde onder het bovenstaande is tevens van toepassing op bijbehorende bouwwerken waarvan redelijkerwijs kan worden gesteld dat ze bij een eerstvolgende planherziening onder het overgangsrecht worden geplaatst.
7.2 Profielen van wegen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft.

7.3 Bestemmingsgrenzen en bouwgrenzen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft.

7.4 Bouwhoogte antennes en openbare lichtmasten

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het plan voor het bouwen van antennes en openbare lichtmasten waarvan de bouwhoogte niet meer dan 15 meter mag bedragen.

7.5 Openbare gebouwen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd, mits:

  • de inhoud per gebouwtje niet meer dan 30 m2 bedraagt;
  • de bouwhoogte per gebouwtje niet meer dan 3 m bedraagt.
7.6 Toepassingsregels afwijken bij een omgevingsvergunning

De in lid 7.1 t/m lid 7.5 bedoelde omgevingsvergunningen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en/of bebouwingsbeeld;
  • de verschijningsvorm van karakteristieke gebouwen;
  • de verkeersveiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de sociale veiligheid.

Artikel 8 Overige regels

8.1 Parkeernormen en laad- en losvoorzieningen bouwen, gebruik, afwijking en wijziging
  • a. Bij de verlening van:
    • 1. een omgevingsvergunning voor het bouwen; en/of
    • 2. een omgevingsvergunning voor een gebruiksverandering; en/of
    • 3. een omgevingsvergunning voor het afwijken;
      dient, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van:
      • een te verwachten behoefte aan het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen en/of andere voertuigen krachtens een voorschrift verbonden aan de omgevingsvergunning in voldoende mate verzekerd te zijn dat voldoende parkeervoorzieningen zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw hoort en dat deze parkeervoorzieningen worden gerealiseerd en in stand worden gehouden;
      • een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort en dat deze laad- en losvoorzieningen worden gerealiseerd en in stand worden gehouden.

  • b. Bij de toepassing van een wijzigingsbevoegdheid dient, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van:
    • 1. een te verwachten behoefte aan het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen en/of andere voertuigen krachtens een voorschrift verbonden aan de omgevingsvergunning in voldoende mate verzekerd te zijn dat voldoende parkeervoorzieningen zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw hoort en dat deze parkeervoorzieningen worden gerealiseerd en in stand worden gehouden;
    • 2. een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort en dat deze laad- en losvoorzieningen worden gerealiseerd en in stand worden gehouden.

  • c. Van voldoende mate van parkeervoorzieningen zoals bedoeld in sub a en/of sub b is sprake indien is voldaan aan de parkeernormen zoals opgenomen in het parkeerbeleid Nota Parkeernormen 2016 zoals vastgesteld op 13 december 2016, dan wel het vastgestelde parkeerbeleid zoals dat geldt op het tijdstip van indiening van de aanvraag als bedoeld in sub a en/of sub b voor het bouwen en/of voor een gebruiksverandering en/of afwijking of het wijzigen.

  • d. Van voldoende mate van laad- en losvoorzieningen voor het laden en lossen van goederen zoals bedoeld in sub a en/of sub b is sprake indien is voldaan aan de normen zoals opgenomen in het ASVV 2012 (uitgave van het CROW), dan wel het geldende ASVV 2012 (uitgave van het CROW) zoals dat geldt op het tijdstip van indiening van de aanvraag als bedoeld in sub a en/of sub b voor het bouwen en/of voor een gebruiksverandering en/of afwijking of het wijzigen.

  • e. Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in sub a en/of sub b:
    • 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    • 2. voor zover op andere wijze in de benodigde parkeervoorzieningen en/of laad-en losvoorzieningen wordt voorzien,
    • 3.
      met dien verstande dat bij toepassing van deze afwijking tevens rekening dient de worden gehouden met de bereikbaarheid van de hulpdiensten.
  • f. De afwijking als bedoeld in sub e kan uitsluitend worden toegepast, indien is aangetoond dat:
    • 1. de parkeerdruk op de omgeving niet toeneemt; en
    • 2. de parkeerdruk op de omgeving niet wordt vergroot; en
    • 3. geen sprake is van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met niet meer dan 10%.

  • 3. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

  • 4. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

'Regels van het bestemmingsplan Vronermeerweg 27 en 27a in Sint Pancras'.

Aldus vastgesteld door de gemeenteraad in de vergadering van 17 september 2019.