direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Locatie De Overbrugging in Noord-Scharwoude
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0416.BPNSZS2012herz003-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Ligging van het plangebied

Het plangebied van dit bestemmingsplan betreft het perceel met aangrenzende gronden waarop tot voor enige tijd geleden het pand 'De Overbrugging' in Noord-Scharwoude aan de Dokter Wilminkstraat 16-16a stond. Het gaat hier om de kadastrale perceelnummers 3472 en 3603 en ondergeschikte delen van de perceelnummers 5173 en 5168 (kadastrale gemeentecode LGD00, sectie G). Dit plangebied ligt ingeklemd tussen de sportvelden van LSVV, de Sportlaan, de Dr. Wilminkstraat en de drie huidige woningen aan de Tulpenstraat (4 t/m 8).

De planlocatie heeft een oppervlakte van circa 6.000 m2. De bebouwing is in 2017 gesloopt en had een omvang van circa 1.150 m2. De aanwezige erfverharding ten behoeve van verkeers- en verblijfsvoorzieningen bedroeg een oppervlakte van circa 2.350 m2.

De exacte ligging van het plangebied blijkt uit de planbegrenzing van de verbeelding van dit bestemmingsplan. Onderstaande luchtfoto met kadastrale belijning geeft een concrete indruk van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0416.BPNSZS2012herz003-va01_0001.jpg"

Figuur 1. Luchtfoto van plangebied (in oranje) en directe omgeving (bron: PDOK-viewer, 2019)

1.2 Aanleiding en planvoornemen

Het planvoornemen betreft een herontwikkeling van het plangebied met woningbouw en het verbeteren van de openbare ruimte hier direct om heen. Ter plaatse is door Woonstichting Langedijk een woningbouwontwikkeling voorzien van in ieder geval 21 sociale huurwoningen (tot maximaal 27 woningen, afhankelijk van de definitieve planuitwerking) in een tweetal appartementenblokken in het zuidelijk woonveld. Daarnaast worden door een private partij 5 grondgebonden koopwoningen in het noordelijk woonveld gerealiseerd.

De huurwoningen zijn levensloopbestendig en voldoen bovendien aan de nul-op-de-meter-normering. Het onderscheidend ontwerp van de grondgebonden woningen zit ook vooral op het punt van duurzaamheid. Deze woningen worden voorzien van diverse energiebesparingsmaatregelen en eveneens als zogeheten NOM-woningen (Nul-Op-de-Meter-woningen) op de markt gezet.

Onderstaande figuur toont de situatietekening uit het opgestelde stedenbouwkundig plan voor de toekomstige invulling van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0416.BPNSZS2012herz003-va01_0002.png"

Figuur 2. Situatietekening toekomstige invulling van plangebied (bron: Stedenbouwkundig plan, 2019)

Wat betreft de bestaande en de voor de toekomstige situatie te behouden bomen heeft aanvullend een inventarisatie plaatsgevonden. Deze zogeheten bomenkaart is als Bijlage 1 bij deze toelichting opgenomen. Hierop staan zowel de huidige, te behouden bomen aangegeven als wel die bomen die moeten worden verwijderd en de geplande nieuwe aanplant.

afbeelding "i_NL.IMRO.0416.BPNSZS2012herz003-va01_0003.jpg"

Figuur 3. Luchtfoto plangebied in 3D (vanuit zuidelijke richting) met voormalige bebouwing en bomenopstanden (bron: GoogleEarth, 2019)

1.3 Huidig juridisch-planologisch regime

Voor het plangebied is het Bestemmingsplan Noord- en Zuid-Scharwoude (vastgesteld: 28-05-2013) van toepassing. In dit bestemmingsplan is het plangebied in de bestaande situatie van een enkelbestemming 'Maatschappelijk' voorzien. In deze bestemming is het mogelijk om gebouwen binnen een bouwvlak te realiseren. Het plangebied kent een bouwvlak ter plaatse van de voormalige schoolbebouwing. Voorts is een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' van kracht. Hiermee wordt toegezien op een archeologische beschermingsregeling voor de (in dit geval) lage archeologische verwachtingswaarde ter plaatse van het gebied.

Het planvoornemen voor woningbouw in het plangebied is niet passend binnen de huidige juridisch-planologische kaders (zowel wat betreft het gebruik als het bouwen). Een herziening van het geldende bestemmingsplan is nodig om het planvoornemen mogelijk te maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0416.BPNSZS2012herz003-va01_0004.jpg"

Figuur 4. Kaartfragment geldend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2019)

1.4 Doelstelling

Met dit bestemmingsplan worden ten behoeve van het planvoornemen nieuwe juridisch-planologische kaders voor de betrokken gronden vastgelegd. De doelstelling van dit bestemmingsplan is daarmee dan ook het bieden van een passende juridisch-planologische regeling voor de gronden in het plangebied om invulling te geven aan het planvoornemen ter plaatse. Dit bestemmingsplan is daarmee ontwikkelingsgericht van karakter.

1.5 Leeswijzer

Na de inleiding in dit hoofdstuk is in hoofdstuk 2 op het relevante overheidsbeleid ingegaan. Een omschrijving van de omgevingsaspecten, uit oogpunt van milieu en planologie bezien, is in het daaropvolgende hoofdstuk 3 opgenomen. In hoofdstuk 4 is de toelichting op de juridische vormgeving van dit bestemmingsplan gegeven en de hiervoor te volgen procedure. Tot slot is in hoofdstuk 5 de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid uiteengezet. Bij dit bestemmingsplan zijn verder verschillende bijlagen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten passen binnen wetten, regels en beleid van het Rijk, de provincie, regionaal gevoerd beleid op intergemeentelijk niveau en de gemeente.

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Hierin is de visie van het Rijk op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een selectieve inzet van het rijksbeleid waarbij 13 nationale belangen aan de orde zijn die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het Kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

2.1.2 Nationale Omgevingsvisie (ontwerp)

Vanaf 2021 treedt de nieuwe Omgevingswet in werking. Onderdeel daarvan is een visie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Met de NOVI neemt het Rijk het voortouw voor een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Nederland. In juni 2019 is door het kabinet de ontwerpversie gepresenteerd. De NOVI richt zich op de volgende vier prioriteiten die onderling veel met elkaar te maken hebben en gevolgen hebben voor het inrichten van de fysieke leefomgeving:

  • Ruimte maken voor de klimaatverandering en energietransitie;
  • De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden;
  • Onze steden en regio's sterker en leefbaarder maken;
  • Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

In de NOVI staan de keuzes op nationaal niveau, maar in veel gevallen ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en/of provincies. Op basis van drie uitgangspunten helpt de NOVI bij het wegen van belangen en het maken van keuzes:

  • Slimme combinaties maken waar dat mogelijk is;
  • De kenmerken van het gebied centraal stellen;
  • Niet uitstellen of doorschuiven.

Vanuit de Omgevingswet worden door gemeenten en provincies ook eigen omgevingsvisies opgesteld.

2.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 07-12-2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd.

Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen en het plangebied geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Wel geldt bij elk ruimtelijk plan nationaal belang 13. Hiermee vraagt het Rijk om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barro, dat weer verwijst naar het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Artikel 3.1.6, lid 2 van het Bro schrijft voor dat de onderbouwing van een ruimtelijk plan, waar een nieuwe stedelijke ontwikkeling mee mogelijk wordt gemaakt, aan de Ladder voor duurzame verstedelijking moet voldoen. In de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt wordt een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling gegeven, (en voor zover buiten het bestaand stedelijk gebied gesitueerd ook een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien).

Vanwege voorliggend planvoornemen van dit bestemmingsplan heeft toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking plaatsgevonden. Deze toetsing is uitgewerkt in Bijlage 2 bij deze toelichting. Geconcludeerd is dat het planvoornemen voorziet in een kwantitatieve en kwalitatieve behoefte. Deze behoefte wordt opgevangen in bestaand stedelijk gebied. Het planvoornemen voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040 (2010)

"Kwaliteit door veelzijdigheid"
In de Structuurvisie Noord-Holland 2040 (vastgesteld door Provinciale Staten d.d. 21-06-2010) zijn de uitgangspunten en de sturingsfilosofie uit het Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord, het voorheen geldende streekplan, overgenomen. Uitgangspunt voor de structuurvisie is ‘kwaliteit door veelzijdigheid’. Noord-Holland moet aantrekkelijk blijven in wat het is: een diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en uitgaande van de kracht van het landschap. Gelet op voorgaande doelstelling heeft de provincie een aantal provinciale belangen aangewezen. De drie hoofdbelangen (ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid) vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de provincie. De structuurvisie is uitsluitend bindend voor de provincie zelf en niet voor gemeenten en burgers.

2.2.2 Omgevingsvisie Noord-Holland 2050

"Balans tussen economische groei en leefbaarheid"
De over enkele jaren verwachte Omgevingswet zal veel bestaande wetgeving op het gebied van de ruimtelijke ordening en milieu vervangen. De Provincie Noord-Holland anticipeert hierop door als eerste stap, samen met stakeholders en inwoners, de Omgevingsvisie NH2050 op te stellen als opvolger van de Structuurvisie Noord-Holland 2040 uit 2010. De omgevingsvisie is vormvrij en bevat een geheel nieuwe, de provincie zelfbindende, visie die gedragen wordt door zoveel mogelijk partijen. Hiervoor zijn verschillende participatievormen ingezet (co-creatie, consultatie) en is zowel online als offline het gesprek met belanghebbenden en belangstellenden aangegaan. De Omgevingsvisie NH2050 is op 19 november 2018 door Provinciale Staten (PS) vastgesteld.

Doel van de provincie met de omgevingsvisie is dat iedereen die in Noord-Holland woont, werkt en op bezoek komt een prettige leefomgeving aantreft. Nu, maar ook in de toekomst. De provincie stuurt aan op "balans tussen economische groei en leefbaarheid", dat als leidend thema wordt gezien. Dit betekent dat in heel Noord-Holland een basiskwaliteit van de leefomgeving wordt gegarandeerd. Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is daarnaast voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Een economisch vitale provincie kan andersom weer bijdragen aan het welzijn en de leefbaarheid. In samenhang bekeken zijn in dit kader randvoorwaarden geformuleerd hoe om te gaan met grote thema's als klimaatverandering, energietransitie, veranderende economieën, volkshuisvesting, bodemdaling en verminderde biodiversiteit.

De provincie ontwikkelt ten behoeve van leefomgevingskwaliteit - passend bij de context - zoveel mogelijk natuurinclusief en met behoud van (karakteristieke) landschappen, clustert ruimtelijke economische ontwikkelingen rond infrastructuur en houdt rekening met de ondergrond. In de omgevingsvisie zijn hiervoor vijf samenhangende bewegingen benoemd, op basis van ruim 20 ontwikkelprincipes voor een toekomstige leefomgeving, te weten:

  • 1. Dynamisch schiereiland - hierin is het benutten van de unieke ligging van Noord-Holland, te midden van water, leidend, waarbij de kustverdediging vooropstaat en toeristisch-recreatieve kansen kunnen worden gegrepen en natuurwaarden toegevoegd.
  • 2. Metropool in ontwikkeling - hierin wordt beschreven hoe de Metropoolregio Amsterdam steeds meer als één stad gaat functioneren en dat de reikwijdte van de metropool groter wordt, waarbij door het ontwikkelen van een samenhangend metropolitaan systeem de agglomeratiekracht wordt vergroot.
  • 3. Sterke kernen, sterke regio's - deze beweging gaat over de ontwikkeling van centrumgemeenten die daarmee het voorzieningenniveau in de gehele regio waarin ze liggen vitaal houden en de kernen hun herkenbare identiteit behouden.
  • 4. Nieuwe energie - hierbij gaat het over het benutten van de economische kansen van de energietransitie en circulaire economie.
  • 5. Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving - deze beweging betreft het ontwikkelen van natuurwaarden (en vergroten van biodiversiteit) in combinatie met het versterken van een economisch duurzame agrifoodsector.

In de aanpak om ambities waar te maken, wordt de geldende sturingsfilosofie 'lokaal wat kan, regionaal wat moet' voortgezet. Aan de omgevingsvisie ligt tot slot een PlanMER ten grondslag waarmee in beeld is gebracht welke kansen en risico's er voor de leefomgeving bestaan. De algemene conclusie hierin is dat de opgenomen ontwikkelprincipes de kwaliteit van de leefomgeving verbeteren.

VERWACHTINGEN VOOR DE KOMENDE TIJD
De komende tijd staat in het teken van 'Visie naar uitvoering'. De in de omgevingsvisie uitgesproken ambities worden vertaald in een omgevingsverordening en verder uitgewerkt in verschillende programma's waarin de uitvoering is geregeld. De eerste vervolgstap is reeds in gang gezet door het vrijwel gelijktijdig met de omgevingsvisie opstellen van de Omgevingsverordening Noord-Holland 1.0.

2.2.3 Provinciale Ruimtelijke Verordening (2018)

Provinciale Staten hebben op 12 december 2016 een nieuwe Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld die per 1 maart 2017 van kracht is geworden. In de PRV zijn de provinciale belangen uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040 van 2010 uitgewerkt in algemene regels. In de PRV is aangesloten bij de Ladder voor duurzame verstedelijking. Verschillende regels zijn opgenomen over onderwerpen, in zowel het landelijk als het bestaand stedelijk gebied van Noord-Holland, waar een provinciaal belang mee gemoeid is. Afhankelijk van de ligging van het plangebied zijn de regels uit de verordening al dan niet van toepassing. Het bestaand stedelijk gebied is in het provinciale overheidsbeleid beleidsmatig aangewezen voor verdere verstedelijking.

Het planvoornemen van dit bestemmingsplan kan als liggende in bestaand bebouwd gebied worden aangemerkt. De invulling van het plangebied met woningbouw is dan ook in lijn met het gevoerde beleid. Het kaartmateriaal behorende bij de PRV is voorts geraadpleegd om een beeld te krijgen van overige meer algemene thema's die in het plangebied een rol spelen. Dit betreft alleen 'Kleinschalige oplossingen voor duurzame energie' (hoofdstuk 4: Klimaatbestendigheid, §4.3: Voldoende ruimte voor het opwekken van duurzame energie). Rondom energie en duurzaamheidsvraagstukken kunnen nieuwe ontwikkelingen kansen bieden. Er bestaat echter geen wettelijke verplichting om duurzaamheid in bestemmingsplannen vast te leggen. Tegenwoordig dienen nieuwbouwwoningen op basis van het Bouwbesluit 2012 vrijwel energieneutraal (EPC 0,4) te worden gebouwd, aardgasvrij (bij rijksbesluit van 1 juli 2018) en bij voorkeur ook met duurzame materialen. Op dit thema is nader ingegaan in paragraaf 3.10.5.

Voor vragen op het gebied van duurzaam (ver)bouwen, energiebesparing of energie opwekken, kunnen inwoners en ondernemers uit Langedijk bij het Duurzaam Bouwloket terecht. De gemeente participeert hierin.

2.2.4 Omgevingsverordening Noord-Holland 1.0

De ambities, ontwikkelprincipes en sturingsfilosofie uit de Omgevingsvisie NH2050 worden vertaald in provinciale regels die in de nieuwe Omgevingsverordening Noord-Holland worden verankerd. In deze eerste integrale omgevingsverordening voor Noord-Holland worden de bestaande twintig verordeningen die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving geïntegreerd, waarmee onder meer de huidige PRV, Provinciale Milieuverordening, Waterverordening en Wegenverordening worden vervangen. Ruimtelijke thema's als thans nog in de PRV vastgelegd, komen in de nieuwe omgevingsverordening terug. De omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking van de omgevingsvisie met betrekking tot het handelen van anderen.

De uitgangspunten van de Omgevingswet vertalen zich voor de provincie in een andere, nieuwe manier van werken. De provincie ziet het opstellen van de omgevingsverordening dan ook als kans om dingen anders aan te pakken, in de geest van de Omgevingswet. De regels van de omgevingsverordening zijn daarom op een vernieuwende manier opgesteld; meer gericht op het 'hoe' (hoe tot een goede fysieke leefomgeving te komen) in plaats van op het 'wat' (verbodsbepalingen en uitzonderingen daarop). Het gaat meer om het doel dan om het middel, waarbij kwalitatieve normen de plaats innemen van kwantitatieve.

De omgevingsverordening komt tot stand in samenspraak met de provinciale partners. De provincie geeft aan met de omgevingsverordening een groot vertrouwen in initiatiefnemers en andere overheden te hebben en is daarom terughoudend met het opstellen van regels. Het provinciale doel (alsmede uitdaging) is uiteindelijk een eenvoudiger, duidelijker en meer integraal systeem van provinciale regels. Met meer ruimte voor lokaal en regionaal maatwerk en bestuurlijke afwegingsruimte.

VERWACHTINGEN VOOR DE KOMENDE TIJD
Deze allereerste omgevingsverordening is na de Provinciale Verkiezingen van maart 2019 in concept gepubliceerd en zal naar verwachting in het vierde kwartaal van 2019 als ontwerp ter inzage worden gelegd en vervolgens begin 2020 door Provinciale Staten vastgesteld. Daarnaast werkt de provincie Noord-Holland inmiddels aan de borging van de omgevingsvisie in programma's voor de kortere termijn.

2.2.5 Leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018

Gedeputeerde Staten hebben op 10 april 2018 de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018 vastgesteld. In dit beleidskader is door de provincie aangegeven welke landschappelijke en cultuurhistorische elementen overwogen moeten worden bij (ruimtelijke) ontwikkelingen en uitgangspunt kunnen zijn voor plannen. De leidraad geeft gebiedsgerichte én ontwikkelingsgerichte beschrijvingen en biedt daarmee toepasbare informatie over de manier waarop ruimtelijke ontwikkelingen kunnen bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving. De Leidraad 2018 is in de Provinciale Ruimtelijke Verordening verankerd in artikel 15 (ruimtelijke kwaliteitseis). De Leidraad is bestudeerd ten behoeve van het planvoornemen van dit bestemmingsplan. Uit de leidraad komen, mede vanwege de stedelijke ligging, geen aanwijzingen voor het plangebied naar voren.

2.2.6 Provinciale Woonvisie 2010-2020 (2010)

In september 2010 is de Provinciale woonvisie 2010-2020: Goed wonen in Noord-Holland vastgesteld. Hiermee kiest de provincie wat betreft woningbouw voor een nadruk op de kwaliteit, naast de aantallen woningen. Doelstelling van de visie is dat de inwoners van Noord-Holland in 2020 beschikken over voldoende woningen met een passende kwaliteit in een aantrekkelijk woonmilieu. In de woonvisie zijn drie opgaven benoemd waarvoor de provincie zich gesteld weet:

  • 1. De demografische ontwikkelingen vergrijzing, ontgroening en afnemende groei zijn trends die zich in de gehele provincie voordoen. Tegelijkertijd is een belangrijk kenmerk van die trends dat ze zich overal op een andere manier of snelheid voordoen. Dit maakt afstemmen en beleidsvorming op regionaal niveau des te belangrijker.
  • 2. Een combinatie van maatschappelijke ontwikkelingen: individualisering en differentiatie van consumentenbehoeften, extramuralisering in de zorg en bewustwording van klimaatproblematiek.
  • 3. Economische ontwikkelingen en de effecten daarvan op de woningmarkt. De betaalbaarheid en financieringsmogelijkheden staan onder druk, terwijl tegelijkertijd sprake is van vraaguitval en waardedaling in bestaand vastgoed. De precieze consequenties hiervan op de woningmarkt laten zich moeilijk aanzien.

Op basis van vorengaande opgaven en de ambities zijn drie speerpunten van beleid opgesteld. Dit betreft het verbeteren van de afstemming tussen vraag en aanbod voor alle consumenten (en specifiek voor doelgroepen die minder kansen hebben op het vinden van een geschikte woning), het verbeteren van de mate waarin voorzieningen in de woonomgeving aansluiten bij de vraag van bewoners en het verbeteren van de duurzaamheid van het woningaanbod en de woonomgeving.

Deze speerpunten zijn geconcretiseerd in opgaven voor de periode 2010-2020 die door de provincie en de regio’s moeten worden vertaald in afspraken in de Regionale Actie Programma’s (RAP’s).

2.3 Regionaal beleid

2.3.1 Regionale Woonvisie Regio Alkmaar 2013-2020 (2013)

Het woonbeleid in de regio Alkmaar (waar de gemeente Langedijk samen met de gemeenten Alkmaar, Bergen, Castricum, Heerhugowaard en Heiloo deel van uitmaakt) is in de Regionale Woonvisie Regio Alkmaar 2013-2020 vastgelegd. De gemeenten en woningmarktpartijen in de regio werken intensief samen en maken afspraken over ieders rol op het terrein van wonen. De regionale woonvisie is opgesteld om als kader te kunnen dienen voor lokale woonvisies van de gemeenten en om richting te geven voor afspraken met marktpartijen. Daarbij wordt voldoende ruimte gelaten om op de lokale behoefte in te spelen. De raad van de gemeente Langedijk heeft op 03-07-2013 met de regionale woonvisie ingestemd.

In de regionale woonvisie is geconstateerd dat er thans in de regio getalsmatig geen grote knelpunten zijn, maar dat er op termijn wel schaarste in de goedkope voorraad kan komen en dat de regio met vergrijzing te maken krijgt. Wel is er nu sprake van een beperkte doorstroming in zowel koop als huur. Naast een kwantitatieve balans is er een verdelingsvraagstuk. De opgave is betaalbaarheid en het toevoegen van het juiste aanbod. Aanvullend is als visie op de woningmarkt door de regio gesteld dat zij een aantrekkelijke regio wil zijn waar de huidige en toekomstige inwoners graag willen blijven wonen en een gewenste wooncarrière kunnen maken.

Omdat het, anders dan voorheen, moeilijker is om een oplossing in de nieuwbouw te realiseren, moet juist nu de focus op het waarborgen van de totale voorraad in de regio worden gelegd. Daarnaast is het de uitdaging om te zorgen dat de aantallen nieuwbouw überhaupt gerealiseerd worden met aandacht voor het betaalbare segment. Het is daarbij zaak geworden om in te spelen op de daadwerkelijke behoeftes en mogelijkheden van de klant en de ontwikkelende partij. Tegelijk wil de regio waarborgen dat woningbouwplannen kwalitatief bijdragen aan de lokale voorraad. De regio stelt daarom dat ontwikkelende partijen en gemeenten gezamenlijk moeten zoeken naar het optimale bouwplan.

2.3.2 Regionaal Actieprogramma Wonen 2011-2015 (2011)

Het Regionaal Actieprogramma Wonen 2011-2015 voor de regio Alkmaar is vastgesteld in 2011. De behoefte is, op basis van de huishoudensontwikkeling, bijna 10.000 woningen. Ervan uitgaande dat een overplanning van 30% noodzakelijk is om tot de gewenste productie te kunnen komen (wegens planuitval en vertraging; dit percentage is landelijk min of meer geaccepteerd als norm), is er gelet op de plannen in de regio geen sprake van overplanning (= meer woningen in de planning dan logischerwijs afzetbaar zijn). Er is zelfs een klein tekort. Daar komt bij dat in de periode tot 2020 een aantal woningen zal worden gesloopt. Met deze "onttrekkingen" dient rekening te worden gehouden bij de productieafspraken in regionaal verband en is de geplande productie nagenoeg op orde om de huishoudenontwikkeling te faciliteren.

2.3.3 Regionaal Actieprogramma Wonen 2016-2020 (2017)

In navolging op het RAP 2011-2015 hebben de gemeenten in de regio Alkmaar in opdracht van de provincie Noord-Holland een Regionaal Actie Programma wonen (RAP) 2016-2020 laten opstellen. De regiogemeenten hebben afgesproken dat zij naast dit RAP met elkaar ook een convenant afsluiten. In het nieuwe RAP zijn voor de regio Alkmaar afspraken gemaakt over:

  • Een aanbod van woningen dat aansluit bij de vraag.
  • Woningbouwplannen die de regiogemeenten versterken.
  • Landelijke regelgeving (de Ladder voor duurzame verstedelijking).
  • Het aantal te bouwen woningen (op basis van de geprognosticeerde huishoudensgroei voor de gemeente).
  • Het versterken van woningmarktsegmenten waar een tekort aan is.
  • Het monitoren van de woningbouw en de behoefte.
  • Duurzaamheid van woningen en woningbouw.

Bij het opstellen van het Actieprogramma wonen zijn de stakeholders in de regio betrokken. Een belangrijk actiepunt in het RAP is de monitoring. Het gaat daarbij met name om het monitoren van de afspraak dat iedere gemeente zodanig bouwt dat niet meer dan het gemeentelijk aandeel in de prognose wordt benut. De regio volgt de ontwikkeling van de bouw van woningen en de vraag naar woningen nauwlettend om aan te sluiten op marktontwikkelingen, zowel in aantallen woningen als met de kwaliteit van woningen. Het opstellen van deze monitor sluit aan bij de verplichting vanuit de Uitvoeringsregeling regionale afspraken nieuwe stedelijke ontwikkelingen 2017 om het RAP aan te vullen met een gespecificeerde woningbouwprogrammering.

2.3.4 Waterplan Harenkarspel-Langedijk 2012-2016

De gemeente Langedijk en de voormalige gemeente Harenkarspel hebben in gezamenlijkheid met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) een waterplan opgesteld. Hierin is een beschrijving gegeven van de bestaande watersystemen, een visie waarbij Europese en landelijke regelgeving is vertaald naar de lokale situatie en een beschrijving van maatregelen die voortvloeien uit de wettelijk verplichte (noodzakelijke) en de gewenste maatregelen. De visie is opgesteld voor de periode tot 2030. Het uitvoeringsprogramma bevat maatregelen die in 2015 afgerond zouden zijn; een aantal maatregelen lopen door tot na 2015.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Structuurvisie Langedijk 2012-2030 (2012)

Op het plangebied is de Structuurvisie 2012-2030 uit 2012 van toepassing. Met deze structuurvisie geeft de gemeente de ruimtelijke ontwikkelingen voor de lange termijn weer. De gemeente Langedijk wil inspelen op de demografische ontwikkelingen. Gekozen wordt voor een dorpse sfeer en een landelijk uitstraling, geen grote nieuwbouw meer buiten de bebouwde kom, maar zorgvuldige inbreiding op kleine schaal. Een aantrekkelijk woon- en leefklimaat voor oud en jong bieden draagvlak voor voorzieningen en detailhandel.

2.4.2 Visie en missie gemeente Langedijk 2008

In het beleidsdocument Visie en missie gemeente Langedijk 2008 is het beleid gericht op het behouden van Langedijk als een uitstekende woonomgeving, de ontwikkeling van de gemeente en daarbij de belangrijke waarden van de gemeente te behouden. Belangrijk is het karakter als landelijke gemeente met onder meer de daarbij behorende schaal. Uitgangspunt bij te bouwen woningen is de bestaande structuur. Het vergroten van de mogelijkheden voor recreatie (en toerisme), zoals het aanleggen van fiets- en wandelpaden, aanlegplaatsen voor vaartuigen en dergelijke kan de woonomgeving van Langedijk versterken. Het beleid is er echter niet op gericht om een grote toeristische gemeente te worden. De cultuurhistorie van de gemeente is een belangrijk onderdeel van het karakter. Er wordt gestreefd naar het behouden van het eigen karakter van de verschillende dorpen in de gemeente. Ook door het aanwezige water en de natuur in Langedijk herbergt de gemeente een uitstekende woonomgeving.

2.4.3 Ecologische structuurvisie 2012-2022

Het beleidsdocument Ecologische structuurvisie 2012-2020 is richtinggevend voor de integratie van ecologie bij ruimtelijke ontwikkelingen en voor het groen- en waterbeheer. Verder biedt het handvatten voor ruimtelijke projecten om natuur binnen de gemeentegrenzen te versterken. De visie kan ondersteuning bieden aan de identiteit van met name de bestaande natuurgebieden in het buitengebied en het vinden van de balans tussen natuur en ontwikkelmogelijkheden.

2.4.4 Gedragscode Flora- en faunawet Gemeente Langedijk

De Gedragscode Flora- en faunawet (Ffw) Gemeente Langedijk is een gedragscode voor ruimtelijke ontwikkelingen, bestendig beheer en onderhoud en bestendig gebruik. Op basis van de gedragscode kunnen werkzaamheden uitgevoerd worden. De gedragscode is geen vrijblijvend stuk waarmee werkzaamheden uitgevoerd kunnen worden. De vrijstelling op het aanvragen van een ontheffing Ffw geldt pas als er daadwerkelijk en aantoonbaar volgens de gedragscode wordt gewerkt. De gedragscode ziet op daadwerkelijke realisatie van ruimtelijke ontwikkelingen, bestendig beheer en onderhoud en bestendig gebruik. Daarmee heeft de gedragscode geen directe doorwerking in het bestemmingsplan. Overigens is per 1 januari 2017 de nieuwe Wet natuurbescherming in werking en kan herziening van de gedragscode hierop nodig zijn.

2.4.5 Woonvisie Langedijk 2014-2030 (2014)

Het beleid zoals vastgelegd in de Woonvisie 2005-2015 (vastgesteld in 2006) voldeed niet meer aan de huidige omstandigheden. Sinds de kredietcrisis eind 2008 is er heel wat veranderd in de woningbouwmarkt. In de woonvisie uit 2006 werd nog uitgegaan van een ‘maakbare’ woningmarkt. Een hoog sociaal programma voor de periode 2005-2009 werd geëist en dit was ook mogelijk vanwege de opbrengsten uit de vrije sector. De opbrengsten uit de vrije sector zijn tegenwoordig lager en onzekerder, maar de vraag naar sociale woningbouw (betaalbare koop en sociale huur) is eerder toe- dan afgenomen. Er is thans sprake van een markt die zich moet richten op de consumenten zijn wensen en mogelijkheden. Het is nu de tijd voor ‘vraaggestuurd bouwen’ en een uitdaging om hierop in te spelen gezien de financiële middelen. Daarnaast moet echter niet vergeten worden dat woningen voor een zeer lange tijd worden gerealiseerd en er niet te eenzijdig moet worden gebouwd.

Het is duidelijk dat Langedijk, net als bijna heel Nederland, de komende tijd steeds meer te maken krijgt met de vergrijzing. De vergrijzing wordt daarbij versterkt doordat jongeren wegtrekken en er steeds minder jongeren en jonge gezinnen zich vestigen in Langedijk. De vergrijzing leidt ertoe dat met name het aantal huishoudens de komende decennia nog toeneemt. Dit betekent dat er meer woningen nodig zijn. Maar aangezien veel senioren het liefst zo lang mogelijk in de eigen woning blijven wonen, ligt het niet voor de hand dat alle nieuwbouwwoningen uitsluitend geschikt moeten zijn voor senioren. De nieuwbouw moet bereikbaar en geschikt zijn voor alle doelgroepen en huishoudens. Betaalbaarheid is daarbij van belang, maar ook flexibiliteit en variëteit. In de Woonvisie Langedijk 2014-2030 wordt onder andere voorgesteld om uit te gaan van het minimumscenario qua woningbouw betreffende 1.910 woningen tot 2030 (dit is exclusief extra opgave extramuralisering). In de periode 2014 t/m 2030 wordt minimaal 30% aan betaalbare woningen (categorie 1 en 2) gerealiseerd.

2.4.6 Verkeer- en Vervoerplan Langedijk 2008-2018 (2009)

Het Verkeer- en Vervoerplan Langedijk 2008-2018 geeft de beleidskaders voor het verkeer- en vervoerbeleid tot 2018. Met het plan wordt een beleidskader geboden om de verkeersveiligheid en leefbaarheid zoveel mogelijk te verbeteren en de bereikbaarheid in en van Langedijk te waarborgen. Ook is er een concreet actieplan toegevoegd met maatregelen op deze thema’s.

2.4.7 Welstandsnota Langedijk (2013)

In de Welstandsnota Langedijk is een overzicht van welstandseisen voor gebieden, gebouwen en dergelijke opgenomen. Het welstandsbeleid gaat uit van gebiedskwaliteiten met minimale regels waar het kan en maximale kwaliteitseisen waar het moet. Het plangebied ligt in deelgebied 4: woonbuurten 1940-1990 waarvoor een regulier welstandsregime geldt. Dergelijke woonbuurten uit de naoorlogse periode hebben een eenvoudig en recht stratenpatroon met herhaling van identieke woonblokken in rechte rooilijnen. De bebouwing bestaat vooral uit rijwoningen en sporadisch kleinschalige voorzieningen. Op wijk- en buurtniveau is sprake van architectonische samenhang. De inzet is om deze samenhang te behouden en respectvol om te gaan met de bestaande kwaliteiten en incidentele vernieuwingen goed in te passen.

2.4.8 Beleidsnota Cultuurhistorie Gemeente Langedijk 2011

Op 15 februari 2011 heeft de gemeenteraad de Beleidsnota Cultuurhistorie Gemeente Langedijk 2011 samen met de Beleidskaart Archeologie vastgesteld. Voorts is er in 2014 een advies ten behoeve van de Beleidsnota opgesteld. In de aangepaste beleidsnota heeft de gemeente Langedijk haar beleid voor cultuurhistorie uiteengezet. Het streven naar een zorgvuldige omgang met het archeologisch erfgoed leidt tot verscheidene aanbevelingen die een verplicht en facultatief karakter hebben. Op de archeologische beleidskaart is weergegeven welke regels in de verschillende gebieden in de gemeente voor archeologie van toepassing zijn. Het plangebied ligt in een gebied waar archeologisch onderzoek wordt vereist bij een planomvang groter dan 10.000 m2 en ingrepen dieper dan 40 cm.

2.4.9 Gemeente Langedijk CO2-neutraal (2013)

De missie van de gemeente Langedijk is om in 2035 CO2-neutraal te zijn. In het rapport 'Gemeente Langedijk CO2-neutraal' uit 2013 wordt de huidige CO2-emissie in de gemeente in kaart gebracht en scenario’s opgesteld om de CO2-emissie binnen de gemeente in de periode tot 2035 tot nul te reduceren. Verkeer en vervoer door de bewoners en bedrijven bleek in 2011 verantwoordelijk voor een derde van de CO2-uitstoot. Woningbouw heeft ook een aandeel van een derde in de CO2-uitstoot. De overige uitstoot wordt veroorzaakt door bedrijven en de gemeentelijke organisatie. Het rapport bevat een advies waarin wordt aanbevolen om te starten met het zogenaamde 'Tien Projectenplan' en na uitvoering hiervan dit te evalueren en vervolgens gezamenlijk met alle betrokkenen de koers na 2035 verder in te vullen.

Hoofdstuk 3 Omgevingsaspecten

Uit de bestaande omgevingssituatie kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden voor de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan blijken. Uitgangspunt is dat er een goede omgevingssituatie bestaat. In de volgende paragrafen zijn de relevante milieukundige en planologische randvoorwaarden beschreven en beoordeeld op eventuele beperkingen voor het plangebied.

3.1 Ecologie

Normstelling en beleid
In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het conform artikel 3.1.6 Bro noodzakelijk om aandacht te besteden aan de effecten op natuurwaarden. Effecten dienen te worden beoordeeld in relatie tot geldende wet- en regelgeving op het terrein van soortenbescherming en gebiedsbescherming. Deze beoordeling vindt plaats in relatie tot de Wet natuurbescherming (Wnb) die per 01-01-2017 in werking is getreden en het provinciale gebiedsgerichte natuurbeleid. Voor wat betreft de effecten op natuurwaarden moet onder meer aangegeven worden of er als gevolg van een plan vergunningen of ontheffingen noodzakelijk zijn en, zo ja, of deze verkregen kunnen worden.

De gemeente Langedijk beschikt over een Gedragscode Flora- en faunawet (Ffw) Gemeente Langedijk. De Ffw is per 01-01-2017 in de Wnb overgegaan. De gemeentelijke gedragscode is van toepassing op ruimtelijke ontwikkelingen en voor een bestendig beheer en onderhoud en bestendig gebruik van gronden. Op basis van de gedragscode kunnen werkzaamheden worden uitgevoerd. De gedragscode is geen vrijblijvend stuk waarmee werkzaamheden uitgevoerd kunnen worden. De vrijstelling op het aanvragen van een ontheffing Ffw geldt pas als er daadwerkelijk en aantoonbaar volgens de gedragscode wordt gewerkt. De gedragscode ziet op daadwerkelijke realisatie van ruimtelijke ontwikkelingen, bestendig beheer en onderhoud en bestendig gebruik. Daarmee heeft de gedragscode geen directe doorwerking in het bestemmingsplan.

Onderzoek
Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. De ecologische inventarisatie is als Bijlage 3 bij voorliggende toelichting opgenomen. Uit de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan naar voren gekomen dat een nog onvoldoende beeld van de natuurwaarden is ontstaan.

Resultaten
Uit de ecologische inventarisatie komt naar voren dat aanvullend onderzoek naar wezel nodig is, op basis waarvan kan worden bepaald of een ontheffing van de Wnb nodig is. Daarnaast komt uit de ecologische inventarisatie naar voren dat bij de werkzaamheden rekening moet worden gehouden met het broedseizoen van vogels. Tot slot is geadviseerd om in het plangebied gebruik te maken van verlichting met naar beneden gerichte lichtarmaturen om verstoring van vleermuizen te voorkomen.

Het plan heeft verder geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten. Voor deze activiteit is daarom geen vergunning op grond van de Wnb nodig. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Ruimtelijke Verordening.

Vervolg
Het stedenbouwkundig plan geeft weinig details over de inrichting van het openbaar groen in het plangebied. Er is op voorhand niet gedacht aan het creëren van hoogwaardig leefgebied voor marterachtigen, zoals houtsingels of struwelen afgewisseld met grasland of ruigte. Wel wordt langs de bestaande watergang aan de noordzijde een natuurvriendelijke oever aangelegd die onderdeel kan vormen van leefgebied voor kleine marters als niet te vaak gemaaid wordt.

Er is een 'Inrichtingsplan openbare ruimte' gemaakt op basis waarvan blijkt dat er voldoende compenserende maatregelen worden genomen ten aanzien van marterachtigen in het plangebied. Bij het inrichtingsvoorstel wordt de handreiking Wezel, Hermelijn en Bunzing van de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord gehanteerd. In deze handreiking staan aanwijzingen ten behoeve van een voor kleine marterachtigen aantrekkelijke gebiedsinrichting. Dit inrichtingsplan is als Bijlage 4 bij de voorliggende toelichting opgenomen. Hiermee kan op voorhand worden gesteld dat leefgebied in stand wordt gehouden dan wel gecompenseerd, en is nader onderzoek dan wel een mogelijke ontheffingsaanvraag voor wezel niet (meer) aan de orde.

Conclusie
Geconcludeerd mag worden dat het ecologisch aspect de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan niet in de weg staat, mits:

  • te treffen compenserende maatregelen ten aanzien van het door de gemeente te vervaardigen inrichtingsvoorstel voor kleine marterachtigen in acht worden genomen;
  • rekening wordt gehouden met het broedseizoen bij uitvoering van de werkzaamheden, en;
  • in het plangebied gebruik wordt gemaakt van naar beneden gerichte lichtarmaturen.

3.2 Erfgoed

Wet- en regelgeving
De Monumentenwet 1988 is per 01-07-2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in het plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

De gemeente heeft de beschikking over een eigen cultuurhistorische beleidsnota met archeologische beleidskaart (vastgesteld op 15-02-2011).

3.2.1 Archeologie

Toetsing
Conform wet- en regelgeving en de 'Beleidsnota Cultuurhistorie Gemeente Langedijk 2011' met bijbehorende archeologische beleidskaart is in het plangebied bij de totstandkoming van het geldende bestemmingsplan een archeologische beschermingsregeling getroffen. Met het opnemen van een dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 5’ is op de bescherming van eventueel te verwachten archeologische waarden toegezien. Voor het plangebied geldt een vrijstelling van archeologisch onderzoek voor ontwikkelingen tot 10.000 m2 en voor ontwikkelingen die niet dieper gaan dan 0,4 m. De voorgenomen woningbouw omvat een minder grote oppervlakte. Daarnaast wordt gebouwd op gronden die in verband met de bestaande functie (maatschappelijk) in het verleden al geroerd zijn. Archeologie vormt derhalve geen belemmering.

Conclusie
Het planvoornemen van dit bestemmingsplan mag wat betreft archeologie uitvoerbaar worden geacht.

Nota bene
Als bij toekomstig graafwerk onverhoopt toch archeologische vondsten worden gedaan of archeologische grondsporen worden aangetroffen, dan dient daarvan conform de Erfgoedwet melding te worden gemaakt. Dit kan bij de gemeente Langedijk en de provinciaal archeoloog.

3.2.2 Cultuurhistorie

Toetsing
Als handreiking voor het onderzoek naar cultuurhistorie heeft de provincie Noord-Holland de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie met bijbehorende digitale informatiekaart beschikbaar gesteld. Voor het planvoornemen van dit bestemmingsplan is deze informatie geraadpleegd. Hieruit blijkt dat in het plangebied en directe omgeving geen cultuurhistorische aspecten aanwezig zijn die mogelijkerwijs zouden moeten worden beschermd met dit bestemmingsplan.

Conclusie
Met het planvoornemen van dit bestemmingsplan worden geen onderkende cultuurhistorische waarden verstoord. Dit bestemmingsplan mag dan ook uitvoerbaar worden geacht ten aanzien van het cultuurhistorisch aspect.

3.3 Waterparagraaf

Wet- en regelgeving
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel hiervan is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Door middel van de watertoets als procesinstrument wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect. Het gaat hierbij om de thema’s waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.

Waterwet
De Waterwet, die per 22-12-2009 van kracht is geworden, heeft gezorgd voor een ingrijpende bundeling van deze wetgeving. Daarnaast heeft het Nationaal Waterplan (NWP), waarvan de eerste versie tegelijk met de Waterwet is verschenen, een formele rol in de ruimtelijke ordening. Het eerste Nationaal Waterplan is tevens een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wro.

Normstelling en beleid
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
De waterbeheerder in en in de directe omgeving van het plangebied is het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). Op 03-11-2015 is door het HHNK nieuw beleid vastgesteld in de vorm van het Waterprogramma. Hierin zijn de beleidsdoelen en uitgangspunten voor de periode van 2016-2021 beschreven met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Dit is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, gericht op de thema’s waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Daarnaast beschikt het HHNK over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en –keringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan op basis hiervan watervergunning nodig zijn.

Onderzoek/Wateradvies
Digitale watertoets
Bij het HHNK is op 15-07-2019 voor het planvoornemen een digitale watertoets aangevraagd. Documentatie hieromtrent is als Bijlage 5 bij de voorliggende toelichting opgenomen. Op basis van de aangeleverde gegevens is met de digitale watertoets geconstateerd dat het plan een dusdanige invloed op de waterhuishouding heeft dat een normale watertoetsprocedure moet worden doorlopen. Dit in verband met de ligging van een deel van het ingetekende plangebied in de zonering voor primaire waterlopen. Het HHNK neemt contact op over het vervolg van de watertoets. Op basis van het doorlopen van de digitale watertoets zijn ook reeds de volgende standaardopmerkingen door het HHNK voor het plangebied afgegeven:

  • Uit de ingediende gegevens blijkt dat er geen of slechts in zeer beperkte mate sprake is van een toename van de verharding. Omdat dit een dermate klein gevolg heeft voor de waterhuishoudkundige situatie hoeven er geen compenserende maatregelen uitgevoerd te worden.
  • Omdat binnen het plan geen sprake is van activiteiten die als gevolg kunnen hebben dat vervuild hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt, kan het hemelwater dus als schoon worden beschouwd. Het is daarom niet doelmatig om het af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinrichting (RWZI). Dit betekent dat in het plangebied een gescheiden stelsel wordt geadviseerd.
  • Met het oog op de waterkwaliteit adviseert het hoogheemraadschap om eventueel gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk te voorkomen.

Op 11-09-2019 is van het HHNK bericht ontvangen dat het toegezonden stedenbouwkundig plan voor invulling van het plangebied geen aanleiding geeft tot verdere inhoudelijk reactie. Wanneer aanpassingen aan de hoofdwaterloop worden aangebracht, is een watervergunning bij het hoogheemraadschap nodig. Voor het overige zijn geen bijzonderheden ten aanzien van de waterparagraaf te benoemen. De watertoetsprocedure mag hiermee als afgerond worden beschouwd.

Conclusie
Vooreerst wordt er van uitgegaan dat het wateraspect een goede uitvoering van het planvoornemen van dit bestemmingsplan niet in de weg staat.

3.4 Hinder van bedrijven en voorzieningen

Normstelling en beleid
Uit oogpunt van ruimtelijke ordening
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals die uitgangspunt is van de Wro, geldt eveneens de noodzakelijkheid tot een voldoende ruimtelijk-functionele afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en hindergevoelige functies (waaronder woningen). Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst in de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) uit 2009. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten (betreffende geluid, geur, stof en gevaar) redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De grootste afstand is bepalend.

In de genoemde VNG-publicatie worden twee omgevingstypen onderscheiden. Bij het omgevingstype 'rustige woonwijk of rustig buitengebied' wordt functiescheiding nagestreefd. Hiertoe worden minimale richtafstanden gehanteerd, waarbij een bepaalde bij een bedrijf of voorziening behorende milieucategorie een zoneringsafstand ten opzichte van hindergevoelige functies inhoudt. Bij het omgevingstype ‘gemengd gebied’ is sprake van functiemenging. In tegenstelling tot rustige woongebieden zijn in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van woningen mogelijk. Hiertoe mogen de aangegeven minimale richtafstanden met één afstandsstap worden verkleind (milieucategorie 1 wordt 0, 2 wordt 1, 3.1 wordt 2, et cetera).

Uit oogpunt van milieu
Bedrijvigheid in de directe omgeving van (recreatie)woningen (of (andere) milieugevoelige gebieden) kunnen daar (milieu)hinder vanwege geluid, geur, stof, gevaar en dergelijke veroorzaken. Op grond van de Wet milieubeheer (Wm) zijn bedrijven en instellingen verplicht te voldoen aan de eisen van een AMvB, dan wel een milieuvergunning te hebben voor de exploitatie van het bedrijf, waarbij rekening gehouden dient te worden met de omliggende woonbebouwing. Door middel van milieuwet- en regelgeving wordt (milieu)hinder voor hindergevoelige functies, zoals woningen, zo veel mogelijk voorkomen.

Toetsing
De geldende bestemmingsplannen in het plangebied en omgeving vormen het juridisch-planologisch kader van functies, bebouwing en werkzaamheden die zijn toegelaten. Op basis van deze plannen kan in planologisch-juridische zin ook worden nagegaan welke milieuhinderlijke bedrijvigheid in hoeverre is toegelaten.

Vanwege het woningbouwplan dient hinder van bedrijven en voorzieningen rondom het plangebied te worden bestudeerd. Hiervoor wordt uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening de VNG-publicatie ‘Bedrijven- en milieuzonering’ gehanteerd.

Voor het planvoornemen is van belang dat het plangebied aan de westelijke zijde op korte afstand wordt begrensd door een veldsportcomplex met verlichting en aan de overzijde van de Dr. Wilminkstraat door een open-lucht-handbalveld met lichtmasten. Voor deze voorzieningen worden in gebieden met functiescheiding (dat wil zeggen rustige woongebieden) milieucategorie 3.1 met een aan te houden richtafstand van 50 m op basis van alleen het aspect geluidhinder gehanteerd (overlast van stof, geur en gevaar is niet te verwachten). In gebieden met functiemenging kan hiervan met een afstandsstap worden afgeweken, waarbij met het oog op een goede ruimtelijke ordening nog moet worden voldaan aan een minimale richtafstand van 30 m tot aan hindergevoelige objecten zoals woningen. Aan deze afstand wordt met het planvoornemen niet voldaan. Een milieukundig onderzoek naar geluid is daarom benodigd. Dit onderzoek naar de geluiduitstraling van de sportvelden is verricht in samenhang met de te verwachten geluidhinder vanwege wegverkeerslawaai dat in navolgend paragraaf aan de orde komt. Het gehele onderzoek is als Bijlage 6 bij dit bestemmingsplan opgenomen. Hieruit komt naar voren dat geluidhinder vanwege industrielawaai (veroorzaakt door de voetbal- en handbalvelden) vanuit het algemeen belang aanvaardbaar kan worden geacht.

Conclusie
Wat betreft het onderzoeksthema hinder van bedrijven en voorzieningen mag het voorliggende plan op basis van het verrichte onderzoek naar de geluidsuitstraling van de sportvelden uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening uitvoerbaar worden geacht. Van mogelijke hinder van geur, stof en gevaar is geen sprake.

Wel kunnen de sportvelden tot lichthinder op de geprojecteerde woningen leiden. Uit milieutechnisch oogpunt dient daarom ook te worden aangetoond dat lichtuitstraling van de sportvoorzieningen in de omgeving niet tot onoverkomelijke belemmeringen op de nieuwe woningen leidt. Dit komt nader aan de orde in paragraaf 3.6 van deze toelichting.

3.5 Geluidhinder

Wet- en regelgeving
De Wet geluidhinder (Wgh) is er op gericht om de geluidhinder vanwege onder andere spoorweglawaai, industrielawaai en wegverkeerslawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de 'geluidsbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid.

Wanneer binnen een geluidzone langs (spoor)wegen of ten behoeve van industrielawaai nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd, moet door middel van akoestisch onderzoek worden vastgesteld of aan de grenswaarden uit de Wgh wordt voldaan.

Toetsing
Het plangebied ligt in de omgeving van de Oostelijke Randweg. Langs deze weg geldt een geluidzone van 200 m waarbinnen op grond van de Wgh bij realisatie van nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, akoestisch onderzoek moet worden verricht. Omdat het gehele plangebied hierbinnen ligt, is het noodzakelijk dat er een akoestisch onderzoek wordt uitgevoerd. Daarnaast zijn verschillende niet-gezoneerde wegen met een snelheidsregime van 30 km/uur nabij het plangebied aanwezig. (Dr. Wilminkstraat, Dahliastraat, Tulpenstraat) In het kader van een goede ruimtelijke ordening dienen deze wegen ook te worden beschouwd. Direct naast het plangebied liggen tot slot sportaccommodaties (voetbal- en handbalvelden, een sporthal, en bijbehorende parkeervoorzieningen).

Onderzoek
Gelet op voorgaande heeft een akoestisch onderzoek naar zowel wegverkeerslawaai als naar industrielawaai (vanwege de sportaccommodaties) plaatsgehad. De resultaten hiervan zijn neergelegd in de als Bijlage 6 opgenomen rapportage, waarbij variant 2 de uiteindelijk met voorliggend bestemmingsplan te realiseren (meest gunstige akoestische) situatie betreft. Omdat in deze variant beide bouwblokken van het appartementengebouw parallel aan elkaar zijn gesitueerd, zullen lagere geluidsniveaus vanwege de naastgelegen voetbalactiviteiten van toepassing zijn, alsmede ruimte worden gegeven aan gunstiger gesitueerde buitenruimtes. Door de afscherming tussen beide bouwblokken wordt een ten opzichte van de voetbalvelden geluidsluwe buitenruimte gecreëerd. Overige afschermende maatregelen zijn kostbaar en moeilijk landschappelijk/stedenbouwkundig inpasbaar.

Uit het onderzoeksrapport blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB vanwege wegverkeerslawaai van de Oostelijke Randweg niet wordt overschreden. De hoogste geluidsbelasting bedraagt 40 dB. Wat betreft de geluidsbelasting van de niet-gezoneerde wegen uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, blijkt ook tot niet-relevante geluidsniveaus op de gevel te leiden. De hoogste geluidsbelasting vanwege de niet-gezoneerde wegen bedraagt 47 dB.

Wat betreft toepassing van variant 2 van het bouwplan blijkt dat er voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau geen geluidsbelasting boven 55 dB(A) etmaalwaarde is berekend. Hiermee wordt voldaan aan stap 3 van het stappenplan Geluid uit de Handreiking bedrijven en milieuzonering. Daarmee is het planvoornemen gemotiveerd in het bestemmingsplan in te passen. Overigens is geen sprake van cumulatie in het plangebied aangezien de doorgerekende activiteiten op verschillende zijden van de nieuwbouw plaatsvinden.

In het akoestisch onderzoek is gemotiveerd welke maatregelen al dan niet kunnen worden getroffen. Het bevoegd gezag dient te motiveren waarom het de geluidsbelasting van de sportvelden in deze concrete situatie acceptabel acht. Een belangwekkend argument is dat de voetbal- en handbalvereniging van groot sociaal-maatschappelijk belang voor de gemeente zijn. Wellicht zijn maatregelen aan gevels nodig om zodoende te kunnen voldoen aan de maximale binnenwaarde van 33 dB. Bij indiening van het bouwplan voor het verkrijgen van omgevingsvergunning moet daarom voor zowel de vrijstaande woningen als het woongebouw een gevelweringsonderzoek worden aangeleverd.

In de regels van dit bestemmingsplan is een regeling opgenomen dat geluidwerende en/of geluidreducerende maatregelen aan het woongebouw worden getroffen op gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - geluidwerende voorzieningen", om zodoende te kunnen voldoen aan de wettelijk voorgeschreven binnenwaarde van 35 dB(A) voor verblijfsruimten.

Conclusie
De uitvoerbaarheid van het met dit bestemmingsplan voorliggende bouwplan wordt niet gehinderd door geluidhinder vanwege wegverkeerslawaai. Geluidhinder vanwege industrielawaai (veroorzaakt door de voetbal- en handbalvelden) wordt vanuit het algemeen belang, en gelet op de te treffen geluidwerende en/of geluidreducerende maatregelen, aanvaardbaar geacht.

3.6 Lichthinder

Algemeen
Een verlichtingsinstallatie, die sportbeoefenaars in staat stelt om hun sport ook na zonsondergang te bedrijven, kan het woongenot van omwonenden door onbedoelde lichtuitstraling buiten een sportcomplex aantasten. Visuele effecten ten gevolge van een buitenverlichtingsinstallatie in de omgeving, die mogelijk hinder veroorzaken, zijn onder andere lichtinval en het vanuit normaal te achten zichtposities direct zicht hebben op (te) heldere verlichtingsarmaturen.

Als aangegeven in de vorige paragraaf wordt in de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering voor een aantal aspecten een indicatieve afstand voor hinderveroorzakende functies aangegeven. Voor geur, stof, geluid en gevaar gelden minimale richtafstanden bij ruimtelijke ontwikkelingen wanneer in de omgeving hindergevoelige bestemmingen zoals woningen zijn betrokken. Voor het aspect lichthinder is geen minimale richtafstand aangegeven, maar geldt op grond van de VNG-publicatie wel een mate van mogelijke visuele hinder met een index tussen 1 (weinig hinder) tot 3 (veel hinder). Wat betreft een veldsportcomplex met verlichting geldt een indexering van 2.

Wet- en regelgeving
Een sportcomplex valt onder de werkingssfeer van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim, Activiteitenbesluit). Hierin zijn geen normen met betrekking tot lichthinder opgenomen, maar wordt wel verwezen naar richtlijnen van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde (NSVV). In artikel 3.148 van het Activiteitenbesluit is opgenomen dat de verlichting ten behoeve van sportbeoefening op sportterreinen uitgeschakeld dient te worden tussen 23:00 en 07:00 uur en er geen sport wordt beoefend of onderhoud wordt gepleegd. Ook is een beperkt aantal specifieke uitzonderingen hierop beschreven die in verband met festiviteiten gemaakt kunnen worden.

Ter voorkoming van lichthinder door hinderlijke lichtinstraling in woon- of slaapvertrekken kan de gemeente op grond van de zorgplicht optreden. In afwezigheid van normen voor lichthinder wordt de beoordeling aan de gemeente overgelaten waarbij de "Algemene richtlijn betreffende lichthinder" van de NSVV veelal als uitgangspunt wordt gehanteerd. In deze publicatie zijn eisen gesteld aan:

  • de verticale verlichtingssterkte (Ev in lux) ter plaatse van de lichtopeningen in gevels en daken van de te beschouwen woningen;
  • de lichtsterkte (I in candela (cd)) van de terreinverlichting in de richting van de betreffende lichtopeningen, en:
  • de zogenaamde 'sky glow' of Upward Light Ratio (ULR), zijnde de door een armatuur naar boven uitgestraalde hoeveelheid licht in de positie waarvoor deze is ontworpen in verhouding tot het totaal door de armatuur uitgestraalde hoeveelheid licht.

De verticale verlichtingssterkte (Ev) en de ULR worden bepaald ten gevolge van de totale terreinverlichting; de lichtsterkte I geldt per lichtbron afzonderlijk.

Tabel 1. Aanbevelingen betreffende grenswaarden voor lichthinder

afbeelding "i_NL.IMRO.0416.BPNSZS2012herz003-va01_0005.jpg"

In de aanbevelingen van NSVV zijn grenswaarden geformuleerd voor Ev, I en ULR waarbij gedifferentieerd wordt op basis van een viertal omgevingstypes. Deze zijn in tabel 1 weergegeven. Tevens wordt bij de grenswaarden voor Ev en I onderscheid gemaakt tussen de dag- en avondperiode (07:00 - 23:00 uur) en de nachtperiode (23:00 - 07:00 uur).

Onderzoek
Ten behoeve van het planvoornemen is de kans op het optreden van lichthinder in het plangebied middels een zogeheten lichthinderonderzoek nodig. Voor het bepalen of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de voorgenomen te realiseren woningen dient te worden aangesloten bij de grenswaarden als vermeld in tabel 1.

Door Ingenieursbureau AV Consulting is het benodigde onderzoek uitgevoerd door lichtmetingen in het plangebied te verrichten. In Bijlage 7 is het gehele onderzoek opgenomen. In navolgende is volstaan met het opnemen van de samenvatting en belangrijkste conclusies van het onderzoek.

De verlichting van de voetbalvelden betreft negen lichtmasten van ongeveer 15 m hoogte. De masten in het midden tussen de twee velden hebben armaturen aan twee zijden. De lichtmetingen zijn verricht conform de Richtlijn 'Lichthinder' van de NSVV, januari 2017, 2de herziene druk. De woningbouwlocatie is aangemerkt als liggende in Ecologische Zone 2 (E2), overeenkomend met 'landelijk gebied'. De omschrijving die hiervoor geldt is dat het om gebieden met een lage omgevingshelderheid gaat en dat dit in het algemeen buitenstedelijke en landelijke woongebieden betreft. De grenswaarde die hiervoor ter plaatse wordt gehanteerd, is 5 lux en 7.500 cd per armatuur voor het tijdvak dag en avond (07:00-23:00 uur), als ook aangegeven in vorenstaande tabel. Deze grenswaarden zijn strenger dan voor omgevingszone E3, overeenkomend met gebieden met een gemiddelde omgevingshelderheid betreffende in zijn algemeenheid woongebieden.

De lichtmetingen zijn verricht ter hoogte van de hoogte geprojecteerde rooilijn van de woningen op de begane grond en eerste verdieping, op respectievelijk circa 83 meter en 65 meter uit de as van het voetbalveld. Op hogere hoogten (2de verdieping) konden geen betrouwbare metingen worden verricht ten gevolge van de afscherming van de nog bestaande bomen langs de rand van het sportveld. De lichtopbrengst van de armaturen op het sportveld is gemeten in representatieve stand.

Uit het onderzoek blijkt dat de lichtsterkte van de gemeten armaturen de normen overschrijden. De verticale verlichtingssterkte blijft binnen de normen. Er zijn verschillende maatregelen mogelijk om lichthinder te beperken. Zo kunnen de armaturen door de leverancier opnieuw nauwkeurig worden nagericht met daarbij het installeren van verbeterde spiegels die een meer naar beneden gerichte uitstraling van het licht geven. Andere mogelijk te treffen maatregelen kunnen zijn:

  • het aanbrengen van afschermende kappen of louvres;
  • aanbrengen van asymmetrische armaturen;
  • toepassen van lampen met geringer vermogen;
  • aanpassen van de hoogte van de masten.

Naar aanleiding van de voorgestelde maatregelen zijn de armaturen van de aanwezige lichtmasten op het sportveld aangepast. Na aanpassing is nogmaals lichthinderonderzoek uitgevoerd. Uit het onderzoek blijkt dat er geen overschrijding plaatsvinden van de grenswaarden voor lichtwaarden volgens de NSVV-richtlijn.Het aanvullende lichthinderonderzoek is als Bijlage 8 bij deze toelichting opgenomen.

Conclusie
Gelet op voorgaande mag het planvoornemen uitvoerbaar worden verondersteld met betrekking tot het voorkomen van onaanvaardbare lichthinder van de lichtmasten van de voetbalvelden op het woningbouwplan.

3.7 Externe veiligheid

Wet- en regelgeving
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico’s voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim; ook bekend als het Activiteitenbesluit)

Toetsing
In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Hierin is informatie opgenomen die met risico te maken heeft; zowel risicobronnen als kwetsbare objecten worden getoond die aandacht verdienen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Om na te gaan of er voor het planvoornemen ook aandachtspunten aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijken de navolgende risicobronnen relevant voor een nadere beschouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0416.BPNSZS2012herz003-va01_0006.jpg"

Figuur 5. Kaartfragment risicokaart (bron: IPO, 2019)

Risicovolle inrichting
De risicovolle inrichting in de nabijheid betreft een LPG-inrichting ten zuidoosten van het plangebied op een afstand van ongeveer 350 m. Het gaat om een benzineservicestation aan de Langebalkweg 30 te Zuid-Scharwoude. De inrichting beschikt over een vergunning voor de doorzet van maximaal 999 m3 LPG per jaar. Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt buiten de contouren van het plaatsgebonden risico en buiten het invloedsgebied van 150 m rondom het LPG-vulpunt en -reservoir voor het groepsrisico. De LPG-inrichting vormt derhalve geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

Transportroute gevaarlijke stoffen
Op een afstand van meer dan 0,6 km van het plangebied is een transportroute voor gevaarlijke stoffen over wegen aanwezig. Dit betreft de provinciale weg N242 Alkmaar - Middenmeer. De contour van het plaatsgebonden risico (PR10-6) ligt op de weg zelf. Gezien het aantal transporten over de N242 is er verder ook geen sprake van een significant groepsrisico (lager dan 0,1 maal de oriënterende waarde). Het plangebied ligt voorts op een dusdanig grote afstand dat deze zich niet in het invloedsgebied bevindt.

Conclusie
Gelet op vorenstaande vormt externe veiligheid geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

3.8 Luchtkwaliteit

Normstelling en beleid
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) van belang. Grenswaarden ten aanzien van de jaargemiddelde concentratie betreffen 40 µg/m3 voor zowel NO2 als PM10 en 25 µg/m3 voor PM2,5. Projecten met een invloed van 'niet in betekenende mate' (nibm) op de luchtkwaliteit zijn verder vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • projecten die leiden tot minder dan 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10). Deze grens komt overeen met 1.370 auto's dan wel 133 vrachtwagens per weekdagetmaal (Grenswaarden per 28-03-2019).

PM10 en PM2,5 zijn overigens sterk gerelateerd, aangezien PM2,5 onderdeel uitmaakt van de emissie van PM10. Als aan PM10 wordt voldaan, mag daarom worden aangenomen dat ook de grenswaarde van PM2,5 niet wordt overschreden.

Toetsing
Voorgaande vrijstellingsregeling voor woningbouw is van toepassing op het planvoornemen van dit bestemmingsplan. Het toevoegen van woningbouw leidt tot een toename van de verkeersaantrekkende werking (van motorvoertuigbewegingen) van en naar het plangebied. Het planvoornemen leidt evenwel niet tot een dusdanig aantal verkeersbewegingen dat de luchtkwaliteit in het geding zou zijn (zie paragraaf 3.10.1 over verkeerseffecten). Dit bestemmingsplan moet dan ook worden beschouwd als een nibm-plan.

Conclusie
Dit bestemmingsplan wordt niet door de wettelijk gestelde eisen wat betreft het aspect luchtkwaliteit belemmerd en dient te worden beschouwd als een nibm-plan.

3.9 Bodemkwaliteit

Normstelling en beleid
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. In relatie tot de volksgezondheid moet het toewijzen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming, zoals wonen, in beginsel worden voorkomen. Dit is tevens geregeld in de gemeentelijke Bouwverordening 2012.

Om er zeker van te zijn dat er geen sprake is van ernstige bodemverontreiniging voordat met grondverzet vanwege het planvoornemen wordt begonnen, geldt in het kader van het traject voor het verkrijgen van omgevingsvergunning de verplichting dat een verkennend bodemonderzoek wordt uitgevoerd. Dit onderzoek dient voorafgaand aan de werkzaamheden in het gebied plaats te vinden. Het uitvoeren van bodemonderzoek is een voorwaarde waaraan moet worden voldaan voordat een omgevingsvergunning kan worden verleend. Indien de grond vervuild blijkt, heeft dit consequenties voor de wijze van verwerken en in- of afvoeren uit het plangebied. Het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek is niet noodzakelijk voor het doorlopen van een op ontwikkeling gerichte bestemmingsplanprocedure wanneer er geen verdenkingen van bodemverontreiniging zijn.

Uit informatie van het zogeheten bodemloket blijkt dat het plangebied ter plaatse voldoende onderzocht is op de milieuhygiënische bodemkwaliteit. De gronden zijn inmiddels vrijgegeven naar aanleiding van het medio 2017 uitgevoerde verkennend onderzoek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0416.BPNSZS2012herz003-va01_0007.jpg"

Figuur 6. Kaartfragment bodemloket (bron: Rijkswaterstaat, 2019)

Onderzoek
Verkennend bodem- en asbestonderzoek
Het verkennend bodemonderzoek is verricht door bodemkwaliteitsbureau Grondslag. De gehele onderzoeksrapportage is als Bijlage 9 bij deze bestemmingsplantoelichting opgenomen. In het verkennend onderzoek is naast de chemische kwaliteit van de bodem tevens de aanwezigheid van asbest in de bodem onderzocht. In het plangebied zijn licht tot matige verhogingen aangetroffen, maar deze vormen volgens het onderzoeksbureau geen belemmeringen voor de voorgenomen woonbestemming in het plangebied. Verder is geen asbest in de boven- en ondergrond aangetroffen. Er bestaat geen aanleiding voor vervolgonderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem.

Na het verrichten van bodemonderzoek heeft sloop van de voormalige bebouwing in het plangebied plaatsgevonden. Hierna hebben er geen bodemverdachten activiteiten meer in het plangebied plaatsgevonden.

Conclusie
Er bestaan geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan ten aanzien van de milieuhygiënische bodemkwaliteit.

Nota bene
Het bodemonderzoeksbureau beveelt aan de grond die tijdens werkzaamheden vrijkomt te hergebruiken binnen de perceelgrenzen. Indien dit niet mogelijk is, kan de grond op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek worden afgevoerd naar een grondbank of -depot. Wanneer de grond wordt afgevoerd voor hergebruik elders, is (normaliter) eerst een keuring nodig conform het Besluit bodemkwaliteit (Bbk).

3.10 Overig

3.10.1 Verkeerseffecten

Algemeen
Voor iedere ruimtelijke ontwikkeling geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid).

Onderzoek
In navolgende zijn de verkeerseffecten vanwege het planvoornemen in het plangebied in beeld gebracht. Hiertoe is gebruik gemaakt van publicatie nr. 381 Toekomstbestendig parkeren (2018) van CROW (het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte). In deze publicatie zijn vuistregels en kengetallen aangereikt om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen. Er zijn kencijfers omtrent de ritproductie voor woon-, werk- en voorzieningenfuncties per weekdagetmaal gegeven, met een minimale en maximale aan te houden bandbreedte.

Dit heeft aan de hand van de te realiseren woningtypen plaatsgevonden. Daarbij is er van uitgegaan dat de gemeente Langedijk en daarmee het plangebied door het CBS als ‘weinig stedelijk gebied’ wordt aangemerkt en dat het planvoornemen in een gebiedszone ligt die kan worden aangemerkt als ‘rest bebouwde kom’.

Tabel 2. Verkeersgeneratie per type woning en voor het planvoornemen

Weinig stedelijk gebied / rest bebouwde kom   Verkeersgeneratie (mvt.)  
  min.   max.   gem.  
Kencijfers:        
- Koop, huis, vrijstaand   7,8   8,6   8,2  
- Huur, appartement, midden / goedkoop (incl. sociale huur)   3,7   4,5   4,1  
Planvoornemen:        
- Koop, vrijstaand (5x)   39,0   43,0   41,0  
- Appartement, sociale huur (27x)   99,9   121,5   106,6  
Totaal planvoornemen:   138,9   164,5   147,6  

Het toevoegen van woningbouw leidt tot een toename van de verkeersaantrekkende werking (van motorvoertuigbewegingen) van en naar het plangebied. Uitgaande van een worst-case scenario kunnen vanwege het plan 165 motorvoertuigen per weekdagetmaal als gevolg van het planvoornemen worden verwacht. Hierbij dient ook rekenschap te worden gehouden met de eerdere invulling van het plangebied voor locatie De Overbrugging. Ook daar gingen reeds verkeersbewegingen van motorvoertuigen mee gepaard. De nieuwe verkeersaantrekkende werking is dan ook lager dan hier weergegeven.

De voor gemotoriseerd verkeer te gebruiken gebiedsontsluitingsweg wordt op de Dr. Wilminkstraat aangesloten. Hierlangs vindt de verkeersafwikkeling en de daar aan voorafgaande overige wegen plaats. Dit omliggende wegennet beschikt over voldoende capaciteit voor de verkeersafwikkeling. Dit in ogenschouw genomen kan worden vastgesteld dat vanwege voorliggende planontwikkeling geen sprake is van een onevenredige verkeersbelasting op de omgeving.

Conclusie
Het planvoornemen leidt niet tot een onevenredige verkeerstoename van en naar het plangebied. Het planvoornemen van dit bestemmingsplan mag daarom gelet op de te verwachten verkeerseffecten uitvoerbaar worden geacht.

3.10.2 Parkeerbalans

Op 13 december 2016 is de Nota Parkeernormen door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin zijn eigen gemeentelijke parkeernormen vastgesteld, op basis van kencijfers van CROW. In navolgende zijn aan de hand hiervan de verkeerseffecten vanwege het planvoornemen in het plangebied in beeld gebracht. Daarbij wordt overigens op grond van een collegebesluit in plaats van verstedelijkingsgraad 'weinig stedelijk' uitgegaan van 'matig stedelijk', vanwege de nogal hogere adressendichtheid in de dorpskernen dan de rest van de gemeente.

Tabel 3. Parkeerbalans per type woning en voor het planvoornemen

Matig stedelijk gebied / rest bebouwde kom   Parkeerbalans (pp.)  
  Parkeer- normering   Aandeel bezoekers (inbegrepen)   Fietsparkeernorm  
Kencijfers:        
- Koop, vrijstaand   2,2   0,3   1,2 per kamer, minimaal 4 plekken en bij voorkeur 1 extra.  
- Huur, etage, appartement < 126 m2 BVO   1,4   0,3   0,9 per kamer, minimaal 2 plekken  
Planvoornemen:        
- Koop, vrijstaand (5x)   11,0   1,5    
- Appartement, sociale huur (27 x)   37,8   8,1    
Totaal planvoornemen:   48,8   9,6    

Het aantal benodigde autoparkeerplaatsen vanwege het planvoornemen op grond van de gemeentelijke parkeernormering is in vorenstaande tabel weergegeven en betreft 49 parkeerplaatsen, waarvan gemiddeld een aandeel van 10 parkeerplaatsen voor bezoekers. Tevens is de fietsparkeernormering inzichtelijk gemaakt die in Langedijk voor woningnieuwbouw wordt gehanteerd. Deze normering geldt voor de bewoners zelf, er dient nog rekening met de mogelijkheid van fietsparkeren voor bezoekers te worden gehouden. De volgende oppervlaktes zijn minimaal benodigd in een schuur of fietsenberging voor de stalling van fietsen: 2 fietsen: 4,1 m2, 3 fietsen: 5,8 m2, 4 fietsen: 7,3 m2, 5 fietsen: 8,4 m2, 6 fietsen: 9,5 m2, 7 fietsen: 10,6 m2, 8 fietsen: 11,8 m2.

In totaal voorziet het thans opgestelde stedenbouwkundig plan, waarbij van 27 sociale huurwoningen en 5 vrijstaande koopwoningen is uitgegaan, in een aantal van 49 parkeerplaatsen die worden gerealiseerd in de openbare ruimte in het plangebied. Bij de te realiseren vrijstaande woningen wordt op eigen terrein geparkeerd. Het gaat hierbij in beginsel om één parkeerplaats op eigen terrein per grondgebonden woning. De overige parkeerplaatsen worden in het plangebied gerealiseerd. Verder wordt op de begane grond voor alle appartementen voorzien in bergingsruimte, waaronder voor fietsen.

Voldoende parkeergelegenheid vanwege woningnieuwbouw in het plangebied is gewaarborgd in de regels, Artikel 13 Overige regels, lid 13.1.

Conclusie
Het parkeren wordt in voldoende mate in het plangebied in zowel de te realiseren openbare ruimte als op het eigen terrein opgelost. Voorliggend bestemmingsplan mag ten aanzien van een goede parkeerbalans als uitvoerbaar worden beoordeeld.

3.10.3 M.e.r.-verantwoording

De bij elk ruimtelijk plan uit te voeren m.e.r.-beoordeling houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage) en anderzijds de hiervoor beschreven onderzoeken.

De activiteiten die in het plangebied worden beoogd, overschrijden geen drempelwaarden in de D-lijst van het Besluit m.e.r. Voor het bestemmingsplan geldt daarom geen plan-MER. Wel is de (vormvrije) m.e.r.-beoordeling van toepassing. Op 7 juli 2017 is hiertoe een wetswijziging van het Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.) in werking getreden. Hierdoor dient voor projecten die op de D-lijst van het Besluit m.e.r. voorkomen, maar geen drempelwaarden overschrijden, in het kader van de m.e.r.-beoordeling een m.e.r.-aanmeldnotitie te worden opgesteld.

Het planvoornemen kan worden geplaatst in categorie D11.2 betreffende ‘De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen’. Het opstellen van een m.e.r.-aanmeldnotitie is aan de orde als een private partij de initiatief nemende partij is. Wanneer planontwikkeling door de gemeente wordt begeleid en gecoördineerd ligt dit genuanceerder. De m.e.r.-beoordelingsbeslissing en motivering daartoe is uiteindelijk een verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag, die voor activiteiten beneden de drempelwaarden moet nagaan en motiveren of er - op basis van alle relevante (Europese) criteria - belangrijke negatieve milieugevolgen zijn uit sluiten.

Gelet op de beperkte ontwikkeling die voorligt en het afdoende onderzoek als gepresenteerd in vorengaande paragrafen mag in redelijkheid worden aangenomen dat geen onaanvaardbare milieueffecten in het plangebied hoeven te worden verwacht.

3.10.4 Kabels en leidingen

In het plangebied kan nutsinfrastructuur zijnde de gebruikelijke huisaansluitingen betreffende gas, water, elektriciteit, kabel en/of telecom aanwezig zijn. Er is echter geen sprake van de aanwezigheid van planologisch relevante kabels en leidingen die een belemmering voor de uitvoering van het planvoornemen zou kunnen opleveren.

3.10.5 Duurzaamheid

Vanaf 1 januari 2021 moet alle nieuwbouw voldoen aan de eisen voor BENG (Bijna Energie Neutrale Gebouwen). BENG vervangt dan de EPC. BENG stelt ook de eis dat de energiebronnen voor het gebouw in bepaalde mate duurzaam moeten zijn.

In het nationaal energieakkoord voor duurzame groei is afgesproken dat de energievoorziening in 2050 geheel klimaatneutraal is. Voor de gebouwde omgeving betekent dat er geen aardgas meer gebruikt mag worden voor het verwarmen van gebouwen: de warmtetransitie (Energierapport van het ministerie van Economische Zaken). Basale keuzes in het licht van het beleid zijn dan ook de volgende:

  • Kies voor aardgasgasvrij. Een investering in een gasnet heeft een afschrijvingsduur van 60 jaar, daarom is het van belang om nieuwe gebouwen nu al niet meer op het aardgasnet aan te sluiten en dit nadrukkelijk na te streven. Verwacht wordt dat de aansluitplicht voor de netbeheerders komt te vervallen.
  • Kies voor maximale isolatie.
  • Kies voor zongericht verkavelen en dakoppervlakken die geschikt zijn voor zonne-energie.
  • Maak een afweging voor collectieve duurzame warmtevoorzieningen of individuele (Warmte Koude Opslagsystemen, zonnecollectoren en dergelijke).

Hoofdstuk 4 Juridische vormgeving

4.1 Plansystematiek

Dit bestemmingsplan is zodanig vormgegeven dat het voldoet aan de vereisten voortkomend uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Bij de vormgeving van de regels en de verbeelding is aangesloten op de meest recente regeling Ruimtelijke Standaarden ruimtelijke ordening en is de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012) toegepast. Het bestemmingsplan voldoet daarmee aan de digitale verplichtingen zoals die per 01-01-2010 van kracht zijn.

SVBP2012
De SVBP2012 bevat een aantal juridische regels die moeten worden opgevolgd. Voor de planregels betekent dit dat er sprake is van een aantal dwingend voorgeschreven begripsbepalingen, die worden neergelegd in artikel 1 aangaande de begrippen. Ook schrijft de SVBP2012 voor op welke wijze er invulling moet worden gegeven aan artikel 2 betreffende de wijze van meten. Vanwege het Bro geldt verder een formulering die ten aanzien van de anti-dubbeltelregel en het overgangsrecht eveneens in de planregels moet worden overgenomen.

Analoog vs. digitaal bestemmingsplan
De regels zijn zo opgesteld dat deze gebruikt kunnen worden in een analoog alsook in een digitaal bestemmingsplan. Op basis van de Wro is het digitaal vastgestelde bestemmingsplan leidend. Als er een verschil bestaat tussen het analoge en digitale bestemmingsplan, is het digitale bestemmingsplan bepalend qua vormgeving en inhoud.

4.2 Toelichting op de regels

De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 - Inleidende regels
In de Inleidende regels zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten. Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.

Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels
In de Bestemmingsregels zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd. De regels kunnen onder meer bestaan uit de volgende onderdelen:

Bestemmingsomschrijving
In de bestemmingsomschrijving is uitgegaan van een volledige opsomming van wat binnen een bestemming functioneel ten aanzien van het gebruik van de gronden is toegestaan. Soms kan het voorkomen dat verschillende functies of bestemmingen naast elkaar zijn toegelaten, soms als primaire bestemming en soms als ondergeschikte bestemming.

Bouwregels
De bouwregels bieden voor iedere bestemming het kader in hoeverre er ergens gebouwd mag worden. Er zijn regels gesteld met betrekking tot het oprichten van hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bouwregels kunnen eisen wat betreft maatvoering, oppervlakte- en inhoudsbepalingen en aantallen te plaatsen bouwwerken omvatten.

Afwijken van de bouwregels
Met het afwijken van de bouwregels wordt geregeld dat door het bevoegd gezag in voorkomende gevallen onder voorwaarden bij verschillende bestemmingen kan worden afgeweken van de eerder opgenomen bouwregels per bestemming.

Specifieke gebruiksregels
Met specifieke gebruiksregels is vastgelegd welk gebruik in ieder geval tot strijdig met het in de bestemmingsomschrijving toegestane gebruik wordt gerekend.

Hoofdstuk 3 - Algemene regels
In de Algemene regels staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende algemene bouw- en gebruiksregels. De afwijkingsmogelijkheden in de verschillende bestemmingen en de algemene afwijkingsregels zorgen verder voor enige flexibiliteit in het plan. De algemene afwijkingen zijn niet specifiek op één bestemming gericht; zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen. In de overige regels is tot slot het parkeerverhaal met betrekking tot parkeergelegenheid en los- en laadmogelijkheden verwerkt.

Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels
Ten slotte bevat het bestemmingsplan nog Overgangs- en slotregels. Dit betreft overeenkomstig de in het Bro voorgeschreven artikelen over het overgangsrecht met betrekking tot bouwwerken en gebruik en afsluitend de slotregel.

4.3 Toelichting op de bestemmingen

In deze paragraaf zijn de afzonderlijke bestemmingen, zoals die in de regels zijn opgenomen en op de verbeelding zijn weergegeven, beschreven.

Groen
Alle met het planvoornemen in het plangebied gedachte openbare en structurele groenvoorzieningen hebben de bestemming 'Groen' gekregen. In de bestemming 'Groen' mogen geen gebouwen worden gebouwd. Sport- en speeltoestellen tot een hoogte van 6 m en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot 3 m zijn binnen de bestemming wel toegestaan.

Tuin
De bestemming 'Tuin' regelt het gebruik en de bebouwingsmogelijkheden van de naar het openbaar toegankelijke gebied gekeerde zijden van de woonpercelen. In principe geldt in deze bestemming dat uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gerealiseerd. Deze komen qua maatvoering overeen met de situaties dat deze zonder omgevingsvergunning zijn toegestaan (conform bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht). Overigens geldt er wel een uitzondering voor wat betreft de erkerregeling die een bijbehorend bouwwerk aan de gevel van het hoofdgebouw (van de bestemming 'Wonen - Vrijstaand') toelaat. Daarnaast geldt er een afwijkingsregel dat het bevoegd gezag bij omgevingsvergunning kan afwijken voor het bouwen van een overkapping.

Verkeer
De bestemming 'Verkeer' geldt voor de gronden met een functie voor de ontsluiting van aanliggende gronden in het plangebied en voor het parkeren. Daarnaast zijn sport- en speelvoorzieningen, groen- en openbare nutsvoorzieningen in deze bestemming toegelaten, alsmede water en oeverstroken en kunstobjecten. Wat betreft het bouwen zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor de afwikkeling van het verkeer in de bestemming mogelijk tot een hoogte van niet meer dan 3 m en sport- en speelvoorzieningen tot een hoogte van niet meer dan 6 m. In de bestemming is ondergronds bouwen van containers (ten behoeve van de inzameling van huishoudelijk afval) uitdrukkelijk toegestaan.

Wonen - Vrijstaand
De bestemming 'Wonen - Vrijstaand' maakt het mogelijk dat binnen de op de verbeelding opgenomen bouwvlakken in die bestemming vrijstaande dan wel geschakelde woningen gebouwd mogen worden. In totaal is een oppervlakte van 627 m2 aan bouwvlakken aangeduid. Per aangegeven bouwvlak kan ten hoogste één woning worden gebouwd. De maatvoering van de woningen is in de regels opgenomen. Er geldt een specifieke regeling voor het afdekken van de tweede bouwlaag met een lessenaarsdak, en de eerste bouwlaag met een platte afdekking. Hieraan zijn maximum bouwhoogten verbonden van maximaal 9,5 m respectievelijk 6,5 m. Buiten het bouwvlak kunnen onder voorwaarden bijbehorende bouwwerken en overkappingen worden gebouwd.

Wonen - Woongebouw
Het te realiseren woongebouw met appartementen is van een bestemming 'Wonen - Woongebouw' voorzien. De bestemming heeft betrekking op de woonfunctie al dan niet in combinatie met maatschappelijke voorzieningen ten behoeve van zorg of aan-huis-verbonden beroepen en/of bedrijven. Het aantal appartementen in het woongebouw betreft ten hoogste het middels de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" op de verbeelding aangegeven aantal. Alleen een woongebouw is als te bouwen gebouw in de bestemming toegestaan en dat dient binnen het aangegeven bouwvlak plaats te vinden. Het ingetekende bouwvlak staat ongeveer 936 m2 aan bebouwing toe. De ter plaatse ten hoogste toegelaten bouwhoogte is door middel van een aanduiding "maximum bouwhoogte (m)" op de verbeelding aangegeven.

Buiten het bouwvlak zijn overigens enige bouwdelen van het appartementengebouw mogelijk, zoals galerijen, balkons en luifels (mits de afwijking van de plaatsingseisen niet meer dan 2 m bedraagt) en (brand)trappen en trappenhuizen. Zie hiervoor de uitzonderingsbepaling in artikel 2.7 van de 'Wijze van meten'.

Voorts is in het bouwvlak de functieaanduiding "specifieke vorm van wonen - geluidwerende voorzieningen" opgenomen waarmee wordt geregeld dat geluidwerende en/of geluidreducerende maatregelen in het gebouwontwerp worden getroffen in verband met het naastgelegen sportcomplex.

Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn beperkt toegestaan wat betreft erf- en terreinafscheidingen en overkappingen (maximaal 20 m2 oppervlakte en 3 m bouwhoogte).

Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'
Op basis van het gemeentelijk archeologiebeleid is een dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 5’ in het gehele plangebied opgenomen. In samenhang met het gemeentelijk archeologiebeleid is er voor gekozen om de gebiedswaarde te vertalen naar een passend beschermingsregime met betrekking tot de bouwregels.

In de bestemming ‘Waarde - Archeologie 5’ mogen onder gestelde voorwaarden bouwwerken worden gebouwd. Voor werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden vereist. De vergunning is niet vereist voor het normale onderhoud, gebruik en beheer. Onder voorwaarden kan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden worden verleend.

4.4 Overige aspecten

Additionele voorzieningen
In de regels van dit bestemmingsplan zijn de al dan niet in directe relatie met een bestemming staande voorzieningen bij de bestemming inbegrepen zonder dat dit uitdrukkelijk is vermeld. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om ondergrondse leidingen, verhardingen, bermen, geluidwerende voorzieningen, centrale installaties ten behoeve van de energievoorziening, voorzieningen ten behoeve van de waterbeheersing in de vorm van watergangen, duikers, waterkeringen en dergelijke.

Handhaving
Het bestemmingsplan geeft de gewenste planologische situatie voor het plangebied aan. Bestemmingsplannen zijn bindend voor de overheid en de burger. Enerzijds kan de overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen, anderzijds vormt het bestemmingsplan een juridisch kader voor burgers waaruit deze kan afleiden wat de bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, op de in eigendom zijnde dan wel de naastgelegen buurpercelen, in de directe woon- en leefomgeving.

4.5 Bestemmingsplanprocedure

De bestemmingsplanprocedure is geregeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de procedure zijn de volgende fasen te onderscheiden:

Ontwerpbestemmingsplan en vaststellingsprocedure
Na aankondiging in de Staatscourant en in het Gemeenteblad en op de website www.ruimtelijkeplannen.nl, wordt het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode kan een ieder zienswijzen omtrent het ontwerp naar voren brengen. Na afloop van de termijn van de terinzagelegging stelt de gemeenteraad het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd uiterlijk 12 weken na de termijn van terinzagelegging vast.

Vastgesteld bestemmingsplan en beroepsprocedure
Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Iedereen die een zienswijze heeft ingediend, heeft ook de mogelijkheid om beroep in te stellen. Op deze hoofdregel is een aantal uitzonderingen:

  • tegen gewijzigde vaststelling kan beroep worden ingediend zonder dat een zienswijze is ingediend, als de gewijzigde vaststelling leidt tot een belang van diegene die eerder geen aanleiding zag om een zienswijze in te dienen;
  • als kan worden aangetoond dat er een dringende reden bestond waarom geen zienswijze is ingediend. Deze optie is gebonden aan een strikte uitleg en zal niet snel aan de orde zijn.

Indien Gedeputeerde Staten (GS) of de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) een zienswijze hebben ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging uiterlijk 6 weken na vaststelling. Binnen 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).

Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan zienswijzen van GS en/of de ILT wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad uiterlijk 2 weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk 2 weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Onderdeel hiervan is de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Ook wordt in dit hoofdstuk aandacht besteed aan het aspect grondexploitatie.

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Grondexploitatie
Op grond van artikel 6.12 Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een aangewezen bouwplan is voorgenomen. Wat onder een bouwplan moet worden verstaan, is in artikel 6.2.1. Bro aangegeven. Op basis van het hierin in lid a gestelde ("de bouw van één of meer woningen") wordt het planvoornemen van dit bestemmingsplan als bouwplan aangemerkt. De Grondexploitatiewet, als onderdeel van de Wro, stelt een gegarandeerd kostenverhaal als eis aan bestemmingsplannen. Deze verplichting vervalt wanneer de kosten anderszins zijn verzekerd. De gemeenteraad moet dan wel expliciet besluiten dat er geen exploitatieplan wordt vastgesteld.

Wat betreft het plangebied van dit bestemmingsplan geldt dat dit door private partijen wordt ontwikkeld. De exploitatie van het gebied ligt geheel in handen van en voor risico van de ontwikkelende partijen. Conform gemaakte afspraken over de gebiedsontwikkeling voert de gemeente de ruimtelijke procedure en neemt op basis van de gemaakte afspraken deze kosten voor haar rekening. De gemeente hoeft hiertoe geen risicodragende investeringen te doen. De met de voorgenomen ontwikkeling gepaard gaande kosten zijn hiermee anderszins verzekerd. Er bestaat geen aanleiding om een exploitatieplan op te stellen.

Realisatiekosten
Realisatie van plannen in het plangebied en herinrichting van het terrein vindt door private partijen plaats. De gemeente hoeft hiervoor geen risicodragende investeringen voor haar rekening te nemen.

Planschade
Door het opstellen van dit nieuwe bestemmingsplan voor de betreffende gronden is er de kans dat door eigenaren van gronden in de directe omgeving van het plangebied bij de gemeente op grond van artikel 6.1 Wro een verzoek tot tegemoetkoming in de planschade wordt ingediend. Diegenen die schade lijden door de bestemmingsplanherziening omdat hun onroerend goed in waarde vermindert, kunnen de schade verhalen (voor zover deze redelijkerwijs niet voor de aanvrager behoort te blijven) wanneer dit boven de 2% van de waarde van het onroerend goed uitkomt.

De mogelijke kosten die samenhangen met een tegemoetkoming in de planschade worden door de initiatiefnemers van dit bestemmingsplan gedragen. Hiervoor is tussen gemeente en initiatiefnemers een planschadeverhaalovereenkomst gesloten.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voortraject
Het stedenbouwkundig plan is tot stand gekomen na meerdere overleggen met een klankbordgroep. Hierdoor is een plan ontstaan waar de buurtbewoners zich in kunnen vinden.

Overleg ex art. 3.1.1 Bro en inspraak
In het kader van het bestuurlijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro wordt dit bestemmingsplan aan verschillende maatschappelijke instanties aangeboden die daarmee in de gelegenheid worden gesteld om een overlegreactie op het plan in te dienen. Het ontwerp-bestemmingsplan is naar diverse instanties toegestuurd. Geen van de instanties heeft gereageerd, wat inhoudt dat zij kunnen instemmen met het ontwerp-bestemmingsplan.

Tervisielegging ontwerpbestemmingsplan
Het ontwerpbestemmingsplan wordt tegelijkertijd met het toesturen van het ontwerp-bestemmingsplan aan diverse instanties ter visie gelegd. Binnen de termijn van tervisielegging kunnen belanghebbenden zienswijzen op het plan naar voren brengen. Ingevolge artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerp-bestemmingsplan Locatie De Overbrugging in Noord-Scharwoude vanaf 26 november 2019 tot en met 6 januari 2020 voor een ieder ter inzage gelegen. Er is een zienswijze ingediend door Voetbalvereniging LSVV. De zienswijze in behandeld in de reactienota. De reactienota is als Bijlage 10 bij de toelichting opgenomen.