direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Vierde Kwadrant
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0406.BPVierdeKwa-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Ligging en begrenzing plangebied

Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op de wijk Vierde Kwadrant van de gemeente Huizen (hierna: plangebied). Het plangebied is gelegen aan de noordoostzijde van de bebouwde kern van Huizen en grenst aan het grondgebied van de gemeente Blaricum. In grote lijnen wordt het plangebied met de klok mee begrensd door het Gooimeer, de Wilhelmina Druckerhof, de Augustinuslaan, de Bijvangweg en de Gooise Zomerkade. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0406.BPVierdeKwa-VG01_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.2 Aanleiding en doelstelling

Op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moeten gemeenten per 1 juli 2013 over actuele bestemmingsplannen beschikken, dat wil zeggen niet ouder dan 10 jaar. Tevens dienen ruimtelijke plannen opgesteld te zijn conform de wettelijke RO standaarden en digitaal raadpleegbaar te zijn. Omdat het vigerende bestemmingsplan Vierde Kwadrant in 2005 is vastgesteld betekent dit dat het plan niet meer actueel is. Dit is de reden dat voorliggende actualisatie is opgesteld.

De belangrijkste doelen van deze actualisatie zijn:

  • Voldoen aan de wettelijke verplichting van een actueel bestemmingsplan.
  • Uniformering van bestemmingsplannen, dat wil zeggen het creëren van samenhang en afstemming van bestemmingsregelingen voor gelijksoortige gebieden.
  • Het afstemmen van bestemmingsregelingen op actueel beleid en wet- en regelgeving.
  • Het streven naar rechtszekerheid en klantgerichtheid; dat wil zeggen het vaststellen van plannen die voor burgers duidelijk, toegankelijk en op actuele behoeften zijn afgestemd.

1.3 Vigerende regeling

Dit bestemmingsplan vervangt het geldende bestemmingsplan Vierde Kwadrant dat op 1 december 2005 is vastgesteld door de gemeenteraad van Huizen en op 20 juni 2006 is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland. In 2009 is de 1e partiële herziening van het bestemmingsplan Vierde Kwadrant vastgesteld door gemeenteraad (op 29 januari 2009). Met de herziening zijn een deel van de voorschriften gewijzigd. Ook zijn een aantal wijzigingen in de verbeelding doorgevoerd. Omdat de authentieke plankaart van het bestemmingsplan ‘Vierde Kwadrant’ tot verwarring leidde is de gehele verbeelding met de herziening opnieuw vastgesteld. In figuur 1.2 is de verbeelding van de eerste herziening weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0406.BPVierdeKwa-VG01_0002.png"

Figuur 1.2 Verbeelding bestemmingsplan Vierde Kwadrant, 1e partiële herziening

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bevat de volgende hoofdstukken. Na deze inleiding (hoofdstuk 1) wordt ingegaan op de volgende onderwerpen:

  • het rijksbeleid, provinciale en gemeentelijke beleid als kader voor dit bestemmingsplan (hoofdstuk 2);
  • een beschrijving van de huidige situatie en de uitgangspunten van het bestemmingsplan (hoofdstuk 3);
  • de randvoorwaarden vanuit de milieu- en omgevingsaspecten (hoofdstuk 4);
  • de juridische toelichting (hoofdstuk 5);
  • een toelichting op de uitvoerbaarheid van het plan (hoofdstuk 6).

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Inleiding en conclusie

In dit hoofdstuk zijn de voor het plangebied ruimtelijk relevante beleidskaders samengevat en is het bestemmingsplan getoetst aan dit beleid. Het gaat hierbij om beleidsdocumenten op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk schaalniveau.

Het bestemmingsplan 'Vierde Kwadrant' heeft voor het grootste gedeelte een consoliderend karakter. Het past binnen de verschillende beleidsdocumenten zoals hierna beschreven.

2.2 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2012)

De kleinschalige ontwikkelingsmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, passen binnen de beleidskeuzes en de leidende principes uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Barro.

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro, 2012)

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen die nieuwe woningen mogelijk maken, de treden van deze ladder doorlopen moeten worden. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Artikel 3.1.6 van het Bro luidt als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Toetsing

Voorliggend plan is in de basis een conserverend bestemmingsplan. Dit betekent dat de bestaande situatie wordt vastgelegd en er geen sprake is van nieuwe, ruimtelijk relevante ontwikkelingen. In algemene zin wordt gestreefd naar een voortzetting en verbetering van het bestaande kwaliteitsniveau. Dit geldt ook voor het plangebied. Hiermee staat het rijksbeleid de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

2.3 Provinciaal en regionaal beleid

Structuurvisie en Verordening Noord- Holland (2010)

Op 21 juni 2010 hebben Provinciale Staten de Structuurvisie Noord-Holland 2040 en de daarbij behorende Provinciale ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld. Naar aanleiding van nieuwe wetgeving en/of provinciaal beleid wordt de PRV regelmatig aangepast. Op 12 december 2016 hebben PS een wijziging van de Provinciale Ruimtelijke Verordening vastgesteld. Deze geconsolideerde versie van de PRV treedt in werking op 1 maart 2017.

In de Structuurvisie Noord-Holland 2040 vormen drie hoofdbelangen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de provincie.

  • 1. Ruimtelijke kwaliteit: hiervoor wordt vooral gefocust op behoud en ontwikkeling van Noord-Hollandse cultuurlandschappen, natuurgebieden en groen om de stad.
  • 2. Duurzaam ruimtegebruik: waarbij milieukwaliteiten, behoud en ontwikkeling van verkeers- en vervoersnetwerken, voldoende en op de behoefte aansluitende huisvesting en voldoende en gedifferentieerde ruimte voor landbouw, visserij en andere economische activiteiten een belangrijke rol spelen.
  • 3. Klimaatbestendigheid: voor voldoende bescherming tegen overstroming en wateroverlast, schoon drink-, grond- en oppervlaktewater en ruimte voor het opwekken van duurzame energie.

Toetsing en conclusie

In de Verordening, zoals per 1 maart 2017 van kracht is, is het plangebied aangeduid als bestaand stedelijk gebied. Verstedelijking dient plaats te vinden binnen dit gebied. De provincie zet in op verdere binnenstedelijke verdichting. Binnenstedelijke woningbouw en verdichting dienen echter niet ten koste te gaan van de kwaliteit van het woon- en leefmilieu in stedelijk gebied. Bij de bouw van nieuwe woningen moet ervoor worden gezorgd dat het bouwproject waar nodig bijdraagt aan de beschikbaarheid van voldoende betaalbare huur- en koopwoningen. Bij (her)inrichting van het stedelijk gebied wordt gestreefd naar beperking van negatieve invloeden op het grondwatersysteem, zowel kwalitatief als kwantitatief. Een functieverandering of herinrichting mag niet leiden tot een grotere aan- en afvoer van water. Voorliggend plan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Hiermee staat de provinciale structuurvisie en verordening de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

Regionale woonvisie Gooi en Vechtstreek (2008)

Het plangebied maakt onderdeel uit van de regio Gooi en Vechtstreek. In de woonvisie wordt het gezamenlijke toekomstbeeld voor deze regio voor de komende jaren geschetst. De kernambities van de regionale woonvisie zijn:

  • 1. een economische en sociaal vitale regio, ook op de lange termijn;
  • 2. meer beweging en meer keuze op de woning markt in het algemeen, en meer kansen voor mensen die het lastig hebben op de woningmarkt, dat wil zeggen jongeren, jonge gezinnen en ouderen die zorg nodig hebben;
  • 3. diversiteit aan woonmilieus in de regio behouden en versterken met behoud van het groene karakter;
  • 4. de Gooi en Vechtstreek onderscheidt zich als regio waar ruimte is voor het zoeken naar en uitvoeren van vernieuwende oplossingen op het gebied van wonen.

Er zijn drie strategieën onderscheiden die de regio in gaat zetten om deze ambities te verwezenlijken:

  • 1. focus op mensen met minder kansen op de woningmarkt, vooral jongeren, jonge gezinnen van 30 - 45 jaar, en mensen die wonen met zorg combineren;
  • 2. creëren van een gedifferentieerd woonaanbod door het stimuleren van dynamiek op de woningmarkt, zowel door innovatief bouwen en herstructureren, als door het optimaliseren van de mogelijkheden die de bestaande voorraad biedt;
  • 3. inzet van vernieuwende en creatieve instrumenten en ideeën.

De gemeente is bezig met het actualiseren van de regionale woonvisie, te weten de 'Regionale Woonvisie GV 2016-2030'. Een concept is op 30 juni 2016 vastgesteld. Daarin is beschreven dat de Regio Gooi en Vechtstreek een complete regio wil zijn, met een passend woningaanbod voor jong en oud, rijk en arm, kleine of grote huishoudens en goed of slecht ter been. Zeker tot 2040 wordt nog een groei van de bevolking voorzien. Het passend faciliteren van deze groei, in combinatie met het behoud van de natuur- en cultuurhistorische waarden, vormt de komende jaren één van de belangrijkste uitdaging voor de regio. Nieuwbouw zal nodig blijven en voorziet niet alleen in een directe woningbehoefte, maar wordt ook ingezet als strategisch instrument om de doorstroming in wijken op gang te brengen. Het behoud van de hoge ruimtelijke kwaliteit in de bebouwde omgeving is daarbij kader stellend.

Toetsing en conclusie

Voorliggend bestemmingsplan legt de bestaande situatie vast en maakt daarmee geen nieuwe woningen mogelijk. Aangezien er ter plaatse van Vierde Kwadrant sprake is van een gedifferentieerd woningaanbod en dit woningaanbod blijft behouden past dit plan binnen de uitgangspunten van de woonvisie.

Regionaal actieprogramma Gooi- en Vechtstreek 2011-2015 (2011)

In het Regionaal actieprogramma (RAP) wordt de eigen, regionale visie te herijkt. Hierin zijn kwantitatieve (verstedelijkings-) afspraken met de provincie gemaakt over de behoefte aan nieuwbouw (zie ladder voor duurzame verstedelijking hierboven). Voorliggend bestemmingsplan maakt geen nieuwbouw mogelijk. Op dit programma wordt daarom ook niet nader ingegaan.

2.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie gemeente Huizen (2011)

De structuurvisie van de gemeente Huizen bepaalt de komende 20 jaar het ruimtelijke beeld van de gemeente Huizen. Het zal richting geven aan toekomstige ontwikkelingen in Huizen en dienen als vertrekpunt voor de afweging bij elke beslissing over concrete ruimtelijke ontwikkelingen.

In de structuurvisie wordt vanuit de volgende stellingen en thema's voorstellen gedaan voor een aantal concrete projecten:

  • in Huizen kan iedereen prettig wonen;
  • Huizen krijgt passende werkgelegenheid;
  • Huizen is de kustplaats van het Gooi;
  • Huizen krijgt een kloppend hart;
  • Huizen heeft een rijk landschap van bos en hei;
  • Huizen verbetert het openbaar vervoer.

Toetsing

Voor dit bestemmingsplan is het thema 'In Huizen kan iedereen prettig wonen' relevant. Daarvoor geeft de structuurvisie de volgende voorstellen voor mogelijke ontwikkelingen:

  • het vergroten van de diversiteit van de woningvoorraad;
  • aanwijzen van kansrijke gebieden voor het positioneren van starters- en seniorenwoningen;
  • transformatie van de woningvoorraad in de lager gelegen delen van Huizen;
  • het opwaarderen van de winkel- en buurtcentra, gecombineerd met woningbouw;
  • het opwaarderen van de uitstraling van de winkel- en buurtcentra.

Voorliggend plan is in basis een conserverend bestemmingsplan. Het besemmingsplan heeft daarmee geen effect op de uitvoering van de structuurvisie. De structuurvisie staat voorliggend plan dan ook niet in de weg.

Welstandsnota (2012)

In deze nota is het welstandsbeleid van de gemeente Huizen vastgelegd. Het nieuwe beleid gaat zoveel mogelijk uit van een terughoudend welstandsbeleid. Hierdoor zijn grote delen van de gemeente vrijwel welstandsvrij geworden. Voor een aantal specifieke, wijkoverstijgende delen van de gemeente blijft het bijzonder welstandstoezicht bestaan, omdat die van belang zijn voor het beeld van de gemeente Huizen.

De gemeente is bezig het met voorbereiden van nieuw welstandsbeleid. Vooralsnog is dit beleid niet vastgesteld en wordt getoetst aan de Welstandsnota uit 2012.

Toetsing

Het plangebied is grotendeels aangewezen als een nagenoeg welstandsvrijgebied 'overig Huizen'. In deze gebieden wordt vooraf alleen aandacht geschonken aan erfafscheidingen, dakkapellen aan voorkanten, dakhuisjes en reclames. Het meest noordelijk gelegen deel is aangewezen als 'Hoofdweg'. Hiervoor zijn welstandscriteria opgenomen. Vanwege het consoliderende karakter van dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Op het moment dat nieuwe ontwikkelingen aan de orde zijn dan zal getoetst moeten worden aan het op dat moment van toepassing zijnde welstandsbeleid. Het welstandsbeleid staat de uitvoerbaarheid dan ook niet in de weg.

Klimaatbeleid

Huizen heeft de ambitie een klimaatneutrale gemeente te worden en voert om die reden een actief klimaatbeleid. Bij bouwplannen, die met privaatrechtelijke medewerking van de gemeente worden ontwikkeld, richten de beleidsmogelijkheden van de gemeente zich voor wat betreft de ruimtelijke procedure op het signaleren van de onderstaande elementen uit de Trias Energetica (driestappenstrategie energiebewust ontwerpen):

  • 1. het verminderen van de vraag naar energie; hierbij moet worden gedacht aan compact bouwen, zongerichte verkaveling en zongericht bouwen;
  • 2. gebruik van duurzame energiebronnen; ruimtelijke consequenties zijn hier bijvoorbeeld de benodigde oriëntatie en hellingshoeken van daken in verband met plaatsing van zonnepanelen en zonneboilers;
  • 3. het inzetten van energie-efficiënte technieken; ruimtelijke consequenties zijn hier bijvoorbeeld de benodigde bodemopslagcapaciteit bij warmte/koudeopslag.

Toetsing

Aangezien onderhavig plan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt staat het klimaatbeleid dit plan niet in de weg. Mochten zich ontwikkelingen voordoen dan zal rekening moeten worden gehouden met het klimaatbeleid van de gemeente.

Leidraad Groen en Bomen

De leidraad groen- en boomstructuur schetst de hoofdlijnen van het beleid voor het openbaar groen binnen de bebouwde kom van Huizen. Met de leidraad worden drie niveaus binnen de wijken van de Gemeente Huizen vastgesteld:

  • 1. Stedelijk niveau - dit is groen en zijn bomen langs gebiedsontsluitingswegen dat van belang voor de gehele Gemeente Huizen. Bijvoorbeeld als benadrukking van ontsluiting van de wijk of park. Voor de openbare bomen uitsluitend bomen langs gebiedsontsluitingswegen (verkeersfunctie) zijn de boomsoorten van te voren bepaald.
  • 2. Wijk niveau - dit is groen met een gebruiksfunctie voor de gehele wijk inclusief de bomen. De soorten bomen kunnen in overleg met bewoners worden bepaald.
  • 3. Overig groen - groen wat belangrijk is voor direct aanwonende maar geen meerwaarde heeft voor de totale wijk.

Toetsing

In onderhavig plan is het openbaar groen als zodanig bestemd. Omdat het plan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt staat de leidraad de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg.

Hoofdstuk 3 Analyse en uitgangspunten

3.1 Ontstaansgeschiedenis

Het dorp Huizen ligt op de overgang van het Gooi en de Eemdelta, een gebied dat vroeger in het stuwwallenlandschap een ideale vestigingszone was. De flank van de stuwwal, de Eng, bestaat uit een glooiende lemige zandgrond, waardoor het geschikt is voor akkerbouw. De lagergelegen veen- en kleigronden van de Eemdelta zijn hier te nat voor. De gronden zijn nat door kwel van de stuwwal en waren vroeger bovendien gevoelig voor overstromingen. Op de natte gronden kon echter wel beweiding plaatsvinden, waarmee vee gehouden kon worden. Dorpen zoals Huizen, gevestigd op het stabiele zand aan de rand van het veen lagen op deze wijze optimaal gesitueerd: akkerbouw aan de ene zijde en veeteelt aan de andere zijde. De geschiedenis van Huizen gaat dan ook ver terug. Al in 1382 wordt melding gemaakt van het dorp Huussem. De strook langs de Zuiderzeekust bestond uit rietlanden (“maatlanden”) en aangeslibd gebied (“aangerechten”) (figuur 3.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0406.BPVierdeKwa-VG01_0003.png"

Figuur 3.1 Maatlanden en aangerechten in 1850 met de toekomstige wijknamen

De hooggelegen gebieden van de stuwwal behoorden in de Middeleeuwen tot het “woeste land”, dat werd gebruikt voor houtkap van bossen en het weiden van schapen op de schrale heidevelden. Vanaf de late Middeleeuwen werden percelen van dit gemeenschappelijke land verkocht aan particulieren, aanvankelijk voor agrarisch gebruik. Vanaf de 16de/17de eeuw werden ook terreinen verkocht voor de aanleg van buitenplaatsen. In een aantal gevallen waren daar ook percelen op de Eng bij betrokken, die dan vaak weer opnieuw bebost werden. Zo ontstond het dorp van een boerengemeenschap: de Erfgooiers. De Erfgooiers hadden het recht op het gemeenschappelijk gebruik van gronden (“de meenten”). De boerderijen lagen rond de Nederlands-Hervormde kerk, het oudste gebouw van Huizen. Deze geschiedenis is nog goed af te lezen in de dorpskern. Gebouwen afkomstig uit de jaren voor 1850 zijn boerderijen. Soms zelfs nog met rieten daken.

Vanaf de 17e eeuw ontwikkelde zich langzaam maar zeker een cultuuromslag. De inwoners van Huizen trokken met hun botters de Zuiderzee op, terwijl zij nog geen haven hadden. De visvangst losten ze dan ook illegaal op een zandbank voor de kust. Met karren werd de vis vervolgens door het water aan wal gebracht. In de 19e eeuw werd grond gekocht van de Erfgooiers en in 1854 was het eerste deel van de haven klaar. Los van het dorp verrezen rond de haven aan de visserij verwante bedrijven als een visrokerij en een scheepswerf. De visserij nam aan het einde van de negentiende eeuw geleidelijk weer af met de genadeklap in 1932 door middel van de aanleg van de Afsluitdijk.
Op zoek naar nieuwe inkomsten vonden daarna vele Huizers werk in de bouw. Nog steeds heeft Huizen veel bouwbedrijven. Ook de kaashandel was een goede bron van inkomsten.

Huizen begon zich, net zoals de meeste andere dorpen en steden in Nederland, in de Jaren '50 qua oppervlakte grootschalig uit te breiden. In lijn van de geschiedenis van Huizen deed het dorp dit op het zand: richting het westen en zuiden. Akkergronden kregen een woonbestemming. Het dorp verdubbelde in omvang. In de Jaren '60 breidde nieuwbouwwijk “Zuider Engh” zich verder uit richting het oosten met “Stad en Lande”. Met Stad en Lande durfde Huizen, beschermd door de Afsluitdijk, voor het eerst ten behoeve van wonen uit te breiden in de Eemdelta. In de Jaren '70 en '80 breidde Huizen zich als groeikern verder uit richting het oosten in de vorm van bloemkoolwijken Huizermaat, Bovenmaat en Bijvanck, die kenmerkend zijn voor de Nederlandse stedenbouw in de betreffende decennia.

afbeelding "i_NL.IMRO.0406.BPVierdeKwa-VG01_0004.png"

Figuur 3.2 Recentste dorpsuitbreiding: Vierde teiten in het Vierde Kwadrant (figuur 3.2), de laatste nieuwbouwwijk van Huizen. Bekende architecten ontwierpen hier spraakmakende projecten als de Panoramawoningen en Sfinxwoningen aan en in het Gooimeer.

3.2 Ruimtelijke analyse

Het Vierde Kwadrant stamt uit de tijd van de Vinex-wijken. Het belangrijkste uitgangspunt van het VINEX-beleid was dat nieuwe woonwijken dicht bij de bestaande stadscentra moesten worden gepland. Hiermee moest worden bijgedragen aan versterking van bestaande centrumvoorzieningen, beperking van leegloop van steden, bescherming van open gebieden, beperking van automobiliteit door korte afstanden woon-werk-voorzieningen. De Vinex-wijken moesten modale huishoudens in een te goedkope woning verminderen, zodat deze weer beschikbaar kwamen voor huishoudens met een lager inkomen. Ruimtelijk uitte zich dit in veel verschillende concepten. Over het algemeen werd afgestapt van de bloemkoolwijken van de jaren '70 en '80. Het woonerfconcept werd hiervan behouden, maar rationeler over het landschap uitgerold. In plaats van organische stedenbouwkundige patronen werden functionelere structuren aangelegd, waar de auto nu wel mocht komen, maar op een gedogende wijze: de auto was te gast.

3.2.1 Wijkopzet

Het Vierde Kwadrant wordt gekenmerkt door een rationeel patroon van assen en zones georiënteerd op het Gooimeer aan de noordkant (figuur 3.3) en op het voormalige open weidegebied aan de oostkant. Het voormalige weidegebied van de gemeente Blaricum wordt ontwikkeld tot een nieuwbouwwijk, waarbij rekening wordt gehouden met de natuurhistorische ondergrond.
Aan de westkant wordt de bloemkoolstructuur van de wijk Bovenmaat gedeeltelijk doorgezet en beëindigd. De wijk heeft overwegend een ruime opzet waarbij geschakelde- en twee-onder-een-kapwoningen, naast vrijstaande woningen, grotendeels het beeld bepalen. Daarnaast zijn ook ongewone rijwoningen te onderscheiden met appartementen langs de kust.

afbeelding "i_NL.IMRO.0406.BPVierdeKwa-VG01_0005.jpg" Figuur 3.3 Aristoteleslaan

3.2.2 Oeverzone

Een bijzonder element in het plan is de oeverzone met een grote gerichtheid op het water. Een gesloten bebouwingswand van deels drive- inwoningen en deels zogenaamde panoramawoningen en daarvoor, in het water, een vijftal appartementengebouwen in de vorm van en genoemd naar de klassieke sfinxen (figuur 3.4). Verder op de wijk zijn gerichte recreatieve elementen aanwezig als havenkommen met strand, bastions en steigers.

afbeelding "i_NL.IMRO.0406.BPVierdeKwa-VG01_0006.jpg" F Figuur 3.4 Karakteristieke 'sfinxen' langs Gooimeerpromenade

3.2.3 Achter de Oeverzone

De bebouwing achter de Oeverzone is overwegend licht van kleur en eigentijds van vorm. Met name door een afwijkende dakvorm dan het klassieke met pannen gedekte zadeldak onderscheidt het zich van de omliggende wijken. De bebouwing in buurt 'de Tuit' ten westen van de Bijvangsingel is sterker omsloten door de wijk Bovenmaat dan Vierde Kwadrant. Daarom wijkt de bebouwing af van het Vierde Kwadrant en heeft het een eigen ontsluiting voor het autoverkeer.
De wijk kent verder verschillende hoven die ten opzichte van elkaar een afwijkende inrichting en bebouwingsvorm hebben. Dit poogt de gebieden een eigen identiteit te geven als antwoord op de verdwalende eentonigheid van het bloemkoolwijkconcept.

3.3 Functionele structuur

Naast woonbebouwing is in het Vierde Kwadrant ook een basisschool en tandartsenpraktijk aanwezig. Verder zijn er aan huis gebonden bedrijven aanwezig. Voor de dagelijkse voorzieningen is de wijk aangewezen op winkelcentrum Oostermeent in het zuidwesten.
Tot slot onderscheidt de wijk zich met een zandstrand aan het Gooimeer aan de noordzijde van De Tuit.

3.4 Uitgangspunten voorliggend bestemmingsplan

3.4.1 Algemene uitgangspunten

Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Dit houdt in dat de bestaande ruimtelijke en functionele situatie voorzien wordt van een passende bestemmingslegging. Kleinschalige ontwikkelingen zijn echter wel mogelijk, het gaat dan bijvoorbeeld om het aanpassen van gebouwen, het bouwen van bijbehorende bouwwerken (al dan niet vergunningplichtig) en het aanleggen van paden of verhardingen.

3.4.2 Specifieke uitgangspunten

Ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan is het plan daarnaast op enkele specifieke punten aangepast:

  • De terminologie van de planregels is aangepast aan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de SVBP2012. Dit betekent dat er geen onderscheid wordt gemaakt tussen de bestemmingen 'Eengezinshuizen' en 'Meergezinshuizen', maar dat sprake is van één woonbestemming waarbij de verschillende woningtypes worden aangeduid, te weten: aaneengebouwde, twee-aan-een gebouwde, vrijstaande en gestapelde woningen. Voor deze woonpercelen vormen de geldende planologische rechten het uitgangspunt. Daarnaast is sprake van één type 'Tuin'-bestemming. Deze bestemming heeft betrekking op de tuinen aan de voorzijde van de woningen. De voormalige bestemming was 'Tuin I' en nu is dit de bestemming 'Tuin'. De voormalige 'Tuin II'-bestemming had betrekking op de tuinen aan de achterzijde van de woningen. Deze tuinen vallen nu onder de woonbestemming. Voor het openbaar gebied betekent voorgaande dat het groen, de watergangen en de wegen en straten als zodanig zijn bestemd. Ook voorzieningen zijn specifiek bestemd. Zo kent de school bijvoorbeeld een bestemming 'Maatschappelijk'. Ten behoeve van de toekomstbestendigheid wordt hier ook een kantoor en buitenschoolse opvang toegestaan. In hoofdstuk 5 worden de verschillende bestemmingen nader toegelicht.
  • Verleende omgevingsvergunningen zijn op het kaartbeeld en in de regels verwerkt.
  • Omdat in het vigerende bestemmingsplan geen parkeernormen zijn opgenomen en vanwege het vervallen van de stedenbouwkundige bepalingen (waaronder de parkeernormenbepaling) in de bouwverordening, is in het bestemmingsplan in een de parkeernormenbepaling voorzien.
  • Onderscheid aan- en uitbouwen en bijgebouwen vervalt. Dergelijke bouwwerken zijn nu gevat onder de gezamenlijke naam: bijbehorende bijgebouwen.
  • In dit bestemmingsplan is, in navolging van het vastgestelde bestemmingsplan Kom-Oost (2013), opgenomen dat er onder voorwaarden binnen de bestemming 'Tuin' ook carports mogen worden gebouwd.
  • Het medegebruik van een woning voor het bieden van overnachtingsmogelijkheden (bed & breakfast) is toegestaan tot een maximum van 4 slaapplaatsen. Dit is eveneens in lijn met de uitgangspunten van het bestemmingsplan Kom-Oost (2013).
  • In lijn met het bestemmingsplan Kom-Oost (2013) worden ook erkers middels een algemene afwijkingsregel toegestaan.
  • Bruggen zijn binnen de bestemming 'Water' direct toegestaan.

Het bestemmingsplan is afgestemd op actueel gemeentelijk beleid ten aanzien van ruimtelijke/planologische aspecten, waaronder de regeling voor aan huis verbonden beroepen en bedrijven.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Verkeer en parkeren

Door de bijzondere combinatie van geografische vorm en de ligging van Huizen kent de gemeente bijna geen doorgaand verkeer. Het autoverkeer in Huizen wordt bepaald door bestemmingsverkeer van en naar Huizen.

Het plangebied ligt aan de noordzijde van de kern van Huizen, tussen het Gooimeer en de wijk Bijvanck. De wegenstructuur is afgestemd op het huidige gebruik. conform de principes van 'Duurzaam veilig' kennen we gebiedsontsluitingswegen, waar een maximumsnelheid geldt van 50 km/h en Verblijfsgebieden, inclusief erftoegangswegen, met een maximumsnelheid van 30 km/h, die wegen zijn dienovereenkomstig ingericht. Omdat het Vierde Kwadrant uitsluitend een functie heeft voor het eigen verkeer, er is voor het autoverkeer maar één toegang (de Aristoteleslaan), is het hele plangebied als een verblijfsgebied te beschouwen. Het fietsverkeer wordt eveneens afgewikkeld via de erftoegangswegen. Ook is de wijk via deze weg toegankelijk voor het openbaar vervoer (de bus).

Binnen het plangebied is het parkeren voor het grootste gedeelte in het openbare gebied opgelost. Dat vindt overwegend plaats op straat en in de vorm van parallelle en gestoken parkeerplaatsen daarlangs.

Bij nieuwe ontwikkelingen, uitbreidingen of functieveranderingen die een grotere parkeerbehoefte met zich meebrengen, gaat de gemeente in beginsel ervan uit dat er op eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen. Dat is niet in alle gevallen mogelijk en ligt soms ook niet voor de hand. Daarom zijn er voor die regel ook afwijkingsmogelijkheden. De verschillende parkeernormen en de mogelijke afwijkingen zijn in artikel 16 (overige regels) van de planregels opgenomen.

4.2 Geluidhinder wegverkeer

Toetsingskader

Normstelling

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven- bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging. De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Nieuwe situaties

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de maximale ontheffingswaarde niet te boven gaan. Voor de beoogde binnenstedelijke ontwikkeling geldt een maximale ontheffingswaarde van 63 dB.

Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden.

Gemeentelijk beleid

In 2012 is voor alle wegen in Huizen de geluidbelasting op de gevel van gevoelige gebouwen vastgelegd op een geluidbelastingkaart. De geluidberekeningen zijn uitgevoerd volgens de Standaard Rekenmethode II (SRM2) van bijlage III van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder. In figuur 4.1 is een uitsnede van de kaart getoond. Voor de beoordeling of hier sprake is c.q. kan zijn van een acceptabel akoestisch woonklimaat zijn de gegevens van de geluidbelastingkaart gebruikt. Voor deze kaart zijn de verkeersintensiteiten uit 2011 gebruikt. Alleen op het moment dat nieuwe geluidgevoelige functies (woningen) mogelijk worden gemaakt dient voor een ruimtelijk plan de geluidbelasting vanwege een weg te worden berekend

Onderzoek en conclusie

Voorliggend plan maakt geen nieuwe geluidgevoelige functies (woningen) mogelijk. Toetsing aan de Wet geluidhinder is dan ook niet aan de orde. Voor de volledigheid is in figuur 4.1 een uitsnede opgenomen van de geluidbelastingkaart (gecumuleerde geluidbelasting wegverkeer Lden). Hieruit volgt dat ter plaatse van het plangebied grotendeels sprake is van een gecumuleerde geluidbelasting van maximaal 59 dB. De maximale gecumuleerde geluidbelasting bedraagt 60-64 dB. voor die woningen waar de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden is reeds een hogere waarde verleend. Aangezien voorliggend bestemmingsplan geen veranderingen mogelijk maakt van de situering en het aantal geluidgevoelige bestemmingen staat het aspect wegverkeerslawaai het bestemmingsplan niet in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0406.BPVierdeKwa-VG01_0007.png"

Figuur 4.1 Uitsnede Geluidkaart 'Huizen Lden contouren cumulatie'

4.3 Luchtkwaliteit

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 4.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
Stikstofdioxide (NO2)   Jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  Uurgemiddelde concentratie   Max. 18 keer p.j. Meer dan 200 µg/m³  
Fijn stof (PM10)   Jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   Max. 35 keer p.j. Meer dan 50 ìg / m³  
Fijn stof (PM2,5)   Jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek en conclusie

Voorliggend plan is in basis conserverend en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die invloed hebben op de ter plaatse heersende luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook in niet betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2016 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de A27 (maatgevende weg nabij het plangebied) ruimschoots onder de van toepassing zijnde grenswaarden liggen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen 25,4 µg/m³ voor NO2, 19,1 µg/m³ voor PM10 en 11,4 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt 6,9 dagen. Hierdoor is er ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar leefklimaat. Het aspect luchtkwaliteit staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.4 Kabels en leidingen

Afwegingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.

Onderzoek

Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig binnen of nabij het plangebied. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

4.5 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Onderzoek en conclusie

De risicokaart geeft informatie over de aanwezigheid van risicovolle activiteiten, zie figuur 4.2. Daaruit volgt dat binnen het plangebied hier geen sprake van is. In de nabije omgeving vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats over de A27. Er is echter geen sprake van een plaatsgebonden risicocontour. Ook is het plangebied gelegen buiten de zone van 200 meter waar in ieder geval een verantwoording van het groepsrisico dient plaats te vinden. Het plangebied bevindt zich namelijk op meer dan 400 meter van deze weg. Aangezien met voorliggend plan geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk worden gemaakt levert dit aspect geen belemmering op voor het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0406.BPVierdeKwa-VG01_0008.png"

Figuur 4.2 Uitsnede risicokaart

4.6 Bodemkwaliteit

Beleid en Normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Onderzoek en conclusie

Met betrekking tot de bodem wordt aangegeven dat binnen het plangebied geen nieuwe (grootschalige) ontwikkelingen worden toegestaan waarvoor op voorhand bodemonderzoek noodzakelijk is. Vanuit het omgevingsaspect bodem zijn er dan ook geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.

4.7 Bedrijven en milieuzonering

Beleid en Normstelling 

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Bij een gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.

Onderzoek en conclusie

Binnen het plangebied is reeds een basisschool en tandartsenpraktijk aanwezig. Verder is sprake van aan huis gebonden bedrijven. Met voorliggend bestemmingsplan wordt de bestaande situatie gehandhaafd. Er worden geen ontwikkelingen toegestaan. Nader onderzoek is dan ook niet aan de orde.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de uitovering van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.8 Waterhuishouding

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Waternet voert taken uit in opdracht van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht. Bij het tot stand komen van het bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan

Waterschapsbeleid

Waterschap Amstel, gooi en Vecht

In het Waterbeheerplan 2010-2015 beschrijft het waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) haar drie hoofdtaken zorg voor veiligheid achter de dijken, zorg voor voldoende water en zorg voor schoon water. Daarnaast voert AGV in zijn beheersgebied taken uit die de waterschappen aanduiden als maatschappelijke neventaken. Voor AGV zijn dat vaarweg- en nautisch beheer, faciliteren van het recreatief medegebruik van wateren en dijken, zorg voor natuurwaarden en bevordering van cultuurhistorische, landschappelijke, en architectonische waarden. De beleidsvoorbereidende, uitvoerende en administratieve taken heeft AGV opgedragen aan de stichting Waternet. Dit waterbeheerplan gaat over de waterschapstaken van AGV, waarbij AGV wel steeds het oog houdt op de samenhang van deze taken met het geheel van waterketen- en watersysteemtaken, ofwel de watercyclus. Tevens geeft dit waterbeheerplan aan de opgaven vanuit de KRW en vanuit het Nationaal Bestuurakkoord Water (NBW-actueel).

Gemeentelijk beleid

Het stedelijk Waterplan Huizen 2006-2015 (2005) biedt een visie op het watersysteem in de planperiode. In het Waterplan is de huidige watersituatie vastgelegd en zijn verbeterpunten benoemd. Dit heeft geleid tot een aantal maatregelen, dat door de gemeente en AGV binnen de planperiode tot uitvoer zal worden gebracht. Het streven is een goed functionerend stedelijk watersysteem en een vergroting van de ecologische waarde en daarmee de belevings- en gebruikswaarde van het water.

Onderzoek en conclusie

Voorliggend bestemmingsplan heeft een conserverend karakter; er worden geen nieuwe ontwikkelingen toegestaan. Daarmee heeft het plan geen negatieve gevolgen voor de waterhuishouding. Op het moment dat ontwikkelingen plaatsvinden dan is het wenselijk om geen uitlogende materialen te gebruiken, omdat dit de kwaliteit van regen- en oppervlaktewater negatief beïnvloedt.

4.9 Ecologie

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Dit is anders indien uit de Wnb voortvloeit dat een passende beoordeling moet worden gemaakt. Deze dient te zijn verricht ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan.

Normstelling en beleid

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • a. Natuurnetwerk Nederland (NNN);
  • b. Natura 2000-gebieden.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij'-principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Natura 2000-gebieden

De minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • 1. alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • 2. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard; en
  • 3. de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • a. soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • b. soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn; en
  • c. de bescherming van overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen, zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Noord-Holland

In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 3 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos en woelrat.

Beoordeling en conclusie

Gebiedsbescherming

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Eemmeer & Gooimeer Zuidoever, ligt op een afstand van circa 600 meter. De meest noordelijke rand van het plangebied is aangewezen als NNN gebied (voorheen EHS). Het plangebied is daarmee gelegen in een beschermd natuurgebied. Ter plaatse hiervan worden geen ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De aanwezige waarden worden beschermd middels een aanduiding 'specifieke vorm van water - rietzone'. Directe effecten als areaalverlies en versnippering kunnen derhalve worden uitgesloten. Ook verandering van de waterhuishouding of verontreiniging zijn hier niet aan de orde. Ook leidt de ontwikkeling niet tot verstoring van soorten of habitats. Negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor de kwalificerende soorten en typen uit Natura 2000-gebieden kunnen geheel worden uitgesloten. Gezien bovenstaande conclusies staat de Wet natuurbescherming de uitvoering van het project niet in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0406.BPVierdeKwa-VG01_0009.png"

Figuur 4.2 Globale ligging projectgebied ten opzichte van beschermde natuurgebieden (Blauw: Natura 2000, groen: NNN)

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is conserverend van aard en er worden binnen het plangebied dan ook geen grootschalige ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Kleinschalige ontwikkelingen zijn echter wel mogelijk, het gaat dan bijvoorbeeld om het aanpassen van gebouwen, het bouwen van bijbehorende bouwwerken (al dan niet vergunningplichtig) en het aanleggen van paden of verhardingen.

Bij dergelijke ingrepen is aantasting van (verblijfplaatsen) van zwaarbeschermde soorten zoals vleermuizen niet op voorhand uit te sluiten. In voorkomende gevallen zullen dan mitigerende en compenserende maatregelen getroffen moeten worden en zal zo nodig ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming moeten worden verkregen. Met inachtneming van genoemde maatregelen mag worden aangenomen dat een dergelijke ontheffing zal worden verleend.

Conclusie

De kleinschalige ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt leiden niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of soorten. De Wet natuurbescherming staat de uitvoering van het bestemmingsplan derhalve niet in de weg.

4.10 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie

Op grond van de Erfgoedwet moet bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening worden gehouden met de archeologische waarden. Voorliggend bestemmingsplan kent geen archeologische verwachtingswaarde. Daarbij worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het aspect staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

Cultuurhistorie

Ter plaatse van het plangebied bevinden zich zowel geen rijks- als geen gemeentelijke monumenten. Dit aspect vraagt dan ook niet om nadere aandacht.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

In het algemeen kan worden gesteld dat in dit bestemmingsplan wordt gestreefd naar bescherming en versterking van de aanwezige kwaliteiten aan de ene kant en naar verankering van nieuwe ontwikkelingen aan de andere kant. Er wordt voorzien in enige flexibiliteit, daar waar dat ruimtelijk verantwoord is. Het gaat hier vooral om uitbreidingsmogelijkheden voor bestaande bebouwing. Om de gebruiksmogelijkheden van percelen niet onnodig te beperken worden daar waar dit niet leidt tot aantasting van de ruimtelijke kwaliteiten, uitbreidingsmogelijkheden geboden. Overigens is hierbij veelal aangesloten op de regelingen uit het vorige bestemmingsplan en dan vooral op de 1e herziening Vierde Kwadrant. Het zoveel mogelijk voorkomen van afwijkingsmogelijkheden bevordert de rechtszekerheid. Het kan echter toch wenselijk zijn om enkele bouw- en/of gebruiksmogelijkheden op te nemen in de vorm van afwijkingsmogelijkheden zodat er een extra toetsingsmoment is.

In dit bestemmingsplan Vierde Kwadrant wordt gebruik gemaakt van de landelijke richtlijn Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Hierin zijn verplichtingen opgenomen voor de opbouw en presentatie van het bestemmingsplan. De landelijke richtlijn SVBP is opgenomen in de Wro, die sinds 1 juli 2008 van kracht is. De SVBP-verplichting geldt vanaf 1 januari 2010.

5.2 Planregels

5.2.1 Inleidende regels

Begrippen (Artikel 1)

In dit artikel worden de begrippen die in de planregels worden gebruikt gedefinieerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de betekenis die in dit artikel aan de betreffende begrippen wordt toegekend.

Wijze van meten (Artikel 2)

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die men bij het bouwen in acht moet nemen, moeten worden gemeten. Bij percelen waarvan de zijtuin een diepte heeft van 6 meter of meer is het mogelijk om, in afwijking van de standaardmaat, een erker te realiseren met een maximale diepte van 1,50 meter.

5.2.2 Bestemmingsregels

Bedrijf-Nutsvoorziening (Artikel 3)

De bestaande openbare nutsvoorzieningen in het plangebied zijn voorzien van deze bestemming. Bij deze bestemming horende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, groenvoorzieningen en verhardingen zijn toegestaan.

Groen (Artikel 4)

Het structurele groen is bestemd tot Groen. Het overige groen valt grotendeels binnen de bestemmingen ‘Verkeer’ en ‘Verkeer - Verblijfsgebied’. Naast groenvoorzieningen en water zijn binnen deze bestemming onder andere speelvoorzieningen, voet- en fietspaden en halteplaatsen voor het openbare vervoer toegestaan.

Groen-Park (Artikel 5)

Voor het Stadspark is de bestemming ‘Groen – Park’ gekozen. Anders dan binnen de bestemming ‘Groen’ is hier ook de aanleg van sport- en recreatieve voorzieningen mogelijk.

Maatschappelijk (Artikel 6)

De bestaande maatschappelijke voorzieningen zijn als zodanig bestemd. Dit betreft de school 'Springplank'. Binnen deze bestemming zijn de gronden naast onderwijsdoeleinden ook bestemd voor sociaal-medische doeleinden, sociaal- culturele doeleinden, levensbeschouwelijke doeleinden, kantoren, kinderopvang, buitenschoolse opvang en verenigingen. Ter plaatse van de aanduiding 'wonen' zijn ook woningen en tuinen toegestaan.

Recreatie - Strand (Artikel 7)

De voor 'Recreatie - Strand' aangewezen gronden zijn bestemd voor sport-, verenigings- en recreatieactiviteiten; en daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde.

Tuin (Artikel 8)

Deze bestemming is over het algemeen toegekend voor de voor- en zijtuinen die bij de woningen behoren en voor zover die aan het openbare gebied grenzen. Het gaat hier om de delen van de tuinen waar in principe geen bijbehorende bouwwerken zijn gewenst. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn beperkt toegestaan. Onder voorwaarden zijn binnen de bestemming tuin ook carports toegestaan. Op een enkele locatie zijn kleine bijbehorende bouwwerken. Deze mogen behouden blijven wanneer ze aanwezig waren op het tijdstip van vaststelling van het plan en voor zover ze met een omgevingsvergunning zijn gerealiseerd. Ze mogen niet worden vergroot of verplaatst ten opzichte van de huidige situering.

Verkeer (Artikel 9) en Verkeer - Verblijfsgebied (Artikel 10)

Wegen met een 50 km/h-regime hebben de bestemming ‘Verkeer’. Dat betreft alleen de Aristoteleslaan. Deze weg dienen vooral voor de ontsluiting van het plangebied. Verder vallen binnen deze bestemming de openbare ruimten en de groenvoorzieningen voor zover die niet worden gerekend tot het structurele groen van het gebied.

Wegen die aangeduid zijn als 30 km/h-wegen zijn opgenomen binnen de bestemming ‘Verkeer – Verblijfsgebied’. Dit vanwege de beoogde functie en mogelijkheden om bijvoorbeeld speeltoestellen in straten of woonerven te kunnen realiseren. Verder vallen binnen deze bestemming de openbare ruimte en eventuele groenvoorzieningen.

Water (Artikel 11)

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn voornamelijk bestemd voor de waterhuishouding. Waterlopen, waterpartijen en de daarbij behorende (groen)voorzieningen zijn toegestaan. Ook zijn deze gronden bestemd voor openbaar vaarwater en waterrecreatie. De zone langs het Gooimeer is expliciet aangeduid als 'specifieke vorm van water - rietzone', zodat de bestaande rietzone ten behoeve van een ecologische verbindingszone beschermd blijft. Binnen deze bestemming, uitgezonderd de rietzone, mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht.

Wonen (Artikel 12)

De belangrijkste functie binnen het bestemmingsplan is wonen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen aaneengebouwde, twee-aan-een gebouwde, vrijstaande en gestapelde woningen. Beroepen aan huis zijn onder voorwaarden toegestaan, bedrijven aan huis zijn middels een afwijking mogelijk. De hoofdgebouwen zijn toegestaan binnen het bouwvlak. Binnen het bouwvlak zijn goot- en bouwhoogtes opgenomen voor deze hoofdgebouwen. In sommige gevallen, bij hoekwoningen en halfvrijstaande woningen, zijn aan de zijkant van de hoofdgebouwen ruime aan- of uitbouwen gerealiseerd, zoals garages. Wanneer deze aan- en uitbouwen duidelijk onderdeel uitmaken van het hoofdgebouw zijn die opgenomen binnen het bouwvlak en, bij een afwijkende hoogte, eveneens voorzien van een goot- en bouwhoogte. In andere gevallen zijn deze aan- en uitbouwen buiten het bouwvlak gehouden.

Waterstaat - Waterkering (Artikel 13)

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de waterkering. Er mag alleen onder bepaalde voorwaarden worden gebouwd.

5.2.3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel (Artikel 14)

Deze regel dient om te voorkomen dat, indien in het bestemmingsplan bij een bepaald gebouw een zeker open terrein is geëist, dat terrein nog eens meetelt bij het beoordelen van een aanvraag voor een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene afwijkingsregels (Artikel 15)

Voor ondergeschikte afwijkingen van het bestemmingsplan zijn algemene afwijkingsregels opgenomen. De regeling die hier is opgenomen voorziet in verband met de gewenste duidelijkheid, in een objectieve begrenzing van het toepassingsbereik van de afwijking.

Overige regels (Artikel 16)

Onder de overige regels is voorzien in een parkeerregeling. Daarmee wordt geborgd dat bij het oprichten van een nieuw bouwwerk, de vergroting van een bestaand bouwwerk en/of de verandering van functie op het perceel, voldaan moet worden aan de van toepassing zijnde parkeernormen.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht (Artikel 17)

Het overgangsrecht voor bouwen is neergelegd in artikel 21 lid 1 Wro. Voor gebouwen die afwijken van het plan en die zijn of worden gebouwd bij of krachtens de Woningwet blijven er enkele bouwmogelijkheden in afwijking van de regels bestaan.

Bestaande afwijkingen mogen niet worden vergroot. Uitbreiding is slechts mogelijk met een omgevingsvergunning voor het afwijken.

Lid 2 gaat over de overgangsregels voor het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het gebruik is slechts toegestaan wanneer de afwijking hierdoor niet wordt vergroot.

Slotregel (Artikel 18)

Het laatste artikel van de planregels betreft de slotregel van het bestemmingsplan Vierde Kwadrant.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Voor het bestemmingsplan wordt geen afzonderlijk exploitatieplan opgesteld. Dit is niet noodzakelijk aangezien geen ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Indien sprake is van een concrete wijziging dan zal op dat moment worden gekeken naar het kostenverhaal. Medewerking aan herontwikkeling zal niet plaatsvinden als er nog geen akkoord is over eventueel te maken kosten.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Ten tijde van het opstellen van voorliggend bestemmingsplan zijn omwonenden door de gemeente over de actualisatie van het bestemmingsplan geïnformeerd. Naar aanleiding daarvan heeft de gemeente verschillende reacties ontvangen. De gemeente heeft deze reacties beantwoord. Enkele reacties vroegen om aanpassing van het bestemmingsplan. Deze aanpassingen zijn in voorliggend plan verwerkt.

Het ontwerpbestemmingsplan Vierde Kwadrant is aan de betrokken instanties gestuurd met het verzoek om advies (conform artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening) en heeft vanaf 24 maart 2017 gedurende zes weken ter visie gelegen. Op dinsdag 11 april heeft voor de bewoners van de hele wijk een inloopavond plaatsgevonden in het gemeentehuis voor vragen en uitleg over het ontwerpbestemmingsplan. Tijdens de ter inzage legging zijn 16 zienswijzen ingediend. De binnengekomen zienswijzen zijn verwerkt in een Nota van Zienswijzen. Deze is als bijlage aan het vaststellingsbesluit toegevoegd. Aangezien de zienswijzen aanleiding geven tot het wijzigingen van het plan wordt het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld. Na vaststelling wordt het vastgestelde bestemmingsplan eveneens gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende deze perioden kunnen belanghebbenden die een zienswijze hebben ingediend, beroep instellen tegen het vastgestelde bestemmingsplan.