direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Tijdelijke warmtecentrale Muntpark, Kersenboogerd
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0405.UAPTWCMuntpark-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 9 juli 2019 is door de gemeente Hoorn de Transitievisie Warmte Hoorn (TWH) vastgesteld. Daarbij is voor diverse stadsdelen van Hoorn een warmtenet o.b.v. laagste maatschappelijke kosten als een mogelijke technische oplossing benoemd om geleidelijk over te stappen van fossiel aardgas naar duurzame alternatieven. Als startwijk is de wijk Kersenboogerd aangewezen in verband met het hoge corporatiebezit en de koppelkansen om de leefbaarheid in de wijk te verbeteren.

Begin 2020 is dit in een stroomversnelling gekomen door de aankondiging van de subsidie aardgasvrije huurwoningen (SAH) vanuit het rijk. Hiervoor zijn alle zeilen bijgezet en is een conceptontwerp gemaakt van een warmtenet voor de wijk en heeft Intermaris en Woonzorg Nederland een aansluitovereenkomst voor aansluiting op een warmtenet ondertekend. Woningbouwcorporatie Intermaris en Woonzorg Nederland hebben circa 2000 woningen ingebracht om in de subsidietermijn van 5 jaar van het aardgas te halen. De SAH is reeds toegekend.

Het aanleggen van een warmtenet duurt een aantal jaren. De duurzame warmtebron is nog niet klaar voor gebruik. Toch moeten de aangesloten woningen verwarmd worden. Een Tijdelijke (gasgestookte) WarmteCentrale (TWC) zorgt dan voor de warmte. Hierdoor is het mogelijk om woningen en gebouwen alvast klaar te maken voor een duurzame toekomst. Zo'n TWC wordt gebruikt totdat de (duurzame) warmtebron klaar is en er voldoende woningen of andere gebouwen aangesloten zijn op het warmtenet.

Door HVC is een omgevingsvergunning aangevraagd voor de gewenste plaatsing van een TWC ten behoeve van het warmtenet nabij bedrijventerrein Verlengde Lageweg voor een periode van 7 jaar. Binnen deze 7 jaar is het de bedoeling om de installatie vijf jaar in werking te hebben op de beoogde locatie.

De TWC dient juridisch en planologisch te worden vastgelegd. Om het planvoornemen mogelijk te kunnen maken, is een aanvraag omgevingsvergunning ingediend om af te wijken van het geldend bestemmingsplan (zie paragraaf 1.3). Bij een dergelijke procedure moet met een ruimtelijke onderbouwing worden aangetoond dat het voornemen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing motiveert waarom op basis van het criterium goede ruimtelijke ordening voor beoogde ontwikkeling afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. Deze ruimtelijke onderbouwing maakt onderdeel uit van de aanvraag omgevingsvergunning.

1.2 Projectgebied

Het projectgebied bevindt zich aan de rand van het Muntpark nabij bedrijventerrein Verlengde Lageweg ingeklemd tussen de Provincialeweg en de wijk Kersenboogerd. De locatie bevindt zich naast een bedrijfsverzamelgebouw (westzijde). Ten noorden van het projectgebied ligt de Rijnweg en ten zuiden van het projectgebied ligt de Verlengde Lageweg waar de locatie ook op ontsluit. Aan de oostzijde is een park gelegen. Het perceel is in eigendom van de gemeente Hoorn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0405.UAPTWCMuntpark-va01_0001.jpg"

Figuur 1. Plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0405.UAPTWCMuntpark-va01_0002.jpg"

Figuur 2. Plangebied ingezoomd.

1.3 Juridisch planologisch kader

1.3.1 Bestemmingsplan

Het project ligt in een gebied waar het bestemmingsplan ‘Kersenboogerd’ geldt. Ter plaatse geldt op grond van artikel 10 de bestemming Groen. Het realiseren van een TWC op onderhavige locatie is in strijd met van de bouw- en gebruiksbepalingen van dit artikel, omdat zowel de functie als het gebouw niet zijn toegestaan binnen deze bestemming. Om medewerking te verlenen aan het realiseren van de TWC moet worden afgeweken van het bestemmingsplan.

1.3.2 Bouwen en gebruik

Voor de activiteit ‘Het bouwen van een bouwwerk’ (artikel 2.1, eerste lid, onder a, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)) is een omgevingsvergunning nodig. Voor de activiteit ‘Het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een planologische regeling’ (artikel 2.1, eerste lid, onder c, Wabo) is ook een omgevingsvergunning nodig. Voor het bouwen en het gebruik zullen beide vergunningplichten worden samengevoegd tot één aanvraag om omgevingsvergunning.

1.3.3 Bevoegd gezag

De gemeente Hoorn is het bevoegde gezag voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor de aangevraagde TWC met een maximaal vermogen van 10 MW. Dit is gebaseerd op de conclusie dat de TWC niet valt onder categorie 1.3 sub b van onderdeel C van bijlage 1 behorende bij het Besluit omgevingsrecht (inrichting voor “het verstoken van brandstoffen met een thermisch vermogen van 50 MW of meer”) en, omdat het geen activiteit is die valt onder categorie 1.1 van bijlage 1 van de Richtlijn industriële emissies (“Het stoken in installaties met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van 50 MW of meer).

1.3.4 Planologische procedure

Om medewerking te verlenen aan de TWC moet afgeweken worden van het bestemmingsplan. Dit kan, gelet op de omvang en de tijdelijkheid met toepassing van artikel 4 lid 11 Besluit omgevingsrecht (Bor) bijlage II met een reguliere procedure. Echter artikel 5 lid 6 Bor bijlage II bevat een belangrijke beperking voor de toepassing van lid 11. Dit lid kan namelijk niet worden toegepast op een activiteit als bedoeld in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). De drempelwaarden spelen in dat verband geen rol. Ter zake is bepalend of de bewuste activiteit van de TWC is genoemd in kolom 1 van onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Als dat het geval is, mag er geen gebruik worden gemaakt van artikel 4 uit het Bor (zie: ABRvS 3 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1192, Gst. 2017/128, m.nt. M.H.W. Bodelier; TBR 2017/99 met noot A.G.A. Nijmeijer en M.A.A. Soppe; JM 2017/78, m.nt. J.S. Haakmeester en A. Wagenmakers (Weesp)).

In dat geval kan de activiteit uitsluitend worden gerealiseerd via een (partiële) bestemmingsplanwijziging of omgevingsvergunning voor planologisch strijdig gebruik (ex art. 2.12 lid 1, onder a, sub 3° Wabo). Dit is de uitgebreide voorbereidingsprocedure.

Uit de toetsing aan het Besluit m.e.r. blijkt dat de TWC als activiteit wordt genoemd in onderdeel D van de Bijlage bij het Besluit m.e.r. onder D. 22. 1: De oprichting, wijziging of uitbreiding van een industriële installatie bestemd voor de productie van elektriciteit, stoom en warm water.

1.3.5 Besluit m.e.r.

De activiteit wordt genoemd in D.22.1 van onderdeel D van de Bijlage bij het Besluit m.e.r. De daarbij genoemde drempelwaarden van 200 MW thermisch wordt echter niet overschreden. Dit betekent dat ten behoeve van de besluitvorming niet de procedure voor de milieueffectrapportage en/of de m.e.r.-beoordelingsprocedure hoeft te worden doorlopen. Omdat de activiteit echter wel genoemd is in onderdeel D van de Bijlage bij het Besluit m.e.r. dient wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaats te vinden. Daarvoor dient een aanmeldingsnotitie ex artikel 7.16 van de Wet milieubeheer opgesteld te worden. Op basis daarvan moet geconcludeerd worden dat er geen nadelige milieugevolgen ontstaan door de TWC. Deze aanmeldnotitie is als bijlage bij deze ruimtelijke onderbouwing gevoegd.

1.3.6 Verklaring van geen bedenkingen

Voor de activiteit ‘planologisch strijdig gebruik’ is in beginsel een verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad nodig (artikel 2.27 van de Wabo en artikel 6.5 van het Bor). De gemeenteraad kan categorieën van gevallen aanwijzen waarin een verklaring niet is vereist. De gemeenteraad van Hoorn heeft in zijn besluit van 15 maart 2011 een lijst van categorieën van gevallen vastgesteld, waarvoor een verklaring van geen bedenkingen niet is vereist. De TWC in het Muntpark past binnen deze categorieën van gevallen. Een verklaring van geen bedenkingen is daarom niet vereist.

1.3.7 Conclusie

Voor het realiseren van de TWC in het Muntpark kan met toepassing van een uitgebreide voorbereidingsprocedure afgeweken worden van het bestemmingsplan met een omgevingsvergunning. Op grond van artikel 12 lid 1 onder a, sub 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (verder: Wabo) kan voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan een omgevingsvergunning worden verleend mits dat gebruik niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.

1.4 Leeswijzer

De toelichting van deze ruimtelijke onderbouwing heeft zes hoofdstukken. Na deze inleiding wordt in hoofdstuk twee het planvoornemen beschreven. Hoofdstuk drie geeft een beschrijving van het van toepassing zijnde beleid. In hoofdstuk vier wordt verslag gedaan van het onderzoek naar de randvoorwaarden en belemmeringen die gelden vanuit de diverse planologische en milieukundige toetsingskaders en tot slot gaat hoofdstuk vijf in op de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving

Als eerste wil HVC een distributienet aanleggen in Kersenboogerd en een TWC plaatsen aan de rand van de wijk. Op het moment dat de er voldoende afzetpotentie is zal HVC toewerken richting de duurzame bron met de transportleidingen.

Voor het warmtenet wordt naar verwachting binnen zeven jaar duurzame warmte gebruikt: aardwarmte (geothermie), of energie uit oppervlakte-, afval-, en drinkwater (aquathermie). Op dit moment is nog niet besloten welke duurzame bron gebruikt gaat worden. Dat hangt af van het aantal woningen en bedrijven dat aangesloten kan worden en welke duurzame bron het beste ligt ten opzichte van de wijk. Tot die tijd wordt de warmte opgewekt vanuit de TWC.

Het project betreft het plaatsen van een TWC voor het aansluiten van het warmtenet wat uitgerold gaat worden in delen van de Kersenboogerd. Momenteel is er nog geen bron om warmte te leveren en de TWC draagt zorg voor een collectieve warmtebron. De TWC bestaat uit twee zeecontainers en twee kleinere containers.

Het vermogen dat de komende jaren benodigd zal zijn om alle woningen, bedrijven en maatschappelijke instellingen te kunnen aansluiten zal in het begin circa 2 MW zijn en uiteindelijk moeten uitbreiden naar 10MW. In eerste instantie zal er een container worden geplaatst, voor de levering van 5MW, met ingebouwde warmwaterketels, de zogenaamde containerketelhuis, een noodschoorsteen en pneumatex container. Het terrein waarop de TWC wordt gerealiseerd is 150-200 m². De ketelopstelling wordt gebruikelijk neergezet op stelconplaten. Het onbemande terrein wordt ter voorkoming van toegang van onbevoegdheden en in het kader van de veiligheid omheind door een hekwerk. Om het zicht op de TWC te onttrekken wordt tevens een haag van circa 1,80 meter geplaatst (Hedera Helix) rondom het hekwerk. Op het moment dat over is gegaan naar een primaire bron en de TWC verwijderd wordt zal het terrein weer in oorspronkelijke staat worden teruggebracht. Dit betekent ook het opnieuw planten van een bosplantsoen, zowel bomen als struiken. Dit zal gebeuren in samenspraak met de afdeling groenbeheer van de gemeente.

afbeelding "i_NL.IMRO.0405.UAPTWCMuntpark-va01_0003.jpg"

Figuur 3. Situering TWC binnen het plangebied.

Het schetsontwerp is als Bijlage 1 bijgevoegd.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)

De kaders van het rijksbeleid op het gebied van de fysieke leefomgeving zijn opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). De NOVI is op 11 september 2020 vastgesteld en is vanaf 12 februari 2021 bindend voor het Rijk als geldende visie onder de Wet ruimtelijke ordening. De NOVI vervangt daarmee de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR, 2012).

Met de NOVI geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Nederland staat immers voor een aantal urgente opgaven, die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Het zijn grote en complexe opgaven op het gebied van klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Deze opgaven zullen Nederland flink veranderen.

De toenemende druk op de fysieke leefomgeving vraagt daarbij om een actievere Rijksoverheid. De NOVI stelt een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Regie vanuit het Rijk betekent echter niet het centraliseren van taken en verantwoordelijkheden; wel het geven van richting op grote opgaven en regie op goed samenspel, zowel publiek als publiek/privaat.

In de NOVI zijn de genoemde opgaven samengevat in vier prioriteiten:

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • een duurzaam en economisch groeipotentieel;
  • sterke en gezonde steden en regio's;
  • toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Om dit te bereiken worden 21 nationale belangen benoemt in de NOVI waarop de nationale overheid zich richt. Deze hebben onder andere betrekking op het zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften, het waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem, het beperken van klimaatverandering, het waarborgen van de hoofdinfrastructuur voor transport van stoffen via (buis)leidingen, het behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang en het verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit. Deze 21 nationale belangen hebben ook een relatie met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), zie ook navolgende paragraaf 3.1.2.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Voorliggend planvoornemen sluit aan op het nationale belang ‘realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, die in 2050 CO2-arm is'.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 07-12-2011), ook wel bekend onder de naam Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn de nationale belangen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen en het projectgebied voor het overige geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Het planvoornemen is niet in strijd met de regels uit het Barro.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening

In het Bro zijn regels opgenomen die eisen stellen aan de inhoud van een toelichting. Een toelichting dient een verantwoording van de in het plan gemaakte keuzen te bevatten, net als een waterparagraaf, de uitkomsten van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro, de resultaten van verrichte onderzoeken, een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het plan zijn betrokken en de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan. Deze toelichting voldoet daaraan.

Verder dient er sprake te zijn van een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Ruimtelijke plannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling dienen een verantwoording te bevatten aan de hand van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de Ladder). Met de Ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

Artikel 3.1.6, lid 2 Bro schrijft voor dat de onderbouwing van een ruimtelijk plan, waar een nieuwe stedelijke ontwikkeling mee mogelijk wordt gemaakt, aan de Ladder moet voldoen. De tekst uit het Bro luidt nu als volgt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Dit begrip is in artikel 1.1.1 Bro gedefinieerd als een "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen". Daarnaast dient gekeken te worden naar gevormde jurisprudentie. Uit de tot dusver gevormde jurisprudentie ten aanzien van dit begrip blijkt dat de omvang van de ontwikkeling een rol speelt. Zo wordt een project vanaf 12 woningen of meer aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro. Voor overige stedelijke functies wordt gesteld, dat voor andere stedelijke ontwikkelingen in de vorm van een terrein 'in beginsel' geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m2 bedraagt. Bestaat de andere stedelijke ontwikkeling uit de toevoeging van een gebouw, dan ligt de ondergrens 'in beginsel' bij een bruto-vloeroppervlakte van minder dan 500 m2. Door de toevoeging van 'in beginsel' bij iedere ondergrens, lijkt de Afdeling duidelijk te willen maken dat er geen sprake is van ‘harde’ ondergrenzen.

Betekenis voor het plan 

Het plan voorziet in de realisering van een TWC. Gelet op de nota van toelichting van het Bro, het gegeven dat nutsvoorzieningen in het Bro niet zijn gedefinieerd als stedelijke ontwikkeling, de strekking van de regeling in het Bro, die mede gericht is op het tegengaan van leegstand, in combinatie met tot dusver gevormde jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State hieromtrent (zie uitspraken van 26 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1123, en 24 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:465) wordt een TWC niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro. De ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet van toepassing op voorliggend plan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Holland 2050

De Omgevingsvisie NH2050 is op 19 november 2018 door Provinciale Staten (PS) vastgesteld. In de Omgevingsvisie NH2050 staat een duurzame ontwikkeling van de fysieke leefomgeving centraal. De leefomgeving is de basis, met een samenleving die wensen en behoeften heeft en de leefomgeving gebruikt voor ruimtelijke- economische ontwikkelingen. De hoofdambitie is gericht op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een belangrijk onderwerp in de omgevingsvisie is de energietransitie. De ambitie is dat Noord-Holland als samenleving in 2050 volledig klimaatneutraal en gebaseerd is op (een maximale inzet op opwekking van) hernieuwbare energie.

De energietransitie, van energie uit uitputbare bronnen naar energie uit duurzame, hernieuwbare bronnen, is een belangrijke opgave voor de provincie Noord-Holland. Het streven is een maximale opwekking van duurzame energie voor de volledige energievraag in Noord-Holland in 2050. Om dit te realiseren, is de distributie van energie een belangrijke voorwaarde. Met de transitie naar duurzame energie vindt de opwekking op andere plekken plaats, en moet het distributienet hier goed op worden voorbereid. In de omgevingsvisie wordt dan ook aangegeven dat het niet alleen gaat om de opwekking van duurzame energie, maar ook om uitbreiding en aanpassing van de infrastructuur die nodig is om deze energie op een effectieve manier te verdelen.

Betekenis voor het plan

Met het voorliggende project wordt de ontwikkeling van een TWC mogelijk gemaakt. De TWC wordt gebruikt totdat de (duurzame) warmtebron klaar is en er voldoende woningen of andere gebouwen aangesloten zijn op het warmtenet. Dit initiatief levert een bijdrage aan de ambities van de provincie op het gebied van energietransitie en is daarmee in overeenstemming met de Omgevingsvisie.

3.2.2 Omgevingsverordening NH2020

De Omgevingsverordening NH2020, is in oktober 2020 vastgesteld en in werking getreden op 17 november 2020. In de Omgevingsverordening NH2020 zijn regels samengevoegd op het gebied van natuur, milieu, mobiliteit, erfgoed, ruimte en water. De provincie wil ontwikkelingen als woningbouw en windenergie mogelijk maken en het waardevolle Noord-Hollandse landschap beschermen. De 21 nu geldende provinciale verordeningen zijn samengevoegd tot 1 verordening. Hierdoor is het makkelijker geworden om te zien welke regels waar gelden. Bij de omgevingsverordening zit een digitale kaart waarbij de regels direct in beeld komen op een specifieke locatie. In deze verordening worden regels gegeven over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is.

Om na te gaan welke relevante onderwerpen van de omgevingsverordening op het plangebied van toepassing zijn is de digitale viewer van de provincie Noord-Holland geraadpleegd. Hieronder komen de meest relevante onderwerpen uit de verordening in relatie tot het voorliggende plan aan de orde.

Bodemsanering 

Dit heeft betrekking op afdeling 4.3 Bodemsanering van de verordening. De hierbij behorende artikelen zijn van toepassing op het moment dat er sprake is van een bodemsanering. Uit paragraaf 4.1 blijkt dat er geen sprake is van sanering en dat afdeling 4.3 daarmee niet van toepassing is op het planvoornemen.

Terreinen binnen de vastgestelde kritische afstand van Natura2000 - Natura2000

Dit heeft betrekking op artikel 4.3 Tijdelijk en uitzonderlijk gebruik helikopters of andere luchtvaartuigen en artikel 4.4 Ontbrandingstoestemming of melding. De realisatie van het TWC heeft geen betrekking op deze aspecten.

Peilbesluit

Dit heeft betrekking op afdeling 6.10 Water en het daarbij behorende artikel 6.82 Peilbesluit. In dit artikel is bepaald dat de beheerder van de oppervlaktewaterlichamen peilbesluiten dient vast te stellen en is daarmee van toepassing voor het waterschap en heeft geen betrekking op het planvoornemen.

Betekenis voor het plan

De omgevingsverordening staat uitvoering van het planvoornemen niet in de weg.

3.2.3 Beleidsagenda Energietransitie 2016-2020

De Beleidsagenda Energietransitie (2016) is opgesteld met als uitgangspunt een bijdrage te leveren aan het behalen van de doelstellingen van het Rijk bij de Klimaattop in Parijs. Uiteindelijk is het doel voor de provincie een volledig duurzame energievoorziening in 2050. De beleidsagenda kent drie beleidslijnen:

  • 1. Energie besparen
  • 2. Duurzame energie opwekken
  • 3. Warmte en koude

Daarbij zijn er twee doorsnijdende thema's die in elk van de beleidslijnen een belangrijke rol spelen, namelijk: op weg naar een nieuw energiesysteem en innovatie. Tot slot geldt een aantal randvoorwaarden waaraan voldaan moet worden om met het beleid successen te boeken. Dit zijn: Ruimtelijke impact, participatie en communicatie, financiering en monitoring.

Betekenis voor het plan

Met het voorliggende planvoornemen wordt de ontwikkeling van TWC mogelijk gemaakt. De TWC wordt gebruikt totdat de (duurzame) warmtebron klaar is en er voldoende woningen of andere gebouwen aangesloten zijn op het warmtenet.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Hoorn

Op 8 februari 2022 is de Omgevingsvisie Hoorn vastgesteld. De Omgevingsvisie beschrijft de keuzes die Hoorn vandaag moet maken, om in 2040 als stad nog sterker, mooier en duurzamer te zijn. Een belangrijke keuze in de visie om ‘Meer stad’ te worden. De Omgevingsvisie is de zogenoemde ‘stip op de horizon’ bij het uitwerken van onze plannen en ideeën. Een Omgevingsvisie gaat over de ruimte om ons heen, bijvoorbeeld over landschap, natuur, water, milieu, verkeer en vervoer, wonen, economie en cultureel erfgoed. Het maken van keuzes over onze omgeving. Deze keuzes gaan over wat we waardevol vinden en willen beschermen. De keuzes gaan ook over wat voor nieuwe ontwikkelingen we willen en waar deze moeten komen.

In de Omgevingsvisie zijn daarom eerst de kwaliteiten van de gemeente beschreven en vervolgens is met heldere keuzes en duidelijke kaartbeelden aangegeven met welke plannen en ideeën Hoorn tot 2040 aan de slag gaat. Op deze manier weet iedereen hoe de gemeente Hoorn zich tot 2040 zal ontwikkelen. Specifiek in de omgevingsvisie wordt aangegeven dat momenteel de optie wordt onderzocht om een warmtenet aan te leggen. Dit is een soort CV-installatie in het groot, waardoor veel woningen verwarmd kunnen worden. De warmte kan afkomstig zijn verschillende duurzame bronnen, zoals aardwarmte of restwarmte van industrie. Met buizen gaat het warme water van de centrale ketel naar de woningen. Deze verandering leidt ertoe dat er veel nieuwe kabels in de ondergrond en transformatorhuisjes gaan komen, zodat de energie ook naar juiste plek kan worden vervoerd en opgeslagen. Dit vraagt om extra ruimte in de boven- en ondergrond. Het plaatsen van de TWC maakt onderdeel uit van het aanleggen van het warmtenet en het planvoornemen past daarmee binnen de uitgangspunten van de Omgevingsvisie Hoorn.

3.3.2 Transitievisie Warmte Hoorn

De gevolgen van een veranderend klimaat zijn inmiddels voor iedereen zichtbaar. Ook in Nederland merken we dit. Het gebruik van fossiele energie is een van de belangrijkste oorzaken van de klimaatverandering. In het Klimaatakkoord van Parijs is afgesproken om de uitstoot van broeikasgassen drastisch terug te dringen, om zo klimaatverandering tegen te gaan. Dit kan door voor een belangrijk deel het gebruik van fossiele energie te vervangen door schonere, duurzamere vormen van energie. Wij staan nu voor de opgave om ons energieverbruik te veranderen. Dat doen we onder andere door ons in te zetten voor wonen zonder aardgas.

Hoorn wil in 2040 een energieneutrale stad zijn. In dit jaar moet de stad even veel duurzame energie opwekken als zij gebruikt. Het grootste deel van de woningen in Hoorn is nog aangesloten op aardgas. Om in 2040 klimaatneutraal te zijn, moet er ieder jaar 1020 woningen van het aardgas worden afgehaald. Uit de routekaart is gebleken dat 80 procent van de energie die nodig is, binnen Hoorn duurzaam opgewekt kan worden. Het voordeel is dat er in West-Friesland veel potentie is voor geothermie. Natuurlijk moeten de boringen het allemaal nog uitwijzen en zullen alle mogelijkheden aangegrepen moeten worden. Naast bewezen technieken als zonneenergie en wind is HVC bezig met thermische energie, warmte uit riool, oppervlaktewater en drinkwater. Innovatie is daarom een van de grootste pijlers waar op ingezet wordt.

Om over te stappen op alternatieve warmtebronnen, zoals bijvoorbeeld aquathermie, moet de warmtevraag en verwarmingstemperatuur in gebouwen verlaagt worden. Dit komt omdat aardwarmte een lagere temperatuur afgeeft dan de verbranding van aardgas. Dat betekent dat de gebouwde omgeving op een andere manier moeten gaan verwarmen. Om de gebouwen energieneutraal te kunnen verwarmen, zullen ze goed moeten worden geisoleerd en op termijn overstappen naar duurzame alternatieven zonder aardgas. Dit gaat niet van vandaag op morgen, maar stapsgewijs.

Om daar te komen moet het energieverbruik bij woningen en bedrijven omlaag en moeten alternatieve energiebronnen worden benut. Hoorn ligt in een gebied waar goede mogelijkheden lijken te zijn om geothermie te gebruiken voor het verwarmen van huizen in plaats van aardgas. Bij aardwarmte, oftewel geothermie, wordt relatief warm water opgepompt en gebruikt om woningen of bedrijven te verwarmen. Eenmaal afgekoeld wordt het water weer teruggepompt. Om deze warmtebron te benutten, moet er een warmtenet worden aangelegd in Hoorn, zodat woningen daarop aangesloten kunnen worden.

Op 9 juli 2019 is door de gemeente Hoorn de Transitievisie Warmte Hoorn (TVW) van Hoorn vastgesteld. Daarbij is voor diverse stadsdelen van Hoorn een warmtenet op basis van laagste maatschappelijke kosten als een mogelijke technische oplossing benoemd om geleidelijk over te stappen van fossiel aardgas naar duurzame alternatieven. Als startwijk is de wijk Kersenboogerd aangewezen in verband met het hoge corporatiebezit en de koppelkansen om de leefbaarheid in de wijk te verbeteren.

Begin 2020 is dit in een stroomversnelling gekomen door de aankondiging van de subsidie aardgasvrije huurwoningen (SAH) vanuit het rijk. Hiervoor zijn alle zeilen bijgezet en is een conceptontwerp gemaakt van een warmtenet voor de wijk en heeft Intermaris en Woonzorg Nederland een aansluitovereenkomst voor aansluiting op een warmtenet ondertekend. Woningbouwcorporatie Intermaris en Woonzorg Nederland hebben circa 2000 woningen ingebracht om in de subsidietermijn van 5 jaar van het aardgas te halen. De SAH is reeds toegekend.

In de TVW is specifiek ingegaan op het planvoornemen om de eerste woningen in het noordwesten van Kersenboogerd aardgasvrij te maken door een flexibel en toekomstbestendig warmtenet aan te leggen. Het TWC heeft betrekking op dit warmtenet. Het planvoornemen past binnen de TVW.

De aanleg van een warmtenet zorgt voor kansen voor een prettigere openbare ruimte en vergroot de leefbaarheid van het gebied. De aanleg van het warmtenet biedt gelegenheid om tegelijkertijd de riolering in het gebied te vervangen waar nodig en meer kwaliteit aan de openbare ruimte toe te voegen. Ook krijgt Hoorn met de realisatie van het warmtenet in de wijk Kersenboogerd de kans om huurwoningen te verduurzamen maar ook gemeentelijke gebouwen, school- en zorginstellingen, bedrijven en op termijn ook particulieren.

Parallel aan de reeds toegekende SAH voor de circa 2000 ingebrachte woningen is in augustus 2021 de samenwerkingsovereenkomst Centrumgebied Kersenboogerd getekend tussen gemeente Hoorn en Intermaris. In deze overeenkomst committeren de gemeente Hoorn en Intermaris zich aan de Transitievisie Warmte. Afgesproken in de overeenkomst is te starten met het aardgasvrij maken van het Centrumgebied Kersenboogerd.  

3.3.3 Archeologiebeleid

In 2012 heeft Archeologie Erfgoed VVH een nieuwe Beleidskaart Archeologie van de gemeente Hoorn vervaardigd. Deze is vastgesteld op 12 maart 2013, samen met de Erfgoedverordening 2013 van de gemeente Hoorn (Corsaregistratienummer: 12.49690). Op basis van aanvullend bureauonderzoek, getoetste verwachtingen in het veld en kaartanalyse is een nieuwe kaart vervaardigd met andere vrijstellingsgrenzen dan de oude Beleidskaart Archeologie uit 2007.

De herziene Monumentenwet verplicht gemeenten om 'rekening te houden met aanwezige of te verwachten archeologische waarden'. Het bestemmingsplan staat hierbij centraal. Hierin worden bouw- en aanlegvoorschriften opgenomen. Indien belangrijke archeologische waarden als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen niet in de bodem behouden kunnen blijven, dient de informatie te worden veiliggesteld d.m.v. een opgraving. De Monumentenwet gaat hierbij uit van een algemene vrijstelling voor ingrepen tot 100 m2, maar biedt de gemeente ook de nodige beleidsruimte om haar eigen afweging te maken. De gemeente Hoorn wil van deze mogelijkheid gebruik maken.

Ter bescherming van de archeologische waarden kunnen burgemeester en wethouders, als daar op basis van een archeologisch onderzoek aanleiding toe bestaat, voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen. Daarnaast is een omgevingsvergunning vereist voor werkzaamheden waarbij de grond wordt geroerd. De bescherming van archeologische waarden wordt geregeld via een dubbelbestemming.

Deze dubbelbestemming geldt voor die locaties die op basis van de Beleidskaart Archeologie een hoge archeologische waarde of een hoge archeologische verwachting hebben.

Het plangebied kent op de Beleidskaart Archeologie de dubbelbestemming Waarde Archeologie 5 en dit is ook als zodanig opgenomen in het huidige bestemmingsplan. Dit betekent dat het archeologisch belang betrokken moet worden bij bodemingrepen groter dan 10.000 m2 en dieper dan 40 cm –Mv. Alleen bij grotere bodemingrepen is het van belang dat er een Quickscan wordt vervaardigd. Het planvoornemen ziet op het plaatsen van twee zeecontainers en twee kleinere containers op slelconplaten met benodigd oppervlak van circa 150-200 m2 en blijft daarmee ruim onder de vrijstellingsgrens. Archeologisch onderzoek is niet nodig.

Hoofdstuk 4 Omgevingstoets

Om de uitvoerbaarheid van dit planvoornemen te toetsen, is het noodzakelijk dat verschillende onderzoeken worden uitgevoerd.

4.1 Bodem

De Woningwet d.d. 13 juni 2018 (artikel 8, tweede) verplicht gemeenten in hun bouwverordening voorschriften op te nemen voor het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond. Deze voorschriften hebben uitsluitend betrekking op bouwwerken zoals genoemd in artikel 8, derde lid van de Woningwet. In de notitie van de Omgevingsdienst Noord Holland Noord (ODNHN) "Bodemtoets bij aanvraag Omgevingsvergunning bouwen" van juli 2017 zijn de uitgangspunten nader uitgewerkt. Of sprake is van verontreinigde grond kan met een bodemonderzoek worden aangetoond.

Indien geen vrijstelling aan de orde is dient op grond van artikel 2.1.5 van de bouwverordening een recent bodemonderzoek te voldoen aan de NEN 5740. Indien op de locatie vermoedens zijn dat asbest in de bodem aanwezig is dient het onderzoek tevens te voldoen aan de NEN 5707. Beide onderzoeken dienen formeel (indien van toepassing) na de sloop en voorafgaand aan de bouw te worden uitgevoerd.

De omgevingsvergunning kan pas in werking treden als voldaan wordt aan de voorwaarden zoals genoemd in artikel 6.2c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Doordat artikelen in de bovengenoemde wetgevingen verspreid zijn over meerdere regelingen en er op onderdelen ruimte is voor nadere interpretatie is de Nota van de Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord "Bodemtoets bij aanvraag Omgevingsvergunning bouwen", d.d. juli 2017 opgesteld.

Niet in alle gevallen moet bij een omgevingsvergunning een bodemonderzoek worden uitgevoerd. Uit de beschikbare informatie blijkt dat een vrijstelling voor bodemonderzoek aan de orde is aangezien het bouwwerk niet gebruikt wordt door personen die gemiddeld meer dan 2 uur per dag aanwezig zijn.

Conclusie

Het aspect bodem staat uitvoering van het project niet in de weg. Uit de beoordeling blijkt dat er op basis van artikel 8, derde lid van de Woningwet een vrijstelling aan de orde is voor het uitvoeren van een bodemonderzoek.

4.2 Ecologie

In het kader van de uitvoerbaarheid is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden dienen te worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van soortenbescherming en gebiedsbescherming. Dit is vastgelegd in de Wet natuurbescherming (Wnb), de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de Provinciale Ruimtelijke Verordening.

4.2.1 QuickScan Flora en Fauna

In het kader van de Wet natuurbescherming is in 2021 een aangevuld in mei 2022 een Quickscan Flora en Fauna uitgevoerd (Bijlage 2). Uit het onderzoek blijkt dat op basis van de gegevens van het archiefonderzoek en het veldbezoek geen beschermde flora en fauna worden verwacht binnen het projectgebied. Om verstoring van algemene soorten broedvogels te voorkomen dient buiten het broedseizoen gekapt te worden. Een nader onderzoek of ontheffing van de Wet natuurbescherming is niet nodig. Als gevolg van de aanleg en het in gebruik hebben van de warmtecentrale kunnen, behoudens de verandering in de locatie van de stikstofuitstoot, negatieve effecten op beschermde gebieden worden uitgesloten. Voor deze verandering in stikstofuitstoot is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd.

Aerius

Een AERIUS- berekening van de stikstofuitstoot van het planvoornemen moet uitwijzen of er negatieve effecten in het kader van de Wnb beschermde gebieden zullen optreden. Op basis daarvan kan worden bepaald of vervolgstappen nodig zijn, zoals het aanvragen van een vergunning van de Wnb.

De te verwachten effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden zijn in kaart gebracht. Vanaf 1 juli is de Wet Stikstofreductie en Natuurverbetering (WSN) in werking getreden. De WSN voorziet in een partiële vrijstelling voor de tijdelijke stikstofemissies tijdens de bouw, sloop en aanleg (de effecten in de aanlegfase). Deze tijdelijke effecten zijn vrijgesteld van de vergunningplicht in het kader van de Wet Natuurbescherming. Derhalve zijn de effecten van de aanlegfase niet inzichtelijk gemaakt.

Uit de rekenresultaten blijkt dat de gewenste ontwikkeling in de gebruiksfase niet leidt tot nadelige effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. De stikstofdepositie in de beoogde situatie bedraagt 0,00 mol/ha/jr. Het rapport met bijlagen is als Bijlage 3 bijgevoegd.

Hiermee kan worden geconcludeerd dat de beoogde situatie en toekomstige gebruiksfase, geen significant nadelige gevolgen met betrekking tot het aspect verzuring op Natura 2000-gebieden veroorzaakt. Conform de “Handreiking Voortoets Stikstof van BIJ12 is geen passende beoordeling noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect ecologie staat uitvoering van het project niet in de weg.

4.3 Erfgoed

De Monumentenwet 1988 is op 1 juli 2016 overgegaan in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet vormt samen met de Omgevingswet het wettelijke fundament voor de cultuurhistorie in Nederland. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bovendien zijn aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het beschermingsniveau zoals die in de oude wetten en regelingen golden blijven gehandhaafd. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, worden overgeheveld naar de Omgevingswet die in 2022 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016-2021. Het betreft dan:

  • 1. Vergunningen tot wijziging, sloop of verwijdering van rijksmonumenten
  • 2. Verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie
  • 3. Bescherming van stads- en dorpsgezichten

Zaken zoals het certificeringsstelsel en de aanwijzing van archeologische rijksmonumenten blijven in de Erfgoedwet.

Per 1 januari 2012 is de Modernisering Monumentenwet doorgevoerd via een wijziging van artikel 3.6. lid 2 van Besluit ruimtelijke ordening. In de toelichting van een plan moet voortaan het volgende worden opgenomen: Een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Hierdoor dienen cultuurhistorische waarden dus uitdrukkelijk te worden meegewogen bij het vaststellen of het afwijken van bestemmigsplannen. Gemeenten zullen een inventarisatie moeten (laten) maken van alle cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied, dus niet alleen de archeologische waarden. Daarnaast moeten ze aangeven welke conclusies ze daaraan verbinden en op welke wijze ze deze waarden borgen in het bestemmingsplan. Dit is één van de pijlers van de Modernisering Monumentenzorg (MoMo).

De Rijksdienst helpt gemeenten om hieraan te voldoen met de Handreiking erfgoed en ruimte. Hierin staat hoe gemeenten zo'n inventarisatie en analyse kunnen uitvoeren. Ook wordt in deze handreiking aangegeven op welke wijze gemeenten cultuurhistorische waarden kunnen opnemen in een bestemmingsplan, compleet met voorbeeldbepalingen.

4.3.1 Cultuurhistorie

Uit de cultuurhistorische inventarisatiekaart blijkt dat er geen sprake is van cultuurhistorische waarden op het perceel.

4.3.2 Archeologie

Voor het plangebied is in het bestemmingsplan een dubbelbestemming Waarde – Archeologie 5 opgenomen. Voor het gehele plangebied geldt een lage archeologische verwachting. Dit is vertaald naar vrijstellingsgrenzen op de archeologische beleidskaart. Voor het plangebied geldt een vrijstellingsgrens van 10.000 m2. Dit betekent in dit geval dat bij bodemroerende plannen groter dan 10.000 m2 (en dieper dan 40 cm) rekening dient te worden gehouden met het aspect archeologie. Indien de geplande ingrepen deze vrijstellingsgrens niet overschrijden, is het opstellen van een archeologische quickscan niet noodzakelijk. Omdat het voornemen onder de vrijstellingsgrens blijft is de voorgenomen ingreep vrijgesteld van archeologisch onderzoek.

Voor het totale aan te leggen warmtenet (ligt buiten het plangebied) is een archeologische quickscan uitgevoerd. Het aan te leggen warmtenet bestaat uit een primair een secundair tracé. Het gaat in totaal om de aanleg van ruim 10 km aan leidingen. Ten behoeve van de aanleg van de nieuwe leidingen zal waarschijnlijk tot maximaal 1,75 m diepte worden ontgraven.

De sleuven zullen op vrij veel locaties gedeeltelijk samenvallen met in het verleden gegraven sleuven voor riolering Hier overlapt de geplande ontgraving dus met de reeds geroerde grond. Ter hoogte van de spoorlijn, aan de zuidzijde van de Amstelweg en tussen de Geulweg en Acacia wordt het tracé aangelegd middels gestuurde boringen.

Uit de quickscan blijkt dat de realisatie van de wijk Kersenboogerd de bodem vermoedelijk deels zal hebben verstoord. Ook de gegraven rioolsleuven zullen een verstoring van het bodemarchief teweeg hebben gebracht. Op vrij veel locaties overlapt de geplande ontgraving met reeds ontgraven delen ten behoeve van de riolering. De tracés in de Kersenboogerd komen in een zone met een archeologische vrijstellingsgrens van 10.000 m2. Het gehele project zal deze grens overschrijden. Indien de gestuurde boringen en reeds geroerde delen niet worden meegeteld, zal de vrijstellingsgrens vermoedelijk niet worden overschreden. Op basis van de aard, omvang en locatie van de geplande ontwikkeling, is nader archeologisch onderzoek in het kader van de Archeologische Monumentenzorg niet noodzakelijk maar adviseert Archeologie West-Friesland om de graafwerkzaamheden te monitoren. De archeologische quickscan is als Bijlage 4 bijgevoegd.

Conclusie

Het planvoornemen is wat betreft het aspect erfgoed uitvoerbaar.

4.4 Externe veiligheid

De overheid heeft de afgelopen jaren veiligheidsnormen vastgelegd die in acht moeten worden genomen en waarmee zowel op het gebied van milieu als op het gebied van de ruimtelijke ordening rekening moet worden gehouden. Onderdeel van het veiligheidsbeleid is dat de afwegingen, ten aanzien van risico’s op ongevallen die doden en gewonden tot gevolg kunnen hebben, duidelijk zichtbaar moeten worden gemaakt en niet langer onbewust of impliciet plaatsvinden.

Toetsing en conclusie

De ontwikkeling maakt geen nieuwe risicovolle activiteiten of (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk. De ontwikkeling bevindt zich daarnaast niet binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Een nadere beoordeling is niet noodzakelijk.

4.5 Geluidhinder

De Wet geluidhinder (Wgh) vormt het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid en bevat een stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door onder meer wegverkeer, spoorwegverkeer en industrie.

Wegverkeer

In de Wet geluidhinder is bepaald dat het bevoegd gezag de wettelijke grenswaarden in acht moet nemen. Toetsing aan de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van de Wet geluidhinder vindt plaats per weg. Het geluidsniveau ten gevolge van het wegverkeer dient op de gevels van nieuwe (of te wijzigen) woningen in de geluidzone van een weg te voldoen aan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting (voorheen: voorkeursgrenswaarde). Deze bedraagt 48 dB. Indien dit geluidsniveau wordt overschreden kan de gemeente een hoger geluidsniveau toestaan, de zogenaamde "Hogere waarde". De Hogere waarde mag enkel worden verleend indien uit akoestisch onderzoek is gebleken dat bron-, overdrachts- of gevelmaatregelen om het geluidsniveau terug of onder de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting te brengen niet mogelijk zijn. Aan de Hogere waarde is een maximum verbonden. Voor de nieuwbouw van woningen in binnenstedelijke situaties is dit 63 dB en in buitenstedelijke situaties is dit 53 dB. Deze niveaus zijn na aftrek van de correctie conform artikel 110g van de Wet geluidhinder.

Industrielawaai 

Op basis van artikel 40 van de Wet geluidhinder kunnen (delen van) industrieterreinen worden aangewezen als gezoneerd industrieterrein met een zonegrens. Dit betreft industrieterreinen waarop zich gronden bevinden die zijn aangewezen voor mogelijke vestiging van zogenaamde "zware lawaaimakers" als genoemd in artikel 41 lid 3 van de Wet geluidhinder en artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht. Buiten de zonegrens mag de geluidbelasting vanwege het industrieterrein de waarde van 50 dB niet te boven gaan.

Luchtverkeerslawaai

Op grond van artikel 8.30a van de Wet luchtvaart stelt de minister elk vijfde kalenderjaar een geluidsbelastingkaart vast. Die heeft betrekking op de gemiddelde geluidsbelasting over een etmaal (Lden) en 's nachts (Lnight) veroorzaakt door de luchthaven op woningen en bij Algemene Maatregel van Bestuur aan te wijzen categorieën van andere geluidgevoelige gebouwen.

Betekenis voor het plan

Een nutsvoorziening is geen geluidgevoelige bestemming. De aspecten wegverkeerslawaai en luchtvaartverkeerslawaai zijn daarom niet relevant voor het onderhavige planvoornemen.

Het totale vermogen van hetTWC zal maximaal 10.000 kWth (10 MW) bedragen. Omdat hiermee onder de 75 MW wordt gebleven is er geen sprake van een geluidzoneringplichtige inrichting in het kader van de Wet geluidhinder en hoeft er geen geluidscontour bepaald te worden.

Conclusie

Vanuit de Wet geluidhinder is geen onderzoek naar wegverkeerslawaai, luchtvaartlawaai of industrielawaai nodig en volstaat de milieuzonering die in de paragraaf 4.6 is beschreven.

4.6 Milieuhinder bedrijven

Op grond van de Wet milieubeheer zijn bedrijven en instellingen verplicht te voldoen aan de eisen van een AMvB, dan wel een milieuvergunning te hebben voor de exploitatie van het bedrijf, waarbij rekening gehouden dient te worden met de omliggende woonbebouwing. Door middel van de milieuwet- en regelgeving wordt (milieu)hinder in woongebieden zoveel mogelijk voorkomen.

Uit de publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) wordt de richtafstandenlijst voor milieubelastende activiteiten gehanteerd. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de minimale afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en hinder-gevoelige objecten, zoals woningen, om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. De grootste afstand is bepalend. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de minimale afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en woningen om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Er dient te worden aangetoond dat het plan buiten de invloedssfeer van bedrijvigheid in de nabije omgeving valt. Tevens dient te worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor de nabijgelegen functies.

In de genoemde VNG-publicatie worden twee omgevingstypen onderscheiden. Bij het omgevingstype 'rustige woonwijk of rustig buitengebied' wordt functiescheiding nagestreefd. Hiertoe worden minimale richtafstanden gehanteerd, waarbij een bepaalde bij een bedrijf of voorziening behorende milieucategorie een zoneringsafstand ten opzichte van hindergevoelige functies inhoudt. Bij het omgevingstype 'gemengd gebied' is sprake van functiemenging. In tegenstelling tot rustige woongebieden zijn in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van woningen mogelijk. Hiertoe mogen de aangegeven minimale richtafstanden met één afstandsstap worden verkleind (milieucategorie 1 wordt 0, 2 wordt 1, 3.1 wordt 2, et cetera).

Volgens de VNG-publicatie is de definitie van het omgevingstype gemengd gebied als volgt: 'Een gemengd gebied is een gebied met matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven'. Gebieden die direct langs hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied.

Het plangebied kan, vanwege de stedelijke ligging, de ligging nabij het spoor en de diverse functies in de directe omgeving worden gekenmerkt als gemengd gebied. Gelet op de locatie, de ligging en de diverse functies rondom de locatie kan gesteld worden dat er geen sprake is van een rustig woongebied maar van functiemenging en dat er gewerkt kan worden met een verkleinde richtafstand. Hiertoe kan de minimale richtafstand met één afstandsstap worden verkleind. Een richtafstand van 100 meter wordt 50 meter, 30 meter wordt 10 meter en 10 meter wordt 0 meter. Aangenomen wordt namelijk dat een dergelijke omgeving al een hogere milieubelasting kent.

Onderzoek

Door Metafys en Geluid Plus Adviseurs is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Bijlage 5). In het onderzoek is de geluidbelasting ter plaatse van omliggende woningen en het te transformeren kantoorgebouw getoetst aan stap 2 van de VNG-systematiek. De gebiedstypering van de omliggende woningen kan het beste getypeerd worden als een 'rustige woonwijk'. Voor het te transformeren kantoorgebouw is, vanwege de ligging op een bedrijventerrein, uitgegaan van gemengd gebied.

Uit het onderzoek blijkt:

  • Er zijn maatregelen nodig om de geluidemissie van de TWC te beheersen. Enkele roosters dienen voorzien te worden van een extra/tweede geluidwerend rooster. De rookgasafvoer van beide containerketelhuizen dient voorzien te worden van een extra demper;
  • Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau bedraagt ter plaatse van omliggende woningen ten hoogste 29 dB(A) in zowel de dag-, avond- als nachtperiode;
  • Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau bedraagt ter plaatse van het te transformeren kantoorgebouw ten hoogste 40 dB(A) in zowel de dag-, avond- als nachtperiode.

Op basis van het voorliggende onderzoek blijkt dat de TWC in het kader van goede ruimtelijke ordening en het Activiteitenbesluit voldoet aan de daarvoor gestelde richtwaarden en geluidnormen.

Op 20 januari 2022 is door de ODNHN een maatwerkbesluit genomen (Bijlage 6). Met dit maatwerkbesluit wordt gewaarborgd en aangetoond dat voldaan kan worden aan de geluidvoorschriften ter plaatse van alle omliggende bestaande woningen én toekomstige woningen aan de Verlengde Lageweg 19 te Hoorn.

Conclusie

Met het genomen maatwerkbesluit kan geconcludeerd worden dat bedrijven en milieuzonering geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.7 Verkeer en parkeren

Voor een ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid).

Op 28 juni 2018 heeft de gemeenteraad de parkeernormennota Hoorn vastgesteld. Deze is per 1 juli 2018 in werking getreden. Deze nota is onderdeel geworden van het paraplubestemmingsplan 'Parkeren & laden en lossen', die per 18 november 2018 onherroepelijk geworden is. Met dit bestemmingsplan wordt geregeld welke parkeernorm en/of normen van toepassing zijn bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Onderzoek

Voorliggend plan heeft betrekking op de realisatie van een TWC. Er zijn structureel geen personen aanwezig. Tijdens de bouw zullen er verkeersbewegingen van en naar het plangebied plaatsvinden. Tijdens ingebruikname is er sprake van een onbemande installatie, waarbij slechts enkele verkeersbewegingen zijn voorzien in het kader van onderhoud. Omdat er enkel sprake is van periodiek onderhoud heeft de functiewijziging geen invloed op de verkeerintensiteit in de omgeving. Er is geen sprake van een verkeersaantrekkende werking. Het plan vormt geen belemmering voor de verkeersveiligheid. Het planvoornemen zorgt niet voor structureel extra parkeerbehoefte. Ten tijde van het periodiek onderhoud kan gebruik gemaakt worden van de aanwezige parkeermogelijkheden in de directe omgeving.

Conclusie

Hiermee is het aspect verkeer en parkeren geen belemmering voor het planvoornemen.

4.8 Luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin ter bescherming van mens en milieu onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht (o.a. fijn stof en stikstofdioxide) zijn vastgesteld.

De wet stelt bij een (dreigende) grenswaardenoverschrijding aanvullende eisen en beperkingen voor ruimtelijke plannen die "in betekenende mate" (IBM) leiden tot verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarnaast moet uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening afgewogen worden of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het plan "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Om te bepalen of het plan NIBM bijdraagt is een berekening opgesteld met de NIBM tool 2022.

afbeelding "i_NL.IMRO.0405.UAPTWCMuntpark-va01_0004.png"

Figuur 4. Berekening NIBM tool.

Conclusie

Uit de berekening met de NIBM-tool blijkt dat er voor de ontwikkeling geen luchtkwaliteitsonderzoek naar fijnstof hoeft te worden uitgevoerd. Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen vormt voor het planvoornemen.

4.9 Water

Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel van de watertoets is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Door middel van de watertoets wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect.

Onderzoek

Op 10 mei 2022 is de digitale watertoets doorlopen. Op basis van het planvoornemen heeft het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) bepaald dat bepaalde aspecten van het plan een zodanige invloed hebben op de belangen van het hoogheemraadschap dat de korte procedure moet worden gevolgd. Het plan heeft beperkte invloed op het watersysteem en/of afvalwaterketen. In het resultaat van de watertoets zijn maatregelen in de vorm van deeladviezen opgenomen. Hieronder worden de gegeven deeladviezen uit de watertoets weergegeven. Het volledige advies is als Bijlage 7 aan de toelichting toegevoegd.

  • 1. Advies verharding en compenserende maatregelen 0-800

Omdat er slechts in zeer beperkte mate sprake is van een toename van bebouwing en/of verharding heeft dit dermate kleine gevolgen voor de waterhuishoudkundige situatie en er geen compenserende maatregelen getroffen te worden.

  • 2. Waterkwaliteit en riolering

Samen met de gemeenten heeft het hoogheemraadschap de basisdoelstelling het hemelwater zoveel mogelijk te scheiden van het afvalwater. Het HHNK adviseert om de mogelijkheden te onderzoeken het hemelwater op eigen terrein te verwerken in de bodem of rechtstreeks te lozen op het aanwezige oppervlaktewater. Voorwaarde hierbij is wel dat het hemelwater als schoon kan worden beschouwd. Bij voorkeur wordt afstromend hemelwater van verharde oppervlakken eerst voorgezuiverd door een berm, wadi of bodempassage. Bij de nadere uitwerking van de plannen wordt hier rekening mee gehouden.

  • 3. Geen verontreininging

Binnen het plangebied is geen sprake is van activiteiten die als gevolg kunnen hebben dat vervuild hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt.Het hemelwater kan dus als schoon worden beschouwd. Het is daarom niet doelmatig om het af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinrichting (RWZ I). Het HHNK adviseert voor nieuwe ontwikkeling om een gescheiden stelsel aan te leggen. In de nadere planuitwerkingen zal hier rekening mee worden gehouden.

  • 4. Persleiding

Het plangebied bevindt zich binnen de signaleringszone van een rioolpersleiding van het hoogheemraadschap. Dit houdt in dat beperkingen kunnen gelden ten aanzien van eventuele (bouw)werkzaamheden. Het is binnen deze zone niet zonder overleg toegestaan om objecten te plaatsen of werkzaamheden uit te voeren die een risico vormen voor het functioneren van de rioolpersleiding, zoals:

  • het planten van bomen en/of diepwortelende beplanting
  • het uitvoeren van zware transporten;
  • het opstellen van materieel op het tracé van de leiding;
  • de opslag van (zwaar) materiaal;
  • het werken aan- en/of realiseren van werken boven het tracé van de leiding;
  • het graven of heien nabij de leiding.

Indien er wel sprake is van dergelijke werkzaamheden, of wanneer er andere activiteiten worden uitgevoerd die op enige wijze schade zouden kunnen toebrengen aan de rioolpersleiding, dient vroegtijdig contact op te worden genomen met het hoogheemraadschap. In de nadere planuitwerkingen zal hier rekening mee worden gehouden en waar nodig zal contact opgenomen worden met het hoogheemraadschap.

  • 5. Rioolgemaal

Het plangebied bevindt zich in de signaleringszone van een rioolgemaal dat in beheer is bij het hoogheemraadschap. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat er zo min mogelijk overlast(geur) wordt ervaren door de aanwezigheid van het rioolgemaal. Het is daarom van belang dat er voldoende afstand wordt aangehouden tussen overlast veroorzakende functies (zoals een rioolgemaal) en (geur)gevoelige functies (zoals woningen). Het TWC is geen gevoelige functie en er zijn zijn structureel geen personen aanwezig. Tijdens ingebruikname van de TWC is er sprake van een onbemande installatie, waarbij slechts incidenteel mensen aanwezig zijn in verband met onderhoud.

Conclusie

Uit het oogpunt van het aspect water gelden geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen, mits de adviezen uit de watertoets gevolgd worden.

4.10 Milieueffectrapportage

Een plan-m.e.r. is een in de Wet milieubeheer (Wm) vastgelegde procedure waarmee voor de m.e.r.-(beoordelings)plichtige onderdelen van een ruimtelijk plan de milieugevolgen op basis van een zekere bandbreedte worden beoordeeld. Op die manier krijgt milieu een volwaardige rol in de afweging van belangen. De drempelwaarden waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.).


Op het planvoornemen is de drempelwaarde van D22.1 uit de D-lijst van het Besluit m.e.r., van toepassing. D22.1 betreft de oprichting, wijziging of uitbreiding van een industriële installatie bestemd voor de productie van elektriciteit, stoom en warm water. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een elektriciteitscentrale met een vermogen van 200 megawatt (thermisch) of meer.

Deze drempelwaarde wordt met deze ontwikkeling niet overschreden. Conform het gewijzigde Besluit m.e.r. dient voor activiteiten die wel in de D-lijst zijn opgenomen, maar niet aan de daar genoemde drempelwaarden voldoen, een toets aan 'Bijlage III van de Europese richtlijn milieubeoordeling projecten' te worden uitgevoerd, een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling. Aard, omvang en ligging zijn begrippen die bij deze beoordeling centraal staan. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet in de meeste gevallen worden aangevraagd door middel van een aanmeldnotitie (artikel 2, vijfde lid, van het Besluit m.e.r.). Dit is niet het geval wanneer het bevoegd gezag tevens degene is die de activiteit onderneemt.

Er is een M.e.r.-aanmeldnotitie opgesteld (Bijlage 8). Gezien de kenmerken van de potentiële effecten van het voornemen in combinatie met de kenmerken/gevoeligheid van de omgeving waarin deze optreden, is de impact van het plan op het milieu gering te noemen. Het is dus niet noodzakelijk om een mer op te starten. Hierop zal door het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbeslissing worden genomen.

Conclusie 

Het project geeft geen aanleiding voor een vervolgonderzoek in het kader van een m.e.r. of een m.e.r.-beoordeling.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Participatie

Met betrekking tot het warmtenet en de daarbij benodigde TWC richting zijn er door HVC zelfstandig en gezamenlijk door de gemeente Hoorn, Intermaris en HVC (Kansen voor Kersenboogerd) meerdere informatiesessies gehouden.

Hoe richting de inwoners van Hoorn en de wijk Kersenboogerd (centrumgebied) in het bijzonder is gecommuniceerd in onderstaand chronologisch weergegeven. Tijdens de Coronaperiode is vanwege beperkingen gebruik gemaakt van online sessies. 

De gemeenteraad van Hoorn heeft op 9 juli 2019 de Transitievisie Warmte Hoorn met daarin startwijk Kersenboogerd vastgesteld (zie paragraaf 3.3.2). Op 8 december 2020 heeft de gemeenteraad de uitvoeringsaanpak van het centrumgebied van de Kersenboogerd en het voorstel voor der aanleg van een warmtenet in Kersenboogerd vastgesteld. Naast de formele publicatie en behandeling in de gemeenteraad zijn hierover diverse bekendmakingen en artikelen verschenen. Deze zijn onderstaand weergegeven waarbij opgemerkt moet worden dat dit geen uitputtende lijst is.

 

 

Op 9 juli 2020 heeft een bezoek plaats gevonden van de gemeente Hoorn, woningcorporatie Intermaris en enkele bewoners aan het warmteproject van HVC in de Rivierenbuurt te Heerhugowaard.

 

HVC heeft samen met gemeente Hoorn op 27 september 2021 een gesprek gehad met vertegenwoordigers namens Buurtwarmte Hoorn. In dit gesprek is Buurtwarmte Hoorn geïnformeerd over de plannen rond het warmtenet en de TWC.

 

Tijdens de Week van de Duurzaamheid van 8 tot en met 16 oktober 2021 was HVC op drie verschillende dagen aanwezig bij de 'koffiekar' in Winkelcentrum de Kersenboogerd samen met de gemeente Hoorn en Intermaris. Bij de koffiekar konden wijkbewoners terecht met vragen over onder andere het warmtenet, TWC en het verduurzamen van de woningen.

 

Op 17 en 18 november 2021 hebben twee online bijeenkomsten (webinars) plaatsgevonden over de aanleg van een warmtenet in het centrumgebied Kersenboogerd, de TWC en de beoogde duurzame bronnen. Het webinar is nog altijd terug te kijken op internet.

 

Aansluitend op de webinars is er gedurende een periode van vijf weken in november en december 2021 elke maandag tussen 13 en 16 uur een spreekuur geweest door HVC in het Wijklab Kersenboogerd aan het Aagje Dekenplein 24 in de Kersenboogerd waar bewoners terecht konden met vragen of voor informatie over het warmtenet, TWC en duurzame bronnen.

 

Op 9 december 2021 heeft een 'informatiesessie wijkuitvoeringsplan' plaatsgevonden voor de gemeenteraad van Hoorn via een online bijeenkomst.

 

Op 21 maart 2022 is woningcorporatie Intermaris, bewonerscommissie Betsy Perk, Verenigde Huurdersorganisatie De Boog en Bewoners Overleg Kersenboogerd (BOK) op bezoek geweest bij HVC in Alkmaar om kennis te maken met HVC en een kijkje bij een warmtenet in de praktijk te nemen.

 

Op 22 april 2022 heeft een wijkbezoek plaatsgevonden van de nieuwe gemeenteraadsleden om ze te informeren over het programma Kansen voor Kersenboogerd.

 

Op 6 mei 2022 heeft de mobiele showroom (waarin o.a. een warmteset van HVC) van Duurzaam Bouwloket in de wijk Kersenboogerd op het Aagje Dekenplein gestaan om bewoners te informeren over de energietransitie en het warmtenet.

 

In diverse nieuwsbrieven ('Nieuwsbrief over ontwikkelplan Kersenboogerd', mei 2021; 'Wijknieuws Kersenboogerd', april 2022) is aandacht besteed aan de ontwikkeling van het warmtenet en de tijdelijke warmtebron. Deze wijkkrant, een uitgave van de gemeente Hoorn, is huis-aan-huis verspreid onder bijna 9.500 huishoudens in de Kersenboogerd.

 

Ten behoeve van de informatievoorziening over het warmtenet, de TWC en de duurzame bronnen is een website geopend en onder de aandacht gebracht www.warmtenethoorn.nl waarop ook speciale aandacht voor de tijdelijke warmtecentrale en een FAQ over de TWC.

Op de projectwebsite www.hoornkersenboogerd.nl is een speciale pagina ingericht met informatie over het warmtenet.

Op de website van HVC is een speciale pagina ingericht met informatie over het warmtenet Hoorn Kersenboogerd en de TWC, https://www.hvcgroep.nl/ons-verhaal/projecten/warmtenet-kersenboogerd; Intermaris heeft een eigen pagina op haar website met verwijzing naar het warmtenet Kersenboogerd (intermaris.nl)

 

Wij hebben in het kader van de aanvraag van de TWC-vergunning gesprekken gehad met naastgelegen pandeigenaren. Voor het kantoorgebouw Mix Hoorn heeft een gesprek plaatsgevonden met de voormalige eigenaar en de huidige eigenaar van het pand. Daarnaast heeft een gesprek plaatsgevonden met de eigenaar van het naastgelegen gebouw aan de Verlengde Lageweg 15 (installatietechniek). Daarnaast is de eigenaar van het pand Lageweg 25 op de hoogte en met deze eigenaar is HVC in gesprek over het gebruik van het terrein midden op bedrijventerrein Verlengde Lageweg als werkterrein en opslag. Tenslotte hebben we contact gezocht met Parkmanagement Hoorn waar een gesprek nog mee plaats zal vinden.

 

De direct naastgelegen woonwijken (Veranda, Dukaat, Daalder, Pergola, Patio) zullen een brief ontvangen ter informatie over het warmtenet en de TWC en de ter inzagelegging vergunningsaanvraag. Deze wordt op adres huis-aan-huis bezorgd bij de particuliere eigenaren en in samenwerking met Intermaris bij de huurders. Ook de ondernemers op bedrijventerrein Verlengde Lageweg zullen een informatiebrief ontvangen.

 

Deze opsomming is waarschijnlijk niet uitputtend maar geeft een goed beeld van de uitgebreide informatievoorziening die plaats vindt rond de ontwikkeling van een warmtenet en de daarvoor benodigde tijdelijke warmtevoorziening op bedrijventerrein Verlengde Lageweg.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende plan is een initiatief van HVC. Het betreft hier een private ontwikkeling waarbij het risico geheel gedragen wordt door de initiatiefnemer. Sinds het in werking treden van de Wet ruimtelijke ordening (1 juli 2008) is ook de Grondexploitatiewet van toepassing. De wet regelt het kostenverhaal, binnenplanse verevening en enkele locatie-eisen bij particuliere grondexploitatie. Een van de belangrijkste items in de wet is het verplichtende karakter van kostenverhaal. Een gemeente moet de kosten verhalen en mag er niet meer van afzien. Het verhalen van kosten kan op basis van de publiekrechtelijke als de privaatrechtelijke weg. De privaatrechtelijke weg heeft de voorkeur. Tussen initiatiefnemer en de gemeente Hoorn wordt vooraf een anterieure overeenkomst ondertekend en is het vaststellen van een exploitatieplan geen verplichting.

Op basis van het voorgenomen programma is een raming met stichtingskosten opgesteld. Uitgaande van de huidige economische omstandigheden is het plan financieel haalbaar. Bij het vaststellen van de anterieure overeenkomst wordt dit nader uitgewerkt.