Plan: | Koewijzend 7 en perceel achter Koewijzend 3 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0405.BPKoewijzend3en7-va01 |
De percelen Koewijzend 7 en achter Koewijzend 3 zijn gelegen aan het oude lint van Zwaag en zijn te typeren als echte tuinderspercelen. Op beide percelen zijn al geruime tijd geen tuindersactiviteiten meer aanwezig. Beide percelen zijn vanwege het geringe oppervlak te klein om de agrarische bedrijvigheid te continueren. De eigenaren zijn voornemens om op elk perceel één woning te realiseren en de oude kassen af te breken (Ruimte-voor-Ruimte). Beide woningen zijn niet mogelijk binnen de kaders van de geldende bestemmingsplannen. Om de gewenste woningen mogelijk te maken moet een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld. Voorliggend plan voorziet hierin.
Het plangebied van het bestemmingsplan bestaat uit twee kadastrale percelen te weten, 13388 en 3917 sectie I kadastrale gemeentecode HOO00. Beide percelen zijn gelegen aan de Koewijzend te Zwaag, gemeente Hoorn.
Figuur 1. Weergave plangebied
Op Koewijzend 3 geldt het bestemmingsplan 'Blokker, Zwaag en Nieuwe Steen – Oost' (vastgesteld op 11 april 2012). De bestemming 'Wonen – Lintbebouwing' is op dit perceel van toepassing. Binnen deze bestemming zijn de gronden bestemd voor woonhuizen al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden-beroep. Op het perceel is alleen aan de wegzijde een bouwvlak opgenomen. Op de achterzijde van het perceel is het 'Wijzigingsplan Koewijzend 3' (vastgesteld op 29 april 2013) van toepassing, De gronden zijn hier bestemd als 'Verkeer - Verblijf'. Daarnaast geldt voor het gehele perceel het 'Paraplubestemmingsplan Archeologie' (vastgesteld op 7 maart 2017) en het 'Paraplubestemmingsplan Parkeren & laden en lossen' (vastgesteld op 13 november 2018).
Koewijzend 7 lag eveneens in het bestemmingsplan 'Blokker, Zwaag en Nieuwe Steen – Oost (vastgesteld op 11 april 2012'. Op basis van de gerechtelijke uitspraak (ECLI:NL:RVS:2012:BW1581) is het bestemmingsplan voor deze percelen echter vernietigd. Het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 1992' is op deze percelen van toepassing. Op basis hiervan geldt de bestemming 'Agrarische doeleinden 2' voor het gehele perceel.
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na deze inleiding is in hoofdstuk twee het planvoornemen beschreven. In hoofdstuk drie geeft een beschrijving van het van toepassing zijnde beleid. In hoofdstuk vier wordt verslag gedaan van het onderzoek naar de randvoorwaarden en belemmeringen die gelden vanuit de diverse planologische en milieukundige toetsingskaders. Hoofdstuk vijf is de juridische toelichting op het bestemmingsplan en hoofdstuk zes gaat in op zowel de economische als maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Het plangebied van dit bestemmingsplan is gelegen in Zwaag, gemeente Hoorn. De verkaveling van het gebied ten noorden van de stad Hoorn is ontstaan vanuit de kreekruggen, die na inklinking van het getijdengebied, als de hogere delen in het landschap achterbleven. De wegen werden loodrecht op de (oostwest gelegen) kreekruggen aangelegd en zouden leiden tot de voor de gemeente Hoorn zo kenmerkende linten. Het dorp Zwaag was aan alle zijden voorzien van een dijk: de Zwaagdijk in het noorden, de Rijsdam (nu het Keern) in het westen, een kade langs de Wijzend in het zuiden en een kade langs de Dracht in het oosten. Op de plek van deze laatst genoemde kade bevindt zich nu de Rijweg.
De eerste inwoners van Zwaag vestigden zich op kleine terpjes aan weerszijden van het lint, de huidige Dorpsstraat. Het gebied werd gefaseerd in cultuur gebracht. Hiertoe werd een “blok” land voorzien van kades waarna vanuit een ontginningsas sloten werden gegraven naar een waterloop, waardoor het gebied was ingedeeld in de kenmerkende lange smalle stroken die in noordwest-zuidoost richting liepen haaks op de Dorpsstraat. Afvoer van het water vond plaats aan de oostkant van het gebied via de Drecht in de Zuiderzee.
Het straatbeeld van Koewijzend is een historisch landelijk lint, dat voornamelijk bestaat uit vrijstaande bebouwing. Aan de noordzijde van de Koewijzend bevindt zich een parallel lopende watergang. Door middel van bruggen worden de woonpercelen aan de noordzijde ontsloten. De woningen ten zuiden van de Koewijzend grenzen direct aan de weg, zonder tussenkomst van een watergang. De bebouwing is gevarieerd in architectuur.
Perceel achter Koewijzend 3
Aan de Koewijzend 3 bevindt zich op perceel Hoorn, sectie I, kadastraal nummer 3859, één woning (geen eigendom van initiatiefnemer). Perceel 3859 maakt geen onderdeel uit van het plangebied. Ten noorden van dit perceel ligt het kadastrale perceel 13388, met een oppervlakte van circa 2.200 m2 dat in eigendom is van de initiatiefnemer. Beide percelen zijn van elkaar gescheiden middels een sloot. Ten noorden van perceel 13388 bevindt zich een voetpad op het kadastrale perceel 13387 dat de Krommewoud/Hoogewoud met de Grote Waard/Hoge Weere verbindt. De gronden ter hoogte van dit voetpad zijn in eigendom van de gemeente. Navolgende figuur geeft de huidige situatie (najaar 2020) van het perceel 13388 weer, gezien vanaf het voetpad. Figuur 3 geeft de sloot weer die perceel 13388 en 3859 van elkaar scheidt.
Figuur 2. Huidige situatie gezien vanaf het voetpad.
Figuur 3. Weergave sloot tussen perceel 13388 en 3859.
Koewijzend 7
Aan de Koewijzend 7 bevindt zich aan de voorzijde van het perceel, gericht op de Koewijzend, een woning. Achter deze woning bevonden zich kassen met een oppervlakte van circa 2.350 m2. Het overgrote deel van deze kassen is gesloopt. Achter de bestaande woning aan Koewijzend 7 is een deel van de kassen blijven staan. De overige delen aan de voorzijde van het perceel zijn ingericht als tuin. Navolgende figuren geven de huidige situatie gezien vanaf de Koewijzend weer.
Figuur 4. Huidige situatie gezien vanaf de Koewijzend.
Figuur 5. Weergave achterliggend perceel Koewijzend 7.
Perceel achter Koewijzend 3
Op het kadastrale perceel 13388 is in de nieuwe situatie een mogelijkheid voor de realisatie van één vrijstaande woning. De goothoogte van het hoofdgebouw is maximaal 4,5 m hoog. De nokhoogte is maximaal 9 m. De voorgevel van de woning moet gebouwd worden in een rooilijn, gericht op Hoogewoud 61. De achtergevel van de nieuw te bouwen woning komt ter hoogte van de zuidelijke kadastrale grens van het perceel Hoogewoud 61. Het perceel vindt ontsluiting via de langzaamverkeersverbinding aan de noordzijde.
Figuur 6. Nieuwe situatie Koewijzend 3
Koewijzend 7
Ten westen van de bestaande woning aan de Koewijzend 7 wordt de mogelijkheid gecreëerd voor de bouw van één vrijstaande woning. De goothoogte van de woning is maximaal 3,5 m. De nokhoogte bedraagt maximaal 8 m. Daarnaast moet de woning voorzien zijn van een kap. De nieuwe woning krijgt een eigen ontsluiting via een nieuw aan te leggen brug naar de Koewijzend.
Het gedeelte van het perceel aan de westzijde maakt in de toekomstige situatie onderdeel uit van de tuin bij de nieuwe woning.
De kassen aan de achterzijde van het perceel zijn grotendeels gesloopt. Een klein gedeelte blijft staan.
Figuur 7. Weergave nieuwe situatie Koewijzend 7
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze structuurvisie vervangt onder andere de Nota Ruimte. In de structuurvisie staan alle plannen voor ruimte en mobiliteit voor de komende decennia. Met de structuurvisie wordt een vereenvoudiging van de bestaande regelgeving nagestreefd, waarin meer verantwoordelijkheid bij de lagere overheden komt te liggen.
Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk wil inzetten op topsectoren, zoals logistiek, water, hightech, creatieve industrie, chemie en voedsel en tuinbouw, waar de kracht van Nederland ligt ten opzichte van internationale concurrenten. De bereikbaarheid en mobiliteit van personen en goederen is daarbij van groot belang. Ontwikkelingen in leefbaarheid en veiligheid hangen sterk samen met bevolkingsgroei en -krimp. De veranderende behoeften op het gebied van wonen en werken leggen daarbij een extra druk op een markt waar de totale vraag afneemt: kwaliteit gaat voor kwantiteit.
Het Rijk formuleert de drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Het Rijk benoemt de rijksdoelstellingen gericht op een goed werkende woningmarkt in Nederland: de zorg voor voldoende omvang, kwaliteit en differentiatie van de woningvoorraad. Bij het voorzien in de woningbehoefte is van belang dat het aanbod ook in kwalitatieve zin aansluit op de vraag.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Artikel 3.1.6. lid 2 Bro schrijft voor dat de onderbouwing van een ruimtelijk plan, waar een nieuwe stedelijke ontwikkeling mee mogelijk wordt gemaakt, aan de Ladder moet voldoen. Per 1 juli 2017 is een vereenvoudigde Ladder van toepassing.
De tekst uit het Bro luidt als volgt: ''De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied'.
De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Als nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Het onderhavige plan maakt de realisatie van twee woningen mogelijk. Voor beantwoording van de vraag of sprake is van een stedelijke ontwikkeling kan gekeken worden naar jurisprudentie. Hieruit blijkt dat niet iedere ruimtelijke ontwikkeling als stedelijke ontwikkeling valt te kwalificeren. Of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de stedelijke ontwikkeling in relatie tot de omgeving.
Er is in beginsel sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als meer dan 11 woningen worden gerealiseerd. Vanaf 12 woningen is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Met het planvoornemen worden twee woningen gerealiseerd. Er is dan ook geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Nadere motivering van de ladder is dan ook niet noodzakelijk.
BEHOEFTE
Het onderhavige project voorziet in de ontwikkeling van twee woningen. Vanwege de locatie in de stedelijke omgeving van Hoorn wordt de locatie aangemerkt als bestaand stedelijk gebied. Hiermee is alleen een motivatie voor de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling nodig. Er moet worden ingegaan op de regionale woningbehoefte. De regionale woningbehoefte in de gemeente, en de uitwerking daarvan, is uitgewerkt in de gemeentelijke woonvisie (Woonvisie 2013- 2020). De Woonvisie 2013-2020 (deel A) is in 2013 door de gemeenteraad vastgesteld en in 2015 geactualiseerd. De woonvisie is tot stand gekomen aan de hand van de provinciale Woonvisie. Daarin heeft de provincie samen met de regio het Regionale Actie Programma (RAP) vastgesteld. De woonvisie is daarmee afgestemd op de regionale behoefte.
In de gemeente Hoorn is een grote vraag naar woningen. Het plangebied grenst aan de nieuwbouwwijk Bangert en Oostpolder en vindt deels aansluiting op de daar te realiseren woningen. De nieuwbouwwijk voorziet voor een groot deel in de woningbouwbehoefte van Hoorn. De twee te realiseren woningen sluiten aan bij deze behoefte.
CONCLUSIE
Het plan voorziet in woningbouw waarin op ander locaties in de stad qua doelgroep, woonmilieu, leefstijl en prijsklasse onvoldoende wordt voorzien. De woningbouw is in overeenstemming met de gemeentelijke woonvisie die is afgestemd op de regionale woningbouwafspraken. Het plangebied valt binnen het bestaand bebouwd gebied. Het plan voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
De borging van de uitspraken uit de SVIR heeft in juridische zin plaatsgevonden in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit Besluit is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro zijn de verschillende nationale belangen vastgelegd die doorwerking moeten krijgen bij lagere overheden. Het gaat om de volgende nationale belangen: rijksvaarwegen, project Mainportontwikkeling Rotterdam, kustfundament, grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, defensie, Ecologische Hoofdstructuur, erfgoederen van universele waarden, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en het IJsselmeergebied. Het project is niet strijdig met de nationale belangen.
Omgevingsvisie Noord-Holland 2050
De provincie streeft naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een economisch vitale provincie draagt bij aan het welzijn, en een leefbare provincie draagt bij aan economische vitaliteit. De provincie staat voor een gezonde en veilige leefomgeving, goed voor mens, plant en dier, en daarmee ook goed voor het economisch vestigingsklimaat binnen de provincie. Dit evenwicht staat ten dienste van duurzame ontwikkeling: toekomstige generaties moeten ook profiteren van de keuzes die wij maken.
In de omgevingsvisie is het principe van 'lokaal wat kan, centraal wat moet' leidend. Hieruit komen een aantal hoofdthema's naar voren:
Het planvoornemen maakt de realisatie van twee woningen mogelijk. Met de mogelijkheid voor de realisatie van twee woningen krijgen de percelen een nieuw invulling. Daarmee blijft de omgeving vitaal. Het planvoornemen sluit dan ook aan bij de uitgangspunten van de Omgevingsvisie.
Omgevingsverordening Noord-Holland (2020)
De ambities, ontwikkelprincipes en sturingsfilosofie uit de Omgevingsvisie NH2050 zijn vertaald in provinciale regels die in de op 22 oktober 2020 door Provinciale Staten vastgestelde Omgevingsverordening Noord-Holland zijn verankerd. De omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking van de omgevingsvisie met betrekking tot het handelen van anderen.
De uitgangspunten van de Omgevingswet vertalen zich voor de provincie in een andere, nieuwe manier van werken. De provincie heeft het opstellen van de omgevingsverordening dan ook als kans gezien om dingen anders aan te pakken, in de geest van de Omgevingswet. De regels van de omgevingsverordening zijn daarom op een vernieuwende manier opgesteld; meer gericht op het 'hoe' (hoe tot een goede fysieke leefomgeving te komen) in plaats van op het 'wat' (verbodsbepalingen en uitzonderingen daarop). Het gaat meer om het doel dan om het middel, waarbij kwalitatieve normen de plaats innemen van kwantitatieve.
De omgevingsverordening is in samenspraak met provinciale partners ontwikkeld. De provincie geeft aan met de omgevingsverordening een groot vertrouwen in initiatiefnemers en andere overheden te hebben en is daarom terughoudend met het opstellen van regels. Het provinciale doel (alsmede uitdaging) is uiteindelijk een eenvoudiger, duidelijker en meer integraal systeem van provinciale regels. Met meer ruimte voor lokaal en regionaal maatwerk en bestuurlijke afwegingsruimte.
Het plangebied maakt deel uit van het bestaand stedelijk gebied. Wat betreft bestaand bebouwd gebied geeft de provincie meer vrijheid aan gemeenten. Voor de twee woningen die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, zijn dan ook geen specifieke instructieregels van provinciewege aan de orde.
Leidraad Landschap en Cultuurhistorie
De visie op de gewenste ruimtelijke kwaliteit is vastgelegd in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie van de provincie Noord-Holland. Deze vernieuwde leidraad is een uitwerking van het in 2006 vastgestelde Beleidskader Landschap en Cultuurhistorie, dat werd gebruikt als leidraad voor ruimtelijke plannen als bestemmingsplannen, beeldkwaliteitsplannen en structuurplannen. Daarnaast bood het handreikingen aan gemeenten om landschap en cultuurhistorie als uitgangspunt te gebruiken bij planvorming.
De provincie Noord-Holland heeft 10 archeologische gebieden van provinciaal belang gedefinieerd. Het plangebied ligt in een dergelijk gebied: West-Friesland. Als in gebieden van provinciaal belang het maatschappelijk belang dusdanig groot is dat waardevolle archeologische vindplaatsen aangetast moeten worden, vraagt de provincie aan te geven op welke wijze archeologische waarden door compenserende maatregelen in het plan zijn ondergebracht. Bovendien vraagt de provincie de aanwezige waarden te benutten bij de inrichting van een gebied.
Het archeologiebeleid van de provincie Noord-Holland is primair gericht op het behouden van de archeologische waarden in de bodem. Voor het gemeentelijke beleid wordt verwezen naar paragraaf 4.3 van de voorliggende toelichting.
Structuurvisie Hoorn (2012)
Op 10 juli 2012 is de Structuurvisie Hoorn vastgesteld. De structuurvisie is een uitwerking van de Stadsvisie uit 2005. De Structuurvisie onderscheidt acht belangrijke maatschappelijke opgaven:
In de structuurvisie wordt aangegeven dat Hoorn een andere fase in gaat: van groeikern naar volwassen stad. De laatste uitbreidingsplannen worden afgerond en de aandacht verschuift naar de bestaande stad. De toekomstige behoeften moeten daarbij worden opgevangen via de herstructurering en de inbreiding in de bestaande stad.
Qua woningbouw richt de visie zich in eerste instantie op nieuwbouw in de nieuwe woonwijken, waaronder Bangert-Oosterpolder ten noorden van het projectgebied. Daarnaast wordt ook richting gegeven aan inbreidingsmogelijkheden. De gewenste ontwikkeling in het projectgebied is een vorm van inbreiding.
De gemeente voorziet inbreidingsmogelijkheden in de verschillende wijken. Daarbij gaat het vooral om kwalitatieve ingrepen, waarbij de gemeente zich marktgericht opstelt. De woningbouw moet meer afgestemd zijn op de marktvraag (woningtype en woonmilieu). Een goede afstemming tussen vraag en aanbod is daarbij essentieel.
Daarnaast kent de structuurvisie beleid ten aanzien van de economische ontwikkeling in de vorm van wijkeconomie en stedelijke economie. Ook is er beleid ten aanzien van duurzaamheid in de vorm van fysieke duurzaamheid en sociale duurzaamheid.
Beleid verblijfsruimte toeristen (2013)
De gemeente Hoorn richt zich op het stimuleren van toerisme. Een belangrijk onderdeel daarvan is de beschikbaarheid van voldoende verblijfsruimten voor toeristen om aan deze vraag te voldoen. Attracties, horeca en detailhandel zijn voor een deel afhankelijk van het verblijfstoerisme. Daarbij stimuleert toerisme het voorzieningenniveau en draagt het, zowel direct als indirect, bij aan werkgelegenheid.
De gemeente wil ook consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten in woningen stimuleren. Onderdeel hiervan is het bieden van de mogelijkheid aan bewoners om verblijfsruimten aan toeristen te kunnen bieden. In de notitie worden de voorwaarden bepaald die gesteld worden aan pensions en bed & breakfasts om de belangen van bewoners te waarborgen.
Ten aanzien van pensions kan geen algemeen geldend beleid worden ontwikkeld, omdat de situaties te veel verschillen en dit juist te beperkend zou werken. De beoordeling of een pension wel of niet passend is op een bepaalde locatie, wordt per geval afgewogen en waar nodig worden hier voorwaarden aan verbonden.
In tegenstelling tot een pension, is de impact van een bed & breakfast beperkt. Een bed & breakfast is daarom aanvaardbaar binnen de woonbestemmingen. De impact van een bed & breakfast is relatief gering en ondergeschikt aan wonen. De woonfunctie blijft dus de hoofdfunctie. Mits die behouden blijft en eventuele overlast voor de omgeving wordt beperkt, kan medewerking worden verleend aan de vestiging van een bed & breakfast. In de beleidsnotitie zijn de geldende voorwaarden bepaald, die als uitgangspunt zijn genomen in het voorliggende bestemmingsplan.
Beeldkwaliteitsplan De Linten (2002)
Op 25 juni 2002 heeft de gemeente Hoorn het Beeldkwaliteitsplan De Linten vastgesteld. Hierin is opgenomen dat het aanwezige ruimtelijke karakter van de linten en aanliggende bebouwing dient te worden behouden, en waar mogelijk te worden versterkt. Uitgangspunt is dat de linten vanuit de huidige en de gewenste context vragen om ontwikkeling van nieuwe kenmerken gerelateerd en/of beargumenteerd vanuit de bestaande waarden en eigenschappen.
Het plangebied ligt in het landelijk linttype. Deze lijnstructuur is opgebouwd uit vrijstaande (historische) bebouwing en ontleent zijn typering onder meer aan een nog duidelijke verwijzing naar het oorspronkelijke agrarische karakter. De bebouwing is terugliggend gepositioneerd op ruime kavels omgeven door een ruime hoeveelheid erfbeplanting. De openbare ruimte heeft een groene inrichting, vormgegeven met een rijweg die begeleid wordt door bomenrijen, bermen en sloten.
Relevant voor het plangebied is dat de herkenbaarheid van het landelijk linttype onder andere wordt versterkt door:
Daarbij geldt voor het plangebied dat het gelegen is aan het lintdeel dat als aandachtsgebied (en daarmee bijzonder welstandsgebied) wordt gezien en waar gericht vernieuwing met respect voor bestaande context kan plaatsvinden. In een aandachtsgebied bevinden zich bijzondere elementen. Vanwege de grote verscheidenheid en/of ontwikkelingen zijn deze gebieden meer kwetsbaar en liggen ingrepen wat betreft hun vormgeving niet voor de hand. De huidige en gewenste context vraagt echter wel om ontwikkeling van nieuwe kenmerken gerelateerd en/of beargumenteerd vanuit de bestaande waarden en eigenschappen.
Het beeldkwaliteitsplan geeft onder meer voor het landelijk lint welstandscriteria ten aanzien van:
De concrete uitwerking van het planvoornemen dient aan de hand van het geldende beeldkwaliteitsplan voor de linten te worden opgepakt.
Om de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan te toetsen, is het noodzakelijk dat verschillende onderzoeken worden uitgevoerd. Er is daarom onderzoek gedaan naar de volgende aspecten: geluidhinder, externe veiligheid, hinder van bedrijven, bodem, luchtkwaliteit, ecologie, water, archeologie en cultuurhistorie, duurzaamheid en kabels en leidingen.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan inzicht verkregen moet worden over de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat bij nieuwe ontwikkelingen onder meer inzicht verkregen moet worden in de noodzakelijke financiële investering van een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering bij nieuwe ontwikkelingen. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is een onderdeel van de onderzoeksverplichting bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dat een nieuwe ontwikkeling mogelijk maakt. Hierbij wordt opgemerkt dat ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming in beginsel moet worden voorkomen.
Een bepaalde mate van bodemverontreiniging hoeft in veel gevallen niet direct een probleem op te leveren. In veel gevallen zal historisch onderzoek van de betreffende verdachte locatie uitwijzen of er voldoende aanleiding is om ook bodemonderzoek te laten uitvoeren. Met een oriënterend bodemonderzoek en/of een nader bodemonderzoek kan worden vastgesteld of inderdaad sprake is van bodemverontreiniging, en zo ja, in welke mate en van welke omvang. Op basis van een nader onderzoek kan door de gemeente worden bepaald of er een noodzaak is tot gedeeltelijke of gehele sanering van de locatie en of er veiligheidsmaatregelen moeten worden getroffen. Ook de huidige en/of toekomstige bestemming en het gebruik van de locatie spelen een rol bij de keuze van de saneringsvarianten.
Onderzoek
Voor onderhavige percelen is de informatiekaart van het Bodemloket geraadpleegd. Voor het perceel aan de Koewijzend 3 is geen bodeminformatie bekend. Er bestaat voor dit perceel op grond van gegevens van het Bodemloket geen verdenking van bodemverontreiniging voor het plangebied. De uitvoerbaarheid wat betreft de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem kan hiermee planologisch worden aangetoond. Een verkennend bodemonderzoek uit oogpunt van milieu is uiteindelijk wel nodig wanneer eventueel in een later stadium wel gebouwd gaat worden (voor het kunnen verkrijgen van een omgevingsvergunning voor het bouwen).
Voor het perceel Koewijzend 7 geldt het advies 'onderzoek uitvoeren'. Uit een eerder onderzoek is naar voren gekomen dat op het perceel zich eventueel bodemverontreinigende materialen aanwezig zijn. Nader onderzoek moet uitwijzen of hiervan inderdaad sprake van is.
Door Van Dijk Geo- en Milieutechniek is voor beide percelen een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. In Bijlage 1 en Bijlage 2 zijn de rapportages (zonder bijlagen) opgenomen. Voor het perceel achter Koewijzend 3 blijkt dat lichte verontreinigingen zijn aangetroffen. Geconcludeerd wordt dat de geringe mate aan verontreiniging milieuhygiënisch niet leidt tot bezwaren voor het omzetten van de bestemming 'Agrarisch' naar 'Wonen'.
Voor het perceel aan de Koewijzend 7 geldt dat lichte tot matige verontreinigingen zijn aangetroffen. Dit heeft met name betrekking tot aangetroffen bestrijdingsmiddelen op de achterzijde van het perceel (locatie kassen). Vanwege de beoogde woningbouwlocatie aan de voorzijde van het perceel worden geen belemmeringen gezien voor de wijziging van de bestemming 'Agrarisch' naar 'Wonen'.
Conclusie
Wat betreft het aspect bodem is het planvoornemen uitvoerbaar.
In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het conform artikel 3.1.6 Bro noodzakelijk aandacht te besteden aan de effecten op natuurwaarden. Effecten dienen te worden beoordeeld in relatie tot geldende wet- en regelgeving op het terrein van zowel de soorten- als de gebiedsbescherming. Per 01-01-2017 is hiertoe de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht.
Onderzoek
Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen is een inventarisatie naar natuurwaarden uitgevoerd. De volledige rapportage is te vinden in bijlage 5 bij de toelichting.
SOORTEN
Indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, kunnen in gebruik zijnde nesten van de meer algemeen voorkomende vogels worden verstoord of vernietigd, dit is bij wet verboden. Vernietiging of verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen kan voorkomen worden door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen.
Beide deelgebieden (Koewijzend 3 en 7) worden, met uitzondering van de gebouwen, ingericht als tuin waarmee het bestaande groen behouden blijft. Hiermee blijven beide percelen geschikt als foerageergebied voor vleermuizen en vogels met jaarrond beschermde nesten. Hierop zijn zodoende geen negatieve effecten te verwachten.
Het deelgebied achter nummer 3 is, door het braakliggende karakter, potentieel geschikt als onderdeel van een leefgebied voor de beschermde grondgebonden zoogdiersoort hermelijn. Door de beoogde plannen gaat mogelijk een deel van het leefgebied en verblijfplaatsen verloren. Op het deelgebied bij Koewijzend 7 is deze potentie in minder mate aanwezig.
Als gevolg van de ontwikkelingen kunnen enkele verblijfplaatsen van algemene amfibieën- en zoogdierensoorten worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De te verwachten algemene soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen van de provincie Noord-Holland. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wnb.
Uit de omgeving van het plangebied is rugstreeppad bekend. Op het deelgebied bij Koewijzend 7 kan bij werkzaamheden geschikt leefgebied ontstaan voor rugstreeppad. Vergraafbare grond is nu aanwezig op de plek van de half afgebroken kassen. De pioniersoort rugstreeppad staat erom bekend dat dergelijke locaties snel kunnen worden gekoloniseerd. Geadviseerd wordt om ervoor te zorgen dat bij de bouwwerkzaamheden en tijdens de aanlegfase geen plassen op braakliggende (zand)grond ontstaan, die kunnen dienen als voortplantingshabitat van rugstreeppad.
Voor de soortgroepen planten, vissen, reptielen en ongewervelden kunnen negatieve effecten op in het kader van de Wnb beschermde soorten worden uitgesloten.
GEBIEDSBESCHERMING
Het plangebied ligt op een afstand van circa 3 kilometer ten zuiden van het dichtstbijzijnde in het kader van de Wnb beschermde gebied, te weten Natura 2000-gebied Markermeer & IJmeer. Dit gebied, met extra rand van circa 100 meter is tevens aangewezen als NNN. Het dichtstbijzijnde weidevogelleefgebied ligt op een afstand ruim 1,5 kilometer ten zuidwesten van het plangebied. Tussen het plangebied en de beschermde gebieden liggen wegen, bebouwing en/of agrarisch gebied.
Gezien de grote afstand tot Natura 2000-gebieden, kunnen de voorgenomen plannen in potentie hooguit effect hebben op stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden. Gezien de aard van het plan, waarbij 2 gasloze woningen gebouwd worden, en doordat er voor Markermeer & IJmeer geen stikstofgevoelige habitats zijn aangewezen, zijn met betrekking tot het voorgenomen plan geen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden door stikstofdepositie te verwachten. Deze inventarisatie geeft daarom geen aanleiding voor een voortoets in het kader van de Wnb.
Gezien de terreinomstandigheden, de afstand tot beschermde gebieden, de inrichting van het tussenliggende gebied en de aard van de ontwikkeling, zijn met betrekking tot het voorgenomen plan geen negatieve effecten op het NNN en weidevogelleefgebied te verwachten. Het plan is niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid.
Conclusie
Het planvoornemen is wat betreft het aspect ecologie uitvoerbaar.
De Monumentenwet 1988 is op 1 juli 2016 overgegaan in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet vormt samen met de Omgevingswet het wettelijke fundament voor de cultuurhistorie in Nederland. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bovendien zijn aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het beschermingsniveau zoals die in de oude wetten en regelingen golden blijven gehandhaafd. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, worden overgeheveld naar de Omgevingswet. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen.
ARCHEOLOGIE
In 2012 heeft Archeologie Erfgoed VVH een nieuwe Beleidskaart Archeologie van de gemeente Hoorn vervaardigd. Deze is vastgesteld op 12 maart 2013, samen met de Erfgoedverordening 2013 van de gemeente Hoorn. Dit archeologiebeleid dient zijn vertaling te krijgen in de geldende bestemmingsplannen van de gemeente. Hiervoor is op 7 maart 2017 een paraplubestemmingsplan Archeologie vastgesteld. Op basis van aanvullend bureauonderzoek, getoetste verwachtingen in het veld en kaartanalyse is onderstaande kaart vervaardigd.
Figuur 8. Uitsnede beleidskaart Archeologie (Bron: gemeente Hoorn)
Het plangebied Koewijzend 3 en 7 ligt buiten de historische lintbebouwing langs de Bangert.
Op de beleidskaart archeologie (figuur 8) staat aangegeven vanaf welke omvang het aspect archeologie dient te worden meegewogen. Voor onderhavig plangebied geldt een vrijstellingsgrens 10.000 m2. Het gaat hierbij dus om het graven van wegcunetten, sloten en waterpartijen. De bouw van woningen op de kavels levert naar verwachting geen aanvullende informatie op over de bewoningsgeschiedenis van het plangebied.
Het plangebied kent op de Beleidskaart Archeologie de volgende dubbelbestemming:
De bescherming van archeologische waarden wordt ook in dit bestemmingsplan geregeld via een dubbelbestemming. De dubbelbestemming is toegekend op basis van het bureauonderzoek en de beleidskaart archeologie. Door middel van de (betreffende) dubbelbestemmingen wordt een beschermende regeling voor deze gebieden getroffen. De dubbelbestemmingen omvatten een toevoeging op de basisbestemmingen in de vorm van bouwregels en een omgevingsvergunningsstelsel voor het uitvoeren van graafwerkzaamheden. Met deze planologische regeling mag worden geconcludeerd dat het plan ten aanzien van het aspect archeologie uitvoerbaar is.
CULTUURHISTORIE
De Modernisering Monumentenwet (MoMo) heeft tot een wijziging van artikel 3.1.6., lid 5 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geleid, waardoor ieder bestemmingsplan vanaf 1 januari 2012 tevens een beschrijving dient te bevatten van de wijze waarop rekening wordt gehouden met cultuurhistorische waarden in het plangebied. In de toelichting van een bestemmingsplan moet een beschrijving opgenomen zijn van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Hierbij moet ook de historische, (steden)bouwkunde en historische geografie worden meegenomen in de belangenafweging. Aangegeven moet worden welke conclusies aan de geanalyseerde waarden worden verbonden en op welke wijze deze worden geborgd in het bestemmingsplan.
Figuur 9. Weergave cultuurhistorische informatiekaart (Bron: gemeente Hoorn)
Het plangebied is gelegen in het dorp Zwaag. De bewoningsgeschiedenis van Zwaag gaat terug tot de tweede helft van de twaalfde eeuw toen het gebied werd ontgonnen. Voor die tijd was het veengebied nat en daarom ontoegankelijk. Omdat er geen historische bronnen over het dorp uit deze periode zijn is de datering van de bewoning gebaseerd op archeologisch onderzoek.
De verkaveling van het gebied ten noorden van de stad Hoorn is ontstaan vanuit de kreekruggen, die na inklinking van het getijdengebied, als de hogere delen in het landschap achterbleven. De wegen werden loodrecht op de (oost-west gelegen) kreekruggen aangelegd en zouden leiden tot de zo voor de gemeente Hoorn zo kenmerkende linten. Het dorp Zwaag was aan alle zijden voorzien van een dijk: de Zwaagdijk in het noorden, de Rijsdam (nu het Keern) in het westen, een kade langs de Wijzend in het zuiden en een kade langs de Dracht in het oosten
De eerste inwoners van Zwaag vestigden zich op kleine terpjes aan weerszijden van het lint, de huidige Dorpsstraat. Het gebied werd gefaseerd in cultuur gebracht. Hiertoe werd een "blok" land voorzien van kades waarna vanuit een ontginningsas sloten werden gegraven naar een waterloop, waardoor het gebied was ingedeeld in de kenmerkende lange smalle stroken die in noordwest-zuidoost richting liepen haaks op de Dorpsstraat. Afvoer van het water vond plaats aan de oostkant van het gebied via de Drecht in de Zuiderzee.
In het lager gelegen, natte zeekleigebied werden de gronden werden extensiever gebruikt. De bewoners van Zwaag hielden zich daar vooral bezig met veeteelt en het gebied werd vooral gebruikt als weidegebied. Dit blijkt ook uit de naam Zwaag, wat in het Oudfries betrekking had op de omheining van een weide. Aan het eind van de vijftiende eeuw was de hoeveelheid vee per huishouden erg laag en konden de inwoners van Zwaag waarschijnlijk niet uitsluitend van de veehouderij rondkomen. Vanaf de vijftiende eeuw veranderden daarom sommige weilanden in boomgaarden, zoals ook hier het geval was.
Het lint Koewijzend-Bangert was oorspronkelijk tussen een dubbele watergang gelegen, die zorgde voor de afwatering van het gebied tussen de Dorpsstraat en Westerblokker. Tegenwoordig is de bebouwing van Koewijzend-Bangert grotendeels omgeven door uitbreidingswijken van Zwaag en Blokker en is slechts de wetering (de Wijzend) aan de noordzijde overgebleven. Het profiel van het lint is over de gehele lengte vrij eenduidig (een brede wetering aan de noordzijde, waarachter de bebouwing recht op de kavel staat).
Koewijzend 3
Het pand aan de Koewijzend 3 is een gemeentelijk monument en is in 1915 gebouwd als personeelswoning door de eigenaar van de Koewijzend 5 voor de huisvesting van zijn werknemer. Het vermoeden bestaat dat er voor de bouw van de woning geen pand op deze locatie stond. Op de kadastrale minuut van 1824 is het hele gebied nog leeg. Het pand heeft architectuur- en cultuurhistorische waarden en stedenbouwkundige waarde als beeldbepalend onderdeel van het dorpslint van Zwaag met zijn karakteristieke lintbebouwing van stolpen en tuinderswoningen.
Er is vooral sprake van vrijstaande (historische) bebouwing en er nog een duidelijke verwijzing is naar het oorspronkelijke agrarische karakter. De bebouwing is terug gelegen gepositioneerd op ruime kavels omgeven door erfbeplanting. Dat is hier ook aan de orde. Het vrijstaande pand is gelegen op een lange smalle maar ruime kavel, omgeven door kavelsloten. De kavelsloten hebben hoge cultuurhistorische waarden. Het achtererf is groen van karakter.
In dit geval wordt het perceel door middel van een nog aan te leggen sloot gesplitst en wordt een tweede bouwkavel gepositioneerd aan de achterzijde van de kavel. Met het splitsen van de kavel mogen de cultuurhistorische- en monumentale waarden niet worden aangetast. Dit betekent dat de beleving van het pand dat vrij op een ruime kavel staat, in stand moet worden gelaten.
Koewijzend 7
Daarnaast is er het plan om een bouwvlak toe te voegen aan de linkerzijde van de woning Koewijzend 7. De kavel behoort als zij-erf bij de woning en is groen van karakter. Waarschijnlijk is het perceel nooit bebouwd. Op de kadastrale minuut van 1824 is het hele gebied van de Koewijzend nog leeg.
Hoewel de kavels steeds meer worden ingevuld is het lint van de Koewijzend op deze plek nog steeds landelijk en ruim van opzet. Er is vooral sprake is van vrijstaande (historische) bebouwing en er nog een duidelijke verwijzing is naar het oorspronkelijke agrarische karakter. De bebouwing is terug gelegen gepositioneerd op ruime kavels omgeven door erfbeplanting. Dat is hier ook aan de orde. Een eventuele woning op deze kavel zou kunnen, vooral omdat de Koewijzend een jong lint is waar steeds meer kavels werden opgevuld. De kavel dient dan wel ontsloten te worden vanuit de Koewijzend middels een toegangsbrug. Het eiland gelegen aan de zuidoostzijde wordt niet bebouwd en zorgt voor een doorkijk naar de achtergelegen tuinen.
Historische waterwegen
Binnen het plangebied zijn nog duidelijk de sporen zichtbaar van de geschiedenis en de oorspronkelijke functie van het gebied. De sloten die dwars op de Koewijzend liggen en de oorspronkelijke grenzen van de oude perceelindelingen markeerden, laten nog steeds de eenheid van het gebied zien en de herleidbaarheid naar het verleden. Zij vertegenwoordigen dan ook hoge cultuurhistorische waarden. Behoud van het patroon van de sloten is van belang voor het aanzicht van het lint en moet als vorm herkenbaar blijven en versterkt worden in het landschap en moeten op verbeelding en in regels dan ook tevens de Waarde-Cultuurhistorie krijgen.
Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie mag het plan uitvoerbaar worden geacht.
Conclusie
De waarden Waarde-Cultuurhistorie en Waarde-Archeologie worden overeenkomstig het advies als dubbelbestemming in voorliggend bestemmingsplan opgenomen. Daarnaast vindt geen verstoring plaats van de aanwezige waarden. Het planvoornemen is wat betreft het aspect erfgoed uitvoerbaar.
De overheid heeft de afgelopen jaren veiligheidsnormen vastgelegd die in acht moeten worden genomen en waarmee zowel op het gebied van milieu als op het gebied van de ruimtelijke ordening rekening moet worden gehouden. Onderdeel van het veiligheidsbeleid is dat de afwegingen, ten aanzien van risico’s op ongevallen die doden en gewonden tot gevolg kunnen hebben, duidelijk zichtbaar moeten worden gemaakt en niet langer onbewust of impliciet plaatsvinden.
Landelijk is de zogenoemde professionele risicokaart ontwikkeld. Hierop is onder andere informatie over risico’s van ongevallen met gevaarlijke stoffen opgenomen. In de hiernavolgende figuur is een fragment van deze risicokaart weergegeven. Het plangebied ligt volgens deze kaart niet binnen een invloedsgebied van een inrichting.
Figuur 10. Weergave risicokaart
Van de risicokaart valt af te leiden dat op ongeveer 90 meter afstand van het plangebied het zwembad De Wijzend ligt. Op het terrein van het zwembad bevindt zich een tank waarin natriumhypochloriet opgeslagen wordt. Deze tank heeft een invloedsgebied van 15 meter. De tank ligt op een afstand van 200 meter (Koewijzend 7) en 320 m (Koewijzend 3) tot het plangebied. De tank vormt dan ook geen belemmeringen voor het planvoornemen.
Op een afstand van circa 700 m bevindt zich een distributiecentrum met een ammoniakkoelinstallatie. Voor deze koelinstallatie geldt geen PR 10-6 afstand. De koelinstallatie vormt dan ook geen belemmering voor het planvoornemen.
Op een afstand van circa 850 m loopt een aardgastransportleiding van de Gasunie (W-573-04). Deze gasleiding heeft een diameter van 168 mm en een maximale werkdruk van 40 bar (4000 kpa). Voor de gasleiding ligt de 1%-letaliteitsgrens op 70 m, de 100%-letaliteitsgrens ligt op 50 m. Het plangebied valt ruimschoots buiten deze grenzen. Een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico is dan ook niet noodzakelijk.
De Westfrisiaweg ten noorden van het plangebied staat aangemerkt als transportroute van gevaarlijke stoffen over de weg. Deze weg heeft een plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6) van 0 m. Dit betekent dat de risicocontour op de weg is gelegen. De afstand van het plangebied tot de Westfrisiaweg is ruim een kilometer.
Conclusie
Het planvoornemen is wat betreft het aspect externe veiligheid uitvoerbaar.
De Wet geluidhinder (Wgh) is er op gericht om de geluidhinder vanwege onder andere wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de ‘geluidbelasting’ op gevels van woningen en andere geluidgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm. In veel gevallen is deze norm 48 dB die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid.
De Koewijzend is een weg waarop een maximumsnelheid van 50 km/uur is toegestaan. Voor deze wegen moet in het kader van de Wgh akoestisch onderzoek worden uitgevoerd. Het akoestisch onderzoek is opgenomen in bijlage 4 bij de toelichting.
Onderzoek
Uit het onderzoek komt naar voren dat de woning aan Koewijzend 7 niet voldoet aan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB vanwege de Koewijzend. De overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting bedraagt maximaal 5 dB. Een hogere waarde procedure moet gevolgd worden om een hogere geluidsbelasting dan 48 dB toe te staan. Koewijzend 3 voldoet aan de voorkeursgrenswaarde.
Conclusie
Mits een hogere waarde voor de geluidsbelasting vanwege de Koewijzend wordt verleend, is het planvoornemen wat betreft geluidhinder uitvoerbaar.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de ruimtelijk-functionele afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en hindergevoelige functies (waaronder woningen) noodzakelijk. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden aangetoond dat een planvoornemen buiten de invloedssfeer van eventuele hinderlijke activiteiten in de omgeving valt en daarnaast geen belemmeringen oplevert voor nabijgelegen functies.
Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten (betreffende geluid, geur, stof en gevaar) redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De grootste afstand is bepalend.
In de genoemde VNG-publicatie worden twee omgevingstypen onderscheiden. Bij het omgevingstype ‘rustige woonwijk of rustig buitengebied’ wordt functiescheiding nagestreefd. Hiertoe worden minimale richtafstanden gehanteerd, waarbij een bepaalde bij een bedrijf of voorziening behorende milieucategorie een zoneringsafstand ten opzichte van hindergevoelige functies inhoudt. Bij het omgevingstype ‘gemengd gebied’ is sprake van functiemenging. In tegenstelling tot rustige woongebieden zijn in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van woningen mogelijk. Hiertoe bestaat de methode dat de bij functiescheiding op grond van de VNG-publicatie aangegeven minimale richtafstanden met één afstandsstap worden verkleind (milieucategorie 1 wordt 0, 2 wordt 1, 3.1 wordt 2, etc.). Een andere methode is om te werken met een categorie-indeling (ABC) waarbij voorwaarden voor de inpassing worden gegeven.
Bedrijfsmatige activiteiten dan wel voorzieningen uit de milieucategorieën 1 en 2 worden met het oog op een goede ruimtelijke ordening passend geacht binnen een woonomgeving. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich enkele locaties met de mogelijkheid van hinderveroorzakende voorzieningen en bedrijfsmatige activiteiten die ten aanzien van het planvoornemen dienen te worden beschouwd:
Omdat direct aan het lint verderop ook nog diverse hinderveroorzakende en hindergevoelige functies aanwezig zijn, mag het plangebied worden beschouwd als van omgevingstype 2: gebied met functiemenging, en hierom kan dan ook de methode van toepassing van een lagere afstandsstap worden gehanteerd. in de nabijheid is namelijk sprake van bestemmingen ten aanzien van 'Sport' en 'Groen' (vanwege zwem- en recreatiecomplex De Wijzend), 'Maatschappelijk' (huisartsenpraktijk en kinderdagverblijf) en 'Gemengd Lint' alsmede verschillende woonbestemmingen ('Wonen - Lintbebouwing', 'Wonen' en 'Woondoeleinden').
Onderzoek
De huisartsenpraktijk aan Krommewoud 46 kan op basis van de VNG-brochure worden ingedeeld in de categorie 'Artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven' (SBI-code 8621) waarvoor een grootste richtafstand van 10 m bij functiescheiding geldt. In geval van gemengd gebied is dat 0 m. Naast een huisartsenpraktijk bestaat er met de toegepaste maatschappelijke bestemming ter plaatse ook de mogelijkheid van scholen, culturele en religieuze activiteiten, dienstverlening en sportactiviteiten. Het betreft hier toegestane bedrijvigheid in categorie 1 en 2 van de VNG-brochure. Voor categorie 2 geldt een grootste richtafstand van 30 m bij functiescheiding die in gebieden met functiemenging worden teruggebracht naar 10 m.
De afstand van de maatschappelijke bestemming tot de meest nabij te realiseren woninggevel aan Koewijzend 7 bedraagt ruimschoots meer dan 10 m en de afstand tot de plangrens is circa 10 m. Het planvoornemen van dit bestemmingsplan voor de bouw van een nieuwe woning in het lint langs Koewijzend stuit derhalve dan ook niet op belemmeringen.
Aan de overzijde van Koewijzend hebben alle percelen verder de bestemming 'Gemengd Lint'. Binnen deze bestemming zijn bedrijven in de milieucategorie 1 toegestaan. Al aan de richtafstand van 10 m in het geval van functiescheiding wordt voor beide percelen ruimschoots voldaan.
Naast Koewijzend 3 op het perceel Koewijzend 1 bevindt zich achter de woning een kleine boomgaard waar pruimenbomen staan. Op dit perceel is een woonbestemming van kracht. Zodoende dat er in de boomgaard niet bedrijfsmatig gespoten mag worden met bestrijdingsmiddelen. Aan de voorzijde van Koewijzend 3 bevindt zich reeds een woning. Daarnaast bevinden zich in de directe omgeving van Koewijzend 1 eveneens diverse woningen. Verwacht mag worden dat op deze boomgaard inderdaad geen gebruik wordt gemaakt van het bedrijfsmatig spuiten van bestrijdingsmiddelen. Deze bedrijvigheid leidt dan ook niet tot eventuele bedrijfshinder op het nieuwe woonperceel aan Koewijzend 3.
Andersom wordt met het planvoornemen geen nieuwe hinderveroorzakende functie mogelijk gemaakt. Voorliggende bestemmingsplanherziening levert dan ook geen hinder op voor naastgelegen hindergevoelige functies.
Conclusie
Het planvoornemen is wat betreft het aspect hinder van bedrijven uitvoerbaar.
Verkeer
Voor het aspecten verkeer wordt de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren' (2018) van het CROW geraadpleegd. Aan de hand hiervan kan de voorziene verkeersgeneratie bepaald worden.
Met het planvoornemen worden twee nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Hoorn is te typeren als sterk stedelijk. Het plangebied is gelegen in de omgeving 'rest bebouwde kom'. Op beide percelen wordt een vrijstaand huis in het koopsegment gebouwd. Op basis van deze gegevens is de verkeersgeneratie per woning minimaal 7,8 en maximaal 8,6 verkeersbewegingen. In totaal heeft het planvoornemen maximaal 17,4 verkeersbewegingen per gemiddelde weekdag tot gevolg.
De ontsluiting van de woning aan de Koewijzend 3 vindt plaats via de nog nieuw aan te leggen ontsluiting tussen het Hoogewoud en de Grote Waard/Hoge Weere. Koewijzend 7 wordt via een nieuw brug ontsloten op de Koewijzend. Beide ontsluitingsmogelijkheden bieden voldoende ruimte om de extra verkeersbewegingen op te vangen.
Parkeren
Voor het aspect parkeren is de Parkeernormennota Hoorn zoals opgenomen in het Paraplubestemmingsplan parkeren & laden en lossen, gehanteerd. Het plangebied is gelegen in de wijk Zwaag. Een gebied dat zich kenmerkt door een hoog autobezit en is gelegen in de rest bebouwde kom. Voor vrijstaande woningen kan dan ook een parkeernorm van 2,3 parkeerplaatsen per woning worden gehanteerd. Op beide percelen wordt voldoende ruimte geboden om de parkeerbehoefte van 2,3 parkeerplaatsen op te vangen.
Conclusie
Het planvoornemen is wat betreft de aspecten verkeer en parkeren uitvoerbaar.
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. Daarnaast kan gebruik gemaakt worden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit bevat landelijke regionale en lokale maatregelen om te kunnen voldoen aan de normen zoals gesteld in de wet.
Wanneer een project 'niet in betekenende mate' (nibm) bijdraagt aan de luchtverontreiniging is geen toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit nodig. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:
De voorgenomen ontwikkeling blijft ruimschoots onder bovengenoemde grens en is dan ook te beschouwen als nibm-project.
Conclusie
Het planvoornemen is wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar.
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel van de watertoets is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Door middel van de watertoets wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect.
Waterwet
De Waterwet, die per 22 december 2009 van kracht is geworden, heeft gezorgd voor een ingrijpende bundeling van deze wetgeving. Daarnaast heeft het Nationaal Waterplan (NWP), waarvan de eerste versie tegelijk met de Waterwet is verschenen, een formele rol in de ruimtelijke ordening. Het tweede Nationaal Waterplan is tevens een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening en is opgesteld voor de planperiode 2016-2021.
Watervisie 2021
Het regionale waterbeleid tot 2040 en de prioriteiten van de provincie op het gebied van waterveiligheid en schoon en voldoende (drink)water in de periode 2016-2021 is samengevat in de Watervisie 2021. In de Watervisie 2021 staan de ecologische doelen voor niet-natuurlijk oppervlaktewater. Deze doelen zijn afgestemd met de waterbeheerders. Ook staan in de Watervisie 2021 maatregelen om de kwaliteit van het grondwater in de bodem van Noord-Holland te verbeteren.
Klimaatadaptatie
Klimaatverandering maakt het nog urgenter om voldoende groen in de stad te hebben. Door de klimaatverandering zijn er meer en langere periodes van droogte, pieken in regenbuien en ook tijden van uitzonderlijke kou in de winter. Daarnaast leidt de toenemende betegeling van tuinen er toe dat regenwater niet makkelijk weg kan en draagt de toenemende verstening bij aan het hitte-eilandeffect; het fenomeen dat de temperatuur in een stedelijk gebied gemiddeld hoger is dan in het omliggende landelijk gebied. Bij de inrichting van de openbare ruimte, tuinen en ver-/nieuwbouw van gebouwen is het van belang om rekening te houden met klimaatverandering. Dit kan bijvoorbeeld door groene daken en gevels en bij de plant van bomen te kiezen voor soorten die het goed doen onder de extreme omstandigheden; bomen die zowel tegen hitte als tegen vorst kunnen. Daarnaast moet voldoende ruimte worden geboden aan (de afvoer van) regenwater. Het bestemmingsplan staat groen- en watervoorzieningen algemeen toe. Binnen de regels van het bestemmingsplan zijn daarom klimaatadaptieve maatregelen mogelijk.
Onderzoek
Op 25 juli 2019 is het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier via de digitale watertoets geïnformeerd over het planvoornemen. Voor het perceel achter de Koewijzend 3 geldt dat de korte procedure doorlopen kan worden. Zie bijlage 6 voor het volledige advies. Dit betekent dat de beperkte invloed van het plan op de waterhuishouding kan worden ondervangen met standaard maatregelen. Voor de woning naast Koewijzend 7 geldt dat de normale procedure doorlopen moet worden. Dit betekent dat bepaalde aspecten van het plan een zodanige invloed hebben op de belangen van het hoogheemraadschap dat overlegd moet worden op welke wijze in het plan rekening kan worden gehouden met de waterhuishoudkundige belangen. Zie bijlage 6 en 7 voor de volledige adviezen.
Het perceel aan de Koewijzend 7 bevindt zich binnen de signaleringszone van een rioolpersleiding van het hoogheemraadschap maar valt buiten de beschermingszone. Dit houdt in dat geen directe beperkingen gelden ten aanzien van eventuele (bouw)werkzaamheden. Het opnemen van een vrijwaringszone of dubbelbestemming in het plangebied is niet noodzakelijk.
Conclusie
Voor het overige is het planvoornemen voor beide percelen wat betreft het aspect water uitvoerbaar.
Landelijke wetgeving
Het Nationaal Plan voor het bevorderen van bijna-energieneutrale gebouwen in Nederland beschrijft het Nederlandse beleid om te komen tot bijna-energieneutrale woningen vanaf 2021. Het beleid is erop gericht dat de EPC-eis in het Bouwbesluit per 31 december 2020 dichtbij nul komt te liggen, oftewel bijna-energieneutraal. De eis wordt vanaf 2020 op andere wijze bepaald, maar komt ongeveer overeen met een EPC van 0,2. De huidige eis is een EPC van 0,4. Op 3 april 2018 is een aanpassing van de Gaswet in werking getreden waardoor de gasaansluitplicht is komen te vervallen. Dit betekent dat geen omgevingsvergunningen meer mogen worden afgegeven voor nieuwbouw die aangesloten wordt op een gasnet. Deze regeling geldt voor omgevingsvergunningen aangevraagd vanaf 1 juli 2018.
Gemeente Hoorn
De gemeente Hoorn heeft een duurzame, toekomstbestendige ontwikkeling hoog in het vaandel staan. Het gemeentebestuur heeft uitgesproken in 2040 klimaatneutraal te willen zijn. Ten aanzien van bestaand gebied worden geen regels opgenomen ten aanzien van duurzaamheid. Er wordt vooral gestreefd naar een vrijwillige en gezamenlijke inzet. De bestaande bouw is verantwoordelijk voor een groot deel van het totale energiegebruik van Hoorn. De gemeente voert met allerlei belanghebbenden (huurders, particuliere bezitters van woningen en bedrijven, corporaties) gesprekken om te komen tot gezamenlijke oplossingen. Te denken valt hierbij aan ondersteuning in de vorm van subsidies (ook het eenvoudiger aanvragen daarvan), waar mogelijk het soepeler verkrijgen van vergunningen en gezamenlijke aanschaf van duurzame artikelen; denk aan isolatiemateriaal en dergelijke. Door de alsmaar stijgende prijzen van energie zijn de investeringen in duurzame oplossingen steeds sneller terugverdiend.
Naast veel aandacht voor energiegebruik is er ook aandacht voor andere duurzame strategieën, zoals het optimaal benutten van de beschikbare ruimte. Daarnaast wordt voor zover mogelijk gestreefd naar gecombineerde ontwikkelingen.
Bestemmingsplan
Het bestemmingsplan is een instrument waarin enkele duurzame energie aspecten geregeld kunnen worden. Zo kunnen in de planregels en/of op de verbeelding randvoorwaarden voor passieve en actieve zonne-energie als zuidoriëntatie van bebouwing, dakhellingen, nokrichtingen en onderlinge oriëntatie van bebouwing ter vermijding van schaduwwerking worden vastgelegd. Opwekken van duurzame energie is in kleinschalige (niet milieuhinderlijke) vorm toegestaan. De plaatsing van zonnecollectoren en fotovoltaïsche cellen is mogelijk. Kleinschalige vormen van opwekking van duurzame energie zijn toegestaan. De plaatsing van windturbines is binnen de regels van het bestemmingsplan niet mogelijk. De plaatsing van kleine (gebouwgebonden) windmolens is mogelijk als vaststaat dat deze geen hinder voor de omgeving opleveren. Met dit planvoornemen worden geen nieuw ontwikkelingen mogelijk gemaakt.
Het is van belang dat de ligging van kabels en leidingen planologisch wordt veiliggesteld. Ook dient het tracé van kabels en leidingen gevrijwaard te blijven van (nieuwe) ruimtelijke ontwikkelingen en activiteiten die van negatieve invloed kunnen zijn op de functionaliteit van deze kabels en leidingen.
In het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen gelegen die moeten worden meegenomen in onderhavig plan. In directe nabijheid bevindt zich wel een rioolpersleiding. De beschermingszone daarvan reikt echter niet tot in het plangebied. Een dubbelbestemming is dan ook niet van toepassing. De overige kabels en leidingen worden beschermd via de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (WION).
Op 1 april 2017 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. Het aantal situaties waarvoor een milieueffectrapportage (m.e.r.) verplicht moet worden uitgevoerd, is verminderd. Er zijn nu meer situaties waar eerst beoordeeld moet worden of een m.e.r. moet worden uitgevoerd. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst van het Besluit die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen zijn. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Wanneer deze beoordeling aan de orde is, dient deze te worden aangevraagd door middel van een aanmeldnotitie waarbij door middel van de in bijlage III bij Richtlijn 2011/92/EU opgenomen punten wordt toegelicht wat er precies gaat gebeuren.
Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in de bouw van twee woningen. Het bestemmingsplan geeft geen aanleiding voor een vervolgonderzoek in het kader van een m.e.r. of een m.e.r.-beoordeling. Nu deze beoordeling niet aan de orde is, hoeft deze ook niet te worden aangevraagd door middel van een aanmeldnotitie.
Wet ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening
Op 1 juli 2008 zijn de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld op grond van de Wro en het Bro.
Op grond van artikel 3.1.3 van het Bro moet een bestemmingsplan worden uitgewerkt in:
Ook moet op grond van artikel 3.1.6 van het Bro een bestemmingsplan samengaan met een toelichting waarin ten minste zijn opgenomen:
Op grond van artikel 1.2.1 van het Bro (in werking getreden op 1 januari 2010) moet het bestemmingsplan digitaal beschikbaar gesteld worden. Om dit mogelijk te maken moet het bestemmingsplan worden uitgewerkt in een zogenoemde GML. In de GML is er een koppeling tussen de kaart, regels en toelichting (het bestemmingsplan) gemaakt. Deze koppeling van de kaart, regels en toelichting is de zogenoemde verbeelding van het bestemmingsplan. Hiervoor moet het bestemmingsplan worden opgesteld overeenkomstig de RO-standaarden:
Dit bestemmingsplan is zo opgesteld dat het digitaal beschikbaar gesteld kan worden. Dit betekent dat:
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht (Bor) in werking getreden. Met de inwerkingtreding van de Wabo is een deel van de Wro opgenomen in de Wabo. Op grond van de Wabo en het Bor is de omgevingsvergunning ingevoerd. In de omgevingsvergunning worden verschillende vergunningstrajecten (zoals bouwvergunning, milieuvergunning etc.) gebundeld. In artikel 2.1 van de Wabo is een algemeen gebruiksverbod opgenomen. Op grond hiervan is voor een gebruik dat op grond van een bestemmingsplan niet is toegestaan een omgevingsvergunning noodzakelijk. Door de inwerkingtreding van de Wabo en het Bor is een aantal begrippen op grond van de Wro vervallen. Deze begrippen worden ook in de SVBP2012 gebruikt. In september 2010 zijn door Geonovum, als beheerder van de RO-standaarden, werkafspraken voor de SVBP2012 uitgegeven. Op basis van deze afspraken is in bestemmingsplannen geen sprake meer van ontheffingen maar van afwijkingen. De in het overgangsrecht opgenomen bouwvergunning is vervangen door een omgevingsvergunning voor het bouwen.
In de Wro en het Bro zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de volgende fasen onderscheiden:
Ontwerpfase
Na aankondiging in de Staatscourant en in één of meer plaatselijke dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, wordt het ontwerpbestemmingsplan zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode kan een ieder zienswijzen over het ontwerp naar voren brengen.
Vaststellingsfase
Na afloop van de termijn van de terinzagelegging stelt de gemeenteraad het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vast.
Beroepsfase
Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Gedurende de periode van 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De invoering van het Besluit Quickwins (BQw) heeft onder andere tot aanpassing van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) geleid. In bijlage II van het Bor is het vergunningsvrij bouwen geregeld (artikel 2 en 3). Daarnaast is in artikel 4 van bijlage II de kruimellijst opgenomen. Met lid 9 van dit artikel kunnen functieveranderingen met een omgevingsvergunning op basis van de reguliere procedure (korte procedure) worden gerealiseerd. Met de invoering van het BQw zijn deze mogelijkheden verruimd.
Hierna is aangegeven hoe met de aanpassing van het Bor wordt omgegaan en hoe het voorliggend bestemmingsplan hierop is afgestemd.
Nieuwe aanvragen voor een omgevingsvergunning op grond van artikel 4, bijlage II Bor worden vanaf 1 november 2014 individueel afgewogen. De aanvragen moeten in ieder geval zijn voorzien van:
Concreet in dit bestemmingsplan
BEGRIPSBEPALINGEN EN BIJGEBOUWEN REGELING
In de begripsbepalingen zijn de relevante begrippen overgenomen die in bijlage II van het Bor worden gebruikt, zoals achtererfgebied en bebouwingsgebied. Een eenduidig begrippenstelsel is belangrijk uit het oogpunt van helderheid richting de burger. Ook voor de toepassing door plantoetsers is een eenduidig begrippenkader van belang.
Omdat in het Bor wordt verwezen naar de rooilijn, zoals deze in het bestemmingsplan is omschreven, is in de regels van dit bestemmingsplan een begripsbepaling opgenomen van voorgevelrooilijn.
De regeling voor bijbehorende bouwwerken in het bestemmingsplan ziet op een verwijzing naar de regeling voor vergunningsvrij bouwen zoals die is opgenomen in artikel 2, bijlage II Bor dan wel de geldende regeling op het moment van aanvraag omgevingsvergunning.
REGELING ANDERE BOUWWERKEN
Het vergunningsvrij bouwen voorziet in een gedifferentieerd aantal andere bouwwerken, bijvoorbeeld:
In de woonbestemming van het bestemmingsplan zijn specifiek voor perceel- en erfafscheidingen bouwmogelijkheden tot 1 en 2 m opgenomen.
AFWIJKINGSMOGELIJKHEDEN EN WIJZIGINGSBEVOEGDHEDEN TEN AANZIEN VAN GEBRUIK
Gezien de tegenwoordige tijd waarin veel vastgoed van functie verandert, is een wens om onder voorwaarden afwijkend gebruik toe te staan (in vrijkomende gebouwen).
Nu het Bor voorziet in vrij ruime mogelijkheden op dit punt, wil de gemeente geen binnenplanse afwijkingen of wijzigingsbevoegdheden meer mogelijk maken in het bestemmingsplan. Als er nieuwe invullingen komen die verder reiken dan de nieuwe kruimelgevallenregeling, is dat vaak ingrijpender voor de omgeving. Een dergelijke aanvraag kan dan in de vorm van een buitenplanse afwijking (oftewel een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.12, lid 1, sub a onder 2 Wabo) of een postzegelbestemmingsplan worden vormgegeven.
VERANDERINGEN IN VERBAND MET LIBERALISERING BELEID TEN AANZIEN VAN MANTELZORGWONINGEN
Door de nieuwe wet- en regelgeving wordt het mogelijk om, vergunningsvrij, in een bijbehorend bouwwerk een mantelzorgwoning te hebben bij een hoofdgebouw. Dit is een tijdelijke situatie die voortduurt tot de noodzaak van mantelzorg eindigt. In geen geval wil de gemeente dat deze bijbehorende bouwwerken worden benut voor een zelfstandige permanente woning. Voor recreatief gebruik dient te worden voldaan aan de beleidsuitgangspunten voor een bed & breakfast (zie paragraaf 3.3). Dit betekent dat deze mogelijkheid bestaat voor de woningen binnen de woonbestemmingen voor grondgebonden woningen.
Dit plan is er op gericht om een planologisch kader te geven voor het gewijzigde planonderdeel. Hieronder worden de bestemmingen die in het plan zijn opgenomen kort besproken.
'Tuin'
De bestemming 'Tuin' is opgenomen bij Koewijzend 7. Dit perceel mag uitsluitend worden gebruikt als tuin. Dit houdt onder meer in dat uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd, passend bij de functie tuin.
'Water'
Het water in het plangebied is als zodanig bestemd. Dit water heeft een structurele betekenis voor berging en afvoer van hemelwater. Ook in deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd.
'Wonen'
De bestemming 'Wonen' geldt voor het grootste deel van het plangebied en vindt aansluiting bij het bestemmingsplan 'Bangert en Oosterpolder fase 3-west en 4a'. Binnen de bouwvlakken is het bestaand aantal woningen toegestaan. Als er nog geen woning is gebouwd, dan is er een aanduiding "maximum aantal wooneenheden" opgenomen zodat er alsnog een woning gebouwd mag worden. Voor de bouw van bijbehorende bouwwerken wordt verwezen naar de regeling voor het omgevingsvergunningvrije bouwen zoals toegestaan in bijlage II, artikel 2 van het Besluit omgevingsrecht. Naast de woonfunctie is ook kleinschalige bedrijvigheid in de vorm van een aan-huis-verbonden beroep of een consumentverzorgende bedrijfsactiviteit toegestaan. Voor de hoofdgebouwen zijn de bouwmogelijkheden op de verbeelding per bouwvlak aangegeven.
De dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 5’ voorziet in een invulling van het archeologiebeleid. Deze bestemming is een aanvulling op de andere bestemmingen. Voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte die de van de bestemming afhankelijke drempelwaarde van 10.000 m2 overschrijdt, moet een omgevingsvergunning voor het bouwen worden gevraagd. Hierbij moet een rapport over de archeologische waarde van de gronden worden overlegd. Op grond van dat rapport kan het bevoegd gezag voorwaarden aan de omgevingsvergunning verbinden. Een rapport over de archeologische waarde van de gronden moet worden overlegd voor de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen.
Voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, is een omgevingsvergunning vereist. De vergunning is niet vereist voor het normale onderhoud, gebruik en beheer. Onder voorwaarden kan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden worden verleend.
Deze bestemming is gericht op de cultuurhistorisch waardevolle elementen in het plangebied. Die elementen zijn beschreven in paragraaf 4.3 van deze plantoelichting. Deze bestemming is een aanvulling op de andere bestemmingen. Voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, is een omgevingsvergunning vereist. De vergunning is niet vereist voor het normale onderhoud, gebruik en beheer. Onder voorwaarden kan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden worden verleend. In het plangebied hebben de aanwezige karakteristieke waterlopen de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' toegekend gekregen.
Overig
In hoofdstuk 3 van de regels zijn de algemene regels van het plan opgenomen. Hierin staat de anti-dubbeltelregel vermeld. De anti-dubbeltelregel voorziet in het tegengaan van oneigenlijk gebruik van de bestemmingsregels. De Algemene bouwregels regelen het feit dat de bestaande situatie, ziende op afwijkende maatvoering van bouwwerken, is toegestaan. De algemene gebruiksregels bevatten algemene bepalingen voor het gebruik. Ook de Algemene afwijkingsregels zijn in dit hoofdstuk ondergebracht. De Algemene afwijkingsregels hebben betrekking op alle in het plan opgenomen bestemmingen. In de Overige regels is het parkeerbeleid van de gemeente Hoorn opgenomen.
In hoofdstuk 4 van de regels zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Deze zijn opgenomen in overeenstemming met de in het Bro voorgeschreven tekst.
Op basis van artikel 3.1.6, lid 1, sub f, Bro bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid. Tevens is een paragraaf over handhaving van het plan toegevoegd.
Inspraak en overleg
Het planvoornemen is in het kader van het wettelijk vooroverleg (3.1.1 Bro) voorgelegd aan de provincie Noord-Holland. Daarnaast heeft de initiatiefnemer omwonenden geïnformeerd over het planvoornemen en hen de gelegenheid gegeven om gedurende 6 weken een reactie te geven. Zowel de provincie als omwonenden hebben tijdens deze periode geen bezwaren geuit op het planvoornemen. In Bijlage 8 zijn beide documenten opgenomen.
Ter inzage legging
In het kader van de te voeren planologische procedure is het voornemen om het bestemmingsplan te herzien, gepubliceerd in het 'Hoorns nieuwsblad'. Aansluitend is het ontwerp van het bestemmingsplan voor zes weken ter inzage gelegd in het stadhuis van Hoorn. Het plan was ook raadpleegbaar op de website van de gemeente Hoorn (www.hoorn.nl) en op www.ruimtelijkeplannen.nl. Tijdens genoemde periode zijn geen zienswijzen ingediend over het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is op 5 juni 2022 ongewijzigd vastgesteld.
Met de in hoofdstuk twee beschreven ontwikkelingen zijn kosten gemoeid. Hierover zijn afspraken gemaakt tussen de gemeente en belanghebbenden.
De Grondexploitatiewet stelt als onderdeel van de Wro een gegarandeerd kostenverhaal als eis aan bestemmingsplannen. Een zogenaamd exploitatieplan maakt verplicht deel uit van het bestemmingsplanproces, tenzij het kostenverhaal op een andere wijze is gegarandeerd. De kosten voor het voorliggende bestemmingsplan zijn anderszins verzekerd. Een exploitatieplan op grond van de Grondexploitatiewet is dan ook niet noodzakelijk.
Het beleid en de doelstellingen van het bestemmingsplan kunnen alleen worden gerealiseerd wanneer het bestemmingsplan ook daadwerkelijk gehandhaafd wordt. Dit houdt in ieder geval in dat het plangebied regelmatig wordt gecontroleerd op illegale bouwwerken en gebruiksvormen en er tijdens bouwwerkzaamheden gecontroleerd wordt dat er gebouwd wordt overeenkomstig de verleende vergunning(en). De gemeente zal hiervoor zorg dragen. Deze werkzaamheden passen binnen het handhavingsbeleid van de gemeente en kunnen binnen de bestaande structuren worden uitgevoerd.
De handhaving is gediend met een goed en duidelijk bestemmingsplan. Dit voorkomt immers misverstanden en interpretatiekwesties. Om deze reden is in dit plan gekozen voor gerichte bestemmingen én een duidelijke formulering van de regels. Bovendien bevat de toelichting een heldere beschrijving van het plan en van de regels. De regelingen in het bestemmingsplan zijn mede met het oog op een goede handhaving gemaakt. De regelingen sluiten aan op andere nieuwe bestemmingsplannen in de gemeente. Gemeente, bouwbedrijven en opdrachtgevers hebben in het kader van de handhaving ieder hun eigen verantwoordelijkheid.
Zo heeft de gemeente, naast de toezichthoudende taak, eveneens de taak om alle betrokken partijen van de juiste bestemmingsplaninformatie te voorzien en om een ieder aan te sporen het bestemmingsplan op een juiste manier uit te voeren. Particulieren en bouwbedrijven dienen de gemaakte afspraken en omgevingsvergunningen voor het bouwen na te komen en ook de opdrachtgevers dienen zich aan de spelregels te houden.
Wat betreft het toezicht en de controle op de regelingen en vergunningen in relatie tot waterstaatkundige zaken, zoals de schouw op sloten, geldt dat hier de verantwoordelijkheid primair bij het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier ligt.