Plan: | Bangert en Oosterpolder, herziening parkeernormering |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0405.BPBOherzparkeren-oh01 |
Dit plan voorziet, voor wat betreft delen van de nieuwbouwwijk Bangert & Oosterpolder, in het herstel van twee bestaande tekortkomingen, namelijk:
Omdat uitwerkingsplannen behoren tot 'het moederplan' is deze herziening impliciet ook van toepassing op de Uitwerking voor Fase 4 van bestemmingsplan Bangert & Oosterpolder.
De noodzaak tot actualisatie c.q. toevoeging van een parkeernormeringsregeling speelt met name bij de nog (grotendeels) te ontwikkelen gedeelten van de nieuwbouwwijk. Het betreft hier fase 4, fase 5, fase A West, fase A Zuid, het centrumgebied, alsmede enkele kleine ondergeschikte percelen.
Het plan heeft geen betrekking heeft op de reeds gerealiseerde fasen 1 en 2 en de bestaande dorpslinten. Voor fasen 1 en 2 blijft de 'oude' parkeernormeringsregeling uit het moederplan van kracht. Voor de dorpslinten geldt ook na vaststelling van dit plan geen parkeernormeringsregeling. Dat is hier ook niet nodig.
De regeling bestaat inhoudelijk uit een verplichting dat (bij verwerkelijking van de bestemming) moet worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen. Hierbij zijn drie secundaire bepalingen gesteld, namelijk:
1. teneinde te bepalen wat moet worden verstaan onder 'voldoende parkeerplaatsen' wordt verwezen naar het parkeerbeleid van de gemeente waarin actuele normen zijn opgenomen. Een dergelijke 'verwijzende' regeling wordt tegenwoordig aanvaardbaar geacht in bestemmingsplannen, voor zover de normen in het beleid uiteraard normatief toetsbaar zijn.
In die normatieve toetsbaarheid wordt inderdaad voorzien. Voorafgaand aan de vaststelling van deze herziening heeft de gemeente nieuw parkeerbeleid geformuleerd. Dat beleid bevat toetsbare normen. Het is niet meer strikt noodzakelijk om de normen in die beleidsnotitie te differentiëren naar (uitsluitend) ruimtelijk relevante criteria. Dat zou wél nodig zijn wanneer die normen in de regels van het bestemmingsplan zouden worden opgenomen.
2. een voorwaardelijke verplichting, die erop neerkomt dat het betreffende hoofdgebouw (dat met de omgevingsvergunning wordt aangevraagd) niet eerder in gebruik mag worden genomen dan nadat er 'voldoende parkeerplaatsen' zijn gerealiseerd. Met deze 'stok achter de deur' kan worden voorkomen dat nieuwe hoofdgebouwen in gebruik worden genomen, zonder dat het vereiste aantal parkeerplaatsen is gerealiseerd;
3. een gebruiksverplichting, bedoeld als waarborg om eenmaal gerealiseerde parkeervoorzieningen in stand te houden. Omdat een gebruiker uiteraard de situering moet kunnen veranderen (of het aantal, indien er een zekere functieverandering plaatsvindt) is ook deze verplichting 'voorwaardelijk', dat wil zeggen: een eigenaar mag parkeerplaatsen wijzigen (in situering of aantal of anderszins) maar niet zodanig dat daardoor niet meer wordt voldaan aan het (op het moment van de aanvraag omgevingsvergunning) geldende parkeerbeleid.
Met deze 'drietrapsraket' is in het bestemmingsplan de aanleg en instandhouding van voldoende parkeerplaatsen op een eenvoudige, flexibele maar ook rechtszekere en handhaafbare manier geregeld.