direct naar inhoud van 3.9 Externe veiligheid
Plan: Vreelandseweg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0402.13bp00vreelandsew-va02

3.9 Externe veiligheid

3.9.1 Beleidskader

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Ook de risico's van het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. Het ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M) coördineert het overheidsbeleid voor externe veiligheid.

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang.

Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  • 1. inrichtingen;
  • 2. vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • 3. vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Het Besluit Externe Veiligheid voor Inrichtingen (Bevi) is in oktober 2004 in werking getreden. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimum (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Indien, op grond van een Wro-besluit, de bouw of vestiging van een kwetsbaar- of beperkt kwetsbaar object mogelijk wordt gemaakt, is het Bevi van toepassing.

In augustus 2004 is voor het vervoer van gevaarlijke stoffen de circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen gepubliceerd. In de circulaire Rvgs (2004) is het rijksbeleid over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving, verduidelijkt en geoperationaliseerd. In de circulaire is zoveel mogelijk aangesloten bij het BEVI. In december 2009 is een wijziging op de circulaire Rvgs van kracht geworden, waarin voor de Basisnetwegen vervoersaantallen zijn vastgesteld en veiligheidszones.

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het besluit brengt het externe veiligheidsbeleid voor buisleidingen op dezelfde lijn als het beleid voor inrichtingen en vervoer van gevaarlijke stoffen. Een bestemmingsplan geeft de ligging weer van de in het plangebied aanwezige buisleidingen alsmede de daarbij behorende belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van de buisleiding. De belemmeringenstrook bedraagt ten minste vijf meter aan weerszijden van een buisleiding gemeten vanuit het hart van de buisleiding.

Voor zowel de handelingen met gevaarlijke stoffen bij bedrijven als het transport van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, namelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Het plaatsgebonden risico (10-6/jaar) geeft inzicht in de kans op overlijden van een individu op een bepaalde afstand van een risicovolle activiteit. Het groepsrisico wordt bepaald door (het aantal) aanwezige mensen in de nabijheid van een eventueel ongeval bij een risicovolle activiteit en geeft het aantal mogelijke (dodelijke) slachtoffers weer. Ten aanzien van het PR geldt dat er bij besluitvorming op een ruimtelijk plan een grenswaarde in acht dient te worden genomen (kwetsbaar object) danwel met een richtwaarde rekening dient te worden gehouden (beperkt kwetsbaar object). Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. In het Bevi, de cRvgs en het Bevb is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Deze verantwoordingsplicht houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. In het Bevi, de cRvgs en het Bevb zijn bepalingen opgenomen waaraan deze verantwoording dient te voldoen. Conform de cRvgs dient bij een significante toename van het groepsrisico of een overschrijding van de oriëntatiewaarde verantwoord te worden. De verantwoording van het groepsrisico is conform het Bevi van toepassing indien sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting. In het Bevb is voor de verantwoordingsplicht een onderscheid gemaakt tussen het 100%-letaliteitsgebied en het 1%-letaliteitsgebied. Binnen eerstgenoemd gebied geldt een uitgebreide verantwoordingsplicht, in laatstgenoemd gebied dient alleen bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid beschouwd te worden.

3.9.2 Onderzoek

Inrichtingen

In 2011 is een inventarisatie en onderzoek uitgevoerd naar de huidige situatie op het gebied van externe veiligheid. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage Externe veiligheid. Binnen het plangebied bevinden zich een aantal risicovolle inrichtingen, welke onder het Bevi vallen:

  • Het LPG-tankstation Autobedrijf Poll met een vergunde doorzet tot 1.000 m3 LPG per jaar, zodat een PR 10-6/jr. van 45 meter geldt. Hierbinnen bevinden zich beperkt kwetsbare objecten. Deze situatie vraagt om een nadere motivering. Het invloedsgebied bedraagt 150 meter.
  • Het LPG-tankstation Benzine Exploitatie met een vergunde doorzet tot 1.000 m3 LPG per jaar, zodat een PR 10-6/jr. van 45 meter geldt. Hierbinnen bevinden zich beperkt kwetsbare objecten. Deze situatie vraagt om een nadere motivering. Het invloedsgebied bedraagt 150 meter.
  • Aan de Nieuwe Havenweg 91 bevindt zich het bedrijf Norbert-Dentressangle met twee PGS 15 opslagen met beide een veiligheidsafstand van 20 meter. Binnen deze afstand bevinden zich geen (kwetsbare) objecten van derden.

Bij de twee LPG-tankstations is sprake van beperkt kwetsbare objecten binnen de plaatsgebonden risicocontour. Bij kwetsbare objecten zou een sanering noodzakelijk zijn, maar voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze saneringsplicht niet. De risico's bij een beperkt kwetsbaar object zijn namelijk beperkter. De plaatsgebonden risicocontour die nu conform de wetgeving nog hoort te worden toegepast, is inmiddels door de implementatie van het LPG-convenant in praktische zin achterhaald. Dit betekent dat de risico's in werkelijkheid minder groot zijn, dan ze conform de wet zouden zijn. Bovendien is er sprake van een historisch gegroeide situatie en geven de risico's geen aanleiding om de richtwaarde als harde grens toe te passen.

De aanwezigheid van drie Bevi-inrichtingen in het plangebied betekent dat hun invloedsgebieden overlappen met het plangebied. Het Bevi stelt dat invulling van de verantwoordingplicht in dat geval noodzakelijk is.

Het Besluit externe veiligheid inrichting (Bevi) stelt dat indien ruimtelijke besluiten/ontwikkelingen binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting vallen het groepsrisico aandacht verdient. Indien er ontwikkelingen voorzien worden met grote groepen personen of dicht bij de risicobron zal een berekening noodzakelijk zijn. Wanneer het op grote afstand plaatsvindt kan eenvoudige afstemming met de Veiligheidsregio volstaan. Bovenstaande uitgangspunt geldt voor het invloedsgebied van Norbert-Dentressangle, waarvan het invloedsgebied tot ver buiten het plangebied reikt. Aangezien met voorliggend bestemmingsplan geen ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt binnen het invloedsgebied van Norbert-Dentressangle is een berekening niet nodig.

Buisleidingen

Binnen het plangebied zijn twee hogedruk aardgasleidingen gelegen:

  • Een leiding met een diameter van 6 inch en een werkdruk van 40 bar. Conform de risicokaart heeft de leiding een plaatsgebonden risicocontour van 0 meter, het 1%-letaliteitsgebied bedraagt 70 meter en het 100%-letaliteitsgebied 50 meter.
  • Een leiding met een diameter van 12 inch en een werkdruk van 40 bar. Conform de risicokaart heeft de leiding een plaatsgebonden risicocontour van 0 meter, het 1%-letaliteitsgebied bedraagt 140 meter en het 100%-letaliteitsgebied 70 meter.

Voor beide leidingen geldt dat volgens het Bevb een belemmeringenstrook dient te worden aangehouden van 4 meter aan weerszijden van de leiding waarbinnen geen bouwwerken mogen worden opgericht. Deze leidingen en de bijbehorende belemmeringenstrook zijn in de verbeelding opgenomen. Tevens is het gasontvangstation met een afzonderlijke bestemming aangegeven.

Aangezien beide leidingen binnen het plangebied zijn gelegen, is conform het Bevb een berekening uitgevoerd met het risicoberekeningprogramma CAROLA. Hieruit is gebleken dat het plaatsgebonden risico geen belemmering oplevert voor het bestemmingsplan. Uit de berekening naar het groepsrisico blijkt dat de hoogte van de groepsrisico's onder de oriëntatiewaarde ligt. Tevens is de hoogte van het groepsrisico lager dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde, waardoor volstaan kan worden met een beknopte verantwoording van het groepsrisico.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich meerdere transportassen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het gaat daarbij om de volgende transportassen:

  • 1. De rijksweg A27 is gelegen op ongeveer 3.000 meter afstand van het plangebied. Hierover vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats, eveneens ter hoogte van het plangebied. In bijlage 5 van de cRvgs is de veiligheidszone genoemd (de maximale PR 10-6/jr. contour die is toegestaan) en deze bedraagt 0 meter. Het plaatsgebonden risico legt daarmee geen beperkingen op aan het bestemmingsplan. Geen van de genoemde stoffen heeft een invloedsgebied dat reikt tot over het plangebied. Hiermee is de A27 geen relevante risicobron voor het plangebied.
  • 2. De provinciale weg N201 is gelegen binnen het plangebied. Hierover vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Het gaat hierbij om kleine hoeveelheden brandbare vloeistoffen en brandbare gassen. De invloedsgebieden van deze stoffen overlappen met het plangebied. Hiermee is de N201 een relevante risicobron voor het plangebied. De transportintensiteiten in het algemeen zijn beperkt, zodat het plaatsgebonden risico geen beperkingen oplegt aan het bestemmingsplan. Voorts is er geen berekening voor het groepsrisico uitgevoerd, omdat de transportintensiteiten zo beperkt zijn dat een hoog groepsrisico niet aannemelijk is. Gezien het conserverende karakter van het bestemmingsplan is er geen wijziging in de hoogte van het groepsrisico, zodat conform de cRvgs geen invulling van de verantwoordingsplicht noodzakelijk is.
  • 3. De spoorlijn Amsterdam-Amersfoort is gelegen op ongeveer 2.200 meter afstand van het plangebied. Hierover vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. De invloedsgebieden van de zeer toxische gassen en zeer toxische vloeistoffen reiken tot over het plangebied. Hiermee is de spoorlijn een relevante risicobron voor het plangebied. Het groepsrisico veroorzaakt door de spoorlijn Amersfoort-Amsterdam ligt boven de oriëntatiewaarde. Dit betekent dat aandacht besteed dient te worden aan de verantwoordingsplicht conform de cRvgs.

Verantwoordingsplicht

Hieronder worden kort de belangrijkste constateringen en aan te raden maatregelen samengevat per aspect van de verantwoordingsplicht.

Groepsrisico

  • Spoorlijn Amsterdam-Amersfoort: groepsrisico bevindt zich boven de oriëntatiewaarde en verandert niet
  • LPG-tankstations: het groepsrisico verandert niet.
  • PGS 15-opslagen: het groepsrisico verandert niet.
  • Hogedruk aardgasleidingen: groepsrisico ligt onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde en verandert niet.

Zelfredzaamheid

  • In het plangebied bevindt zich in het zuidoosten een woondienstencentrum waar senioren verblijven. In het kader van een andere ruimtelijke procedure (bouw voor de 3e woontoren bij het woondienstencentrum) is reeds aandacht besteed aan de risico's voor dit centrum en zijn deze acceptabel geacht. Daarom wordt binnen deze procedure geen extra aandacht besteed aan dit woondienstencentrum.
  • Vluchtwegen zijn van risicobronnen af gericht.
  • Omdat het bestemmingsplan geheel conserverend is, zijn bouwkundige maatregelen tegen een BLEVE, plasbrand of toxisch scenario niet verder uitgewerkt.

Bestrijdbaarheid

  • Voor de brandweer zijn bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen van groot belang. De Veiligheidsregio Gooi- en Vechtstreek heeft in haar formele advies aangegeven dat zij graag "opstelplaatsen open water" heeft langs de Gooische vaart op de kop van de straten (Zuiderloswal, 1e Loswal, 2e Loswal, Nieuwe havenweg).
  • Tevens heeft de Veiligheidsregio aangegeven dat de bereikbaarheid relatief eenvoudig verbetert kan worden door 'de knip' in het Kininelaantje uit te voeren met een wegneembare paal. Hierdoor kan het fietspad gebruikt worden om vanuit het westen aan te rijden. Deze aanpassing valt buiten het plangebied (zelfs buiten de gemeentegrens) en is niet in onderhavig bestemmingsplan opgenomen. De gemeente Hilversum zal in samenwerking met de gemeente Wijdemeren onderzoeken of aanpassing mogelijk is.
  • De risicovolle inrichtingen kunnen vanaf twee zijden worden aangereden.

Ruimtelijke maatregelen

Het schuiven met ruimtelijke elementen is wegens de conserverende aard van het bestemmingsplan niet mogelijk.

Risicocommunicatie

  • Voer een actief risicocommunicatie beleid.
  • In het gebied is een goede WAS-dekking aanwezig.
3.9.3 Vliegvelden

Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van het vliegveld Hilversum. Binnen het plangebied mag niet hoger dan 45 meter worden gebouwd. Omdat in voorliggend bestemmingsplan geen dusdanige bouwhoogte wordt mogelijk gemaakt zijn in dit bestemmingsplan geen nadere regels opgenomen.

3.9.4 Waterkeringen

De waterkeringen aan beide zijden van de Gooise Vaart tot de Gijsbrecht van Amstelstraat zijn tertiaire waterkeringen op basis van de keurkaart van het Hoogheemraadschap Amstel Gooi en Vecht. Waterkeringen zijn kunstmatige hoogten en natuurlijke hoogten (hoge gronden) die een waterkerende functie hebben. Deze waterkeringen beschermen lager gelegen gronden in het gebied ter overstroming door (boezem)wateren met een hoger waterpeil. De kering van de Gooise Vaart ligt op de hoge gronden en is verholen in het maaiveld.

Rondom waterkeringen gelden beperkingen voor de te onderscheiden kernzones, beschermingszones en buitenbeschermingszones. Werkzaamheden op, in of nabij waterkeringen kunnen aan restricties onderhevig zijn, en mogelijk zijn deze watervergunningsplichtig. Hierbij kan gedacht worden aan het plaatsen van gebouwen dan wel bouwwerken en met name aan werkzaamheden in de ondergrond zoals graven, funderingsconstructies, kelders, heien en grondwateronttrekkingen. Middels een watervergunning kan ontheffing worden verkregen voor bepaalde werkzaamheden in de kern-, beschermings- en buitenbeschermingszone van waterkeringen.

Voor deze tertiaire waterkeringen geldt een breedte voor de kernzone, beschermingszone en de buitenbeschermingszone te samen van 20 meter aan weerszijden van de referentielijn. De referentielijn is de kant van de verharding aan de zijde van de watergang.