Plan: | Melkpad 6 - 10 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0402.11bp05melkpad610-va01 |
In dit hoofdstuk zijn de aanleiding, doelstelling en functie van het bestemmingsplan beschreven. Tevens is een leeswijzer opgenomen.
Aan het Melkpad 6-10, ten noorden van het centrum van Hilversum, bevindt zich momenteel de Nefkens Garage. Op het terrein bevindt zich bedrijfsbebouwing met een grote achterliggende parkeerplaats. Het planvoornemen is om de ter plaatse aanwezige bebouwing te slopen en de bedrijfsbestemming om te zetten naar een woonbestemming voor de bouw van 14 twee-onder-een-kapwoningen en 3 geschakelde woningen.
De plannen hebben in het kader van de inspraakprocedure al ter inzage gelegen als onderdeel van het voorontwerpbestemmingsplan 'Melkpad - Diepeweg'. Na de inspraaktermijn heeft initiatiefnemer Lingotto voorgesteld om de plannen voor het Melkpad - Diepeweg te 'knippen' en op dit moment het plandeel voor wat betreft het Nefkens-terrein (i.c. Melkpad 6 - 10) verder in procedure te brengen. Lingotto heeft meer tijd nodig om tot overeenstemming te komen met de grondeigenaar van het andere deel (Melkpad 2b, 2c en 4). Bovendien vragen de inhoudelijke reacties op dit deel (i.c. het appartementengebouw) ook meer beantwoordingstijd. Het terrein van Autobedrijf Tek (Melkpad 2b, 2c en 4) maakt daarom geen onderdeel meer uit van voorliggend bestemmingsplan en zal (voorlopig) zijn bedrijfsbestemming behouden.
Het doel van het bestemmingsplan is het tot stand brengen van een planologische regeling die voorwaarden schept voor de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van het plangebied. Het bestemmingsplan dient een toetsingskader op te leveren voor ontwikkelingen en tevens voor alle betrokkenen.
Het bestemmingsplan heeft een ontwikkelingsgericht karakter, dat wil zeggen dat in het bestemmingsplan de planologische en juridische kaders worden vastgelegd waarbinnen nieuwe ontwikkelingen in het plangebied mogelijk zijn.
Het bestemmingsplan 'Melkpad 6 - 10' regelt de bestemmingen en het gebruik van de gronden in het plangebied. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (kaart), regels en een toelichting. De verbeelding en de daarop aangewezen bestemmingen en regels vormen tezamen het juridische plan. De plantoelichting heeft geen rechtskracht. De regels omvatten de omschrijvingen van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. In de toelichting worden de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de bestemmingen.
Een bestemmingsplan wordt met de daarbij behorende toelichting langs elektronische weg vastgelegd. Het bestemmingsplan wordt in die vorm vastgesteld. Een volledige papieren versie van het bestemmingsplan wordt gelijktijdig vastgesteld. Indien de inhoud van het langs elektronische weg vastgelegde bestemmingsplan na vaststelling en die van de papieren versie daarvan tot een verschillende uitleg aanleiding geeft, is de eerstbedoelde inhoud beslissend.
De toelichting is opgebouwd uit zes hoofdstukken. In het inleidende hoofdstuk is ingegaan op de aanleiding, doelstelling en functie van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 2 wordt aangegeven waar het plangebied ligt en wat de plangrenzen zijn. In hoofdstuk 2 wordt ook aangegeven welke bestemmingsplannen voor het plangebied gelden tot het verkrijgen van rechtskracht van het nieuwe bestemmingsplan. De hoofdstukken 3 - 5 vormen de kern van de toelichting. In hoofdstuk 3 worden de karakteristieken van het plangebied beschreven. Dit is een beschrijving van de bestaande situatie. Relevante beleidskaders van Rijk, provincie/regio/waterschap en gemeente staan centraal in hoofdstuk 4. De toekomstige situatie wordt behandeld in hoofdstuk 5. Per planaspect wordt hierbij gemotiveerd aangegeven wat er komt. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de bestemmingsregeling, de (economische) uitvoerbaarheid, het ambtelijk overleg, en op de externe communicatie. Er wordt aangegeven hoe de regels gelet op de toelichting gelezen moeten worden en hoe bij de formulering van de bestemming en de regels rekening wordt gehouden met de handhaafbaarheid daarvan. Deze paragraaf vormt de relatie tussen het juridische plan en de toelichting. De ten behoeve van het bestemmingsplan verrichte onderzoeken zijn als bijlage bij de toeklichting opgenomen.
Het plangebied ligt aan de noordkant van het centrum van Hilversum. Op korte afstand van het plangebied ligt station Hilversum en het centrum met al haar voorzieningen. Het plangebied wordt begrensd door het Melkpad in het zuiden, de kerk in het westen, bebouwing aan de Gerardus Gullaan in het noorden en autobedrijf Tek in het oosten.
Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding, horend bij dit bestemmingsplan.
Globale ligging plangebied
Globale begrenzing plangebied
Vóór vaststelling van het voorliggende plan zijn de onderstaande bestemmingsplannen relevant voor het plangebied:
Binnenstad 2013
Onderhavig plangebied is gelegen in het vigerende bestemmingsplan 'Binnenstad 2013', vastgesteld op 12 juni 2013 en geheel onherroepelijk in werking op 5 februari 2014. Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan weergegeven. Het plangebied is daarop in het rood omkaderd.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan
Het vigerende bestemmingsplan kent ter plaatse van het plangebied de enkelbestemming 'Bedrijf' en dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - na 1850 bebouwd gebied - Hoog/Middelhoog'. Binnen de bedrijfsbestemming is een bouwvlak opgenomen waarbinnen een maximum bebouwingspercentage van 60% geldt en een maximum bouwhoogte van 13 meter.
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven uit de categorie 1 en 2, een onderneming in de creatieve sector, een kantoor ter plaatse van de functieaanduiding 'kantoor' en wonen ter plaatse van de functieaanduiding 'wonen'. Daarnaast is op basis van bijlage 6 van de planregels van het bestemmingsplan 'Binnenstad 2013' voor Melkpad 6-10 een garagebedrijf toegestaan.
Onderhavige planontwikkeling is niet passend binnen de huidige bestemming met bijbehorende planregels. Het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan is noodzakelijk om de herontwikkeling van het plangebied mogelijk te maken.
Bestemmingsplan 'Regeling meervoudige bewoning'
In bestemmingsplannen van de gemeente Hilversum zijn regelingen opgenomen over meervoudige bewoning (bewoning door meer dan één huishouden). De regelingen zijn niet in ieder bestemmingsplan hetzelfde en dat kan leiden tot onduidelijkheid. In het (ontwerp) paraplubestemmingsplan 'Regeling meervoudige bewoning' wordt een eenduidige regeling opgenomen die de huidige regelingen vervangt.
Op het plangebied is de gebiedsaanduiding 'overige zone - regeling meervoudige bewoning - 1' gelegen. De regels behorende bij de aanduiding zijn meegenomen in de planregels behorende bij onderhavig bestemmingsplan
In dit hoofdstuk komt de huidige situatie aan de orde. Onder andere wordt aandacht besteed aan de ruimtelijke structuur, de functies in het plangebied en de cultuurhistorische waarden.
In de negende eeuw ontstaat Hilversum op de permanente plek rond de Kerkbrink. Van oorsprong is Hilversum net als de andere Gooise dorpen een agrarisch brinkdorp, omringd door kleinschalig akkerland (engen) en woeste gronden (heide en stuifzand). Een aaneenschakeling van brinken (openbare driehoekige, zandige terreinen), verbonden door wegen die uitmondden in de driften (veepaden) naar de omliggende akker- en weilanden en naar de omliggende dorpen. De Kerkbrink vormde het centrum van handel, religie en bestuur. De sporen van het oude boeren brinkdorp en het dorp dat zich richtte op huisnijverheid en ambacht zijn hier en daar nog aanwezig. De gekromde wegen en brinken vormen de onderlegger, de structuur, van de huidige binnenstad.
In de huidige situatie bevindt zich een auto-/garagebedrijf met bijbehorende bebouwing. De bebouwing in het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit één bouwlaag, enkel de kantoorfunctie van de Nefkens Garage is gevestigd in een pand bestaande uit twee bouwlagen (begane grond en een verdieping).
De navolgende afbeeldingen geven een beeld van de huidige situatie van het plangebied.
Luchtfoto vogelvluchtperspectief plangebied
Bebouwing plangebied, gezien vanaf het Melkpad richting het oosten
Bebouwing plangebied, gezien vanaf het Melkpad richting het westen
Het plangebied kent, door het ontbreken van enige waterlopen, geen waterstructuur. In deze toeliching worden wel de wateraspecten in het projectgebied beschreven, bestaande uit grondwater, oppervlaktewater, afvalwater en hemelwater.
In de huidige situatie vindt er geen bewoning plaats in het plangebied.
Er is binnen het plangebied een werkgerelateerde functie gelegen, namelijk Nefkens Peugeot Hilversum. Deze functie is binnen het geldende bestemming toegestaan.
Er zijn in de huidige situatie geen voorzieningen in het plangebied gelegen. Deze zijn binnen de geldende bestemming niet toegestaan.
Het plangebied wordt ontsloten via het Melkpad. Het Melkpad is een eenrichtingsweg van oost naar west en is één van de wegen die tot de binnenring behoord. Voor deze weg geldt een maximale snelheid van 50 km/uur.
In het plangebied is momenteel een groot gedeelte in gebruik als parkeerterrein voor de stalling van auto's behorende bij het autobedrijf. Het wegprofiel van het Melkpad is er niet op ingericht om te parkeren in de openbare ruimte.
Aan weerszijden van de hoofdrijbaan van het Melkpad bevindt zich een verhoogd fietspad met daarnaast een stoep waar voetgangers gebruik van kunnen maken. Hierdoor is het autoverkeer gescheiden van het langzame verkeer.
In het plangebied is geen sprake van openbaar groen. Het groen binnen het plangebied bestaat uit (geringe) privé beplanting. Aan de west- en noordzijde wordt het plangebied gescheiden van naastgelegen percelen door groene erfafscheiding. Er kan niet gesproken worden over een kenmerkende groenstructuur.
In 2015 is het Gemeentelijk Riolerings Plan (GRP) opgesteld voor de periode 2015 - 2020. Dit plan geeft het beleid betreffende het afvalwater, hemelwater en grondwater.
De gemeente heeft met het waterschap Waternet standaardregels geformuleerd waar het waterbeheer in de gemeente aan moet voldoen. Deze regels zijn verwerkt in (water)paragraaf 3.7.2.
Verder gelden de waterbeleidsplannen van Rijk, Provincie en Waterschap die zijn samengevat in hoofdstuk 4 van het bestemmingsplan. Voor de binnenstad van Hilversum, waar geen oppervlaktewateren of waterkeringen aanwezig zijn, geldt als belangrijkste aandachtspunt dat hemelwaterwater zoveel mogelijk lokaal in de bodem wordt geïnfiltreerd.
Vogel- & Habitatrichtlijn
Ter bescherming van natuurwaarden zijn er door de Europese Unie richtlijnen opgesteld: de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Europa heeft tevens een netwerk van speciale beschermingszones aangewezen onder de naam Natura 2000. De richtlijnen zijn in Nederland ondermeer verankerd in de Natuurbeschermingswet. De Nederlandse Natura-2000-gebieden worden op basis van de Natuurbeschermingswet vastgelegd, waarbij de bescherming gericht is op beheer en instandhouding van natuurlijke habitats en leefgebieden van plant- en diersoorten. Kaders hiervoor zijn uitgewerkt in het Natura-2000-doelendocument. Dit document is eind 2005 besproken met alle provincies, betrokken gemeenten, waterschappen en maatschappelijke organisaties. Op basis van de Natuurbeschermingswet worden speciale beschermingszones en zogenaamde beschermde natuurmonumenten aangewezen. Voor deze gebieden worden instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd.
Soortbescherming
De Europese regels (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn) zijn onder meer vertaald in de Flora- en Faunawet.
De bescherming bestaat met name uit de volgende verboden:
Om te kunnen bepalen of er in het plangebied beschermde soorten aanwezig zijn, is onderzoek nodig.
Ten aanzien van dit bestemmingsplan
Het groen in de binnenstad maakt geen onderdeel uit van een ecologische structuur. Ook de natuurbeschermingswet is niet van toepassing. Oude bomen en oude gebouwen zijn potentiële nestplaatsen voor vogels en vleermuizen. In geval van aanwezigheid van beschermde planten- of diersoorten is de Flora- en Faunawet van toepassing. De toetsing aan het aspect natuur vindt plaats in paragraaf 5.4.
Duurzaamheid is gericht op drie kwaliteitsaspecten: people, planet en profit/prosperity. De pijler 'people' richt zich op aspecten van sociale kwaliteit en proceskwaliteit: de leefbaarheid van de omgeving, sociale veiligheid en de betrokkenheid van bewoners, bedrijven en overheden (sociale duurzaamheid). De pijler 'planet' is direct gerelateerd aan de milieukwaliteit en thema's als energie, ecologie en water, maar ook aan gezondheid, verkeer en afval, en daarmee aan verschillende grote milieuproblemen zoals verlies aan biodiversiteit, klimaatsverandering, bedreigingen van de gezondheid en aantasting van de leefomgeving (fysieke duurzaamheid). Uitgangspunten zijn een brongerichte benadering, het sluiten van kringlopen en behoud en versterking van de kwaliteit van de leefomgeving. De pijler 'profit/prosperity' richt zich op de aanwezigheid van voorzieningen, voldoende werkgelegenheid en inkomensdifferentiatie en dragen bij aan het functioneren van de leefomgeving (economische duurzaamheid). De essentie van deze zogenaamde Triple P-benadering is een evenwichtige integrale ontwikkeling van de kwaliteitsaspecten.
Een (geluids)zone is een aandachtsgebied waarbinnen, indien er geluidsgevoelige bestemmingen zijn of kunnen worden gerealiseerd, moet worden getoetst aan de grenswaarden van de Wet geluidshinder (Wgh). Geluidsgevoelige bestemmingen zijn onder andere woningen, scholen en gebouwen voor de gezondheidszorg. De voorkeursgrenswaarde voor geluidsgevoelige bestemmingen ten gevolge van wegverkeerslawaai bedraagt 48 dB. De voorkeursgrenswaarde ten gevolge van spoorweglawaai bedraagt voor woningen 55 dB en voor andere geluidsgevoelige gebouwen 53 dB. In geval van industrielawaai bedraagt de voorkeursgrenswaarde ter plaatse van geluidgevoelige bestemmingen 50 dB(A). Als er in de directe omgeving van het plangebied industrieterreinen, inrichtingen en/of (spoor)wegen aanwezig zijn met geluidszones die (deels) in het plangebied liggen, dienen ook deze gedefinieerd te worden.
De regelgeving die betrekking heeft op geluidshinder staat in een aantal wetten. De Wgh voorziet in een zonering van wegen, spoorwegen en industrieterreinen waar 'grote lawaaimakers' zijn of kunnen worden gevestigd, en stelt eisen aan de geluidsbelasting binnen de zones rond en langs die (spoor)wegen en industrieterreinen. De geluidshinder die afkomstig is van inrichtingen (met name bedrijven) wordt gereguleerd op basis van de Wet milieubeheer.
Zones rond industrieterreinen (hoofdstuk V Wgh)
Industrieterreinen waarop zich bedrijven bevinden (of kunnen vestigen) met een hoge geluidsbelasting kennen een geluidszone zoals bedoeld in artikel 40 van de Wgh. De zone moet worden aangegeven op de bij het vigerend bestemmingsplan behorende verbeelding.
Zones langs wegen (hoofdstuk VI Wgh)
Wegen waarop een 30 km/h-regime van toepassing is en wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied, hebben op basis van artikel 74 van de Wgh geen geluidszone. Voor overige autowegen gelden de volgende zones:
Zones langs spoorwegen (hoofdstuk VII Wet geluidhinder)
Langs een spoorweg bevindt zich een geluidszone waarvan de breedte, gemeten vanuit de buitenste spoorstaaf, is aangegeven op de bij het Besluit geluidhinder (Bgh) behorende kaart.
Ten aanzien van dit bestemmingsplan
In het plangebied is geen industrieterrein gelegen. Hiervoor is dan ook geen onderzoek uitgevoerd. Het plangebied is daarnaast ook niet gelegen in een geluidszone van een industriegebied.
Ten aanzien van het spoor- en wegverkeerslawaai is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. In paragraaf 5.5.2.2 wordt hier nader op ingegaan.
Sinds 15 november 2007 geldt de Wet luchtkwaliteit. Door deze nieuwe wetgeving kunnen kleine bouwprojecten doorgaan. Het gaat om projecten die de hoeveelheid fijn stof en stikstofdioxide in de lucht met maximaal 3% verhogen. Voor dergelijke projecten hoeft geen aanvullende maatregelen meer te worden genomen om de luchtkwaliteit op peil te houden. De wet legt tevens de basis voor een Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Projecten die passen in het programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de Europese normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.
Ten aanzien van dit bestemmingsplan
Ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit wordt in paragraaf 5.5.2.3 nader op ingegaan.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Bij een gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.
Ten aanzien van dit bestemmingsplan
Ten aanzien van het aspect bedrijven en milieuzonering wordt in paragraaf 5.5.2.1 nader op ingegaan.
Beschermde stads- en dorpsgezichten zijn aangewezen door het ministerie van IenM en het ministerie van OCenW. Het betreft objecten in gebieden die van algemeen belang zijn vanwege hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang, dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde, en in welke zich één of meerdere monumenten bevinden. Als een gebied is aangewezen als beschermd stads- of dorpsgezicht, dan dient dit in het bestemmingsplan opgenomen te zijn. Informatie over beschermde stads- en dorpsgezichten is te verkrijgen bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een beschermd stads- of dorpsgezicht, maar grenst wel aan het beschermd stadsgezicht Noordwestelijk Villagebied.
In het plangebied 'Binnenstad 2013' bevinden zich monumentale en waardevolle panden en ensembles. Voor monumentale panden kan in dit plangebied onderscheid gemaakt worden in Rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten. Rijksmonumenten staan ingeschreven in het Monumentenregister van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, gemeentelijke monumenten zijn opgenomen in de gemeentelijke monumentenlijst. In de directe omgeving van het plangebied is de St. Vituskerk met pastorie aangewezen als rijksmonument. Daarnaast zijn de villa van Melkpad 23, de woonhuisgroep van 4 panden aan het Melkpad 11-17 en de werkplaats van Naarderstraat 19A aangewezen als gemeentelijke monument.
Ten aanzien van dit bestemmingsplan zijn er geen monumentale en waardevolle panden en ensembles aanwezig in het plangebied.
In 1992 is het zogenoemde 'Verdrag van Malta' gesloten, een Europees verdrag dat is gericht op de bescherming van het archeologisch erfgoed. Sinds de officiële bekrachtiging van het verdrag door Nederland in 1998 is gewerkt 'in de geest van Malta' en is de Monumentenwet 1988 herzien, op grond van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), om de archeologie wettelijk te verankeren. Op 1 september 2007 is de herziene Monumentenwet 1988 in werking getreden.
De kernpunten, geregeld in de Monumentenwet, zijn:
De gemeente is het bevoegde gezag, en verantwoordelijk voor het opstellen van een archeologische verwachtings - en beleidskaart. Op de verwachtingskaart staat aangegeven welke archeologische beschermde monumenten, bekende waarden, en welke archeologische verwachtingen in Hilversum aanwezig zijn. Voor het te voeren beleid ten aanzien van de archeologische waarden en verwachtingen in de gemeente, heeft de gemeente een beleidsnota en de daarbij behorende beleidskaart opgesteld. De beleidskaart, moet volgens de nieuwe Wro in het bestemmingsplan worden opgenomen, zodat voor de aanvrager van een vergunning duidelijk is in welke gevallen een archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Deze gevallen worden voornamelijk bepaald door een maximale verstoringsoppervlakte en -diepte.
Het archeologische onderzoek is een getrapt proces. Elke stap in het proces wordt afgesloten met een besluit van het bevoegd gezag omtrent het archeologische erfgoed: of het plangebied wordt vrijgegeven, of een vervolgonderzoek wordt gevraagd, of een planaanpassing, of bescherming van het archeologisch erfgoed in situ. Eerst moet de aanvrager een inventariserend onderzoek overleggen. In dat inventariserend onderzoek wordt vastgesteld of er archeologisch erfgoed in de bodem aanwezig is en of er nader onderzoek nodig is. De volgende stap is het verrichten van een verkennend veldonderzoek (proefsleuven) om de aard, omvang en kwaliteit van het archeologisch erfgoed te onderzoeken. Het plangebied kan hierna op grond van een selectiebesluit worden vrijgegeven, beschermd, of, als bescherming niet mogelijk is, kan een opgraving worden gevraagd. Elke fase wordt uitgevoerd op grond van een programma van eisen. Behalve de eisen die aan het onderzoek worden gesteld in het kader van de Kwaliteitseisen Nederlandse Archeologie (KNA) kan de gemeente aanvullende eisen stellen.
Binnen de gemeente Hilversum wordt gebruik gemaakt van de Structuurvisie Archeologie 'De ondergrondse stad'. In deze structuurvisie is al het mogelijk aanwezige archeologisch erfgoed beschreven. Hiervan is een kaart gemaakt welke is gebruikt voor de bestemmingslegging van de archeologische dubbelbestemmingen (zie figuur 3).
Figuur 3: Archeologische beleidskaart gemeente Hilversum
Het plangebied is gelegen in een gebied met een hoge verwachtingswaarde. Voor een nadere toetsing aan het aspect archeologie wordt verwezen naar paragraaf 5.6.3.
De provincie Noord-Holland heeft een bodemtoets ontwikkeld voor de afweging van bodemaspecten in bestemmingsplannen. Het gaat om de aspecten bodemopbouw, bodemkwaliteit, milieubeschermingsgebieden en archeologie. Deze aspecten zijn met uitzondering van archeologie opgenomen in deze bodemparagraaf. Archeologie is toegelicht in de voorgaande paragraaf 3.6.3 In deze paragraaf wordt ook het grondwatersysteem en daarin eventueel voorkomende verontreinigingen meegenomen.
Bodem
De gemeente Hilversum maakt onderdeel uit van de geografische eenheid het Gooise stuwwallencomplex met onder andere fysisch geografische eenheden zoals stuwwallen. De bodem van Hilversum bestaat hoofdzakelijk uit matig fijne tot zeer grove zanden. De zanden maken deel uit van het water voerende pakket, dat haar basis heeft op een diepte van N.A.P. -160 meter. Naast de genoemde zanden bevat de bodem grindbestanddelen. Tot een diepte van 50 meter onder het maaiveld is gestuwd materiaal aanwezig. Hierin kunnen plaatselijk fijnzandige, lemige en slib houdende lagen voorkomen. De stuwwal is een inzijgingsgebied. Dit plangebied bestaat geheel uit zandige ondergrond.
Functies en bestemmingen moeten afgestemd worden op de bodemopbouw. De bodemopbouw binnen het plangebied stelt echter geen bijzondere eisen aan de functies en bestemmingen.
Aardkundige waarden
De grote verscheidenheid en gaafheid van geografische verschijnselen maakt het stuwwallencomplex van het Gooi bijzonder. Eén van de speerpunten van het provinciale landschaps- en bodembeschermingsbeleid is het beschermen van onderdelen in het landschap, die iets vertellen over de geologische ontstaanswijze van een gebied. Hiervoor heeft de provincie Noord-Holland een lijst met 80 gebieden met aardkundige waarden (aardkundig waardevol gebied) vastgesteld en vervolgens hieruit 17 gebieden geselecteerd als aardkundig monument. De 80 aardkundige waardevolle gebieden zijn nu opgenomen in de provinciale structuurvisie en bijbehorende verordening en genieten als zodanig planologische bescherming. Een groot deel van het bijzondere stuwwallengebied is daarom door de provincie aangewezen als gebied met aardkundige waarden en de ongeroerde delen zijn zelfs aangewezen als aardkundig monument. Binnen het plangebied zijn evenwel geen aardkundige monumenten en aardkundig waardevolle gebieden aangewezen.
Grondwaterbeschermingsgebied
Het plangebied is niet gelegen in of nabij een grondwaterbeschermingsgebied. Dit betekent dat binnen het gebied ten opzichte van de gebruikelijke zorgvuldigheid geen extra restricties gelden om de drinkwaterwinning te beschermen.
Bodem- en grondwaterverontreiniging
In de oudere wijken is naast de woonbestemming veel bedrijvigheid geweest, ook in de binnenstad. Als gevolg van het langdurige intensieve gebruik is de bovengrond in het plangebieden over het algemeen licht verontreinigd met PAK en zware metalen (en oplosmiddelen). Plaatselijk komen ernstige verontreinigingen voor. In het verleden zijn een aantal verontreinigingen reeds gesaneerd.
De gemeente heeft in 2008 een bodemfunctieklassekaart opgesteld. Op de bodemfunctieklassekaart wordt de gewenste bodemkwaliteit voor nu en toekomst binnen de gemeentegrenzen van Hilversum aangegeven. Uitgangspunt is dat de klasse die aan een bepaald gebied wordt toegekend, overeenkomt met de gevoeligste bodemfunctie binnen het gebied. Het hele gebied is geclassificeerd als functie wonen.
Grondwater
Hilversum ligt op een stuwwal van het Gooi en is infiltratiegebied. Het maaiveld varieert in de binnenstad van 4,30 meter +NAP in het oosten (stationsgebied) tot circa 11,00 meter +NAP in het westen (begin 's-Gravelandseweg en Vaartweg). Het eerste watervoerende pakket heeft haar basis op 160 meter minus maaiveld. In de zandige bodem stroomt het grondwater globaal genomen in westelijke richting. De minimale grondwaterstandsdiepte is 3,15 m onder het maaiveld bij het stationsgebied. De grondwaterstandsfluctuatie bedraagt enkele meters. De grondwaterstanden kunnen in de toekomst stijgen door invloed van het klimaat en activiteiten in de regio zoals afname van drinkwaterwinningen en opzetten van polderpeilen (de laatste aan de westkant van Hilversum).
Bij ondergrondse bouw moet rekening worden gehouden met de grondwaterstand. Kelders moeten waterdicht worden uitgevoerd, zodat de noodzaak tot het lokaal verlagen van de grondwaterstand wordt voorkomen. Bij de bepaling van de maximale grondwaterstand ten behoeve van ondergrondse bouw moet rekening worden gehouden met een marge als gevolg van toekomstige regionale grondwaterstandstijgingen.
In de binnenstad is het grondwater op enkele plaatsen verontreinigd met zware metalen en VOCL (vluchtige organische chloorverbindingen). De verontreinigingen zitten bij het Stationsgebied Zuid, de Herenstraat en het begin van de 's-Gravelandseweg en dus niet in het plangebied.
Oppervlaktewater
In de binnenstad is geen oppervlaktewater aanwezig.
Bestaand afwateringssysteem
De binnenstad ligt in een gemengd gerioleerd gebied. Dit houdt in dat het afvalwater en het hemelwater via het hetzelfde rioolsysteem wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuivering Hilversum-oost. Voor nieuw aan te sluiten bebouwing moet contact worden opgenomen met de gemeente. In de toekomst zal het afkoppelen van hemelwater van dit systeem worden bevorderd door bij nieuwe ontwikkelingen het hemelwater lokaal in de bodem te infiltreren. De druk op de binnenstad is groot en ruimte voor water kan een knelpunt zijn bij nieuwe plannen. Het hemelwater zal binnen het plangebied worden geinfiltreerd. Hiervoor is voldoende ruimte (doorlatende verharding en privé voor- en achtertuinen) gereserveerd. Wel dient bij het egaliseren/afgraven van het terrein rekening te worden gehouden met het (mogelijk) afvoeren van extra hemelwater van de aangrenzende gronden.
Hemelwater kwaliteit
Om bodem- en grondwaterverontreiniging bij de infiltratiepunten op het eigen terrein te voorkomen is het belangrijk om geen onbehandeld koper, zink, lood, teerhoudende dakbedekking (PAK) en andere uitlogende (bouw)materialen toe te passen op oppervlakken/straatmeubilair die in aanraking komen met het regenwater. Daarnaast dient er géén gebruik te worden gemaakt van (chemische) onkruidbestrijdingsmiddelen. De perceelseigenaar is verantwoordelijk voor de grondwaterkwaliteit onder het perceel en dus voor de kwaliteit van het infiltrerende hemelwater.
In het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels, leidingen of straalpaden gelegen. Het aspect kabels en leidingen vormt hierdoor geen belemmering voor de beoogde sloop- en nieuwbouw. Ingeval van graafwerkzaamheden dient altijd een KLIC-melding te worden gedaan.
Sociale veiligheid omvat de bescherming tegen elke vorm van criminaliteit en fysieke bedreiging/gevoelens van onveiligheid. Voor het plangebied gelden geen bijzonderheden op het gebied van sociale veiligheid.
De fysieke veiligheid betreft de bescherming van mens, dier en milieu tegen daadwerkelijke ongelukken. In de volgende paragraaf wordt het aspect 'externe veiligheid' nader beschreven. Bij de huidige inrichting van het plangebied is het plangebied goed bereikbaarheid voor hulpdiensten, zijn er voldoende primaire en secundaire bluswatervoorzieningen en is het gebied voldoende verkeersveilig.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, LPG en munitie over weg, water, spoor en door buisleidingen. Ook de risico's die zijn verbonden aan het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid.
Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:
Het Besluit Externe Veiligheid voor Inrichtingen (Bevi) is in oktober 2004 in werking getreden. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimum (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Indien, op grond van een Wro-besluit, de bouw of vestiging van een kwetsbaar- of beperkt kwetsbaar object mogelijk wordt gemaakt, is het Bevi van toepassing.
Op 1 april 2015 is de regelgeving van Basisnet van kracht geworden. Het Basisnet geeft aan over welke routes gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het besluit brengt het externe veiligheidsbeleid voor buisleidingen op dezelfde lijn als het beleid voor inrichtingen en vervoer van gevaarlijke stoffen.
Voor zowel de handelingen met gevaarlijke stoffen bij bedrijven als het transport van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, namelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico (10-6/jaar) geeft inzicht in de kans op overlijden van een individu op een bepaalde afstand van een risicovolle activiteit. Het groepsrisico wordt bepaald door (het aantal) aanwezige mensen in de nabijheid van een eventueel ongeval bij een risicovolle activiteit en geeft het aantal mogelijke (dodelijke) slachtoffers weer. Ten aanzien van het PR geldt dat er bij besluitvorming op een ruimtelijk plan een grenswaarde in acht dient te worden genomen (kwetsbaar object) danwel met een richtwaarde rekening dient te worden gehouden (beperkt kwetsbaar object). Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. In het Bevi, de cRvgs en het Bevb is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Deze verantwoordingsplicht houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. In het Bevi, de cRvgs en het Bevb zijn bepalingen opgenomen waaraan deze verantwoording dient te voldoen. Conform de cRvgs dient bij een significante toename van het groepsrisico of een overschrijding van de oriëntatiewaarde verantwoord te worden. De verantwoording van het groepsrisico is conform het Bevi van toepassing indien sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting. In het Bevb is voor de verantwoordingsplicht een onderscheid gemaakt tussen het 100%-letaliteitsgebied en het 1%-letaliteitsgebied. Binnen eerstgenoemd gebied geldt een uitgebreide verantwoordingsplicht, in laatstgenoemd gebied dient alleen bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid beschouwd te worden.
Het aspect externe veiligheid is in het kader van onderhavig bestemmingsplan nader bekeken. Deze analyse is weergegeven in paragraaf 5.8.
In dit hoofdstuk is het relevante rijks-, provinciaal-, regionaal en gemeentelijk beleid ten aanzien van de ruimtelijke structuur en de functionele structuur opgenomen.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten het de komende jaren wil investeren. Provincies en gemeentes hebben veel bevoegdheden bij ruimtelijke ordening. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals verbetering van de bereikbaarheid.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid.
Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR 3 Rijksdoelen geformuleerd:
Toetsing
In de SVIR zijn geen regels opgenomen die van belang zijn voor onderhavig plangebied.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit het SVIR. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Ten aanzien van de begrenzing van de EHS is bepaald dat niet het rijk, maar de provincies die grenzen (nader) bepalen. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Toetsing
In het Barro zijn geen regels opgenomen die van belang zijn voor onderhavig plangebied.
Door de Europese Kaderrichtlijn Water heeft Nederland een resultaatverplichting voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit en ecologie van grond- en oppervlaktewatersystemen. Voor grote wateren of watersystemen, de zogenaamde waterlichamen, zijn hiertoe bindende doelen opgesteld. De maatregelen om de doelen te bereiken worden uitgewerkt in de stroomgebiedprocessen. Voor de overige wateren geldt het stand-still principe. Waterbeheerders mogen hiervoor zelf aanvullende doelen opstellen.
In onderhavig bestemmingsplan zijn (water)paragrafen (3.4.2 en 3.7.2) opgenomen waarin is beschreven wat de gevolgen voor de waterhuishouding zijn en hoe water is vastgelegd in dit bestemmingsplan. Hiermee wordt voldaan aan de eisen uit de Kaderrichtlijn Water.
Op 5 september 2008 heeft het kabinet de structuurvisie Randstad 2040 vastgesteld. In deze structuurvisie voor de Randstad geeft het rijk aan hoe hij de problemen van de achteruitgang van leefbaarheid, klimaatverandering, bereikbaarheidsproblemen en de aanhoudend grote ruimtevraag en druk op onze concurrentiepositie wil aanpakken en oplossen. Het rijk heeft hoge ambities en wil dat de Randstad zich ontwikkelt tot een topregio in Europa. De Randstad is in 2040 een veilige, klimaatbestendige groenblauwe delta. Tot 2040 moeten er 500.000 nieuwe woningen in de Randstad bijkomen. Dit o.a. door sterke verdichting, herstructurering van verouderde werk- en woonlocaties en de schaalsprong van Almere. Voor Hilversum wordt een sterke verdichting van de ruimte voorzien. Tevens wordt naar een verbetering gezocht van de openbare vervoersverbinding tussen Almere en Utrecht.
Toetsing
Met voorliggend plan wordt voorzien nieuwe woningen en herstructurering van een verouderde werklocatie. Daarnaast voorziet het plan in een verdichting van de ruimte.
De structuurvisie is 21 juni 2010 vastgesteld door Provinciale Staten. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening op 1 juli 2008 is elke overheidslaag verplicht een structuurvisie op te stellen en haar ruimtelijke belangen te benoemen. Op basis van deze belangen kan elke overheid bepalen welke rol zij voor zichzelf ziet weggelegd en welke instrumenten zij toe wil passen om dit ruimtelijke belang te waarborgen of te bereiken
De provincie Noord-Holland zorgt dat Noord-Holland een mooie, veelzijdige en internationaal concurrerende provincie blijft door in te zetten op:
Ad 1. klimaat bestendigheid
De provincie Noord-Holland wil zoveel mogelijk bijdragen aan de afname van de oorzaken van klimaatverandering. Daarom wil de provincie het energieverbruik in het stedelijk gebied en op bedrijventerreinen zoveel mogelijk beperken en de resterende vraag met duurzame energie invullen. De provincie reserveert ruimte voor het opwekken en distribueren van grootschalige duurzame energie. Tegelijk stimuleert en ondersteunt de provincie Noord-Holland kleinschalige vormen van duurzame energie zoals de benutting van restwarmte en de vergisting van biomassa. Daarnaast wil de provincie gemeenten stimuleren om waar mogelijk warmte-koude opslag toe te passen.
Ad 2. ruimtelijke kwaliteit
De provincie Noord-Holland wil (cultuur)landschappen optimaal gebruiken door hun kenmerken te koesteren en te benutten bij nieuwe ontwikkelingen. De provincie zorgt dat ontwikkelingen die buiten bestaand bebouwd gebied tot stand moeten komen, plaatsvinden op basis van de karakteristieke eigenschappen, het zogenaamde Landschaps-DNA, van de verschillende landschappen. Ten behoeve van het behoud en de ontwikkeling van natuurgebieden is de kern van het natuurbeleid de veiligstelling en de ontwikkeling van een netwerk van onderling verbonden natuurgebieden, de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) inclusief de verbindingszones en nationale parken en Natura 2000 gebieden. De provincie Noord-Holland vindt het belangrijk dat zoveel mogelijk natuur wordt gerealiseerd. Daarom zoekt de provincie actief naar mogelijkheden om aanleg en financiering van natuur mee te koppelen met andere ontwikkelingen.
Ad 3. Duurzaam ruimtegebruik
Onder duurzaam ruimtegebruik verstaat de provincie Noord-Holland het plaatsen van de juiste functies op de juiste plek. De provincie Noord-Holland wil steden optimaal benutten en de landschappen open houden, maar ook ruimte bieden aan de economie en woningbouw. De provincie Noord-Holland ondersteunt gemeenten door de inzet van de Taskforce Ruimtewinst, Ruimte voor Ruimte-regeling, Herstructurering en Intensivering van Regionale Bedrijventerreinen en Culturele Planologie die zowel binnen als buiten Bestaand Bebouwd Gebied kunnen worden toegepast. In de structuurvisie worden vier voor Hilversum relevante speerpunten genoemd op het gebied van duurzaam ruimtegebruik:
Toetsing
Met het plan is sprake van herstructurering binnen bestaand stedelijk gebied. In het plan wordt een auto-/garagebedrijf gesloopt om plaats te maken voor woningbouw. Hiermee wordt aangesloten bij het streven naar stedelijke verdichting en het optimaliseren van het gebruik van bestaand bebouwd gebied. Er is sprake van een kwaliteitsimpuls voor de omgeving. Het initiatief is in overeenstemming met de provinciale structuurvisie.
Provinciale Staten van Noord-Holland hebben op 27 juni 2016 de laatste wijziging van de Provinciale Ruimtelijke Verordening vastgesteld. Op 22 juli 2016 is deze verordening in werking getreden.
In deze verordening worden regels gegeven omtrent de inhoud van bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaande bebouwde gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is. In de verordening worden algemene regels gegeven voor de Provinciale Planologische Commissie, de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling, bedrijventerreinen en detailhandel, de mogelijkheden voor woningbouw in het landelijk gebied, de vereiste ruimtelijke kwaliteit verbonden met stedelijke en niet-stedelijke ontwikkelingen in het landelijke gebied, de Groene en Blauwe Ruimte, energie en landbouw. De regels van de PRV vloeien direct voort uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040.
Toetsing
Conform de PRV dienen ruimtelijke ontwikkelingen te worden getoetst aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. In paragraaf 5.5.1 is deze toets doorlopen.
De provinciale woonvisie 'Goed wonen in Noord-Holland' heeft als doelstelling dat in 2020 de inwoners van Noord-Holland over voldoende woningen beschikken met een passende kwaliteit en in een aantrekkelijk woonmilieu. De doelstelling is uitgewerkt in drie speerpunten:
Door samen met de regio's Regionale actieprogramma's (RAP's) te ontwikkelen met duidelijke afspraken over de regionale woningbouwprogramma's en deze uit te voeren, wil de provincie deze doelstelling en speerpunten behalen. De provinciale woonvisie is op 27 september 2010 vastgesteld.
Toetsing
De ontwikkeling van de 17 woningen past binnen de kaders en afspraken van de provinciale woonvisie. In paragraaf 5.5.1 wordt hier nader op ingegaan.
In de visie worden afspraken gemaakt om te gaan samenwerken in de regio en staat het regionale woonbeleid verwoord. Dit beleid is gericht op een economisch en sociaal vitale regio die recht doet aan de lokale en subregionale diversiteit. Dit betekent vitale steden, dorpen en buurten waar ook mensen met een dunnere portemonnee kunnen wonen en werken. Het lokale beleid zal worden aangepast aan dit regionale woonbeleid. Gestreefd wordt naar een gevarieerd palet van woonzorgvormen en zorgaanbod. Hilversum heeft een herstructureringsopgave. Nadruk bij herstructurering ligt op het creëren van betaalbaar aanbod voor ouderen (levensloopbestendige/ nultreden woningen) en jongeren en jonge gezinnen (sociale huur en betaalbare koop).
De Hilversumse gemeenteraad heeft de Regionale Woonvisie op 23 april 2008 vastgesteld.
Toetsing
Met voorliggend plan wordt voorzien in een aanbod van woningen en het creëren van een betaalbaar aanbod voor ouderen, jongeren en jonge gezinnen. Het plan sluit hierbij aan op de regionale woonvisie.
De Structuurvisie Hilversum 2030 is een integrale visie op hoofdlijnen voor het gehele grondgebied van de gemeente en heeft betrekking op alle aspecten van het gemeentelijk ruimtelijk beleid.
De structuurvisie is het strategisch beleidsdocument over de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in de gemeente op middellange termijn. In dit geval ligt de planhorizon omstreeks 2030. De structuurvisie bevat dus geen concreet uitgewerkte plannen of besluiten ten aanzien van de bestemming van afzonderlijke locaties. Het geeft aan welke richting de gemeente op wil, gezien door de bril van vandaag en de verwachtingen voor de toekomst. De structuurvisie is in principe leidend voor het vaststellen van dit bestemmingsplan, waarbij een vertaalslag is gemaakt van het algemene, ruimtelijk beleid uit de structuurvisie naar de locatiespecifieke en meer gedetailleerde uitwerking in dit bestemmingsplan.
De vijf speerpunten of kernkwaliteiten die Hilversum de komende jaren wil behouden en versterken zijn:
Er wordt onderscheid gemaakt tussen gebieden met weinig ontwikkelingen en de dynamische gebieden. Behoud en ontwikkeling zijn met elkaar in balans. In de niet dynamische gebieden staat behoud van het huidige karakter voorop en wordt weinig ruimtelijke ontwikkeling voorzien. Dat geldt ook voor het buitengebied, inclusief het dynamische gebied Zonnestraal en omgeving, waar geen verdergaande verstedelijking zal plaatsvinden.
Het centrum, een aantal bestaande werklocaties, de gebieden Monnikenberg, Anna's Hoeve en Larenseweg e.o. zijn de dynamische gebieden (binnen bestaand bebouwd gebied) waar sprake is van aanmerkelijke ruimtelijke ontwikkelingen en functiewijzigingen. De structuurvisie biedt de ruimte voor, en geeft richting aan, het realiseren van de ambities op het gebied van hoogwaardig wonen, natuur, media, zorg en architectuur. Vanuit de integrale benadering zijn dwarsverbanden in beeld gebracht, bijvoorbeeld vanuit de invalshoeken duurzaamheid, bereikbaarheid en regio. De Structuurvisie is in mei 2013 door de gemeenteraad vastgesteld.
Toetsing
Met de realisatie van de woningen in het plangebied wordt de woonfunctie rondom het centrum versterkt. Het optimaal benutten en versterken van het stedelijk gebied en het verbeteren van het woningaanbod in en rondom het centrum zorgt dat de gemeente een aantrekkelijke woongemeente is en blijft.
In de Centrumvisie heeft de gemeente vastgelegd hoe zij aankijken tegen het centrum, wat de kansen, uitdagingen en ontwikkelingen zijn waar de gemeente de komende jaren mee om dienen te gaan. De Centrumvisie is in november 2015 vastgesteld.
Hilversum en omliggende regio Gooi en Vechtstreek kent een grote diversiteit aan woonmilieus. Centrumstedelijk wonen, zoals in het centrum van Hilversum, is geliefd. Jongeren, maar ook jonge gezinnen waarderen de dynamiek en nabijheid van voorzieningen. Het centrum kent dan ook relatief veel bewoners tussen de 15-25 en 25-45 jaar.
Met betrekking tot het aspect wonen is het toevoegen van woningen wenselijk. Op de regionale woningmarkt zijn de kansen voor jongeren tot 30 jaar en jonge gezinnen (30-45 jaar) beperkt. Met name voor lagere en (midden)inkomens. Ook voor hogere inkomens en bijvoorbeeld senioren is het centrum, met alle voorzieningen in de buurt, aantrekkelijk. Meer centrumbewoners betekent meer draagvlak voor (dagelijkse) voorzieningen en ook meer ogen op straat.
Toetsing
Met onderhavig plan wordt aangesloten bij de wens om meer woningen en diversiteit aan woningen aan het centrumgebied toe te voegen.
Deze beleidsregels hebben betrekking op het stellen van een eis tot het aanbrengen van parkeer-/stallingsruimte voor auto’s op ‘eigen terrein’, alsmede de wijze van bepalen van de hoeveelheid benodigde parkeerplaatsen, in verband met aanvragen betrekking hebbend op bouwen en/of gebruik.
Ook wordt een eis gesteld aan de afmetingen van de parkeer-/stallingsruimte en wordt een verplichtinggeformuleerd inzake laad- of losruimte.
Het doel van dit beleid is dat in parkeer-/stallingsruimte voor auto’s, dan wel laad- of losruimte, op eigen terrein moet worden voorzien als daartoe behoefte ontstaat ten gevolge van bouwen, waarvoor een vergunning is vereist, en/of gebruik, waarvoor een ontheffing nodig is op grond van de Wro. Op deze wijze wordt in het bijzonder de parkeerdruk in de openbare ruimte beperkt, en wordt de verantwoordelijkheid voor het realiseren van de benodigde parkeerplaatsen primair bij de ‘veroorzaker’ van de parkeervraag gelegd.
De lijst parkeernormen differentieert globaal naar functies en stedelijkheidsgraad, waarvoor Hilversum is opgedeeld in drie gebieden: ‘centrum’, ‘schil’ en ‘buitenschil/rest bebouwde kom/buiten bebouwde kom’. De beleidregels zijn als bijlage onderdeel van de planregels.
Toetsing
In paragraaf 5.3 is het aspect parkeren nader uitgewerkt.
De gemeente Hilversum heeft het archeologisch erfgoed en mogelijke verstoringen daarvan in kaart gebracht. Op 11 mei 2011 heeft de gemeenteraad de met Structuurvisie Archeologie ‘De ondergrondse stad’ ingestemd. Een belangrijk uitgangspunt wordt daarbij dat de verstoorder betaalt.
‘De ondergrondse stad’ is een logisch gevolg van internationale afspraken over behoud en bescherming van het archeologisch erfgoed die al in 1992 in het Europese Verdrag van Malta werden gemaakt en in 2006 zijn verankerd in nationale wetgeving. Als gevolg van deze afspraken gaat de gemeente de kennis over de ontwikkeling van het landschap en de bewoningsgeschiedenis gebruiken om vindplaatsen van archeologisch erfgoed in kaart te brengen. Inmiddels is een archeologische beleidskaart ontwikkeld die het mogelijk maakt archeologisch onderzoek in te plannen.
Wanneer sprake is van verstoring van de bodem (bijvoorbeeld bij bebouwing) dan stelt de archeologische beleidskaart (en bijbehorende regels) de initiatiefnemer in staat om te beoordelen waar onderzoek moet plaatsvinden. Allereerst wordt onderzocht of erfgoed aanwezig is, vervolgens om welk erfgoed uit welke periode het gaat. Uiteindelijk wordt het erfgoed opgegraven, worden de sporen van bewoning en gebruik vastgelegd en dienen de voorwerpen als illustratiemateriaal voor de geschiedenis van Hilversum.
Toetsing
In paragraaf 5.6.3 van deze toelichting is opgenomen op welke wijze is omgegaan met archeologie in het plangebied.
In het Gemeentelijk Rioleringsplan 2015 - 2020 is dan ook deels het van belang zijnde waterbeleid voor de gemeente opgenomen. De gemeente stelt als eis dat een maximale inspanning wordt gedaan om het hemelwater af te koppelen van het gemengde rioolstelsel. Waar infiltratie mogelijk is moet zoveel mogelijk water worden afgevoerd naar de bodem.
Onderdeel van het proces van onderhavig bestemmingsplan is de watertoets. Hiervoor is een waterparagraaf opgesteld, zoals opgenomen in paragraaf 3.4.2 en 3.7.2.
De welstandsnota is in 2014 door de raad vastgesteld met als doel vooraf helderheid te bieden over de welstandcriteria die door de gemeente worden gehanteerd bij het beoordelen van bouwinitiatieven. Het behoudt van de bestaande kwaliteiten staat voorop. Het is belangrijk dat het bestemmingsplan en de welstandsnota goed op elkaar zijn aangesloten.
Omdat in een bestemmingsplan de bestemming aan de grond wordt gegeven met de daarbij behorende bebouwings- en gebruiksmogelijkheden, behoren welstandscriteria niet via het bestemmingsplan, maar via de welstandsnota geregeld en eventueel gewijzigd te worden.
In het kader van het vooroverleg zijn de plannen voorgelegd aan Welstand. Onderstaand zijn de verslagen van Welstand weergegeven.
Melkpad 6-10, bouw woningen op plek te slopen bedrijfsbebouwing (Welstand, 10 december 2015)
Beoordelingskader: welstandsnota, gebiedsgerichte criteria, gebied 1B, het veranderende dorp, bijzonder welstandsgebied.
De commissie is enthousiast over het plan en over de kwaliteitsverbetering die met de bouw van deze woningen hier zal worden bereikt.
Belangrijk zal met name de uitwerking van de drie woningen aan het Melkpad zijn.
Voor de uiteindelijke kwaliteit is ook een goede inpassing in een landschapsplan van groot belang.
In dit hoofdstuk komt de toekomstige situatie aan de orde.
Het onderhavig bestemmingsplan heeft een ontwikkelingsgericht karakter. Alle bestaande bedrijfsbebouwing (o.a. autogarage) in het plangebied zal worden gesloopt. Hiervoor in de plaats zullen 14 twee-onder-een-kapwoningen en 3 geschakelde woningen (aan de zijde van het Melkpad) worden gerealiseerd.
De 14 twee-onder-een-kapwoningen zijn allen gesitueerd aan een nieuw aan te leggen straatje. Dit (doodlopende) straatje zal worden ontsloten op het Melkpad. De 3 geschakelde woningen zijn met de voorgevel georiënteerd op het Melkpad.
Verkavelingsschets
Inrichtingsvoorstel Melkpad 6-10
Melkpad 6-10, wordt ook wel de “Nefkenskavel” genoemd. Op deze kavel is op dit moment Peugeotdealer Nefkens gevestigd. Voor deze kavel is het project “Melkpaadje” ontworpen. Het project bestaat uit 14 twee-onder-een-kapwoningen en een blokje van drie geschakelde woningen. In totaal wordt er ca 3.400 m2 bruto vloeroppervlakte (bvo) en 2.720 m2 gebruiksoppervlakte (gbo) bebouwd. De twee-onder-een-kapwoningen worden twee lagen hoog met een kap en zullen gemiddeld ca. 166 m2 gbo groot zijn, de rij woningen hebben een gelijke hoogte met een oppervlakte van ca. 130 m2 per woning.
De 2-kapper en drie rijenwoningen aan het Melkpad worden 11 meter hoog, de rest van de tweekappers worden 9,5 meter hoog. Daarnaast is het achterste gedeelte van het plangebied aanzienlijk hoger gelegen dan het Melkpad. In het gehele plangebied wordt de bodem gesaneerd en het maaiveld wordt gedeeltelijk afgegraven. De maximale bouwhoogte van de nieuwe woningen komt hiermee, door een verlaging van het maaiveld, lager te liggen ten opzichte van de omliggende kavels.
Op de onderstaande afbeelding is de nieuwe hoogte van het maaiveld van het plangebied aangegeven bij aanvang van de bouwwerkzaamheden. Dit nieuwe maaiveld is aanzienlijk lager dan het huidige maaiveld in het plangebied.
Weergave van de hoogte van het maaiveld (boven NAP, in meters) per perceel bij aanvang van de bouwwerkzaamheden op het betreffende perceel
Voor de twee-onder-éénkapwoningen zijn twee types ontworpen, een vierkante en een langwerpige variant. Om diversiteit in het straatbeeld te krijgen zullen er verschillende variaties gemaakt worden van de twee type woningen (twee vierkante woningen, een vierkant met een rechthoek etc.). De twee-onder-één-kapwoningen worden uitgevoerd in wit stucwerk met accenten in steenstrips. Om de drie geschakelde woningen meer uitstraling te geven worden deze woningen “tegengesteld” uitgevoerd in baksteen met accenten in stucwerk.
De parkeernorm is 1,6 parkeerplek per woning. De meesten woningen krijgen 1 of 2 parkeerplaatsen naast de woning. Tussen woning 12 en de achtertuinen van de woningen aan de Gerardus Gullaan worden de overige parkeerplaatsen opgelost. Om de zichtlijn richting de kerk te verbeteren wordt aan het Melkpad, naast woning 17, een groenstrook gemaakt. Hierdoor heeft een voorbijganger die aankomt op het Melkpad vanuit het centrum veel eerder zicht op de kerk dan nu het geval is.
Onderstaand enkele referentiebeelden voor de beoogde planontwikkeling.
Referentie straatbeeld
Referenties architectuur
Landschappelijke inrichting
Voor de uiteindelijke kwaliteit van de woningen aan het Melkpaadje/Melkpad is een goede inpassing in een landschapsplan van groot belang. Er is vanaf de beginfase een landschapsarchitect aangehaakt die een schets heeft gemaakt voor het gebied en deze in de vervolgfase verder zal uitwerken. Met name de weg waaraan de twee-onder-een-kapwoningen komen te liggen vraagt om een goede inrichting. Aangezien de weg smal is zal er voor gekozen worden om deze weg en de voortuinen met elkaar te combineren en hier gemeenschappelijk gebied van te maken. Er zal gewerkt worden met twee kleuren bestrating zodat het op het oog lijkt op een smal pad, maar er voor verkeer toch voldoende ruimte blijft om te steken en te manoeuvreren bij tegenliggend verkeer. Naast de bestrating zullen er ook voldoende blokken met groen gemaakt worden aan de voorzijde en daarnaast gezorgd worden voor groene afscheidingen op de grenzen met de bestaande bebouwing (zowel richting de kerk, de Gerardus Gullaan en de Diepeweg, e.e.a. in afstemming met de omliggende bewoners). Het gebied aan het Melkpad dat onbebouwd blijft om de zichtlijn naar de kerk te benaderen zal ook ingevuld worden met (laag) groen.
De op te richten woningen zijn mogelijk in de verschillende woonbestemmingen. Hierin is een onderscheid gemaakt in het type van de woning, waardoor in totaal twee verschillende woonbestemmingen zijn opgenomen (aaneengebouwd en twee-aaneen). Met deze woonbestemmingen wordt inhoud gegeven aan het behoud en versterking van de woonfunctie.
Daarnaast is in het bestemmingsplan een regeling opgenomen met betrekking tot meervoudige bewoning. Het is verboden om de gebouwen ter plaatse te gebruiken en/of te verbouwen voor meervoudige bewoning.
Er zullen in de toekomstige situatie geen werkgelateerde functies in het plangebied komen. Wel bestaat er de mogelijkheid om een (beperkte) aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit uit te voeren in de woning.
In het plangebied worden geen voorzieningen mogelijk maakt.
In het kader van het aspect verkeer en parkeren is door SAB een verkeersmemo opgesteld. In de verkeersmemo is o.a. gekeken naar de parkeernormen en de verkeersgeneratie. Onderstaand zijn de belangrijkste onderdelen uit de verkeersmemo weergegeven. De complete memo is als bijlage 1 toegevoegd.
Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij nieuwe ontwikkelingen, heeft het CROW kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeling. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (excl. openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de desbetreffende voorziening toe rijdt en hiervan wegrijdt.
Verkeersgeneratie huidig t.o.v. toekomstige situatie
Om te kunnen bepalen wat voor een effect de planontwikkeling heeft op de omliggende infrastructuur is in onderstaande tabel een vergelijking gemaakt tussen de verkeersgeneratie in de huidige situatie en de verkeersgeneratie in de toekomstige situatie. De verkeersgeneratie is voortgekomen uit de CROW-kencijfers, waarbij voor het auto-/garagebedrijf de categorie 'bedrijf arbeidsintensief/bezoekersextensief (industrie, laboratorium, werkplaats)' is aangehouden.
Huidige verkeersgeneratie | Toekomstige verkeersgeneratie | Verschil | |||
Minimaal | 111 | 100 | - 11 | ||
Maximaal | 140 | 113 | - 27 | ||
per etmaal |
Zoals in bovenstaande tabel is af te leiden neemt de verkeersgeneratie in de toekomstige situatie af ten opzichte van de huidige situatie. Dit heeft een positieve ontwikkeling op de omgeving alsmede op de infrastructuur. De huidige infrastructuur hoeft derhalve niet aangepast te worden.
Parkeren
De gemeente Hilversum heeft beleidsregels opgesteld met betrekking tot parkeernormen. Deze beleidsregels hebben betrekking op het stellen van een eis tot het aanbrengen van parkeer-/stallingsruimte voor auto's op 'eigen terrein', alsmede de wijze van bepalen van de hoeveelheid benodigde parkeerplaatsen, in verband met aanvragen betrekking hebbend op bouwen en/of gebruik.
Op basis van de 'Beleidsregels parkeernormen Hilversum 2009' ligt het plangebied in de schil van Hilversum. Op basis hiervan is onderstaande tabel met parkeernormen van toepassing.
Voor de grondgebonden woningen geldt een parkeernorm van 1,60 parkeerplaatsen per woning. Met realisatie van 17 grondgebonden woningen dienen er 28 (afgerond naar boven) parkeerplaatsen aangelegd te worden.
Conclusie:
Met onderhavig plan zal aangesloten worden bij de gemeentelijke parkeernormen. De meesten twee-onder-een-kapwoningen krijgen 1 of 2 parkeerplaatsen naast de woning. Tussen woning 12 en de achtertuinen van de woningen aan de Gerardus Gullaan worden de overige parkeerplaatsen opgelost. In totaal zullen er 28 parkeerplaatsen in het plangebied worden gerealiseerd en het plan voldoet daarmee aan de gemeentelijke beleidsregels met betrekking tot parkeernormen.
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor uitvoering van onderhavig plan.
In het kader van de herziening heeft SAB in januari 2016 een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Onderstaand zijn de belangrijkste conclusies samengevat:
Conclusie
Men is voornemens om de gebouwen behorende bij de Nefkens Garage op het Melkpad 6-10 in Hilversum te slopen en op deze plek nieuwbouw te realiseren. Nader onderzoek voor wat betreft gebiedsbescherming in relatie tot gebieden beschermd volgens de Natuurbeschermingswet 1998, NNN, ganzenfoerageergebieden en weidevogelleefgebieden wordt niet noodzakelijk geacht. Het plan heeft geen negatief effect op deze gebieden. Om die reden staat het aspect gebiedsbescherming de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg.
Inzake soortenbescherming worden strikt beschermde vaatplanten, grondgebonden zoogdieren, vleermuizen, vogels, reptielen, amfibieën, vissen, insecten en overige ongewervelden niet in het plangebied verwacht. Om die reden staat de Flora- en faunawet de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg.
Stikstof
Als gevolg van de verkeerstaantrekkende werking van het plan is de een verhoogde emissie van stikstof naar de lucht en daarmee een verhoogde depositie op de voor stikstofgevoelige leefgebieden en habitattypen van de omliggende Natura 2000-gebieden niet uitgesloten. Om inzicht te krijgen of er met het voornemen sprake kan zijn van een negatief effect van stikstofdepositie op de instandhoudingsdoelstellingen van de habitattypen en leefgebieden van soorten in de nabijgelegen Natura 2000-gebieden is de stikstofdepositie van het plan berekend. Dit uitgevoerd met het programma AERIUS. Uit de berekening volgt dat met het plan sprake is van een toename van 0,01 mol stikstof per hectare per jaar. Dit is onder de algemene grenswaarde van 0,05 mol N/ha/jaar. Negatieve effecten van het plan op nabijgelegen Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten zijn derhalve niet te verwachten. Nader onderzoek in de vorm van een Voortoets Natuurbeschermingswet 1998 wordt niet noodzakelijk geacht.
Broedperiode vogels en zorgplicht
Het is waarschijnlijk dat algemeen voorkomende vogelsoorten in of direct rond het plangebied broeden tijdens de broedperiode (half maart tot half augustus). De geplande werkzaamheden kunnen verstorend werken op deze broedende vogels. Er is dan sprake van overtreding van de Flora- en faunawet. Bij dergelijke ruimtelijke ingrepen adviseren wij om deze buiten de broedperiode te starten.
Daarnaast dient ter aller tijde rekening gehouden te worden met de zorgplicht. De zorgplichtbepalingen (artikel 2) uit de Flora- en faunawet zijn altijd, overal en voor iedereen van toepassing. Iedereen moet voldoende zorg in acht nemen voor alle in het wild levende dieren, planten en hun leefomgeving. Dit kan bijvoorbeeld door de werkzaamheden te verrichten buiten kwetsbare periodes (het voortplantings- en winterslaapseizoen). Ook kan er gefaseerd worden gewerkt om dieren de kans te geven om te vluchten.
Vrijblijvende aanbevelingen
Naast de consequenties die voortkomen uit de Flora- en faunawet is ook een vrijblijvende aanbeveling te doen ten aanzien van de inrichting van het plangebied, namelijk:
Conclusie:
Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor uitvoering van onderhavig plan.
Duurzaam bouwen staat voor het ontwikkelen en beheren van de gebouwde omgeving met respect voor mens en milieu, en is daarmee een integraal onderdeel van de kwaliteit van de gebouwde omgeving. Dit betekent dat de gezondheids- en milieuaspecten in alle fasen van de inrichting van de gebouwde omgeving, de bouw en het gebruik (inclusief sloop) betrokken dienen te worden. Hierbij wordt gestreefd naar een duurzame (stedelijke) ontwikkeling die leidt tot een extensiever energieverbruik / lage milieubelasting, integraal ketenbeheer en behoud en versterking van de kwaliteit van de gebouwde omgeving (ruimtelijke kwaliteit). Duurzaam bouwen betekent ook dat de gerealiseerde kwaliteit in de toekomst wordt gehandhaafd, zodat ook toekomstige generaties daarin delen.
Energiebesparing vormt bij duurzaam bouwen een belangrijk item. Hierbij kan gedacht worden aan compacte bouwvormen, gunstige lichttoetreding en zongerichte verkaveling. Ook waterbesparing is een belangrijk aspect. Het installeren van waterbesparende voorzieningen is hiervan een voorbeeld.
In het kader van duurzaamheid worden in onderhavig plan de volgende maatregelen genomen:
Het terrein is op dit moment ernstig vervuild en zal ten behoeve van de ontwikkeling volledig gesaneerd worden. Een en ander in overleg en onder toezicht van het bevoegd orgaan;
Het Nefkens terrein is momenteel 100% bebouwd en gesloten bestraat. De bebouwing in het nieuwe ontwikkelsplan op het Nefkensterrein beslaat ca. 25% van het terrein en de open bestrating beslaat ca. 10% (dit is inclusief terrassen en paden op de privé- gedeelten) van het terrein. Er zal dus 65% van het terrein worden ingevuld met groen.
Hemelwater van de woningen en bestrating wordt via een zandvanger opgevangen in een infiltratie riool waardoor het infiltreert in de grond. Het hemelwater op het terrein vindt zijn natuurlijke weg in de bodem. Beide locaties zijn een inbreidingslocatie en kunnen derhalve aansluiten op de aanwezige ondergrondse en bovengrondse infrastructuren.
Alle groen in het openbaar gebied wordt middels een ontwerp van een landschapsbureau aangebracht. De straat- en oriëntatieverlichting worden gevoed met zonne-energie. Alle toe te passen materialen zijn volledig herbruikbaar en/of recyclebaar.
De woningen zullen voldoen aan de EPC norm van 0,2/0,3 ( huidige norm 0,4). In de woningen worden de volgende zaken toegepast: een WTW-systeem, triple beglazing , rc-waarden van wanden, vloeren en daken met een respectievelijke RC- waarde van: 0.625, 0.6 en0.6 m2K/W, lage temperatuur vloerverwarming en toepassing van PV-panelen voor onder andere verwarming, warmwater en elektrische installaties. De oppervlakte van de panelen bedraagt ca. 7/10 m2 per woning.
Alle toe te passen materialen zijn volledig recyclebaar, toe te passen hout draagt het FSC keurmerk, alle verven zijn water gedragen, alle leveranties en onderaannemers dragen het BRL keurmerk.
Voor een bestemmingsplan geldt de verplichting tot het maken van een 'waterparagraaf' (zie 3.4.2 en 3.7.2). Tevens moet worden aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met het advies van de waterbeheerder. Waterhuishoudkundige aspecten worden in dit bestemmingsplan integraal betrokken en rechtstreeks vertaald. Deze onderwerpen vormen tezamen met de beschrijving hoe is omgegaan met het advies van de waterbeheerder de watertoets.
Duurzame verstedelijking
Ladder voor Duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dat betekent dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met oog voor (1) de onderliggende vraag in de regio, (2) de beschikbare ruimte binnen het bestaande stedelijke gebied en (3) een multimodale ontsluiting. De ladder voor duurzame verstedelijking draagt bij aan een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, ondersteunt gemeenten en provincies in de vraaggerichte programmering van hun grondgebied en helpt bij het maken van een zorgvuldige afweging van belangen bij ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Om het gebruik van de Ladder voor duurzame verstedelijking te vergemakkelijken heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu een handreiking beschikbaar gesteld. Schematisch ziet de ladder er als volgt uit:
Schematische weergave Ladder duurzame verstedelijking.
I. Is er regionale behoefte?
Om vast te stellen of sprake is van vraag naar de beoogde stedelijke ontwikkeling is een aantal elementen zaken onderzocht.
In de Noordvleugel stijgt het aantal huishoudens tot 2040 van iets boven de 2 miljoen naar ongeveer 2,5 miljoen. Deze groei is het grootst in de komende jaren met meer dan 20.000 huishoudens per jaar (figuur 3). Na 2018 neemt de groei langzaam af naar ongeveer 10.000 huishoudens per jaar. Voor de regio Gooi en Vechtstreek komt deze Primos / Pearl prognose uit op een groei van +10.000 huishoudens tot 2030.
Voor de Regio Gooi en Vechtstreek is een regionale woonvisie uit 2008 van kracht. Deze regionale woonvisie heeft betrekking op de negen gemeenten in deze regio. Behalve de gemeenten hebben ook de woningcorporaties meegewerkt aan het opstellen van de woonvisie. De strekking van de visie is weergegeven in paragraaf 4.3.2. De uitgangspunten van zowel de provincie Noord-Holland als de Regio Gooi en Vechtstreek zijn nader uitgewerkt in het Regionale Actieprogramma Wonen (RAP 2012). In het RAP 2012 zijn kwantitatieve (verstedelijking-) afspraken met de provincie gemaakt over de behoefte aan nieuwbouw. Daarnaast zijn er in het RAP 2012 ook kwalitatieve afspraken gemaakt over zorg- en welzijnsvoorzieningen.
In het Regionaal Actieprogramma Wonen is voor de Gooi en Vechtstreek een kwantitatief overzicht opgenomen van sloop en nieuwbouw van woningen per gemeente. Tot 2020 wordt een totale netto uitbreiding van de woningvoorraad in de Regio Gooi en Vechtstreek van 5.060 woningen noodzakelijk geacht.
Beschikbare ruimte in bestaande plannen
In het RAP is tevens een inventarisatie gemaakt van de harde plancapaciteit ten aanzien van de woningbouw. Uit deze inventarisatie wordt duidelijk dat van de totale plancapaciteit (bijna 14.000) realisatie van 5.485 woningen voorzien is in de periode tot 2015. Van die woningen heeft 39% een harde plan status. Van deze plannen is bekend wat de programmering zal zijn en ligt realisatie voor de hand. Voor de periode vanaf 2015 is de plancapaciteit in Hilversum 2.354 woningen. Zie onderstaande tabel.
Volgens de Monitor Woningbouw 2015 (provincie Noord-Holland) ligt de nieuwbouwproductie in de Gooi en Vechtstreek sinds 2010 rond de 500 nieuwbouwwoningen per jaar. Volgens de Monitor blijft de productie licht achter bij de RAP-afspraak en woningbehoefte. De druk op de woningmarkt is in Gooi en Vechtstreek al groot en neemt hierdoor enigszins toe. De behoefte aan voldoende en kwalitatief goede woningen blijft in deze regio.
Geconcludeerd kan worden dat het bouwplan voor 17 woningen haalbaar is en prima past bij de vraag en plancapaciteit voor Hilversum op grond van de regionaal gemaakte afspraken (i.c. het RAP 2012) en de te verwachten groei van het aantal huishoudens en daarmee de behoefte aan nieuwe woningen in de hele Noordvleugel de komende decennia.
II. Is de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied
De planlocatie ligt in/nabij de binnenstad van Hilversum. Het betreft geen uitleglocatie aan de rand van stedelijk gebied. Daarmee voldoet de locatie aan de wens om duurzaam stedelijk te ontwikkelen, omdat een (bedrijfs)locatie opnieuw wordt herontwikkeld (sloop - nieuwbouw) en onderdeel uit gaat maken (onderdeel blijft) van het centrumgebied. Voorzieningen behorende bij een binnenstad zijn in de directe omgeving aanwezig.
Conclusie:
Uit het bovenstaande blijkt dat het plan voorziet in een actuele regionale behoefte naar woningen. Tevens is het plangebied gesitueerd in bestaand stedelijk gebied. De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is daarmee met succes doorlopen.
In de omgeving van het plangebied zijn verschillende functies aanwezig of toegestaan op basis van het vigerende bestemmingsplan. Het gaat hierbij om woningen, gemengde functies als detailhandel, dienstverlening en kantoren en daarnaast lichte bedrijvigheid. Dit is kenmerkend voor een centrumgebied waar ter plaatse sprake van is. Het plangebied is hierdoor te categoriseren als gemengd gebied.
Voor het direct naast het plangebied gelegen perceel Diepeweg 11 geldt een bedrijfsbestemming. Op basis van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering (2009) is dan een richtafstand van toepassing van maximaal 30 m tot een rustige woonwijk en 10 m in een gemengd gebied. Aangezien in de bestaande situatie van dit perceel ook al woningen binnen deze afstand aanwezig zijn zal deze situatie door de nieuwe woningbouw niet verslechteren, ofwel is een aanvaardbaar woon- en leefklimaat door eenvoudige maatregelen te borgen. In de bestaande situatie vinden geen bedrijfsactiviteiten plaats op dit perceel, maar ook voor een toekomstige bedrijfsvoering geldt dat indien nodig een aanvaardbaar woon- en leefklimaat door eenvoudige maatregelen te borgen is.
Doordat gekozen is om het terrein van Autobedrijf Tek niet meer mee te nemen in deze herziening van het bestemmingsplan, dient dit bedrijf getoetst te worden in het kader van bedrijven- en milieuzonering. De maximale richtafstand, die volgt uit de VNG-brochure, bedraagt 30 meter voor een garagebedrijf (milieucategorie 2). Omdat er sprake is van een gemengd gebied kan de richtafstand met één afstandsstap worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. De maximale richtafstand voor het garagebedrijf bedraagt in dit geval 10 meter. Aangezien de nieuwe woningen zijn gelegen binnen de richtafstand van het garagebedrijf is mogelijk hinder te verwachten vanwege het garagebedrijf. Er dient nader onderzocht te worden of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. In het kader hiervan is een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd. In paragraaf 5.5.2.2 wordt dit onderzoek nader besproken.
Conclusie:
Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
In het kader van het aspect geluid zijn een tweetal onderzoeken uitgevoerd, namelijke en akoestisch onderzoek wegverkeer en een akoestisch onderzoek industrielawaai. Onderstaand zijn beide onderzoeken nader toegelicht.
Wegverkeer
Door SAB is in januari 2016 een akoestisch onderzoek wegverkeer uitgevoerd. Onderstaand zijn de conclusies uit het rapport weergegeven. Het complete rapport is als bijlage 3 toegevoegd.
Toetsing aan de Wet geluidhinder
Uit het onderzoek blijkt dat geluidbelasting vanwege de Naarderstraat en de Langgewenst niet meer bedraagt dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De Wgh legt verder geen restricties op voor de realisatie van de woningen ten aanzien van de Naarderstraat en de Langgewenst.
De hoogste geluidbelastingen vanwege de spoorlijn bedraagt 49 dB. De voorkeursgrenswaarde van 55 dB vanwege spoorweglawaai wordt hiermee niet overschreden.
De Wgh legt verder geen restricties op voor de realisatie van de woningen ten aanzien van de spoorlijn.
De hoogte geluidbelasting vanwege de Melkpad/Bussummerstraat/Stationsstraat bedraagt 61 dB, inclusief aftrek ex art. 110g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee overschreden. De maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden.
Opgemerkt wordt dat, gezien de beperkte schaal van dit plan, het niet mogelijk of wenselijk is om maatregelen te treffen die de geluidbelastingen terugbrengen tot waarden die lager zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB (zie bijlage 3). Bij de gemeente Hilversum is een hogere waarde voor de woningen aangevraagd.
Daarbij is de volgende hogere grenswaarde aangevraagd, exclusief de hogere waarde voor de 18 appartementen, omdat deze geen onderdeel uitmaken van het voorliggende bestemmingsplan:
Cumulatieve geluidbelasting
De voorkeursgrenswaarde wordt overschreden vanwege één geluidbron. Cumulatie in het kader van de Wgh is derhalve niet van toepassing. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de gecumuleerde geluidbelastingen van alle geluidbronnen inzichtelijk gemaakt. De gecumuleerde geluidbelastingen zijn bepaald op basis van bijlage I, hoofdstuk 2: “Rekenmethode cumulatieve geluidbelasting” uit het RMG 2012.
De hoogste cumulatieve geluidbelasting (Lcum) bedraagt 66 dB. Geconcludeerd wordt dat de bijdrage van het railverkeerswaai niet significant is. Om een indruk te krijgen van de aanvaardbaarheid van de totale geluidsituatie wordt de gecumuleerde geluidbelasting beoordeeld aan de normen voor wegverkeerslawaai uit de Wgh. Opgemerkt wordt dat de gecumuleerde geluidbelasting is berekend exclusief aftrek ex art. 110g Wgh. Om de geluidbelasting te beoordelen aan de normstelling uit de Wgh, wordt de aftrek van 5 dB ex art. 110g Wgh wel toegepast. Geconcludeerd wordt dat de gecumuleerde geluidbelasting meer bedraagt dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De gecumuleerde geluidbelasting, inclusief aftrek ex art. 110g Wgh, bedraagt niet meer dan de maximale ontheffingswaarde van 63 dB uit de Wgh.
Gezien de beperkte schaal van dit plan is het niet mogelijk of wenselijk om bronmaatregelen (stiller asfalt) of overdrachtsmaatregelen (afscherming) te treffen die de gecumuleerde geluidbelastingen terugbrengen tot waarden die lager zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De maatregelen die kunnen worden genomen bij de ontvanger (woning) zijn erop gericht om te voldoen aan de binnenwaarde van 33 dB. Hiermee kan een goed akoestisch woon- en leefklimaat worden gegarandeerd. De toetsing van het binnenniveau en de dimensionering van de benodigde gevelmaatregelen vindt plaats in het kader van de omgevingsvergunning voor bouwen.
Geconcludeerd wordt dat ten aanzien van de gecumuleerde geluidbelastingen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Toetsing aan het Bouwbesluit 2012
Op grond van het Bouwbesluit 2012 dient een akoestische binnenwaarde van 33 dB bij woningen ten gevolge van weg- en railverkeerslawaai gegarandeerd te worden. Bij het bepalen van de vereiste gevelgeluidwering wordt rekening gehouden met de berekende geluidbelasting op de gevels van de woningen. In het kader van een goed woon- en leefklimaat kan daarbij rekening worden gehouden met de gecumuleerde geluidbelasting. In een aanvullende onderzoek dienen de benodigde gevelmaatregelen te worden gedimensioneerd.
Industrie
Door SAB is in juni 2016 een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd. Onderstaand zijn de conclusies uit het rapport weergegeven. Het complete rapport is als bijlage 4 toegevoegd.
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau
Uit het onderzoek blijkt dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau ter plaatse van de omliggende bestaande woningen hoogstens 50 dB(A) bedraagt. Daarmee wordt de grenswaarde van 50 dB(A) uit het Activiteitenbesluit niet overschreden. Geconcludeerd wordt dat hiermee is uitgegaan van een maximale invulling van de bedrijfsactiviteiten van het garagebedrijf. Op basis van deze maximale invulling bedraagt het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau ter plaatse van de nieuwe woningen hoogstens 44 dB(A). De richtwaarde van 50 dB(A) uit de VNG-publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” wordt hiermee niet overschreden. Ter plaatse van de nieuwe woningen is sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Maximaal geluidniveau
Uit het onderzoek blijkt dat het maximale geluidniveau ter plaatse van de omliggende bestaande woningen hoogstens 70 dB(A) bedraagt. Daarmee wordt de grenswaarde van 70 dB(A) uit het Activiteitenbesluit niet overschreden. Geconcludeerd wordt dat hiermee is uitgegaan van een maximale invulling van de bedrijfsactiviteiten van het garagebedrijf. Op basis van deze maximale invulling bedraagt het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau ter plaatse van de nieuwe woningen hoogstens 63 dB(A). De richtwaarde van 70 dB(A) uit de VNG-publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” wordt hiermee niet overschreden. Ter plaatse van de nieuwe woningen is sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Conclusie:
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor uitvoering van het plan.
In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van 17 woningen. Dit aantal woningen valt ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden. De ontwikkeling draagt dan ook 'niet in betekenende mate' bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Er wordt dus voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving, en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Conclusie:
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor uitvoering van het plan.
Het plangebied grenst aan het beschermd dorpsgezicht Noordwestelijk Villagebied. Onderhavig plan zal geen afbreuk doen aan dit beschermde dorpsgezicht, maar is eerder een versterking van het dorpsgezicht door onder andere aan te sluiten bij de bestaande woonomgeving en het verbeteren van de zichtbaarheid op de kerk. Er is geen sprake van een gebied met aardkundige waarden.
In het plangebied zijn geen monumenten aanwezig. Wel zal door uitvoering van onderhavig plan de zichtbaarheid op de kerk verbeterd worden en wordt aangesloten bij de stedenbouwkundige structuur van de omgeving.
Stedenbouwkundig concept
Door RAAP is in maart en april 2011 een archeologisch vooronderzoek (bureau- en inventariserend veldonderzoek) uitgevoerd op het perceel van de Nefkesn-garage. Het complete onderzoek is als bijlage 5 toegevoegd. Uit het veldonderzoek en de resultaten van het milieukundig onderzoek blijkt dat de bodem in het plangebied grotendeels tot in de B-C horizont van het stuwwalzand is verstoord. Daarnaast is op één locatie (boring 5) de bodem tot in de C-horizont van het stuwwalzand verstoord. De top van de B/C-horizont is verploegd tot een diepte variërend van 0,6 tot 1,2 m -Mv. De B-horizont (en waarschijnlijk ook de A-horizont) lijken in deze boringen te zijn omgezet en vermengt met de B/C-horizont. De kans dat er nog intacte archeologische resten in het plangebied aanwezig zijn, wordt dan ook klein geacht. Op basis van de resultaten van het onderzoek worden geen archeologische maatregelen noodzakelijk geacht.
Boorpuntenkaart archeologisch onderzoek RAAP 2011
Voor het onderzochte en verstoorde deel in het plangebied is in het bestemmingsplan een aanduiding 'Waarde - Archeologie - Oude Dorpskern - Verstoord' opgenomen. Voor het overige niet onderzochte gedeelte zijn in dit bestemmingsplan beschermende regels opgenomen door middel van een specifieke dubbelbestemming. Deze dubbelbestemming is op de verbeelding aangeduid. Bouw- en graafwerkzaamheden zijn in principe niet toegestaan indien deze de archeologische waarden kunnen verstoren.
Conclusie:
Het aspect cultuurhistorische waarden vormt geen belemmering voor vaststelling van het bestemmingsplan. Voorafgaand aan de werkzaamheden, bij aanvraag van de omgevingsvergunning, zal een archeologisch onderzoek moeten worden uitgevoerd op de nog niet onderzochte locaties (onder de bestaande bebouwing). Hiermee worden de archeologische waarden in het plangebied goed in beeld gebracht en kan een juiste afweging van de diverse spelende belangen plaatsvinden.
Algemeen
In het kader van een bestemmingsplanprocedure moet zijn aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Hiertoe is het uitvoeren van een verkennend milieukundig bodem- en grondwateronderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek moet uitwijzen of de locatie mag worden aangewend voor de gewenste ontwikkeling.
Toetsing
Door Aveco de Bondt is in juli 2011 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op de locatie Melkpad 6-10. De conclusies uit het onderzoek worden hierna behandeld. Het complete onderzoek is als bijlage 6 toegevoegd aan het bestemmingsplan.
Zintuiglijke waarnemingen
In de bovengrond is tot circa 1,0 m-mv overwegend bijmengingen met puin/baksteen en/of kolengruis aangetroffen. De diverse bijmengingen bevinden zich voornamelijk op het noordelijk terreindeel (achterterrein) onder de asfaltverharding. In de ondergrond zijn vrijwel geen bijmengingen aangetroffen. Tevens zijn op het maaiveld of in de opgeboorde grond (en puin) zintuiglijk geen asbestverdachte materialen aangetroffen.
Grond
Uit het onderzoek is gebleken dat voornamelijk ter plaatse van het achterterrein (noordelijke terreindeel) interventiewaarden wordt overschreden. Het betreffen verontreinigingen met voornamelijk PAK en plaatselijk zink. De aangetoonde verontreinigingen hangen waarschijnlijk samen met de diverse bijmengingen (puin, baksteen en kolengruis) in de bovengrond.
Ter plaatse van het zuidelijke terreindeel (voorzijde terrein) zijn geen tot hooguit licht verhoogde gehalten aangetoond. In de zintuiglijk onverdachte ondergrond van de onderzoekslocatie zijn geen verontreinigingen aangetoond.
De grondverontreiniging met PAK en metalen op de locatie Melkpad 6-10 te Hilversum kan als volgt worde gedefinieerd:
Er is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging op de locatie gelegen aan de Melkpad 6-10 te Hilversum in de puinhoudende grondlaag van de bodem (tot maximaal circa 1,0 m-mv), waarbij de verontreiniging heterogeen verdeeld en gerelateerd wordt aan de aanwezigheid van puin, kolengruis en asfaltbrokken. De verontreiniging is een immobiele grondverontreiniging met licht tot sterk verhoogde gehaltes aan PAK en metalen. Deze grondverontreinigingen zijn zeer waarschijnlijk een gevolg van een in het verleden opgebrachte ophooglaag. De dikte van de puinhoudende neemt toe van zuid naar noord. De omvang van de grondverontreiniging met PAK en metalen op het perceel Melkpad 6-10 te Hilversum wordt geschat op circa 1.300 m3.
Grondwater
Aangezien de grondwaterspiegel zich op deze onderzoekslocatie dieper dan 5,0 meter onder het maaiveld bevind, zijn – conform de richtlijnen van de NEN5740 – geen peilbuizen ter bemonstering van het grondwater geplaatst. Onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van het grondwater is derhalve komen te vervallen.
Conclusie
In het kader van de planontwikkeling wordt aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd. Voor aanvang van bouw- en graafwerkzaamheden moet er een door het bevoegd gezag goedgekeurd (bodem-)saneringsplan zijn.
Momenteel is het complete plangebied bebouwd en verhard met bestrating. Met uitvoering van onderhavig plan zal er meer ruimte komen voor hemelwater om te infiltreren in de bodem. De aanleg van privé voor- en achtertuinen maakt deze ruimte voor infiltratie mogelijk. Watercompenserende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk. Het eventueel afvoeren van extra hemelwater door het afgraven van een gedeelte van het plangebied zorgt niet voor extra te nemen maatregelen. Er is genoeg ruimte met uitvoering van het plan om hemelwater op te vangen en te infiltreren in de grond.
Grondwaterbeschermingsgebied
Het plangebied is niet gelegen binnen een grondwaterbeschermingsgebied. Dit betekent dat binnen het plangebied ten opzichte van de gebruikelijke zorgvuldigheid geen extra restricties gelden om drinkwaterwinning te beschermen.
Oppervlaktewater
In en nabij het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig en zal met onderhavig plan ook niet gerealiseerd worden.
Afvalwaterketen en riolering
Afvalwater wordt conform de standaard regels van de gemeente Hilversum aangesloten op het vuilwaterriool van de gemeente Hilversum. Aansluitend op het beleid van het waterschap geldt voor hemelwater dat het volledig op het eigen terrein verwerkt dient te worden.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Grondwater
Hilversum ligt op een stuwwal van het Gooi en is infiltratiegebied. Het maaiveld varieert in de binnenstad van 4,30 meter +NAP in het oosten (stationsgebied) tot circa 11,00 meter +NAP in het westen (begin 's-Gravelandseweg en Vaartweg). Het eerste watervoerende pakket heeft haar basis op 160 meter minus maaiveld. In de zandige bodem stroomt het grondwater globaal genomen in westelijke richting. De minimale grondwaterstandsdiepte is 3,15 m onder het maaiveld bij het stationsgebied. De grondwaterstandsfluctuatie bedraagt enkele meters. De grondwaterstanden kunnen in de toekomst stijgen door invloed van het klimaat en activiteiten in de regio zoals afname van drinkwaterwinningen en opzetten van polderpeilen (de laatste aan de westkant van Hilversum).
Bij ondergrondse bouw moet rekening worden gehouden met de grondwaterstand. Kelders moeten waterdicht worden uitgevoerd, zodat de noodzaak tot het lokaal verlagen van de grondwaterstand wordt voorkomen. Bij de bepaling van de maximale grondwaterstand ten behoeve van ondergrondse bouw moet rekening worden gehouden met een marge als gevolg van toekomstige regionale grondwaterstandstijgingen.
Bouwrijp maken van grond
Om grondwateroverlast te voorkomen moet bij het bouwrijp maken van grond worden gestreefd naar een ontwatering van minimaal 1,5 m onder het maaiveld. Bij 1,5 m ontwatering heeft de bodem ook tijdens de bouw voldoende draagkracht en is bemaling niet nodig. In de goed doorlatende zandgrond van Hilversum is voor een verlaging van de grondwaterstand van enkele decimeters een fors debiet noodzakelijk. Bemaling moet daarom zoveel mogelijk worden voorkomen. Bij een ontwatering van 1,5 m onder maaiveld kunnen werkzaamheden aan kabels en leidingen ook zonder bemaling plaatsvinden. Bij de bepaling van de maximale grondwaterstand dient er rekening gehouden te worden met een marge als gevolg van toekomstige grondwaterstandstijgingen. Voldoende drooglegging is hier noodzakelijk.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Voor het plangebied gelden ook in de toekomstige situatie geen bijzonderheden op het gebied van sociale veiligheid
Fysieke veiligheid betreft de bescherming van mens, dier en milieu tegen daadwerkelijke ongelukken. Bij de huidige inrichting van het plangebied is het gebied goed bereikbaar voor hulpdiensten, zijn er voldoende primaire en secundaire bluswatervoorzieningen en is het gebied voldoende verkeersveilig. Hier worden geen veranderingen in aangebracht, opdat ook in de toekomst de fysieke veiligheid wordt gewaarborgd.
Algemeen
Externe veiligheid betreft de beheersing van activiteiten die een risico voor de omgeving op kunnen leveren. Voor een nadere uitleg van het aspect externe veiligheid wordt verwezen naar paragraaf 3.9.3.
Toetsing
Stationaire bronnen
Voor het in beeld brengen van de stationaire bronnen in de omgeving van het plangebied is de provinciale risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat er geen Bevi-inrichtingen in de omgeving van het plangebied aanwezig zijn. Op de navolgende afbeelding is een fragment van risicokaart opgenomen en is het plangebied aangeduid met een rode begrenzing.
Mobiele bronnen
In de omgeving van het plangebied kunnen verschillende mobiele bronnen voor vervoer van gevaarlijke stoffen aanwezig zijn. Hierbij gaat het om hogedrukaardgasleidingen en vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor. In de navolgende paragrafen wordt nader ingegaan op de mobiele bronnen in de omgeving van het plangebied.
Buisleidingen
In de omgeving van het plangebied liggen geen hogedrukaardgasleidingen.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor
Ten westen van het plangebied op meer dan 200 m afstand is een spoorlijn gelegen. Deze spoorlijn is onderdeel van route 30: Diemen - Amersfoort Oost. Hierover vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Volgens het Basisnet Spoor is er op deze route een PR 10-6 risicocontour aanwezig van 1 tot maximaal 7 m. Tevens is er sprake van een plasbrandaandachtsgebied van 30 m. De PR 10-6 risicocontour en het plasbrandaandachtsgebied reiken niet tot aan het plangebied. Door het vervoer van toxische transporten bedraagt het invloedsgebied > 4.000 m. Hierdoor is het plangebied gelegen binnen het invloedsgebied van het spoor. Echter is de afstand van het plangebied tot aan het spoor dermate groot dat de ontwikkeling niet van invloed is op de hoogte van het groepsrisico. Tevens is het plangebied in zijn geheel op meer dan 200 m vanaf de buitenrand van de transportroute gelegen. Hierdoor geldt dat er geen ruimtelijke verplichtingen gesteld kunnen worden aan de ontwikkeling op basis van het BEVT. De aanwezigheid van het spoor levert dan ook geen belemmering op voor de beoogde ontwikkeling en nader onderzoek en/of een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico is dan ook niet noodzakelijk. Wel wordt het plan in het kader van het vooroverleg voor advies voorgelegd aan de veiligheidsregio.
Een uitgebreidde verantwoording van het groepsrisico is opgenomen in het bestemmingsplan 'Binnenstad 2013'.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Het aspect externe veiligheid in relatie tot onderhavig plan is ter advies voorgelegd aan de Brandweer Gooi en Vechtstreek. Per mail d.d. 17 februari 2016 heeft de Brandweer aangegeven akkoord te gaan met de beschrijving van de externe veiligheidsaspecten.
Dit bestemmingsplan voorziet in de nieuwbouw van woningen. Daarmee wordt een activiteit mogelijk gemaakt die wordt genoemd in bijlage D bij het Besluit m.e.r.: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen (D11.2). Er is bij deze activiteit sprake van een drempelwaarde van:
De omvang van de activiteit bevindt zich ruim beneden deze drempelwaarde. Het plangebied heeft namelijk maar een oppervlakte van circa 4.364 m2 en bevindt zich ruimschoots onder de 2000 woningen.
In een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden bekeken of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. In onderstaande tabellen wordt aandacht besteed aan alle criteria die zijn opgenomen in Bijlage III bij de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'.
Kenmerken van het project | ||||
omvang van het project | Circa 4.364 m2 en 17 woningen | |||
cumulatie met andere projecten | Nee | |||
gebruik van natuurlijke hulpbronnen | Nee | |||
productie van afvalstoffen | Nee | |||
verontreiniging en hinder | - De mogelijke verkeerstoename kan geluidhinder veroorzaken op aanwezige geluidgevoelige bestemmingen. - De mogelijke verkeerstoename kan leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. |
|||
risico van ongevallen, met name gelet op de gebruikte stoffen of technologieën | Nee |
Plaats van het project | ||||
bestaand grondgebruik | Enkelbestemming wonen, met bouwaanduiding bijgebouwen | |||
relatieve rijkdom aan en kwaliteit en regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied |
Nee | |||
opnamevermogen van het natuurlijke milieu: Nationale gebieden: (a) wetlands, (b) kustgebieden, (c) berg- en bosgebieden, (d) reservaten en natuurparken, (e) Vogelrichtlijn- of Habitatrichtlijngebied, (f) gebieden waarin vastgestelde normen inz. milieukwaliteit al worden overschreden, (g) gebieden met hoge bevolkingsdichtheid, (h) landschappen van historisch, cultureel of archeologisch belang. Provinciale gebieden: o.a.: EHS |
De locatie heeft op basis van het vigerende bestemmingsplan een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Bij bouwwerkzaamheden met een oppervlakte groter dan 250 m2 en een diepte van meer dan 0,3 m-mv dient een archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden. Een gedeelte van het plangebied is reeds al onderzocht en verstoord. In het kader van de aanrvaag van de omgevingsvergunning zal het overige gedeelte worden onderzocht. |
Kenmerken van het potentiële effect | ||||
bereik van het effect (geografische zone, grootte van de getroffen bevolking) | gezien de aard en schaal van het project is er geen sprake van een potentieel effect | |||
grensoverschrijdend karakter van het effect | ||||
waarschijnlijkheid van het effect | ||||
duur, frequentie, omkeerbaarheid v/h effect |
Gelet op de aard (woningbouw) en omvang (17 woningen) van het project, worden geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu verwacht. De omvang van de voorgenomen ontwikkeling brengt geen zodanige productie van afvalstoffen, verontreiniging, hinder en risico van ongevallen met zich mee dat op basis daarvan belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu zijn te verwachten. Er is geen sprake van cumulatie met andere projecten. Het milieubelang wordt in het kader van het bestemmingsplan in navolgende paragrafen voldoende mate afgewogen. Een nadere beoordeling in een m.e.r-beoordeling of plan-m.e.r. is niet noodzakelijk.
De regelgeving, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening, biedt de gemeente de mogelijkheid tot het opstellen van bestemmingsplannen met een grote mate van flexibiliteit en globaliteit. Planvormen kunnen zodanig worden gekozen dat ingespeeld kan worden op zich wijzigende omstandigheden en op nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen, zodat in veel gevallen het bestemmingsplan minder vaak behoeft te worden aangepast.
In dit bestemmingsplan zijn de nieuwe en te handhaven functies voorzien van een gedetailleerde eindbestemming.
Een bestemmingsplan bestaat uit drie delen: de toelichting, de regels en een of meerdere verbeeldingen. De verbeelding en de daarin aangewezen bestemmingen en regels vormen tezamen het juridische plan. De toelichting heeft geen rechtskracht. In de toelichting worden de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de bestemmingen. De regels omvatten de omschrijvingen van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel wordt aangegeven. In deze paragraaf wordt ingegaan op de juridische opbouw van het plan. Aan de orde komen onder meer de opbouw van de regels, de relatie tussen regels en kaarten en de beschrijving van de in de regels vastgelegde bestemmingen.
Met behulp van kleuren, letteraanduidingen en/of arceringen zijn de verschillende gebieds- en functionele bestemmingen op de verbeelding weergegeven. De bestemmingsbegrenzingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. Bij de opzet van de verbeelding is aangesloten bij de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP2012). De verbeelding is opgesteld conform DURP (Digitaal Uitwisselbare Ruimtelijke Plannen).
De regels bevatten de juridisch regeling voor het gebruik van de gronden, bepalingen over de toegelaten bebouwing en een regeling over het gebruik van bebouwing. De regels, die zijn onderverdeeld in paragrafen, worden hierna (indien nodig) toegelicht. Bij de opzet van de regels is aangesloten bij de SVBP2012 en de bepalingen van het Besluit ruimtelijke ordening. De artikelen bevatten bepalingen over de specifieke bestemmingen in het plan. De opbouw van deze artikelen is steeds gelijk, conform de eisen van de SVBP2012. Voor een nadere uitleg wordt verwezen naar de SVBP2012, te raadplegen via de website van het ministerie van IenM, onderdeel standaarden. Hier kan men ook terecht voor een uitgebreidere uitleg over dubbelbestemmingen en aanduidingen.
Voor de leesbaarheid en raadpleegbaarheid zijn de regels in hoofdstukken geplaatst. Daarbij is ook weer aangesloten bij de SVBP2012, te weten:
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Ter bevordering van de leesbaarheid en de raadpleegbaarheid is een vaste volgorde aangehouden, te weten:
Met een bestemming wordt tot uitdrukking gebracht welke gebruiksdoelen of functies, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, zijn toegekend aan de in het plan begrepen gronden. Niet iedere functie leent zich voor een eigen bestemming. Dit hangt af van de ruimtelijke relevantie ofwel van de mate waarin de bewuste functie invloed heeft op zijn omgeving of daaraan eisen stelt. Behalve om functies, gaat het bij bestemmingen altijd om concreet ruimtegebruik of om fysiek aanwezige ruimtelijke objecten. De bestemmingsomschrijving vormt het eerste toetsingskader voor (bouw)initiatieven. Als een initiatief niet past in die omschrijving, moet deze worden beschouwd als zijnde strijdig met het bestemmingsplan.
De bestemmingsomschrijving begint met de algemene bestemming. Daarna volgen eventuele specificaties in de vorm van aanduidingen.
Voorbeeld:
De voor '....' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
en tevens voor:
met de daarbij behorende voorzieningen.
.... (die dus voor zowel de algemene bestemming als de specifieke aanduiding gelden). De daarbij behorende voorzieningen zijn bewust niet in de bestemmingsomschrijving genoemd. Het gaat hier om voorzieningen die voor het verwezenlijken van de bestemming nodig en wenselijk zijn. Dat kunnen diverse voorzieningen zijn. Een limitatieve opsomming is niet makkelijk te geven. In de toelichting op de regel (hieronder) worden wel enkele voorbeelden gegeven van de bij de bestemming behorende voorzieningen.
Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen, kent het bestemmingsplan aanduidingen. Deze aanduidingen bevatten specificaties van (dubbel)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een aanduiding, die juridische betekenis heeft, wordt niet alleen aangegeven op de analoge en digitale verbeelding van een bestemmingsplan, maar ook in de regels.
Er zijn in het algemeen zes soorten aanduidingen te onderscheiden:
Samen met de op de verbeelding aangegeven bestemmingen/aanduidingen, bevatten de regels bepalingen over de situering en de maximale afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken binnen de bewuste bestemming. Soms is op de verbeelding door middel van een bouwvlak aangegeven waar het (hoofd)gebouw mag worden gebouwd. Buiten het bouwvlak mag weliswaar vaak ook worden gebouwd, maar dan gaat het om bijvoorbeeld bijbehorende bouwwerken of terreinafscheidingen.De bouwregels gaan over bouwwerken en zijn onderverdeeld in bepalingen over:
De toetsing hieraan vindt in principe pas plaats indien duidelijk is dat het voorgenomen gebruik van het bouwwerk in overeenstemming is met de bestemmingsomschrijving bij de bestemming.
Om het bestemmingsplan flexibel te maken zijn mogelijkheden opgenomen om af te wijken van een bouwregel. Het kunnen afwijken van de bouwregels is beslist geen automatisme. Telkens als verzocht wordt om te mogen afwijken van een bouwregel moet worden gemotiveerd waarom van de standaard wordt afgeweken. De aanvrager moet aangeven waarom hij niet uit de voeten kan met de standaardregel. In sommige gevallen moet de aanvrager zelfs met onafhankelijk advies aantonen dat afwijking van de bouwregels terecht is.
Indien ten aanzien van een bepaald gebruik speciale regels moeten worden gegeven dan worden deze specifiek aangegeven. Een voorbeeld van een dergelijke specifieke regeling is het gebruik van een gedeelte van de woning en/of bijbehorend bouwwerk als werkruimte voor een aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit.
Om het bestemmingsplan flexibel te maken zijn mogelijkheden opgenomen om af te wijken van een gebruiksregel. Het kunnen afwijken van de gebruiksregels is ook hier beslist geen automatisme. Telkens als verzocht wordt om te mogen afwijken van een gebruiksregel moet worden gemotiveerd waarom van de standaard wordt afgeweken. De aanvrager moet aangeven waarom hij of zij niet uit de voeten kan met de standaard regel. In sommige gevallen moet de aanvrager zelfs met onafhankelijk advies aantonen dat afwijking van de gebruiksregels terecht is.
In deze regel staan specifiek voor de bestemming geldende bepalingen over omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegvergunningen). Zo kan bijvoorbeeld via een omgevingsvergunning een bepaalde archeologische waarde worden beschermd. Aanleggen is dan niet mogelijk zonder een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag.
Om het bestemmingsplan flexibel te maken zijn mogelijkheden gegeven aan het college van burgemeester en wethouders om het plan op onderdelen te wijzigen. Hierbij gaat het voornamelijk om de toegestane gebruiken zoals aangegeven in de bestemmingsomschrijving. De wijzigingsbevoegdheid is iets anders dan de afwijkingsbevoegdheid. Via deze wijzigingsbevoegdheid kunnen bestemmingen worden gewijzigd, overigens binnen door de gemeenteraad aangegeven voorwaarden. Via een afwijking worden bestemmingen niet gewijzigd. De afwijking maakt het slechts mogelijk om binnen een bestemming af te wijken van de standaardregel (bijvoorbeeld van de standaard bouwhoogte). Het kunnen wijzigen van de bestemming is ook hier beslist geen automatisme. Telkens als verzocht wordt om een wijziging moet worden gemotiveerd waarom dat mogelijk en wenselijk is. De aanvrager moet aangeven waarom hij niet uit de voeten kan met de standaard regel. In sommige gevallen moet de aanvrager zelfs met onafhankelijk advies aantonen dat wijziging van de bestemming terecht is.
De afwijkings- en wijzigingsbevoegdheid mag niet cumulatief worden gebruikt ten opzichte van een eerder besluit tot afwijking of wijziging.
In de regels worden verschillende begrippen gebruikt die voor verschillende uitleg vatbaar zijn. Door het opnemen van de definities van deze begrippen wordt getracht misverstanden over de uitleg van de regels te beperken.
Elke bestemming bestaat doorgaans uit twee facetten: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied dat op de verbeelding is aangeven waarvoor de mogelijkheden om te bouwen in de regels zijn aangegeven. Bouwvlakken worden op de verbeelding doorgaans voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering. Nadere specificaties die iets zeggen over het gebruik of bouwmogelijkheden zijn door middel van aanduidingen opgenomen.
Het (hoofd)gebouw mag enkel in een bouwvlak gebouwd worden. De bijbehorende bouwwerken (en bouwwerken, geen gebouwen zijnde) mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak (in het bestemmingsvlak) worden gebouwd. Het achtererfgebied is het erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1,00 meter van de voorkant van het (hoofd)gebouw. Met het begrip 'bijbehorend bouwwerk' is een verzamelbegrip bedoeld waar uitbreidingen (aan- en uitbouwen en bijgebouwen) van een (hoofd)gebouw, onder vallen. Ook vallen er overkappingen onder die vanwege het ontbreken van wanden niet als gebouw aangemerkt kunnen worden. Verder vallen er andere bouwwerken met een dak onder die vanwege een te geringe stahoogte niet als gebouw aangemerkt kunnen worden. In de begripsomschrijving is aangegeven dat een bijbehorend bouwwerk altijd moet worden gebouwd bij een zich op hetzelfde perceel bevindend (hoofd)gebouw. Zonder (hoofd)gebouw kan er op het perceel dus ook geen sprake zijn van een bijbehorend bouwwerk. Voorts is aangegeven dat een bijbehorend bouwwerk functioneel verbonden moet zijn met het (hoofd)gebouw. Daar wordt mee bedoeld dat het gebruik van het bijbehorende bouwwerk in planologisch opzicht gerelateerd moet zijn aan het gebruik van het (hoofd)gebouw. Een voorbeeld van een bijbehorend bouwwerk bij een woning is een serre of een uitbouw aan de oorspronkelijke achter- of zijgevel. Ook een vrijstaande berging en een carport zijn een bij een woning bijbehorend bouwwerk.
Het begrip ‘aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit’ is door middel van de bestemmingen gekoppeld aan het wonen. In de woning moet worden gewoond, maar het is mogelijk dat in de woning ook wordt gewerkt. In de woning is het uitoefenen van een aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit toegestaan en wordt daarom (standaard) in de regels opgenomen. Dat is bijvoorbeeld een architect die een gedeelte van zijn huis heeft ingericht als werkruimte/kantoorruimte. Ook een arts mag een gedeelte van zijn huis gebruiken als praktijkruimte. Ook mag een bedrijfsmatige activiteit worden uitgeoefend in de woning. Denk aan een goud- of edelsmid of een horlogemaker.
De woonfunctie moet primair behouden blijven. Daarom is geregeld dat die activiteiten voor niet meer dan 1/3 deel (33%) van de oppervlakte van het (hoofd)gebouw mag plaatsvinden. Hier is wel een maximum aan verbonden van 50 m2. Ook het uiterlijk van de woning mag niet ingrijpend worden veranderd. Er moet altijd sprake zijn van een in de wijk herkenbare woning. Omdat de activiteit in de woonomgeving moet passen is ook geregeld dat de activiteit niet mag leiden tot parkeeroverlast of milieuhygiënische overlast zoals stank en geluidsoverlast. Er zullen voldoende parkeerplaatsen op de tijden dat de activiteit plaatsvindt aanwezig moeten zijn op eigen terrein of in de buurt. Dat geldt uiteraard alleen voor die activiteiten die verkeer aantrekken. Daarnaast mogen de activiteiten geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer.
In de woning mag geen horeca en geen detailhandel plaatsvinden. Bed & breakfast waarbij niet meer dan 5 bedden worden aangeboden voor een overnachting en er geen seizoensgebonden werknemers worden gehuisvest, valt niet onder horeca en mag in een woning plaatsvinden. Internetwinkels waarbij de klanten hun producten komen ophalen valt onder de categorie detailhandel en is niet toegestaan. Wel mag in het kader van de bedrijfsmatige activiteiten beperkt (ondergeschikt aan de hoofdactiviteit) verkoop plaatsvinden. Zo mag een kapper een flesje haarshampoo verkopen bijvoorbeeld.
In ieder geval mag (mogen) de bewoner(s) van de woning de aan-huis-verbonden beroeps of de bedrijfmatige activiteiten uitoefenen (bijvoorbeeld man en vrouw, maar ook een kind). Het is mogelijk dat hij en/of zij (de bewoner(s) dus) een (deeltijd)medewerker heeft. Die medewerker mag daar dan ook werken. Die medewerker hoeft daar niet zelf te wonen. Denk aan een doktersassistente. Het gaat om een medewerker op basis van een maximale 36-urige werkweek (1 fte). Het is mogelijk dat twee of drie medewerkers in dienst zijn. Dat mag alleen als zij samen niet meer dan 1 fte vertegenwoordigen (dan gaat het dus om 2 of 3 parttime medewerkers). Indien de medewerkers op het zelfde tijdstip werken dient te worden onderzocht of daardoor (parkeer)overlast wordt veroorzaakt. Als dat zo is dan is het niet toegestaan. Het verhuren of verkopen van een deel van de woning aan derden is niet toegestaan.
In de regels van het bestemmingsplan is deze vorm van werken in een woning geregeld via de ‘specifieke gebruiksregels’.
Indien bestaande gebouwen in afmetingen afwijken van de standaard regels met betrekking tot gebouwen (bijvoorbeeld: goothoogten, hoogten, kubieke meters en oppervlakten) dan mag dat uiteraard gehandhaafd blijven. De maten van bestaande gebouwen is dan de zogenoemde vervangende maat. Deze staat in artikel 9.3 Vervangende maat. Dit is uiteraard alleen van toepassing als de bestaande maten in negatieve zin afwijken van de standaard bepaling (bijvoorbeeld als de hoogte van een bestaand gebouw hoger is dan in de regels - als standaard hoogte - is bepaald). Die maten gelden alleen voor de in de bestemming aangegeven gebouwen.
In dit artikel zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn. Enkele begrippen zijn overgenomen uit de Woningwet/Bouwverordening en SVBP2012.
Er is aangesloten bij de definities uit de bestemmingsplannen 'Binnenstad 2013' en 'Regeling meervoudige bewoning'.
Vanwege standaardisatie van regels zijn enkele bijbehorende definities opgenomen die ook in andere herzieningen worden gehanteerd. Een voorbeeld is 'bed & breakfast' die niet onder de omschrijving van 'horeca' valt.
Dit artikel geeft aan op welke manier hoogte, inhoud, oppervlakte van bouwwerken/percelen, peil en diepte moeten worden gemeten.
De meetregels kennen 'slechts' een onzelfstandig en ondersteunend karakter. Deze soort planregels zeggen alleen iets over hoe bepaalde bouwregels moeten worden toegepast. Deze planregels kunnen echter niet de (algemene) werking van bouwregels beperken tot (bijvoorbeeld) bouwen boven de begane grondvloer, wanneer er in die bouwregels zelf niets over is bepaald. Meetregels kunnen dus geen afbreuk doen aan de strekking van de bouwregels.
De bestemming Verkeer is gegeven aan wegen, straten, parkeerterreinen, etc. in het plangebied.
Onder bijbehorende voorzieningen worden in ieder geval begrepen rijwegen voor openbaar vervoer en bestemmingsverkeer, fiets- en voetpaden, groenvoorzieningen, tuinen, ongebouwde parkeervoorzieningen en sierwater. Daarnaast kan gedacht worden aan:
Bovendien is binnen deze bestemming een voorwaardelijke verplichting opgenomen die inhoudt dat wegen niet mogen worden aangelegd, tenzij het maaiveld is afgegraven tot de hoogten, zoals die zijn weergegeven in bijlage 1 bij de regels. De uiteindelijke hoogte van het maaiveld mag 0,10 meter hoger of lager zijn dan de hoogte die is aangegeven op de bijlage bij de regels. Pas zodra dat afgraven is voltooid, mag ter plaatse de wegen worden aangelegd. Met deze regeling wordt beoogd te bereiken dat de nieuwe inrichting van het plangebied qua hoogte van het nieuwe maaiveld meer aansluit op de hoogte van de omliggende omgeving.
Algemene regeling Wonen
Binnen deze bestemming staat het wonen centraal. Er is onderscheid gemaakt tussen diverse woningtypen, te weten;
Bij het wonen horen vanzelfsprekend voorzieningen om het wonen 'prettig' en mogelijk te maken. Bewust is niet gekozen deze (limitatief) te noemen. Bij dergelijke voorzieningen moet worden gedacht aan bijvoorbeeld achtertuinen en het (gedeeltelijk) verharden daarvan ten behoeve van toegangspaden, in- en uitritten en bouwwerken, en dergelijke. Parkeervoorzieningen horen er ook bij en een gebouwde barbecue ook. Kortom, alles wat bij een normaal gebruik hoort bij het wonen.
Naast wonen mag ook in de woning onder voorwaarden worden gewerkt. Bij het onderdeel 6.2.2.3 (zie 'aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit') van deze toelichting op de regels is daar bij stil gestaan. Een woning is een complex van ruimten, die blijkens de indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden. Een huishouden wordt gevormd door één persoon of een groep personen die een huishouding voert. Daaronder valt niet het bedrijfsmatige verhuren van kamers. Er is geen sprake van één huishouden als meerdere (groepen) mensen in een woning of pand verschillende kamers huren (bijvoorbeeld studenten). Een huishouding is een regeling van het huishouden, familieleven, huisgezin. Ten aanzien van kamerbewoning zijn specifieke gebruiksregels opgesteld in de Huisvestingsverordening.
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - regeling meervoudige bewoning - 1' is het gebruik en/of de verbouwing voor meervoudige bewoning verboden. Van het verbod kan worden afgeweken als minimaal aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Zo moet aan de gemeentelijke parkeernormen worden voldaan. Ook mag het gebruik en de verbouwing niet leiden tot een onevenredige aantasting van het woongenot op en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden. Bovendien mag het gebruik en/of de verbouwing voor meervoudige bewoning niet tot gevolge hebben dat een overconcentratie in de straat of buurt ontstaat.
De woonbestemming (bestemmingsvlak) is opgebouwd met een bouwvlak en (vaak) een achtererfgebied. Naast de regeling voor hoofdgebouwen (dat is de woning), die binnen het bouwvlak gebouwd mogen worden, is een regeling voor bijbehorend bouwwerk (aan- en uitbouwen, bijgebouwen en eventueel overkappingen) opgenomen. Dus naast dat in het bouwvlak mag worden gebouwd (hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken) is op het erf (bij de woning) ook het een en ander aan bebouwing mogelijk.
Bij woningen is een aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit toegestaan. In beginsel is een aan-huis-verbonden beroeps of bedrijfsmatige activiteit alleen toegestaan in het hoofdgebouw.
Artikel 4 Wonen - 1 - Binnenstad
Deze bestemming maakt het wonen in aaneengebouwde woningen mogelijk. Aaneengebouwde woningen zijn grondgebonden woningen bestaande uit drie of meer hoofdgebouwen. In dit geval is 1 rij van 3 aaneengebouwde woningen toegestaan. Er wordt gewerkt met bouwvlakken. Op de verbeelding is het bouwvlak aangegeven waarbinnen het hoofdgebouw moet worden gebouwd. Buiten het bouwvlak zijn (ook) bijbehorende bouwwerken toegestaan.
Bovendien is binnen deze bestemming een voorwaardelijke verplichting opgenomen die inhoudt dat gebouwen niet mogen worden gebouwd, tenzij het maaiveld is afgegraven tot de hoogten, zoals die zijn weergegeven in bijlage 1 bij de regels (artikel 4.3.2). De uiteindelijke hoogte van het maaiveld mag 0,10 meter hoger of lager zijn dan de hoogte die is aangegeven op de bijlage bij de regels. Pas zodra dat afgraven is voltooid, mag ter plaatse worden gebouwd. Met deze regeling wordt beoogd te bereiken dat de nieuwe bebouwing qua hoogte meer aansluit op de hoogte van de omliggende bebouwing.
Artikel 5 Wonen - 3 - Binnenstad
Deze bestemming maakt het wonen in 14 twee-aaneen-woningen mogelijk. Er wordt gewerkt met bouwvlakken. Op de verbeelding is het bouwvlak aangegeven waarbinnen het hoofdgebouw gebouwd moet worden. Buiten het bouwvlak zijn (ook) bijbehorende bouwwerken toegestaan.
Ook binnen deze bestemming is een voorwaardelijke verplichting opgenomen die inhoudt dat gebouwen niet mogen worden gebouwd, tenzij het maaiveld is afgegraven tot de hoogten, zoals die zijn weergegeven in bijlage 1 bij de regels (artikel 5.3.2). Wederom mag de uiteindelijke hoogte van het maaiveld 0,10 meter hoger of lager zijn dan de hoogte die is aangegeven op de bijlage bij de regels. Ook hier geldt dat pas gebouwd mag worden zodra het afgraven is voltooid, met als doel dat de nieuwe bebouwing qua hoogte meer aansluit op de hoogte van de omliggende bebouwing.
Dubbelbestemming
Artikel 6 Waarde - Archeologie - Na 1850 bebouwd gebied - Hoog/Middelhoog
In dit artikel is de bescherming van de archeologische waarde van gronden in het plangebied geregeld. Hierin is nadrukkelijk gesteld dat gebouwen op gronden met een archeologische verwachtingswaarde, ter bescherming van die waarden, moeten worden gebouwd binnen de bebouwingsgrenzen. Dat geldt niet voor relatief kleine bouwwerken die weinig of geen schade kunnen aanbrengen aan eventuele archeologische waarden. Er geldt dat in principe niet mag worden gebouwd bij een ingreep in de bodem (door een bouwwerk) indien de omvang van het bouwwerk groter is dan 100 m2 én de diepte van de ingreep meer is dan 40 cm. Bouwen is dan alleen mogelijk als na onderzoek blijkt dat de bouw geen schade toebrengt aan de eventueel in de bodem aanwezige archeologie. Is de ingreep dieper dan 40 cm, (bijvoorbeeld 70 cm) maar de omvang van het bouwwerk nog steeds niet meer dan 100 m2 dan kan 'gewoon' worden gebouwd (er is dan ook geen onderzoek nodig; het is alleen nodig als beide maten worden overschreden).
Voorts is een groot aantal werken en werkzaamheden aanlegvergunningplichtig. Voor het verlenen van een dergelijke vergunning dient advies te worden ingewonnen bij ter zake deskundige.
Artikel 7 Waarde - Archeologie - Oude Dorpskern - Verstoord
In dit geval zijn de gronden van betreffende locaties verstoord, waardoor geen archeologische waarden aanwezig, of te verwachten, zijn. Er gelden vanuit archeologisch oogpunt geen aanvullende regels. Er is voor gekozen om deze aanduiding toch op te nemen, ondanks dat er geen aanvullende regels gelden. Hiermee is duidelijk dat de 'archeologische waarde' van deze locaties wel is beoordeeld.
Deze regel strekt ertoe te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie mogelijk is gemaakt, na realisering daarvan, ten gevolge van feitelijke functie- of gebruiksverandering van het gerealiseerde, opnieuw een tweede keer zou kunnen worden gebruik gemaakt. Aangesloten is bij de standaard antidubbeltelregel die in het Bro is opgenomen.
De bestaande maten van bestaande gebouwen geldt als vervangende maat.
Artikel 11 Algemene aanduidingsregels
11.1 overige zone - regeling meervoudige bewoning - 1
Dit bestemmingsplan geeft een regeling voor het gebruik en/of de verbouw van gebouwen voor meervoudige bewoning. Ter plaatse van deze aanduiding is het gebruik en/of de verbouwing voor meervoudige bewoning verboden. Van dat verbod kan worden afgeweken als minimaal aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Zo moet aan de gemeentelijke parkeernormen worden voldaan, zoals die zijn opgenomen het gemeentelijke parkeerbeleid. Ook mag het gebruik en de verbouwing niet leiden tot een onevenredige aantasting van het woongenot op en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden. Bovendien mag het gebruik en/of de verbouwing voor meervoudige bewoning niet tot gevolge hebben dat een overconcentratie in de straat of buurt ontstaat.
Artikel 10 Algemene gebruiksregels
In dit artikellid is opgesomd wat onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan wordt begrepen. Ook de uitzonderingen daarvan zijn benoemd.
Bij een gebouw moet ten behoeve van het parkeren en het stallen van auto’s in de juiste mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder dat gebouw dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Voor het bepalen van het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt aansluiting gezocht bij het geldende parkeerbeleid.
In dit artikel is geregeld dat het verboden is om gronden en bouwwerken te gebruiken als seksinrichting. In lid 2 zijn de regels opgenomen op grond waarvan het bevoegd gezag bevoegd is om af te wijken van dit verbod. Deze afwijkingsbevoegdheid is onderdeel van het paraplu-bestemmingsplan 'Seksinrichtingen' dat door de raad is vastgesteld in 2001. Uitgangspunt van die herziening was om overal in Hilversum seksinrichtingen uit te sluiten (een algemeen verbod). Bestaande seksinrichtingen zijn onder het overgangsrecht gebracht. In het parapluplan zijn regels opgenomen waarmee van dit verbod kan worden afgeweken en een nieuwe vestiging mogelijk is. Deze voorwaarden zijn verwerkt in dit artikel. Het bevoegd gezag kan geen gebruik maken van afwijkingsmogelijkheid als het gestelde maximum aan seksinrichtingen (volgens de APV) al is bereikt.
In het plangebied is op dit moment geen seksinrichting aanwezig.
Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken voor de opslag en verkoop van consumentenvuurwerk. Uitzondering hiervan is mogelijk indien de veiligheidsafstanden tot een kwetsbaar object uit bijlage 3 van het Vuurwerkbesluit (artikel 4.2 van dat besluit) in acht worden genomen en er maximaal 10.000 kg consumentenvuurwerk wordt opgeslagen.
Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
Dit artikel heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Er zijn enkele algemene afwijkingsregels opgenomen waarmee burgemeester en wethouders 'vrijstelling' kunnen verlenen voor onder meer geringe wijzigingen in de maatvoering voor bouwwerken. Ook (openbare) nutsvoorzieningen kunnen met deze regel worden gerealiseerd.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In het Besluit ruimtelijke ordening (in werking 1 juli 2008) is overgangsrecht opgenomen dat in elk bestemmingsplan moet worden overgenomen. Indien de in het plan opgenomen regels, voor wat betreft gebruik of bebouwing, afwijken van een bestaande, legale situatie, dan zijn daarop de overgangsbepalingen van toepassing. De overgangsbepaling heeft tot doel bestaande belangen te respecteren totdat realisering van de nieuwe bestemmingsbepalingen dan wel bebouwingsbepalingen plaatsvindt.
Voor bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, is bepaald dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande afwijking niet wordt vergroot. Gehele vernieuwing is in principe uitgesloten, waaronder ook gefaseerde vernieuwing van een bouwwerk wordt verstaan. Het doel van het overgangsrecht is dat het bestaande bouwwerk in de bestaande staat in stand mag worden gehouden. Uitsluitend na het tenietgaan van het bouwwerk door een calamiteit, waarmee onder andere brand of extreme weersomstandigheden wordt bedoeld, is onder voorwaarden gehele vernieuwing toegestaan.
Vergunningplichtige bouwwerken, die zonder vergunning zijn opgericht, kunnen door overgangsrecht niet gelegaliseerd worden. Bouwen zonder vergunning is immers een overtreding van de Woningwet die niet door een regeling in een bestemmingsplan ongedaan kan worden gemaakt.
Voor het gebruik dat onder het overgangsrecht valt, is bepaald dat dat gebruik mag worden voortgezet. Het gebruik mag eveneens worden gewijzigd voor zover de afwijking ten opzichte van het toegestane gebruik niet wordt vergroot.
Hiervoor is reeds aangegeven dat illegale bouwwerken niet gelegaliseerd kunnen worden door overgangsrecht. Voor gebruik is dat in principe wel mogelijk maar vanuit het oogpunt van handhaving ongewenst. Gezien het voorgaande is in de overgangsbepaling opgenomen dat het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan van het overgangsrecht, is uitgesloten.
Ook na het van kracht worden van dit plan kan dus nog met succes handhavend worden opgetreden tegen gebruik dat reeds in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan.
In de regels van het bestemmingsplan wordt in de Slotregel aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Het bestemmingsplan is bindend voor burgers, bedrijven, maatschappelijke instellingen en voor de overheid zelf. Het afdwingen van het naleven van het bestemmingsplan is, met behoud van ieders verantwoordelijkheid, in eerste instantie een taak van de gemeentelijke overheid. Er is veel aandacht besteed aan voorlichting met betrekking tot de consequenties die een gevolg zijn van het vaststellen van dit bestemmingsplan. Daarnaast is er veel aandacht voor een effectieve en doelgerichte controle op zaken die in het bestemmingsplan zijn geregeld. Voor de controle en handhaving van het bestemmingsplan is samenwerking in brede zin een noodzaak. In het plangebied is een scala aan regelgeving van toepassing, zoals de Wet ruimtelijke ordening, de Woningwet, de Wet milieubeheer, de Monumentenwet, de Provinciale Milieuverordening, de Algemene Plaatselijke Verordening, etc., die samenwerking binnen de overheid noodzakelijk maakt. Op die manier kan het hoge ambitieniveau gestalte krijgen. Het zich niet houden aan de regels doet afbreuk aan de kwaliteit van het plangebied; daadwerkelijke handhaving heeft voor de samenleving een belangrijke waarde. Tegen illegale situaties zal worden opgetreden.
Handhaving van het bestemmingsplan gebeurt bij de beoordelingen van aanvragen om een omgevingsvergunning (preventieve handhaving) en vervolgens bij controle van de verleende omgevingsvergunning, maar ook aan de hand van geconstateerde illegale situaties, klachten e.d. (repressieve handhaving).
Een overtreder riskeert:
Aan de hand van recente luchtfoto's kan achterhaald worden wat er aan bebouwing aanwezig is op alle percelen in het plangebied. Eventuele bebouwing die illegaal (zonder omgevingsvergunning) gebouwd is, en waartegen wordt, of alsnog kan worden opgetreden, wordt niet automatisch gelegaliseerd met het nieuwe bestemmingsplan. Dit geldt ook voor een eventueel gewijzigd gebruik van opstallen waarvoor geen toestemming is gevraagd cq. verleend. Van geval tot geval zal bezien moeten worden of sprake is van een situatie die alsnog voor legalisatie in aanmerking komt of niet.
Voor de handhaving van illegale situaties op het gebied van ruimtelijke ordening, Woningwet, Bouwbesluit, Bouwverordening en Monumentenwet zijn beleidsregels vastgesteld. Het college moet jaarlijks haar beleidsvoornemens in het kader van handhaving van de bouwregelgeving bekend maken. Ook moet jaarlijks verslag worden gedaan over de uitvoering van het handhavingsbeleid. Het handhavingsbeleid vormt het kader voor een jaarlijks vast te stellen handhavingsprogramma.
In de beleidsregels zijn prioriteiten gesteld (hoog, middelhoog en laag). De hoogste prioriteit richt zich tot onveilige situaties in zijn algemeenheid en tot veranderingen van percelen en gebouwen zichtbaar vanuit de openbare ruimte. Tegen overtredingen met een hoge prioriteit zal onmiddellijk handhavend worden opgetreden. Overtredingen uit de categorie met een middelhoge prioriteit, zoals erfafscheidingen, bijgebouwen en uitbreidingen aan de achterzijde zullen op de gebruikelijk wijze binnen de werkvoorraad worden afgehandeld.
Bovenstaande wil niet zeggen dat tegen geconstateerde illegale situaties met een lage prioriteit bijvoorbeeld aan de achterzijde niet zal worden opgetreden. Te denken valt om jaarlijks thematisch overtredingen met een lage prioriteit in het handhavingsprogramma op te nemen.
Het bestemmingsplan komt niet zomaar tot stand, maar is met veel publiciteit omgeven. Het bestemmingsplan is altijd in te zien. Daarnaast zijn er ook folders over de bouwregelgeving verkrijgbaar. De gemeentelijke organisatie is er bovendien op ingesteld nadere uitleg te geven. Velen maken daarvan gebruik. Niemand hoeft dus het risico te lopen om als gevolg van een gebrek aan kennis verkeerde beslissingen te nemen.
Met inwerkingtreding van de Wet ruimtelijk ordening (1 juli 2008) beschikt de gemeente over meer mogelijkheden voor kostenverhaal op particuiere ontwikkelaars in een plangebied. Zijn de kosten van de ontwikkeling niet op een andere manier verzekerd (bijvoorbeeld door het sluiten van overeenkomsten met grondeigenaren over de kosten van de ontwikkeling) dan kan de gemeente een exploitatieplan vaststellen, waarin die kosten worden benoemd. Het exploitatieplan loopt mee met de procedure van het bestemmingsplan.
Daarmee wordt een exploitatieplan mede een toetsingsgrond bij omgevingsvergunningen. De gemeenteraad kan evenwel bij vaststelling van het bestemmingsplan besluiten om géén exploitatieplan vast te stellen. Dat kan de raad alleen doen, indien de kosten dus op een andere wijze zijn verzekerd en er verder geen extra eisen aan locaties hoeven te worden gesteld.
Kostenverhaal
Het onderhavige plan betreft een particulier initiatief. De kosten van realisatie zijn geheel voor rekening van de initiatiefnemer(s). Met betrekking tot het planschaderisico is tussen gemeente en initiatiefnemer(s) een overeenkomst gesloten. De kosten met betrekking tot de (aanpassingen) in de openbare ruimte zijn ook onderdeel van deze overeenkomst.
De gemeente Hilversum streeft naar draagvlak bij belanghebbenden en maatschappelijke organisaties voor de uitvoering van dit bestemmingsplan. Daarom hecht de gemeente als bevoegd gezag veel belang aan de dialoog over dit bestemmingsplan. Deze paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid gaat nader in op de afweging van belangen van derden bij het opstellen van het bestemmingsplan en de onderliggende documenten, de maatschappelijke dialoog en het vooroverleg op grond van artikel 3.1.1. Bro.
Op 16 december jl. is een eerste informatieavond voor de buurt georganiseerd. Om de omwonenden uit te nodigen zijn bij de woningen direct rondom de betreffende locatie flyers verspreidt en daarnaast is een nieuwsbericht geplaats in de Gooi en Eemlander (Woonbode). Het doel van deze avond was enerzijds de omwonenden te informeren over de plannen en te peilen of er bepaalde pijnpunten waren. Daarnaast was dit ook direct een gelegenheid om potentiële kopers voor de woningen te informeren.
De opkomst was goed, met circa 50 personen. Over het algemeen werd het plan goed ontvangen, met name het Melkpaadje wordt gezien als een vriendelijk plan in de omgeving. Enkele bewoners van de Gerardus Gullaan en Diepeweg gaven wel aan kritisch tegenover de plannen te staan.
Naar aanleiding van de bewonersavond heeft er op 6 januari jl. allereerst een vervolgafspraak plaatsgevonden met bewoners van de Gerardus Gullaan. Zij gaven aan drie problemen te ervaren met het plan voor op de Nefkenslocatie, te weten: de bouwhoogte, nu op 11 meter, verzoek dit terug te brengen naar de huidige hoogte van de Nefkens garage, het verzoek het “parkje” met de parkeerplaatsen naar de achterzijde van het plan te verplaatsen, zodat de achterste woning wat meer op afstand komt en het verzoek in deze woning geen zijramen aan te brengen.
Op 20 januari jl. heeft er daarnaast een vervolgafspraak plaatsgevonden met een achttal bewoners aan de Diepeweg. Zij gaven aan het liefst de woningen aan het Melkpad dichter richting de kerk gesitueerd zien, daarnaast hadden zij opmerkingen op het blokje aan de Diepeweg. Ze gaven aan dat ze het gebouw liefs lager en verder van de Diepeweg gesitueerd zien.
Naar aanleiding van deze gesprekken zijn de volgende aanpassingen gedaan aan het Melkpaadje:
Het is niet mogelijk om de woningen, vanaf de Diepeweg gezien, verder richting de kerk te situeren. De indeling zoals nu ingetekend is het maximaal haalbare, rekening houdend met de breedte van de ontsluitingsweg, het parkeren en de achtertuinen van de woningen grenzend aan de kerk.
Naast de gesprekken met de omwonenden hebben er ook een aantal gesprekken plaatsgevonden met de kerkenraad van de naastgelegen Vituskerk. De kerkenraad staat positief tegenover de voorgenomen plannen. De enige zorg heeft betrekking op het onderhoud van de koepel van de kerk. Inmiddels heeft hier een aantal gesprekken over plaatsgevonden en ziet het ernaar uit dat er een oplossing gevonden is; In de nieuwe situatie wordt een deel van de Nefkenskavel aan de achterzijde van het terrein ingericht voor parkeren. Het is mogelijk om toegang te verlenen tot deze plek om alsnog bij, met name de achterzijde van, de koepel van de kerk te komen. De rest van het onderhoud kan verricht worden vanaf het voorterrein van de kerk.
Onderstaand is door middel van doorsneden visueel weergegeven welke veranderingen er hebben plaatsgevonden ten aanzien van de opmerkingen tijdens de inspraakavond.
Voorlopig ontwerp concept december 2015 ten behoeve van inspraak
Voorlopig ontwerp definitief februari 2016 naar aanleiding van inspraak
Overlay van voorlopig ontwerp december 2015 en voorlopig ontwerp februari 2016
Het gemeentebestuur overlegt bij de voorbereiding van een bestemmingsplan met betrokken gemeenten en waterschappen en met die overheidsdiensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Ook andere instanties kunnen bij het vooroverleg worden betrokken.
In het kader van het vooroverleg is voorliggend plan toegezonden aan de Brandweer Gooi- en Vechtstreek en Waternet. De vooroverleg- en inspraaknota, inclusief de gemeentelijke beantwoording daarop zijn als bijlage bij de toelichting gevoegd.
In het kader van de inspraakprocedure heeft het voorontwerp-bestemmingsplan met de bijbehorende stukken van 11 maart 2016 t/m 26 april 2016 ter inzage gelegen. Gedurende deze inspraakprocedure zijn er een drietal inspraakreacties ingediend. De vooroverleg- en inspraaknota, inclusief de gemeentelijke beantwoording daarop zijn als bijlage bij de toelichting gevoegd. Voor zover er wijzigingen uit de reacties voortvloeien, zijn deze in het ontwerpbestemmingsplan Melkpad 6-10 verwerkt. Het gaat hierbij om de volgende wijzigingen:
In het kader van de zienswijzenprocedure is het ontwerpbestemmingsplan Melkpad 6 - 10 met de bijbehorende stukken voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Het plan was tevens raadpleegbaar via www.ruimtelijkeplannen.nl en via 0402.roview.net.
De terinzagelegging is van tevoren aangekondigd in de lokale krant (Gooi en Eembode) en in de Staatscourant. Daarnaast is het voornemen elektronisch worden gepubliceerd door middel van plaatsing op de website van de gemeente Hilversum.
Gedurende de periode van tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan Melkpad 6 - 10 zijn geen zienswijzen naar voren gebracht.
Het bestemmingsplan Melkpad 6 - 10 is vastgesteld in de vergadering van de gemeenteraad op 14 december 2016. Ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan zijn enkele (technische) ambtshalve wijzigingen in het plan aangebracht. Deze wijzigingen zijn opgenomen in bijlage 8 bij de toelichting 'Wijzigingennota Ontwerpbestemmingsplan Melkpad 6 - 10'.