Plan: | Godelindeweg 15 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0402.05bpgodelinde15-va01 |
Op het perceel Godelindeweg 15 in het beschermd stadsgezicht 'Noordwestelijk Villagebied' in Hilversum staat een kantoorpand (figuur 1.1). Dit pand is nog slechts gedeeltelijk in gebruik. Het voornemen is om dit kantoorpand te slopen en op deze locatie drie nieuwe woningen te realiseren. De ontwikkeling bestaat uit de bouw van twee geschakelde villa's met drie bouwlagen en een vrijstaande villa van twee bouwlagen. Het ontwerp houdt rekening met de stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing en de gemeentelijke randvoorwaarden.
Figuur 1.1 Ligging plangebied (ondergrond: Luchtfoto Kadaster, 2017; bewerking Rho)
Op de locatie is het bestemmingsplan “Media Park” vigerend. Het perceel is als 'Kantoor' bestemd. De bouw van woningen is niet mogelijk binnen deze bestemming. Om de ontwikkeling mogelijk te maken wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld.
Het doel van het bestemmingsplan is het tot stand brengen van een planologische regeling die voorwaarden schept voor de gewenste ruimtelijke ontwikkeling en bescherming van de ruimtelijke kwaliteit. Het bestemmingsplan omvat derhalve een toetsingskader en biedt tegelijkertijd rechtszekerheid voor alle betrokkenen.
Dit bestemmingsplan regelt de bestemmingen en het gebruik van en de bouwmogelijkheden op de gronden voor het betreffende gebied. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (kaart), regels en een toelichting. De verbeelding en de daarop aangewezen bestemmingen en regels vormen tezamen het juridische plan. De plantoelichting heeft geen rechtskracht. De regels bestaan uit omschrijvingen van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. In de toelichting worden de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de bestemmingen. Een bestemmingsplan wordt met de daarbij behorende toelichting langs elektronische weg vastgelegd. Het bestemmingsplan wordt in die vorm vastgesteld. Een volledige papieren versie van het bestemmingsplan wordt gelijktijdig vastgesteld. Indien de inhoud van het langs elektronische weg vastgelegde bestemmingsplan na vaststelling en die van de papieren versie daarvan tot een verschillende uitleg aanleiding geeft, is de eerstbedoelde inhoud beslissend.
De toelichting is opgebouwd uit zes hoofdstukken. In het inleidende hoofdstuk wordt ingegaan op de aanleiding, doelstelling en functie van het bestemmingsplan. Het inleidende hoofdstuk omvat tevens de leeswijzer. In hoofdstuk 2 wordt aangegeven waar het plangebied ligt en wat de exacte plangrenzen zijn. In hoofdstuk 2 wordt ook aangegeven welke bestemmingsplannen voor het plangebied gelden tot het verkrijgen van rechtskracht van het nieuwe bestemmingsplan. De hoofdstukken 3-5 vormen de kern van de toelichting. In hoofdstuk 3 worden de karakteristieken van het plangebied beschreven. Dit is een beschrijving van de bestaande situatie. Relevante beleidskaders van Rijk, provincie/regio/waterschap en gemeente staan centraal in hoofdstuk 4. De voorgestane ruimtelijke ontwikkelingen en bijbehorende facetten worden behandeld in hoofdstuk 5. Per planaspect wordt hierbij gemotiveerd aangegeven wat er komt. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de bestemmingsregeling, de (economische) uitvoerbaarheid, de inspraak en het ambtelijk overleg, en op de externe communicatie. Er wordt aangegeven hoe de regels gelet op de toelichting gelezen moeten worden en hoe bij de formulering van de bestemming en de regels rekening wordt gehouden met de handhaafbaarheid daarvan. Deze paragraaf vormt de relatie tussen het juridische plan en de toelichting.
Aan de Godelindeweg 15 in Hilversum staat een kantoorpand. Dit pand is slechts gedeeltelijk in gebruik als zodanig en staat voor een deel leeg (figuur 2.1). Het pand is een voormalig 'koetshuis' en ligt op een groot perceel van circa 1.400 m2. Het plangebied ligt in het noordwestelijk deel van Hilversum aan de rand van de villawijk Trompenberg, ten westen van het Media Park.
Figuur 2.1 Impressie huidige situatie kantoorpand (bron: Google Streetview, 2018)
Ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan 'Media Park' vigerend (figuur 2.2). Dit plan is 15-12-2010 onherroepelijk verklaard. Het betreffende perceel is bestemd als 'Kantoor'. De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor kantoren. De beoogde woningen zijn niet mogelijk op basis van dit bestemmingsplan. Ook passen de woningen niet binnen het vastgestelde bouwvlak. Hiervoor wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld.
Figuur 2.2 Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Media Park' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het plangebied ligt aan de rand van de wijk Trompenberg. Trompenberg is een ruim opgezette villawijk met veel ruimte voor groen. Ten noorden bevindt zich de tennisvereniging Hoogerheide (Hltc). Ten oosten van het plangebied ligt het Mediapark Hilversum. De Godelindeweg is onderdeel van de buitenring van Hilversum.
Figuur 3.1 Ligging plangebied en omgeving
Het gezicht van het Noordwestelijk Villagebied is heel gedifferentieerd doordat er zowel kleinschalige geleidelijk ontwikkelde villabuurten als ruime planmatig opgezette villaparken zijn. Desondanks kent het gebied een duidelijke ruimtelijke samenhang door de stedenbouwkundige structuur, het groene karakter en de harmonische aansluiting van de wijken en parken onderling. Daarbij vormt het Noordwestelijk Villagebied een geleidelijke overgang van het verstedelijkte centrum naar de bosgebieden Spanderswoud en Corversbos.
Gemotoriseerd verkeer
Ontsluiting vindt plaats via de Godelindeweg, een onderdeel van de ringstructuur van Hilversum. In oostelijke richting wordt via de Insulindelaan en de Mies Bouwman-boulevard de N524 bereikt. Via de N524 wordt het naastliggende dorp Bussum bereikt. Via de zuidoostelijke kant van de ringstructuur is tevens de A27 te bereiken.
Openbaar vervoer
Het plangebied is eveneens te bereiken met het openbaar vervoer. Op circa 880 meter loopafstand is het treinstation Hilversum Media Park gelegen. Op dit station halteren sprinters in de richting van Weesp, Hilversum, Amsterdam Centraal en Amersfoort Vathorst met een frequentie van 2 per uur.
Langzaam verkeer
Op de omliggende erftoegangswegen rond het plangebied heeft het fietsverkeer een vrijliggend fietspad. De omliggende wegen van het plangebied zijn daarnaast voorzien van trottoirs voor voetgangers.
Het plangebied en omgeving hebben een groen en natuurrijk karakter. De tuin beslaat het grootste deel van het plangebied, met daarin veel groenstructuren zoals bomen, planten en gras.
Figuur 3.2 Huidige groenstructuur in de omgeving
Algemeen
In de huidige situatie is geen oppervlaktewater aanwezig. Het dakoppervlak bedraagt in de huidige situatie 203 m2.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit grof zand. Ter plaatse is sprake van grondwatertrap VIII. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste waterstand meer dan 1,4 meter beneden maaiveld ligt en de gemiddelde laagste waterstand meer dan 1,6 meter.
Waterkwantiteit
Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen watergangen aanwezig.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt niet binnen de kern- en beschermingszone van een regionale/primaire waterkering.
Het plangebied omvat uitsluitend eigen terrein, er is geen openbare ruimte in de vorm van groen aanwezig. Binnen het plangebied staan enkele bomen en struiken.
Het dichtstbijzijnde gebied van Natuurnetwerk Nederland (NNN) bevindt zich op ongeveer circa 650 meter afstand van het plangebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is op een afstand van circa 3,3 km gelegen en betreft het gebied Oostelijke Vechtplassen.
Duurzaamheid is gericht op drie kwaliteitsaspecten: people, planet en profit/prosperity. De pijler 'people' richt zich op aspecten van sociale kwaliteit en proceskwaliteit: de leefbaarheid van de omgeving, sociale veiligheid en de betrokkenheid van bewoners, bedrijven en overheden (sociale duurzaamheid). De pijler 'planet' is direct gerelateerd aan de milieukwaliteit en thema's als energie, ecologie en water, maar ook aan gezondheid, verkeer en afval, en daarmee aan verschillende grote milieuproblemen zoals verlies aan biodiversiteit, klimaatsverandering, bedreigingen van de gezondheid en aantasting van de leefomgeving (fysieke duurzaamheid). Uitgangspunten zijn een brongerichte benadering, het sluiten van kringlopen en behoud en versterking van de kwaliteit van de leefomgeving. De pijler 'profit/prosperity' richt zich op de aanwezigheid van voorzieningen, voldoende werkgelegenheid en inkomensdifferentiatie en dragen bij aan het functioneren van de leefomgeving (economische duurzaamheid). De essentie van deze zogenaamde Triple P-benadering is een evenwichtige integrale ontwikkeling van de kwaliteitsaspecten.
De huidige bebouwing op het plangebied bestaat uit een kantoorpand, gebouwd in 1900. Hier zijn geen duurzaamheidsmaatregelen getroffen.
De huidige situatie in het plangebied voldoet aan de Europese normen voor luchtkwaliteit, dit wordt toegelicht in paragraaf 5.4.2.1.
Een (geluids)zone is een aandachtsgebied waarbinnen, indien er geluidsgevoelige bestemmingen zijn of kunnen worden gerealiseerd, moet worden getoetst aan de grenswaarden van de Wet geluidhinder (Wgh). Geluidsgevoelige bestemmingen zijn onder andere woningen, scholen en gebouwen voor de gezondheidszorg. De voorkeursgrenswaarde voor geluidsgevoelige bestemmingen ten gevolge van wegverkeerslawaai bedraagt 48 dB. De voorkeursgrenswaarde ten gevolge van spoorweglawaai bedraagt voor woningen 55 dB en voor andere geluidsgevoelige gebouwen 53 dB. In geval van industrielawaai bedraagt de voorkeursgrenswaarde ter plaatse van geluidgevoelige bestemmingen 50 dB(A).
Als er in de directe omgeving van het plangebied industrieterreinen, inrichtingen en/of (spoor)wegen aanwezig zijn met geluidszones die (deels) in het plangebied liggen, dienen ook deze gedefinieerd te worden. Mogelijk bevinden zich in of nabij het plangebied ook gebieden die zijn aangewezen als geluidszone zoals bedoeld in artikel 108 van de Wgh (andere geluidszones) of hoofdstuk IV van de Luchtvaartwet (luchtvaartterreinen). Ook op deze gebieden moet nader worden ingegaan. Indien er sprake is van geluid dat afkomstig is van 'lawaaisporten' (schieten, autosport, karten, motorcross, modelvliegtuigen en dergelijke) en/of evenementen dan dient dat ook aangeven te worden.
De regelgeving die betrekking heeft op geluidshinder staat in een aantal wetten. De Wgh voorziet in een zonering van wegen, spoorwegen en industrieterreinen waar 'grote lawaaimakers' zijn of kunnen worden gevestigd, en stelt eisen aan de geluidsbelasting binnen de zones rond en langs die (spoor)wegen en industrieterreinen. De geluidshinder die afkomstig is van inrichtingen (met name bedrijven) wordt gereguleerd op basis van de Wet milieubeheer (Wm).
Industrieterreinen waarop zich bedrijven bevinden (of kunnen vestigen) met een hoge geluidsbelasting kennen een geluidszone zoals bedoeld in artikel 40 van de Wgh.
Wegen waarop een 30 km/u-regime van toepassing is en wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied, hebben op basis van artikel 74 van de Wgh geen geluidszone. Voor overige autowegen gelden de volgende zones:
Plangebied
In de directe omgeving van het plangebied liggen geen industrieterreinen, inrichtingen en/of (spoor)wegen.
In en direct rondom het plangebied is sprake van 30 km/uur-wegen waaraan wettelijk gezien niet getoetst hoeft te worden aan de Wet geluidhinder. Maar die in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel in het onderzoek zijn betrokken. Tevens liggen ten zuiden van het plangebied de Godelindeweg en de Insulindeweg. Dit zijn wegen met een maximum toegestane snelheid van 50 km/uur. Het plangebied valt binnen de wettelijke geluidzone van deze wegen. In paragraaf 5.4.2.2 zijn de resultaten van het akoestisch onderzoek weergegeven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'. Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden. De richtafstanden gelden voor de aangegeven bedrijfsactiviteiten in het algemeen. Op basis van onderzoek naar de specifieke milieusituatie van een bedrijf kunnen kleinere aan te houden afstanden gerechtvaardigd zijn. Hiermee kan dan onderbouwd worden afgeweken van de richtafstanden indien de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf daar aanleiding toe geeft.
Plangebied
Nabij het plangebied ligt het Mediapark, hier zijn verschillende kantoren en studio's aanwezig.Iin paragraaf 5.4.2.3 wordt aan de richtafstanden getoetst.
Beschermde stads- en dorpsgezichten zijn aangewezen door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW). Het betreft objecten in gebieden die van algemeen belang zijn vanwege hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang, dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde, en in welke zich één of meerdere monumenten bevinden. Als een gebied is aangewezen als beschermd stads- of dorpsgezicht, dan dient dit in het bestemmingsplan opgenomen te zijn. Informatie over beschermde stads- en dorpsgezichten is te verkrijgen bij het ministerie, de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Plangebied
In het plangebied bevinden zich geen waardevolle objecten, bouwkundige monumenten, dan wel waardevolle bouwwerken. Het plangebied ligt in het 'Noordwestelijk Villagebied'. Dit gebied is op 21 februari 2007 aangewezen als rijksbeschermd stadsgezicht. De aanwijzing tot beschermd stadsgezicht heeft als doel 'de karakteristieke, met de historie samenhangende, structuur en ruimtelijke kwaliteit van het gebied te onderkennen als zwaarwegend belang bij verdere ontwikkeling binnen het gebied'. Hierbij gaat het om restanten uit de periode tussen 1850 en 1950. Het ontwerp van het kantoorgebouw uit 1988 valt buiten deze periode.
Hier wordt in paragraaf 5.5.1 nader op ingegaan.
In 1992 is het zogenoemde "Verdrag van Malta" door de Europese lidstaten (waaronder Nederland) aangenomen. Het Verdrag is gericht op bescherming en behoud van het archeologisch erfgoed in de lidstaten. Dit verdrag vormt de basis voor de omgang met archeologie in de Erfgoedwet. Deze wetgeving gaat over de bescherming van ons cultureel erfgoed.
De gemeente is bevoegd gezag en verantwoordelijk voor het opstellen van een zogenaamde archeologische verwachtingskaart. Hierop staat aangegeven welke archeologische beschermde monumenten, bekende waarden, en welke archeologische verwachtingen in Hilversum aanwezig zijn. De kaart is in 2005 vervaardigd door het Archeologisch Centrum van de Vrije Universiteit.
Plangebied
Volgens de archeologische verwachtingskaart is aan het plangebied een hoge verwachting toegekend. In paragraaf 5.5.2 wordt nader ingegaan op de archeologische waarden van het plangebied en het archeologisch onderzoek.
De provincie Noord-Holland heeft een bodemtoets ontwikkeld voor de afweging van bodemaspecten in bestemmingsplannen. Het gaat om de aspecten bodemopbouw, bodemkwaliteit, milieubeschermingsgebieden en archeologie. Deze aspecten zijn met uitzondering van archeologie opgenomen in deze bodemparagraaf. Archeologie is in een aparte paragraaf in het bestemmingsplan. In onderstaande paragraaf is ook het grondwatersysteem en daarin eventueel voorkomende verontreinigingen meegenomen.
Bodemopbouw en geohydrologische situatie
De gemeente Hilversum maakt deel uit van de geografische eenheid het Gooise stuwwallencomplex met onder andere fysisch geografische eenheden zoals stuwwallen. De bodem van Hilversum bestaat hoofdzakelijk uit matig fijne tot zeer grove zanden. De zanden maken deel uit van het watervoerende pakket, dat haar basis heeft op een diepte van N.A.P. -160 meter. Naast de genoemde zanden bevat de bodem grindbestanddelen. Tot een diepte van 50 meter onder het maaiveld is gestuwd materiaal aanwezig. Hierin kunnen plaatselijk fijnzandige, lemige en slibhoudende lagen voorkomen. De stuwwal is een inzijgingsgebied.
Volgens het verkennend bodemonderzoek (bijlage 5) bestaat de bodem tot een diepte van 4 m onder maaiveld uit zand (antropogeen of fijn). Hieronder is zandige klei aanwezig. Op de locatie zijn geen gedempte sloten of opgehoogde terreindelen aanwezig.
Functies en bestemmingen moeten afgestemd worden op de bodemopbouw. De bodemopbouw binnen het plangebied stelt echter geen bijzondere eisen aan de functies en bestemmingen.
Grondwaterbeschermingsgebied
In Hilversum liggen grondwaterbeschermingsgebieden van een tweetal grondwaterwinningen voor drinkwatervoorziening; waterwinning Laren en waterwinning Loosdrecht. Om de waterwinningen te beschermen zijn zones met grondwaterbeschermingsgebieden aangewezen. Binnen de grondwaterbeschermingsgebieden wordt een drietal beschermingsniveaus onderscheiden. Vanaf de onttrekking worden de volgende beschermingsgebieden onderscheiden:
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een waterwin- of grondwaterbeschermingsgebied.
Grondwater
De grondwaterstand is in het plangebied niet gekarteerd. Op basis van extrapolatie, in combinatie met de waarschijnlijke aanwezigheid van een haarpodzolgrond in de bodem, heeft het plangebied waarschijnlijk een grondwatertrap VIII. Dit wil zeggen, een gemiddelde hoge grondwaterstand van in ieder geval dieper dan 140 cm-mv.
Watersysteem
In nagenoeg de gehele bebouwde kom van Hilversum komt door de diepe grondwaterstanden en de zandige bodemopbouw van nature geen oppervlaktewater voor. De bodem bestaat voornamelijk uit goed doorlatende zandgronden. In extreem natte tijden met hoge grondwaterstanden wordt een ontwateringsdiepte van 1,0 m binnen nagenoeg de gehele bebouwde kom nog gehaald. Zo ook in dit plangebied.
Afwateringssysteem
In het Gemeentelijk Rioleringsplan 2015 - 2020 is deels het van belang zijnde waterbeleid voor de gemeente opgenomen. De gemeente stelt als eis dat een maximale inspanning wordt gedaan om het hemelwater af te koppelen van het gemengde rioolstelsel. Waar infiltratie mogelijk is moet zoveel mogelijk water worden afgevoerd naar de bodem.
Hemelwater kwaliteit
Om bodem- en grondwaterverontreiniging bij de infiltratiepunten op het eigen terrein te voorkomen is het belangrijk om geen onbehandeld koper, zink, lood, teerhoudende dakbedekking (PAK) en andere uitlogende (bouw)materialen toe te passen op oppervlakken/straatmeubilair die in aanraking komen met het regenwater. Daarnaast dient er géén gebruik te worden gemaakt van (chemische) onkruidbestrijdingsmiddelen. De perceelseigenaar is verantwoordelijk voor de grondwaterkwaliteit onder het perceel en dus voor de kwaliteit van het infiltrerende hemelwater.
Het plangebied is aangesloten op het gemeentelijke rioleringssysteem en elektriciteitsnetwerk.
Sociale veiligheid omvat de bescherming tegen elke vorm van criminaliteit en fysieke bedreiging/gevoelens van onveiligheid.
Plangebied
Het plangebied is niet toegankelijk voor derden en afgeschermd met hekwerken. Er worden diverse maatregelen genomen om criminaliteit tegen te gaan, zoals bijvoorbeeld beveiliging door middel van camera's. Het gevoel van sociale onveiligheid is daarom minimaal.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, LPG en munitie over weg, water, spoor en door buisleidingen.
Gevaarlijke stoffen
Het plangebied ligt nabij een spoorlijn en een gasleiding, in paragraaf 5.8.2 wordt hier nader op ingegaan. Er liggen geen inrichtingen, zoals benoemd in het Besluit risico's zware ongevallen (BRZO), het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Vuurwerkbesluit en de Circulaire opslag van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik in of nabij het plangebied.
Het plangebied is volledig in eigendom en beheer van de eigenaar van het kantoorgebouw. Het gebied is niet openbaar toegankelijk voor derden.
Voor de periode tot 2040 heeft het kabinet in de SVIR 3 Rijksdoelen geformuleerd:
Gezien de beperkte schaal van de ontwikkeling en hoge abstractieniveau van de structuurvisie zijn er geen raakvlakken met de beoogde ontwikkeling. Op kleine schaal is de zorg voor een leefbare en veilige omgeving van toepassing. Hier wordt in hoofdstuk 5 nader op ingegaan.
Dit Barro (voorheen AMvB Ruimte) bevat inhoudelijke regels van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen, provinciale inpassingsplannen, uitwerkingsplannen, wijzigingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen met ruimtelijke onderbouwing moeten voldoen. Het Barro bevat regels over Project Mainportontwikkeling Rotterdam (Maasvlakte II), Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie (militaire terreinen, munitie, militaire luchtvaart), Erfgoed (Unesco). In de loop van 2012 is het Barro aangevuld met vrijwaringszones rijksvaarwegen (veiligheid), reserveringsgebieden hoofdwegen en hoofdspoorwegen (verbreding en nieuwe wegen), elektriciteitsvoorziening (vestigingsplaatsen elektriciteitscentrales, kernenergiecentrales, hoogspanningsverbindingen), buisleidingen, de ecologische hoofdstructuur (Natuur netwerk Nederland), de veiligheid van primaire waterkeringen en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeergebied.
Ook is met deze aanvulling van het Barro een extra motiveringsplicht aan het Bro toegevoegd voor bestemmingsplannen met stedelijke ontwikkelingen in verband met het onderwerp duurzame verstedelijking. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en bereikbaarheid.
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied mogelijk maken, de behoefte moet worden beschreven. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.
De beoogde ontwikkeling bestaat uit 3 woningen. Dit aantal woningen wordt niet gezien als stedelijke ontwikkeling (Uitspraak Raad van State 201501297/1/R4) en hoeft dus ook niet getoetst te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Overigens is de bij de ontwikkeling wel sprake van duurzaam ruimtegebruik aangezien de woningen op een binnenstedelijke locatie komen.
Op 19 november 2018 is de Omgevingsvisie voor de provincie Noord-Holland vastgesteld. De hoofdambitie in de Omgevingsvisie is als volgt: “Noord-Holland heeft een relatief hoog welvaarts- en welzijnsniveau. Om deze ook voor de toekomst vast te kunnen houden, richten we ons op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid. Zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven”.
De provincie heeft vijf samenhangende bewegingen geschetst. Deze bewegingen laten zien hoe de provincie omgaat met opgaven die op onze samenleving afkomen en die ze willen faciliteren. Dat wordt gedaan door een aantal ontwikkelprincipes en randvoorwaarden mee te geven om de beweging naar de toekomst te kunnen maken. Het gaat om de volgende vijf bewegingen:
De bewegingen verbinden deze economische kansen aan het versterken van de leefbaarheid, juist met het oog op duurzame economische groei. Bijvoorbeeld door de ontwikkeling van het metropolitane landschap nadrukkelijk onderdeel te maken van het gehele metropolitane systeem, inclusief de verstedelijking, alsook om de agrifoodsector te ondersteunen als partner om de biodiversiteit te vergroten.
Voor de beoogde ontwikkeling zijn een aantal randvoorwaarden die binnen deze bewegingen geschetst zijn van belang:
De beoogde ontwikkeling vindt plaats in het bestaand bebouwd gebied van Hilversum. Er worden drie nieuwe woningen toegevoegd in het bestaande villagebied. Dit sluit aan bij de visie van de provincie om in te zetten op verdichting. Deze nieuwe ontwikkeling vindt plaats in de kern Hilversum en sluit aan bij de functies en het karakter van de omgeving. De ontwikkeling is dus in overeenstemming met de uitgangspunten uit de omgevingsvisie.
In tegenstelling tot de Omgevingsvisie NH2050 is de verordening bindend voor ruimtelijke ontwikkelingen. De PRV is één van de instrumenten waarmee de provincie uitwerking geeft aan haar ruimtelijk beleid. In de provinciale ruimtelijke verordening (PRV) is geregeld dat bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling de wettelijke toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt gevolgd zoals geformuleerd in het Besluit ruimtelijke ordening. In paragraaf 3.1.2. is geconcludeerd dat de ontwikkeling niet getoetst hoeft te worden aan de ladder voor duurzame ontwikkeling.
In 2015 is de Structuurvisie voor Hilversum vastgesteld waarin de visie in 2030 geschetst wordt. De speerpunten van de gemeente zijn:
Voor de beoogde ontwikkeling is vooral de speerpunt 'goede woongemeente' van belang. De visie van de gemeente is om in 2030 een gewilde en aantrekkelijke plaats om te wonen te zijn, waarbij voor elk wat wil is, van dorps en lommerrijk tot meer groen stedelijk en centrumstedelijk. Bij woningbouw ligt de nadruk op consumentgerichtheid, flexibiliteit, aanpasbaarheid en duurzaamheid. In 2030 zijn er tussen de 3.600 en 4.500 woningen toegevoegd, dit beteken teen toename van gemiddeld 200 tot 250 nieuwe woningen per jaar. Daarvan wordt een deel gevonden in het bestaand stedelijk gebied door inbreiding, herontwikkeling van leegstaande panden of vrijkomende locaties. Inpassing in bestaand stedelijk gebied gebeurt met respect voor de stedenbouwkundige kwaliteiten en bestaande woonmilieus.
Ook is er in Hilversum aandacht voor stedenbouw. Zo ligt in de beschermde stads- en dorpsgezichten de nadruk op de bescherming van de stedenbouwkundige structuren, de eenheid in het stedenbouwkundig beeld en de combinatie van gebouw en (openbare) ruimte. Het Noordwestelijk Villagebied heeft oorspronkelijke karakteristieken als vrijstaande, individueel vormgegeven villa's op grote, lommerrijke kavels langs gekromde wegen.
De beoogde ontwikkeling van drie villa's sluit aan bij de visie van de gemeente. De ontwikkeling ligt in het bestaand stedelijk gebied, en gaat uit van hergebruik van een vrijgekomen perceel, waar momenteel een leegstaand kantoorpand staat. Met de ontwikkeling kan voorzien worden in de woningbehoefte in de gemeente. Ook wordt met het ontwerp rekening gehouden met de stedenbouwkundige inpassing. De woningen zijn individueel vormgegeven villa's die met verschillende rooilijnen op de kavel staan. Ook wordt in het gebruik van materialen en daken aangesloten bij de villa's in de omgeving.
De woonvisie is door de gemeente Hilversum opgesteld met als doel om als input te dienen vanuit Hilversums perspectief voor de regionale woonvisie. In de begroting van 2016 is, in navolging van de opgave in de Structuurvisie Hilversum 2030, vastgelegd dat Hilversum zich inzet om jaarlijks 200 en vanaf 2018 250 extra woningen te realiseren. In het coalitieakkoord is verder afgesproken om 100 extra sociale huurwoningen te realiseren.
De totaal bekende plancapaciteit voor Hilversum bedraagt op dit moment ruim 3.000 woningen en is daarmee ten opzichte van de hierboven geformuleerde kwantitatieve opgave ruim voldoende. Hilversum kiest voor behoud en versterking van haar kwalitatief goede woonklimaat. Om die reden wil Hilversum de haar beschikbare plancapaciteit niet volledig benutten en ruimte houden om per locatie een afweging te kunnen maken voor kwaliteit in termen van dichtheden, kansen voor groen, openbare ruimte, duurzaamheid en (her)gebruik van erfgoed.
De ontwikkeling realiseert 3 ruime woning aan de rand van de bestaande villawijk en past hiermee binnen de omgeving. Door middel van een groene inrichting worden de kansen voor de herontwikkeling van deze locatie goed benut.
Het groenbeleidsplan is opgesteld met als doel 'de verouderde Hilversumse groenbeleidsnota's te herzien tot een actuele nota die al het groenbeleid voor het gehele grondgebied van Hilversum op hoofdlijnen beschrijft'. In het plan is onder andere aandacht voor versterking van de Ecologische Hoofd Structuur (EHS), het veiligstellen van de groenstructuur die het groene imago van Hilversum bepaalt, groen in bouwplannen, de aanpak van de stadranden, versterking van groen in het centrum, kleine groenplannen op buurtniveau en spelen in het groen.
Het groenbeleidsplan beschrijft een integraal, samenhangend en geactualiseerd beleid rond het thema groen voor de gehele gemeente. In dit plan wordt de visie op het groen van Hilversum beschreven aan de hand van vijf deelvisies en één totaalvisie:
Het groen in en rondom Hilversum staat onder druk en de verwachting is dat deze druk de komende jaren verder zal toenemen. Bijvoorbeeld door de toenemende verstedelijkingsdruk, decentralisatie van groenbeleid en bezuinigingen. Dit maakt het noodzakelijk om actief groenbeleid te voeren. Hiertoe zijn vijf speerpunten geformuleerd:
Plangebied
Er vindt een geringe afname van het (privaat) groen plaats. Voor de ontwikkeling is een inrichtingsplan opgesteld. In paragraaf 5.3.1 wordt hier nader op ingegaan.
Bij het opstellen van de visie is uitgegaan van de beschermingswaardigheid van het gebied, de kansen en risico's worden benoemd en aangegeven hoe veranderingen/ontwikkelingen kunnen voortbouwen op de karakteristieken van het gebied.
Plangebied
Voor het plangebied geldt dat de overgang van de villawijk naar het mediapark aandacht krijgt. Verbindingen en doorgaande lijnen dienen voor zover mogelijk te worden hersteld. Door de groene inrichting van het plangebied wordt een rustige overgang naar het mediapark gecreëerd.
Het voornemen is om op het perceel 3 woningen te realiseren (figuur 5.1). Dit zullen twee geschakelde woningen zijn en één vrijstaande woning. De geschakelde woningen bestaan uit twee bouwlagen met een kap, de vrijstaande woning bestaat uit één bouwlaag met een kap.
Stedenbouwkundige inpassing
Het perceel is gelegen binnen het beschermd stadsgezicht 'Noordwestelijk Villagebied'. De situering van de beoogde bebouwing past vanuit stedenbouwkundig, landschappelijk en cultuurhistorisch oogpunt bij het karakter van het villagebied. Gelet op de criteria vanuit het welstandsbeleid wordt een aantal ontwerpprincipes gevolgd. Zo wordt het parkachtige karakter van de villawijk versterkt door het bestaande groen te handhaven en geen harde scheidingen tussen de openbare weg en de woningen op te nemen. Ook is gelet op de afwisselende, gedifferentieerde situering van de gebouwen, dit is toegepast bij de afwisselende afstanden van de rooilijnen van de gebouwen. De situering en bouwhoogte sluiten aan bij de woningen in de omgeving. Door middel van de afstand, situering en bouwhoogte van het plan is geen sprake van aantasting van omliggende functies zoals woningen. Met de beoogde ontwikkeling wordt dus aangesloten op de stedenbouwkundige uitgangspunten uit het aangrenzende bestemmingsplan 'Noordwestelijk Villagebied'.
Figuur 5.1 Verkaveling beoogde situatie (bron: sumarchitecten)
De gebouwen worden ten opzichte van de huidige situatie, zoals beschreven in hoofdstuk 3, naar achteren geschoven en sluiten meer aan op de huidige rooilijnen van naastgelegen wijk.
Toetsingskader
Parkeernota Hilversum 2017: De parkeernormen van de gemeente Hilversum zijn gebaseerd op de gemiddelde parkeerkencijfers van het CROW (Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 317). De parkeerkencijfers zijn genoemd in bijlage 1 van de parkeernota.
Parkeren
De parkeerbehoefte is bepaald aan de hand van het voorgenomen programma en wordt voorzien binnen het plangebied. Het parkeerterrein wordt via belendende percelen ontsloten (parkeerterrein Ceintuurbaan en Hoge Naarderweg nr. 199). Op basis van de parkeernormen genoemd in de Parkeernota Hilversum 2017 is de parkeerbehoefte bepaald.
Tabel 5.1 Parkeerbehoefte
Functie benaming norm | Hoeveelheid | Parkeerkencijfer | Parkeerbehoefte | |
Vrijstaande woning | Koop, vrijstaand | 1 woning | 2,2 per woning | 2,2 pp |
2-onder-een-kap | Koop, 2-onder-1-kap | 2 woningen | 2,1 per woning | 4,2 pp |
Totaal | 6,4 pp |
In totaal zijn er in de toekomstige situatie 7 parkeerplaatsen benodigd om te kunnen voorzien in de normatieve parkeerbehoefte. De parkeerbehoefte wordt binnen het plangebied opgevangen. De bereikbaarheid van de parkeerplaatsen via belendende percelen is gewaarborgd door de afgesloten akte van erfdienstbaarheid.
Verkeersgeneratie
De verkeersgeneratie op basis van de gemiddelde kengetallen van het CROW (Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 317), hierbij zijn de kenmerken 'zeer stedelijk' en 'rest bebouwde kom' gehanteerd. De verkeersgeneratie is opgenomen in tabel 5.2.
Tabel 5.2 Verkeersgeneratie in mvt/etmaal
Functie benaming CROW | Hoeveelheid | Mvt/hoeveelheid | Verkeersgeneratie | |
Losstaande woning | Koop, vrijstaand | 1 woning | 8,2 per woning | 8,2 mvt/etmaal |
2-onder-een-kap | Koop, twee-onder-een-kap | 2 woningen | 7,8 per woning | 15,6 mvt/etmaal |
Totaal | 23,8 mvt/etmaal |
De verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling bedraagt circa 23,8 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag. De verkeersafwikkeling wordt beoordeeld in het drukste uur van de dag, waarin doorgaans maximaal 10% van de etmaalwaarde wordt afgewikkeld. Op het drukste moment van de dag zullen de ontsluitende wegen een verkeerstoename van circa 2 mvt ondervinden. Deze verkeerstoename zal naar verwachting geen negatieve gevolgen hebben op de omliggende ontsluitingswegen.
Conclusie
Het plangebied is goed bereikbaar voor zowel gemotoriseerd verkeer en het fietsverkeer. De parkeerbehoefte wordt voorzien binnen het plangebied. De verkeerstoename is zodanig minimaal dat deze niet tot problemen zal leiden in de verkeersafwikkeling. De aspecten verkeer en parkeren staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.
Voor de beoogde ontwikkeling is een inrichtingsplan opgesteld, zie figuur 5.2. Hierbij is rekening gehouden met de huidige natuurwaarden van het plangebied. Om de waarden in het gebied te waarborgen wordt de dubbelbestemming 'Waarden - Natuur en landschap' overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan.
Figuur 5.2 Inrichtingsplan
De gebouwen worden meer naar achteren geplaatst om aan te sluiten op de directe omgeving. Hierdoor ontstaat er een brede groene zone wat meer waarde geeft aan de straat en omgeving. Dit verhoogt de waarde van beleving. De huidige bomenlaan blijft behouden en wordt versterkt door de groene zone.
Er is geen oppervlaktewater in het plangebied aanwezig. In paragraaf 5.6.2 wordt nader ingegaan op de watersystemen en de eisen van het waterschap.
Toetsingskader
Bij de voorbereiding van ruimtelijke ontwikkelingen dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met de ruimtelijke onderbouwing mogelijk worden gemaakt.
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
De bouw van de woningen vindt plaats in een woonwijk buiten de ring van Hilversum (dichtbij het Media Park). Het dichtstbijzijnde gebied van Natuurnetwerk Nederland (NNN) bevindt zich op ongeveer circa 650 meter afstand van het plangebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is op een afstand van circa 3,3 km gelegen en betreft het gebied Oostelijke Vechtplassen.
Gezien de ligging op korte afstand van een Natura 2000-gebied is een stikstofberekening uitgevoerd die is opgenomen in bijlage 1.
Zowel voor de gebruiksfase als voor de aanlegfase is geen depositiebijdrage zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jaar berekend. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat het plan niet leidt tot significante negatieve effecten. Er is geen vergunning op grond van de Wet natuurbescherming vereist.
Het plangebied ligt niet in beschermde natuurgebieden. Directe effecten als areaalverlies en versnippering kunnen daarom worden uitgesloten. Gezien de afstand kunnen tevens effecten als verstoring en effecten op de waterhuishouding worden uitgesloten. De ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor de kwalificerende soorten en typen uit Natura 2000-gebieden. Gezien bovenstaande conclusies staat de Wet natuurbescherming 2017 en het beleid van de provincie, de uitvoering van de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Figuur 5.3 Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. Natura 2000-gebied (geel gebied)
Figuur 5.4 Ligging plangebied (rode cirkel) tov NNN-gebied
Soortenbescherming
Voor de beoogde ontwikkeling wordt het huidige kantoorpand gesloopt. In het kader van de Wet natuurbescherming is een quickscan ecologie uitgevoerd (bijlage 2). Uit deze quickscan wordt het volgende geconcludeerd ten aanzien van de verschillende beschermde soorten:
Natuurinclusief bouwen
Uit het veldonderzoek zijn enkele aanbevelingen gekomen voor natuurinclusief bouwen:
In de aanvraag voor de bouwvergunning worden de toe te passen maatregelen met betrekking tot natuurinclusief bouwen nader uitgewerkt.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling leidt niet tot nadelige gevolgen op beschermde natuurgebieden. Bovendien heeft de beoogde ontwikkeling ook geen effecten op foerageergebieden, rust- of paarplaatsen van beschermde soorten.
Duurzaamheid is een belangrijk vertrekpunt bij de ontwikkeling. De gebouwen worden geïsoleerd zodat deze voldoen aan de standaarden die momenteel geëist worden aan nieuwbouwwoningen. Concreet betekent dit dat gevels een isolatiewaarde van 4,5 RC krijgen en het dak een isolatiewaarde van 6 RC. De woningen worden gasloos. De bouw zal verder geschieden met duurzame materialen .
Toetsingskader
Grenswaarden uit de Wet milieubeheer en Besluit niet in betekenende mate (nibm). De grenswaarden van de maatgevende stoffen zijn in tabel 5.3 weergegeven.
Tabel 5.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties
onderscheiden:
Onderzoek
Ter plaatse van het plangebied worden 3 woningen gebouwd. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekenende mate onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.
NSL-Monitoringstool
Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2016 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs de maatgevende weg 'Godelindeweg' ruimschoots onder de grenswaarden lagen.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied.
Toetsingskader
De Wgh stelt dat op de gevels van nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals de 3 geprojecteerde woningen, voldaan moet worden aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De maximale ontheffingswaarde is 63 dB.
Toetsing
In en direct rondom het plangebied is sprake van 30 km/uur-wegen die wettelijk gezien niet getoetst hoeven te worden aan de Wet geluidhinder. Maar die in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel in het onderzoek zijn betrokken. Tevens ligt ten zuiden van het plangebied de Godelindeweg en de Insulindeweg. Dit zijn wegen met een maximum toegestane snelheid van 50 km/uur. Het plangebied valt binnen de wettelijke geluidzone van deze wegen. Daarom is akoestisch onderzoek noodzakelijk. Het akoestisch onderzoek is opgenomen in bijlage 3.
Resultaten
Omdat deze wegen in elkaars verlengde liggen, zijn ze als één weg beschouwd voor de berekening van de geluidbelasting. In tabel 5.4 staan de resultaten.
Tabel 5.4 Geluidbelasting in 2028, na aftrek art 110g Wgh
Nieuwe woning | Geluidbron | Geluidbelasting (in dB) |
Type A | Godelindeweg/Insulindeweg | 63 |
Type B | Godelindeweg/Insulindeweg | 63 |
Type C | Godelindeweg/Insulindeweg | 59 |
Uit de resultaten blijkt dat de geluidbelasting op de 3 nieuwe woningen hoger is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Op twee woningen is de geluidbelasting gelijk aan de maximale ontheffingswaarde van 63 dB. De nieuwe woningen beschikken allen over een geluidluwe achtertuin. Hier is de geluidbelasting lager dan 48 dB.
Voor de omliggende 30 km/uur wegen is geconcludeerd dat deze geen rol van betekenis spelen in de geluidbelasting. Deze zullen gezien de lage intensiteiten en de relatief grote afstand tot de nieuwe woningen naar verwachting voldoen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
In het beschreven onderzoek is niet expliciet onderzoek gedaan naar de mogelijkheid van geluidreducerende maatregelen om de berekende geluidbelasting aan de gevel te verlagen. Maar maatregelen om de geluidbelasting vanwege de Godelindeweg/Insulindeweg te reduceren, lijken redelijkerwijs niet mogelijk en/of gewenst vanwege overwegende bezwaren van verkeerskundige of vervoerskundige, stedenbouwkundige en financiële aard. De Godelindeweg heeft een gebiedsontsluitende functie waardoor het niet wenselijk is om deze weg te veranderen. Aangezien de uiterste grenswaarde van 63 dB ten gevolge van het wegverkeerslawaai niet wordt overschreden, is aanvraag van een hogere grenswaarde mogelijk.
Conclusie
Voor de drie nieuw geprojecteerde woningen wordt niet voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van de Wet Geluidhinder. Het vaststellen van hogere grenswaarden door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum is nodig. Voor de nieuwe woningen dienen hogere waarde van 63 dB respectievelijk 59 dB te worden vastgesteld. Het aspect verkeerslawaai staat de ontwikkeling niet in de weg.
De bescherming van de geluidbelasting in geluidgevoelige ruimten is geregeld in het Bouwbesluit 2012. Voor de nieuwe woningen is een binnenwaarde van 33 dB verplicht.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden.
Onderzoek
Nabij het plangebied bevindt zich het Media Park, in dit gebied zijn verschillende kantoren en studio's aanwezig. Voor studio's geldt volgens de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering een richtafstand van 30 meter voor een rustige woonwijk (en 10 meter in een gemengd gebied) met betrekking op het aspect geluid. De dichtstbijzijnde studio ligt op een afstand van circa 140 meter en valt hiermee buiten de richtafstand.
Voor bedrijven ten behoeve van media geldt een richtafstand van 10 meter in een rustige woonwijk (en 0 meter in een gemengd gebied) ten behoeve van het aspect geluid. Het dichtstbijzijnde bedrijf ligt op een afstand van circa 35 meter en voldoet hiermee aan de richtafstand.
Het plangebied wordt getypeerd als een rustige 'woonwijk'. Naast het plangebied bevinden zich twee kantoren. Voor kantoren geldt volgens de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering een richtafstand van 10 meter. Gemeten vanaf de bebouwing tot aan de perceelgrens van de beoogde ontwikkeling bedraagt de afstand circa 13 meter. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstand. Verder zijn in de omgeving geen bedrijven aanwezig die een belemmering vormen voor de milieusituatie ter plaatse van het plangebied, of die door de beoogde ontwikkeling worden belemmerd in hun bedrijfsvoering.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de beoogde woningen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat omliggende bedrijven niet in de eigen bedrijfsvoering worden beperkt.
De Nederlandse bodem zit vol met archeologische waarden. Met de ondertekening van het Europese verdrag van Valletta in 1992, een verdrag over behoud en beheer van het archeologische erfgoed, hebben de lidstaten zich tot doel gesteld het bodemarchief te beschermen. Met ingang van 1 september 2007 is het Verdrag van Valletta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving door middel van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz), waardoor het verdrag een juridisch fundament kreeg. Deze wijzigingswet heeft onder meer wijzigingen aangebracht in de Monumentenwet 1988. De Monumentenwet is op 1 juli 2016 deels (met een overgangstermijn tot de Omgevingswet) vervangen door de Erfgoedwet. Deze wet handelt over het aanwijzen van te beschermen cultureel erfgoed. Naast de Monumentenwet vervangt de Erfgoedwet ook andere wetten zoals de Wet tot behoud van cultuurbezit. De Erfgoedwet kent een aantal nieuwe bepalingen. Het gaat om het vaststellen van een gemeentelijke erfgoedverordening en het bijhouden van een erfgoedregister. Ook dienen burgemeester en wethouders het voornemen om hun cultuurgoederen en verzamelingen te vervreemden bekend te maken. De Erfgoedwet bevat bovendien diverse veranderingen met lokale gevolgen, zoals de vervanging van de landelijke aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten door een rijksinstructie aan gemeenten. De vuistregel voor de verdeling tussen de Erfgoedwet en de nieuwe Omgevingswet is:
De locatie is beschermd stads- of dorpsgezicht. Het is als zodanig aangewezen en heeft in het vigerende bestemmingsplan een dubbelbestemming. De regeling is gericht op het behoud van de aanwezige cultuurhistorische waarden.
Bij de beoogde ontwikkeling wordt rekening gehouden met de cultuurhistorische waarden van het plangebied. Meer informatie over de stedenbouwkundige inpassing van de beoogde ontwikkeling is te vinden in hoofdstuk 3. De beoogde ontwikkeling is door de Commissie voor welstand en monumenten beoordeeld en goedgekeurd.
Ter bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden is in het bestemmingsplan 'Media Park' een archeologische dubbelbestemming opgenomen. Op basis van deze dubbelbestemming is archeologisch onderzoek noodzakelijk wanneer werkzaamheden worden uitgevoerd die dieper reiken dan 40 centimeter en die tevens een terreinoppervlakte groter dan 100 m² beslaan. Derhalve is voor de beoogde ontwikkeling nader onderzoek naar archeologie noodzakelijk. Daarom is een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (bijlage 4). Daaruit wordt het volgende geconcludeerd.
Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied is gelegen op een stuwwal. In het grofzandige sediment met grind is van nature een podzolbodem ontstaan waarvan de humeuze lagen (A en B horizonten) een dikte van 50 tot 100 cm kunnen bereiken. Uit de historische gegevens blijkt dat het plangebied lange tijd gebruikt is als akkerland en daarom is het mogelijk dat de natuurlijke podzolbodem nog bedekt is door een opgebracht plaggendek. Onderzoeken in de omgeving tonen aan dat ook dit plaggendek een dikte kan bereiken van ongeveer 50 cm. Op basis van de ligging op de stuwwal en de mogelijke aanwezigheid van een podzolbodem en/of een plaggendek heeft het plangebied een hoge verwachting op archeologische waarden uit het Midden-Paleolithicum tot en met de Nieuwe tijd. Deze waarden kunnen voorkomen vanaf de onderzijde van het eventuele plaggendek in de top van de stuwwalafzettingen. Eventuele grondsporen zullen zichtbaar worden onder de humeuze lagen en dus vanaf een diepte van 0,5 tot 1,5 m -mv. De archeologische resten die in de bodem kunnen voorkomen, kunnen bestaan uit spreidingen van bewerkt vuursteen (zeker als het gaat om resten uit het Paleolithicum of het Mesolithicum), resten van (verbrand) bot, aardewerk, glas, metaal en dergelijke, maar ook uit grondsporen van paalkuilen, waterputten, greppels en dergelijke.
Door het gebruik als bouwland in met name de 18e en 19e eeuw is waarschijnlijk een plaggendek ontstaan, maar is de bodem ook regelmatig geploegd. Door dit ploegen kan de bovengrond van de stuwwalafzettingen en de podzolbodem zijn omgewerkt. Ook bij de bouw van het huidige kantoor in het plangebied, tussen 1900 en 1955, zal de bodem plaatselijk zijn vergraven en kunnen archeologische waarden zijn verstoord. Datzelfde kan ook hebben plaatsgevonden bij de aanleg van de parkeerplaatsen die momenteel voorkomen in het plangebied. De diepte van deze verstoringen is echter op basis van het bureauonderzoek niet te bepalen.
De verwachtingen van het bureauonderzoek zijn tijdens het veldonderzoek wel bevestigd maar uit het veldonderzoek blijkt ook dat de bodem in het plangebied sterk vergraven en verstoord is. Intacte archeologische resten worden verwacht in de top van de stuwwalafzettingen, in of onder de holtpodzolbodems of direct onder de esdekken. Uit de resultaten blijkt dat in het plangebied zowel de esdekken, de podzolbodems en de top van de stuwwalafzettingen verstoord zijn door vergravingen. Het is dus aannemelijk dat ook alle eventueel aanwezige archeologische resten in het plangebied verstoord zijn geraakt. Bij onderzoeken in de omgeving zijn podzolbodems en esdekken aangetroffen maar werd aan de bodem een lage archeologische verwachting toebedeeld en geen aanvullend onderzoek geadviseerd. Van deze podzolbodems en esdekken zijn hier alleen resten aangetroffen waardoor kan worden aangenomen dat dit plangebied een lage archeologische verwachting heeft op de aanwezigheid van intacte archeologische resten uit de periode Midden-Paleolithicum tot aan de Nieuwe Tijd. Het advies is daarom om het plangebied, voor wat betreft het aspect archeologie, vrij te geven.
In het noordoostelijke deel van het plangebied is een verhoging waargenomen. Rondom deze verhoging zijn zwerfkeien aanwezig. Vanuit de gemeente is de wens om deze zwerfkeien te beschermen. Ter plaatse van deze zwerfkeien wordt een aparte archeologische regeling toegevoegd.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie en archeologie staat de uitvoering van de beoogde ontwikkeling niet in de weg. Door het vrijgegeven terrein wordt de huidige dubbelbestemming 'Archeologie - Hoog' niet opgenomen in het nieuwe bestemmingsplan (met uitzondering ter plaatse van de aanwezige zwerfkeien).
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Onderzoek en conclusie
Ter plaatse van het plangebied hebben de gronden de bestemming Kantoor. Om de ruimtelijke ontwikkeling mogelijk te maken moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling. Daarnaast is in het kader van de omgevingsvergunning voor bouwen bodemonderzoek noodzakelijk indien geen recent onderzoek beschikbaar is. Door IDDS is een milieuhygiënisch vooronderzoek en verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (bijlage 5). Op basis van de onderzoeksresultaten wordt het volgende geconcludeerd:
Gelet op de onderzoeksresultaten, te weten de aangetoonde overschrijdingen van de betreffende achtergrondwaarden (grond) dient de hypothese onverdacht voor de onderzoekslocatie formeel te worden verworpen. Echter, de gemeten waarden zijn dermate gering dat aanvullend onderzoek naar het voorkomen van deze stoffen in de bodem op het perceel ingevolge de Wet Bodembescherming, niet noodzakelijk is. Belemmeringen voor het opstellen van het bestemmingsplan worden vanuit milieuhygiënisch oogpunt niet voorzien.
Toetsingskader
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk voornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV), verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het plan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
• Kaderrichtlijn Water (KRW)
Nationaal:
• Nationaal Waterplan (NW)
• Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
• Waterwet
Provinciaal
• Provinciaal Waterplan
• Provinciale Structuurvisie
• Omgevingsverordening
Waterschapsbeleid
Het Waterbeheerplan 2016-2021 bouwt voort op het plan voor de periode 2010-2015 en houdt tegelijk rekening met nieuwe ontwikkeling. Het waterbeheerplan is op 8 oktober 2015 goedgekeurd door het Algemeen Bestuur van het waterschap en is vanaf 1 januari 2016 van kracht.
In het Waterbeheerplan 2016-2021 beschrijft het waterschap wensbeelden per thema voor 2030, en daaruit afgeleid doelen voor de planperiode 2016-2021 op hoofdlijnen. Hierin staat wat het waterschap doet aan veiligheid, de beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en aan efficiënte zuivering van afvalwater. Ook zet het waterschap zich in voor het behoud van cultuurhistorisch erfgoed en de natuur. Het waterschap wil bereiken dat mensen zich bewuster worden van het belang van een veilig en 'robuust' (toekomstbestendig) watersysteem. Het waterschap wil open en toegankelijk zijn, actief naar samenwerking zoeken en de dialoog aangaan. De strategische uitgangspunten voor de langere termijn (2030) zijn:
Toekomstige situatie
Algemeen
Het waterschap Amstel, Gooi en Vecht schrijft in de Keur dat het verboden is zonder vergunning in stedelijk en glastuinbouwgebied meer dan 1.000 m2 aan verhard oppervlak aan te brengen en in overige gebied meer dan 5000 m2. De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van drie woningen op een perceel met een grootte van circa 1.400 m2. Het dakoppervlak van de drie woningen bedraagt circa 262 m2, het verhard oppervlak van de parkeerplaatsen bedraagt maximaal 175 m2. Omdat in de huidige situatie het dakoppervlak 203 m2 bedraagt, is de toename minimaal. Het buitenterrein is in de huidige situatie deels verhard, het buitenterrein zal in de toekomstige situatie gaan dienen als tuin voor de woningen. Naar verwachting zal de toename van het verhard oppervlak dan ook ruim onder de grenswaarde blijven. Omdat de toename van het verhard oppervlak minder is dan 1.000 m2, wordt voldaan aan de genoemde regel.
Hiernaast is geborgd dat de tuinen, middels de bestemming 'Tuin' en 'Waarde - Natuur en landschap' groen blijven.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
• hemelwater vasthouden voor benutting,
• (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
• afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
• afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.
Hemelwater
Het hemelwater dat op het perceel valt moet lokaal worden opgevangen, Dit water kan infiltreren in de bodem en (deels) gebruikt worden voor het besproeien van de tuin of andere doeleinden (hergebruiken). Voor een bui die eens in de 100 jaar voor kan komen moet voldoende opslagcapaciteit worden aangelegd. De grootte van deze bui neemt in de toekomst toe. In 2018 bedraagt zo'n bui 60 mm in een uur en in 2085 zal dat 80 mm in een uur zijn. Opslag van hemelwater kan door de regenpijp aan te sluiten op ondergrondse voorzieningen (infiltratiebakken of verticale infiltratieputten). Vanuit de voorziening infiltreert het water in de bodem. Ook kan (een deel van) de opslag bovengronds worden aangelegd door een deel van het perceel lager aan te leggen of een vijver aan te leggen.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Toetsingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Onderzoek en conclusie
Ter plaatse van het plangebied liggen geen planologisch relevante kabels of leidingen. Het aspect kabels en leidingen vormt daarom geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Het plangebied bevindt zich in een sociaal veilige wijk. Er is voldoende sociale controle waardoor er weinig kans is op het ontstaan van conflictsituaties.
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Voor het groepsrisico geldt op grond van het Bevt slechts een oriënterende waarde en alleen in bepaalde gevallen is het doen van een verantwoording van een toename van het GR verplicht.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichting (Bevi), zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Onderzoek
Risicorelevante inrichtingen
Uit de professionele risicokaart waarin relevante risicobronnen getoond worden, blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Op circa 590 meter ten westen van het plangebied is een spoorlijn aanwezig. De spoorlijn betreft een plasbrandaandachtsgebied van 30 meter, het plangebied is buiten dit gebied gelegen. De spoorlijn heeft geen PR 10-6 contour. Het plangebied is gelegen in het invloedsgebied van het groepsrisico van het spoor (>4000 meter). Doordat het plangebied op meer dan 200 meter ligt van de transportroute hoeven volgens het Bevt ter plaatse van het plangebied geen ruimtelijke beperkingen te worden gesteld. De beoogde ontwikkeling is dan ook niet van invloed op de hoogte van het groepsrisico. Wel is vanwege de ligging in het invloedsgebied een beknopte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.
Op circa 1,7 km ten westen van het plangebied is een aardgasleiding van de Gasunie gelegen (W-533-12). Deze buisleiding heeft geen PR 10-6. Deze leiding heeft een invloedsgebied van 70 meter. Het plangebied is geheel buiten de invloedsgebied van deze aardgasleiding gelegen.
Verder worden nabij het plangebied geen gevaarlijke stoffen vervoerd over het water of weg.
Beknopte verantwoording van het groepsrisico
Voor de verantwoording zal aanvullend advies gevraagd worden aan de veiligheidsregio.
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswater-voorzieningen voldoende geborgd zijn.
Het plangebied wordt ontsloten via de Godelindeweg. Via deze weg kan van de bron af worden gevlucht en is het plangebied goed bereikbaar voor hulpdiensten.
Zelfredzaamheid
De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van drie woningen. De aanwezige personen ter plaatse van de woningen zullen over het algemeen zelfredzaam zijn. Aanwezige kinderen, ouderen en gehandicapten worden wel beschouwd als verminderd zelfredzame personen. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de ouders/verzorgers de verminderd zelfredzame personen kunnen begeleiden.
Conclusie
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de spoorlijn waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
Gelet op de beperkte omvang van de beoogde ontwikkeling en ruime afstand tot het spoor neemt het groepsrisico niet toe. Uit de beknopte verantwoording blijkt daarnaast dat de bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. Ter plaatse van de woningen zullen de aanwezigen over het algemeen zelfredzaam zijn. Verder zijn in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bronnen aanwezig die van invloed zijn op de externe veiligheidssituatie ter plaatse van het plangebied.
Het plangebied is volledig in eigendom en beheer van de eigenaren van de woningen. Het gebied is niet openbaar toegankelijk voor derden.
In dit hoofdstuk komt de juridische planbeschrijving aan bod. Alvorens per bestemming in te gaan op de opgenomen regelingen en bepalingen wordt de algemene wijze van bestemmen beschreven.
In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door de gronden te beleggen met een bestemming. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In deze paragraaf wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.
Voor de bestemmingsregeling in het plangebied is aangesloten op Kapstok Bestemmingsplan (2016) van de gemeente Hilversum.
Het wettelijk kader wordt gevormd door de Wet ruimtelijke ordening (Wro, 1 juli 2008) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo, 1 oktober 2010). De wettelijke regeling voor bestemmingsplannen is vervolgens verder ingevuld door het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Het bestemmingsplan gaat uit van de bijlage bij de voornoemde Regeling opgenomen Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) en de Werkafspraak SVBP begrippen versus Wabo. Aangezien bestemmingsplannen hieraan moeten voldoen, zullen bestemmingsplannen voortaan kwalitatief gelijkwaardig zijn en uniform in aanpak, uitvoering, uitwisseling van gegevens en raadpleging daarvan.
Een bestemmingsplan bestaat uit drie delen: de toelichting, de regels en een of meerdere verbeeldingen. De verbeelding en de daarin aangewezen bestemmingen en regels vormen tezamen het juridische plan. De toelichting heeft geen rechtskracht. In de toelichting worden de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de bestemmingen. De regels omvatten de omschrijvingen van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel wordt aangegeven. In deze paragraaf wordt ingegaan op de juridische opbouw van het plan. Aan de orde komen onder meer de opbouw van de regels, de relatie tussen regels en kaarten en de beschrijving van de in de regels vastgelegde bestemmingen.
Met behulp van kleuren, letteraanduidingen en/of arceringen zijn de verschillende gebieds- en functionele bestemmingen op de verbeelding weergegeven. De bestemmingsbegrenzingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. Bij de opzet van de verbeelding is aangesloten bij de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP2012). De verbeelding is opgesteld conform DURP (Digitaal Uitwisselbare Ruimtelijke Plannen).
De regels bevatten de juridische regeling voor het gebruik van de gronden, bepalingen over de toegelaten bebouwing en een regeling over het gebruik van bebouwing. De regels, die zijn onderverdeeld in paragrafen, worden hierna (indien nodig) toegelicht. Bij de opzet van de regels is aangesloten bij de SVBP2012 en de bepalingen van het Besluit ruimtelijke ordening. De artikelen bevatten bepalingen over de specifieke bestemmingen in het plan. De opbouw van deze artikelen is steeds gelijk, conform de eisen van de SVBP2012. Voor een nadere uitleg wordt verwezen naar de SVBP2012, te raadplegen via de website van Geonovum. Hier kan men ook terecht voor een uitgebreidere uitleg over dubbelbestemmingen, voorlopige bestemmingen en aanduidingen.
Voor de leesbaarheid en raadpleegbaarheid zijn de regels in hoofdstukken geplaatst. Daarbij is ook weer aangesloten bij de SVBP2012, te weten:
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Ter bevordering van de leesbaarheid en de raadpleegbaarheid is een vaste volgorde aangehouden, te weten:
Met een bestemming wordt tot uitdrukking gebracht welke gebruiksdoelen of functies, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, zijn toegekend aan de in het plan begrepen gronden. Niet iedere functie leent zich voor een eigen bestemming. Dit hangt af van de ruimtelijke relevantie ofwel van de mate waarin de bewuste functie invloed heeft op zijn omgeving of daaraan eisen stelt. Behalve om functies, gaat het bij bestemmingen altijd om concreet ruimtegebruik of om fysiek aanwezige ruimtelijke objecten. De bestemmingsomschrijving vormt het eerste toetsingskader voor (bouw)initiatieven. Als een initiatief niet past in die omschrijving, moet deze worden beschouwd als zijnde strijdig met het bestemmingsplan. De bestemmingsomschrijving begint met de algemene bestemming. Daarna volgen eventuele specificaties in de vorm van aanduidingen.
Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen, kent het bestemmingsplan aanduidingen. Deze aanduidingen bevatten specificaties van (dubbel)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een aanduiding, die juridische betekenis heeft, wordt niet alleen aangegeven op de analoge en digitale verbeelding van een bestemmingsplan, maar ook in de regels. Er zijn in het algemeen zes soorten aanduidingen te onderscheiden:
Samen met de op de verbeelding aangegeven bestemmingen/aanduidingen, bevatten de regels bepalingen over de situering en de maximale afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken binnen de bewuste bestemming. Soms is op de verbeelding door middel van een bouwvlak aangegeven waar het
(hoofd)gebouw mag worden gebouwd. Buiten het bouwvlak mag weliswaar vaak ook worden gebouwd, maar dan gaat het om bijvoorbeeld bijbehorende bouwwerken of terreinafscheidingen. De bouwregels gaan over bouwwerken en zijn onderverdeeld in bepalingen over:
Om het bestemmingsplan flexibel te maken zijn mogelijkheden opgenomen om af te wijken van een bouwregel. Het kunnen afwijken van de bouwregels is beslist geen automatisme. Telkens als verzocht wordt om te mogen afwijken van een bouwregel moet worden gemotiveerd waarom van de standaard wordt afgeweken. De aanvrager moet aangeven waarom hij niet uit de voeten kan met de standaardregel. In sommige gevallen moet de aanvrager zelfs met onafhankelijk advies aantonen dat afwijking van de bouwregels terecht is.
Indien ten aanzien van een bepaald gebruik speciale regels moeten worden gegeven dan worden deze specifiek aangegeven. Een voorbeeld van een dergelijke specifieke regeling is het gebruik van een gedeelte van de woning en/of bijbehorend bouwwerk als werkruimte voor een aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit.
Om het bestemmingsplan flexibel te maken zijn mogelijkheden opgenomen om af te wijken van een gebruiksregel. Het kunnen afwijken van de gebruiksregels is ook hier beslist geen automatisme. Telkens als verzocht wordt om te mogen afwijken van een gebruiksregel moet worden gemotiveerd waarom van de standaard wordt afgeweken. De aanvrager moet aangeven waarom hij of zij niet uit de voeten kan met de standaard regel. In sommige gevallen moet de aanvrager zelfs met onafhankelijk advies aantonen dat afwijking van de gebruiksregels terecht is.
In deze regel staan specifiek voor de bestemming geldende bepalingen over omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegvergunningen). Zo kan bijvoorbeeld via een omgevingsvergunning een bepaalde natuurwaarde worden beschermd. Aanleggen is dan niet mogelijk zonder een omgevingsvergunning van het college van burgemeester en wethouders.
Om het bestemmingsplan flexibel te maken zijn mogelijkheden gegeven aan het college van burgemeester en wethouders om het plan op onderdelen te wijzigen. Hierbij gaat het voornamelijk om de toegestane gebruiken zoals aangegeven in de bestemmingsomschrijving. De wijzigingsbevoegdheid is iets anders dan de afwijkingsbevoegdheid. Via deze wijzigingsbevoegdheid kunnen bestemmingen worden gewijzigd, overigens binnen door de gemeenteraad aangegeven voorwaarden. Via een afwijking worden bestemmingen niet gewijzigd. De afwijking maakt het slechts mogelijk om binnen een bestemming af te wijken van de standaardregel (bijvoorbeeld van de standaard bouwhoogte). Het kunnen wijzigen van de bestemming is ook hier beslist geen automatisme. Telkens als verzocht wordt om een wijziging moet worden gemotiveerd waarom dat mogelijk en wenselijk is. De aanvrager moet aangeven waarom hij niet uit de voeten kan met de standaard regel. In sommige gevallen moet de aanvrager zelfs met onafhankelijk advies aantonen dat wijziging van de bestemming terecht is.
De afwijkings- en wijzigingsbevoegdheid mag niet cumulatief worden gebruikt ten opzichte van een eerder besluit tot afwijking of wijziging.
In de regels worden verschillende begrippen gebruikt die voor verschillende uitleg vatbaar zijn. Door het opnemen van de definities van deze begrippen wordt getracht misverstanden over de uitleg van de regels te beperken.
Elke bestemming bestaat doorgaans uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied dat op de verbeelding is aangeven waarvoor de mogelijkheden om te bouwen in de regels zijn aangegeven. Bouwvlakken worden doorgaans voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering. Nadere specificaties die iets zeggen over het gebruik of bouwmogelijkheden zijn door middel van aanduidingen opgenomen. Het hoofdgebouw mag enkel in een bouwvlak gebouwd worden. De bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied zijn toegestaan en uitsluitend in het bestemmingsvlak. Het achtererfgebied is het erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1,00 meter van de voorkant van het hoofdgebouw. Met het begrip "bijbehorend bouwwerk" is een verzamelbegrip bedoeld waar uitbreidingen (aan- en uitbouwen en bijgebouwen) van een hoofdgebouw, onder vallen. Ook vallen er overkappingen onder die vanwege het ontbreken van wanden niet als gebouw aangemerkt kunnen worden. Verder vallen er andere bouwwerken met een dak onder die vanwege een te geringe stahoogte niet als gebouw aangemerkt kunnen worden. In de begripsomschrijving is aangegeven dat een bijbehorend bouwwerk altijd moet worden gebouwd bij een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw. Zonder hoofdgebouw kan er op het perceel dus ook geen sprake zijn van een bijbehorend bouwwerk. Voorts is aangegeven dat een bijbehorend bouwwerk functioneel verbonden moet zijn met het hoofdgebouw. Daar wordt mee bedoeld dat het gebruik van het bijbehorende bouwwerk in planologisch opzicht gerelateerd moet zijn aan het gebruik van het hoofdgebouw. Een voorbeeld van een bijbehorend bouwwerk bij een woning is een serre of een uitbouw aan de oorspronkelijke achter- of zijgevel. Ook een vrijstaande berging en een carport zijn een bij een woning bijbehorend bouwwerk.
Het begrip 'aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit' is doormiddel van de bestemmingen gekoppeld aan het wonen. In de woning moet worden gewoond, maar het is mogelijk dat in de woning ook gewerkt wordt. In de woning of de daarbij bijbehorende bouwwerken mag een aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit worden uitgeoefend. Dat is bijvoorbeeld een architect die een gedeelte van zijn huis heeft ingericht als werkruimte/kantoorruimte. Ook een arts mag een gedeelte van zijn huis gebruiken als praktijkruimte. Ook mag een bedrijfsmatige activiteit worden uitgeoefend in de woning en bijbehorend bouwwerk. Denk aan een goud- of edelsmid of een horlogemaker. In een functioneel ondergeschikt bijbehorend bouwwerk (zoals een bijkeuken of berging) is dit alleen mogelijk via een binnenplanse afwijking van het bestemmingsplan.
De woonfunctie moet primair behouden blijven. Daarom is geregeld dat die activiteiten voor niet meer dan 1/3 deel (33%) van de oppervlakte van het wonen (met de aan en uitbouwen en/of bijgebouwen) mogen plaatsvinden. Hier is wel een maximum aan verbonden van 50 m². Ook het uiterlijk van de woning mag niet ingrijpend worden veranderd. Er moet altijd sprake zijn van een in de wijk herkenbare woning. Omdat de activiteit in de woonomgeving moet passen is ook geregeld dat de activiteit niet mag leiden tot parkeeroverlast of milieuhygiënische overlast zoals stank en geluidsoverlast. Er zullen voldoende parkeerplaatsen op de tijden dat de activiteit plaatsvindt aanwezig moeten zijn op eigen terrein of in de buurt. Dat geldt uiteraard alleen voor die activiteiten die verkeer aantrekken. Daarnaast mogen de activiteiten geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer.
In de woning mag geen horeca en geen detailhandel plaatsvinden. Bed & breakfast waarbij niet meer dan 5 bedden worden aangeboden voor een overnachting valt niet onder horeca en mag in een woning plaatsvinden. Internetwinkels waarbij de klanten hun producten komen ophalen valt onder de categorie detailhandel en is niet toegestaan. Wel mag in het kader van de bedrijfsmatige activiteiten beperkt (ondergeschikt aan de hoofdactiviteit) verkoop plaatsvinden. Zo mag een kapper een flesje haarshampoo verkopen bijvoorbeeld. In ieder geval mag (mogen) de bewoner(s) van de woning de aan-huis-verbonden beroeps of de bedrijfsmatige activiteiten uitoefenen (bijvoorbeeld man en vrouw, maar ook een kind). Het is mogelijk dat hij en/of zij (de bewoner(s) dus) een (deeltijd)medewerker heeft. Die medewerker mag daar dan ook werken. Die medewerker hoeft daar niet zelf te wonen. Denk aan een doktersassistente. Het gaat om een medewerker op basis van een maximale 36-urige werkweek (1 fte). Het is mogelijk dat twee of drie medewerkers in dienst zijn. Dat mag alleen als zij samen niet meer dan 1 fte vertegenwoordigen (dan gaat het dus om 2 of 3 parttime medewerkers). Indien de medewerkers op het zelfde tijdstip werken dient te worden onderzocht of daardoor (parkeer)overlast wordt veroorzaakt. Als dat zo is dan is het niet toegestaan. Het verhuren of verkopen van een deel van de woning aan derden is niet toegestaan. In de regels van het bestemmingsplan is deze vorm van werken in een woning geregeld via de 'specifieke gebruiksregels'.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
In dit artikel zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn. Enkele begrippen zijn overgenomen uit de Woningwet/Bouwverordening en SVBP2012.
Hierin wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken/percelen gemeten moeten worden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Deze bestemming regelt voornamelijk het gebruik van de voorzijde en zijkant van een woning. Binnen de bestemming 'Tuin' mag weinig worden gebouwd. Het blijft beperkt tot bijvoorbeeld erkers van (en aan) naastgelegen gebouwen (die op grond van de daar geldende bestemming zijn toegestaan) en erfafscheidingen. Parkeren is toegestaan, zij het dat niet meer dan 2 motorvoertuigen per perceel tegelijkertijd mogen worden geparkeerd.
Algemene regeling Wonen
Binnen deze bestemming staat het wonen centraal. Er is onderscheid gemaakt tussen diverse woningtypen, te weten;
Bij het wonen horen vanzelfsprekend voorzieningen om het wonen 'prettig' en mogelijk te maken. Bewust is niet gekozen deze (limitatief) te noemen. Bij dergelijke voorzieningen moet worden gedacht aan bijvoorbeeld achtertuinen en het (gedeeltelijk) verharden daarvan ten behoeve van toegangspaden, in- en uitritten en bouwwerken, en dergelijke. Parkeervoorzieningen horen er ook bij en een gebouwde barbecue ook. Kortom, alles wat bij een normaal gebruik hoort bij het wonen. Naast wonen mag ook in de woning onder voorwaarden worden gewerkt. Bij het onderdeel "begrippen" van deze toelichting op de regels is daar bij stilgestaan. Een woning is een complex van ruimten, die blijkens de indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden. Een huishouden wordt gevormd door één persoon of een groep personen die een huishouding voert. De woonbestemming (bestemmingsvlak) is opgebouwd met een bouwvlak en een achtererfgebied. De tuin betreft het voorerfgebied en is geregeld in de bestemming 'Tuin'. Het gaat dan meestal om de voor- en soms om de zijtuin. Naast de regeling voor hoofdgebouwen (dat is de woning), die binnen het bouwvlak gebouwd mogen worden, is een regeling voor bijbehorend bouwwerk (aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) opgenomen. Dus naast dat in het bouwvlak mag worden gebouwd (hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken) is op het erf (bij de woning) ook het een en ander aan bebouwing mogelijk. Het gezamenlijk grondoppervlak van bijbehorende bouwwerken mag maximaal 50 m² zijn. Bovendien is geregeld dat de totale oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken niet meer dan 50% van het achtererfgebied mag zijn. Bij woningen is een aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit toegestaan. In beginsel is een aan-huis-verbonden beroeps of bedrijfsmatige activiteit alleen toegestaan in het hoofdgebouw. In bepaalde gevallen is het toegestaan aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten ook in bijbehorende bouwwerken toe te staan (na ontheffing).
Deze bestemming maakt het wonen in twee-aaneen woningen mogelijk. Er wordt gewerkt met bouwvlakken. Op de verbeelding is het bouwvlak aangegeven waarbinnen het hoofdgebouw gebouwd moet worden. Dit bouwvlak mag voor 100 % worden bebouwd. Daarnaast mag de rest van het bestemmingsvlak gebruikt worden voor de bouw van bijbehorende bouwwerken.
Deze bestemming maakt het wonen in woningen vrijstaand mogelijk. Er wordt gewerkt met bouwvlakken. Op de verbeelding is het bouwvlak aangegeven waarbinnen het hoofdgebouw gebouwd moet worden. Dit bouwvlak mag voor 100 % worden bebouwd. Daarnaast mag de rest van het bestemmingsvlak gebruikt worden voor bijbehorende bouwwerken. `
Dubbelbestemmingen (Artikel 6 Waarde - Archeologie - Hoog, Artikel 7 Waarde - Cultuurhistorie en Artikel 8 Waarde - Natuur en landschap)
Dubbelbestemmingen worden gegeven naast een andere bestemming. Ze zijn opgenomen ter bescherming van bepaalde waarden, zoals cultuurhistorie (beschermd stads- en dorpsgezicht) en natuur. Bouw- of aanlegactiviteiten zijn binnen deze bestemming niet mogelijk dan wel gekoppeld aan een sloop- of aanlegvergunning.
Deze standaardbepaling strekt ertoe te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie is mogelijk gemaakt, na realisering daarvan, ten gevolge van feitelijke functie- of gebruiksverandering van het gerealiseerde, opnieuw ten tweede male zou kunnen worden gebruik gemaakt. Denk daarbij bijvoorbeeld aan een voormalig bedrijf waarbij ook een woning staat, die gesplitst is verkocht. Eén koper heeft de voormalige woning gekocht en de ander de bedrijfsbebouwing. Nu komt deze laatste met het verzoek om op grond van de regels een woning op te richten. Dit is op grond van deze bepaling dus niet mogelijk. De woning is, ondanks dat deze gesplitst is verkocht, namelijk al aanwezig. Dergelijke situaties komen ook voor met bijgebouwen bij woningen die worden afgesplitst.
Artikel 10 Algemene bouwregels
De op de verbeelding aangegeven bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen worden overschreden met kleine bouwdelen. In dit artikel is geregeld hoe groot de overschrijding mag zijn en onder welke voorwaarden.
Artikel 11 Algemene gebruiksregels
Meervoudige bewoning
De regeling meervoudig ruimtegebruik verbiedt de verbouw van gebouwen tot en het gebruik daarvan voor nieuwe meervoudige bewoning, maar geeft het college de mogelijkheid om dit via een omgevingsvergunning toch toe te staan, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.
Parkeren
Bij een gebouw moet ten behoeve van het parkeren en het stallen van auto's in de juiste mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder dat gebouw dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening, de in lid 3 bedoelde parkeernormen en bedragen te wijzigen, indien door de gemeenteraad nieuwe parkeernormen, dan wel nieuwe bedragen zijn vastgesteld.
Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
Het artikel heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Via een door burgemeester en wethouders te verlenen vrijstelling kunnen onder meer geringe wijzigingen in de maatvoering voor bouwwerken worden aangebracht en (openbare) nutsvoorzieningen worden gerealiseerd.
In het Besluit ruimtelijke ordening is overgangsrecht opgenomen dat in elk bestemmingsplan moet worden overgenomen. Indien de in het plan opgenomen regels, voor wat betreft gebruik of bebouwing, afwijken van een bestaande, legale situatie, dan zijn daarop de overgangsbepalingen van toepassing. De overgangsbepaling heeft tot doel bestaande belangen te respecteren totdat realisering van de nieuwe bestemmingsbepalingen dan wel bebouwingsbepalingen plaatsvindt.
Voor bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, is bepaald dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande afwijking niet wordt vergroot. Gehele vernieuwing is in principe uitgesloten, waaronder ook gefaseerde vernieuwing van een bouwwerk wordt verstaan. Het doel van het overgangsrecht is dat het bestaande bouwwerk in de bestaande staat in stand mag worden gehouden. Uitsluitend na het tenietgaan van het bouwwerk door een calamiteit, waarmee onder andere brand of extreme weersomstandigheden wordt bedoeld, is onder voorwaarden gehele vernieuwing toegestaan.
Vergunningplichtige bouwwerken, die zonder vergunning zijn opgericht, kunnen door overgangsrecht niet gelegaliseerd worden. Bouwen zonder vergunning is immers een overtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht die niet door een regeling in een bestemmingsplan ongedaan kan worden gemaakt.
Voor het gebruik dat onder het overgangsrecht valt, is bepaald dat dat gebruik mag worden voortgezet. Het gebruik mag eveneens worden gewijzigd voor zover de afwijking ten opzichte van het toegestane gebruik niet vergroot wordt.
Hiervoor is reeds aangegeven dat illegale bouwwerken niet gelegaliseerd kunnen worden door overgangsrecht. Voor gebruik is dat in principe wel mogelijk maar vanuit het oogpunt van handhaving ongewenst. Gezien het voorgaande is in de overgangsbepaling opgenomen dat het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan van het overgangsrecht, is uitgesloten.
Ook na het van kracht worden van dit plan kan dus nog met succes handhavend worden opgetreden tegen gebruik dat reeds in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan.
Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.
Het bestemmingsplan is bindend voor burgers, bedrijven, maatschappelijke instellingen en voor de overheid zelf. Het afdwingen van het naleven van het bestemmingsplan is, met behoud van ieders verantwoordelijkheid, in eerste instantie een taak van de gemeentelijke overheid. Er is veel aandacht besteed aan voorlichting met betrekking tot de consequenties die een gevolg zijn van het vaststellen van dit bestemmingsplan. Daarnaast is er veel aandacht voor een effectieve en doelgerichte controle op zaken die in het bestemmingsplan zijn geregeld. Voor de controle en handhaving van het bestemmingsplan is samenwerking in brede zin een noodzaak. In het plangebied is een scala aan regelgeving van toepassing, zoals de Wet ruimtelijke ordening, de Woningwet, de Wet milieubeheer, de Monumentenwet, de Provinciale Milieuverordening, de Algemene Plaatselijke Verordening, etc., die samenwerking binnen de overheid noodzakelijk maakt. Op die manier kan het hoge ambitieniveau gestalte krijgen. Het zich niet houden aan de regels doet afbreuk aan de kwaliteit van het plangebied; daadwerkelijke handhaving heeft voor de samenleving een belangrijke waarde. Tegen illegale situaties zal worden opgetreden.
Handhaving van het bestemmingsplan gebeurt bij de beoordelingen van aanvragen om een omgevingsvergunning (preventieve handhaving) en vervolgens bij controle van de verleende omgevingsvergunning, maar ook aan de hand van geconstateerde illegale situaties, klachten e.d. (repressieve handhaving).
Een overtreder riskeert:
Aan de hand van recente luchtfoto's kan achterhaald worden wat er aan bebouwing aanwezig is op alle percelen in het plangebied. Eventuele bebouwing die illegaal (zonder omgevingsvergunning) gebouwd is, en waartegen wordt, of alsnog kan worden opgetreden, wordt niet automatisch gelegaliseerd met het nieuwe bestemmingsplan. Dit geldt ook voor een eventueel gewijzigd gebruik van opstallen waarvoor geen toestemming is gevraagd cq. verleend. Van geval tot geval zal bezien moeten worden of sprake is van een situatie die alsnog voor legalisatie in aanmerking komt of niet.
Voor de handhaving van illegale situaties op het gebied van ruimtelijke ordening, Woningwet, Bouwbesluit, Bouwverordening en Monumentenwet zijn beleidsregels vastgesteld. Het college moet jaarlijks haar beleidsvoornemens in het kader van handhaving van de bouwregelgeving bekend maken. Ook moet jaarlijks verslag worden gedaan over de uitvoering van het handhavingsbeleid. Het handhavingsbeleid vormt het kader voor een jaarlijks vast te stellen handhavingsprogramma.
In de beleidsregels zijn prioriteiten gesteld (hoog, middelhoog en laag). De hoogste prioriteit richt zich tot onveilige situaties in zijn algemeenheid en tot veranderingen van percelen en gebouwen zichtbaar vanuit de openbare ruimte. Tegen overtredingen met een hoge prioriteit zal onmiddellijk handhavend worden opgetreden. Overtredingen uit de categorie met een middelhoge prioriteit, zoals erfafscheidingen, bijgebouwen en uitbreidingen aan de achterzijde zullen op de gebruikelijk wijze binnen de werkvoorraad worden afgehandeld.
Bovenstaande wil niet zeggen dat tegen geconstateerde illegale situaties met een lage prioriteit bijvoorbeeld aan de achterzijde niet zal worden opgetreden. Te denken valt om jaarlijks thematisch overtredingen met een lage prioriteit in het handhavingsprogramma op te nemen.
Het bestemmingsplan komt niet zomaar tot stand, maar is met veel publiciteit omgeven. Het bestemmingsplan is altijd in te zien. Daarnaast zijn er ook folders over de bouwregelgeving verkrijgbaar. De gemeentelijke organisatie is er bovendien op ingesteld nadere uitleg te geven. Velen maken daarvan gebruik. Niemand hoeft dus het risico te lopen om als gevolg van een gebrek aan kennis verkeerde beslissingen te nemen.
Met inwerkingtreding van de Wet ruimtelijk ordening (1 juli 2008) beschikt de gemeente over meer mogelijkheden voor kostenverhaal op particuliere ontwikkelaars in een plangebied. Zijn de kosten van de ontwikkeling niet op een andere manier verzekerd (bijvoorbeeld door het sluiten van overeenkomsten met grondeigenaren over de kosten van de ontwikkeling) dan kan de gemeente een exploitatieplan vaststellen, waarin die kosten worden benoemd. Het exploitatieplan loopt mee met de procedure van het bestemmingsplan.
Daarmee wordt een exploitatieplan mede een toetsingsgrond bij omgevingsvergunningen. De gemeenteraad kan evenwel bij vaststelling van het bestemmingsplan besluiten om géén exploitatieplan vast te stellen. Dat kan de raad alleen doen, indien de kosten dus op een andere wijze zijn verzekerd en er verder geen extra eisen aan locaties hoeven te worden gesteld.
Ten aanzien van dit bestemmingsplan
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Er is contact geweest met de direct omwonende van het plangebied. Uit dit overleg is naar voren gekomen dat het bouwvlak van één woning verschoven moest worden. Verder zijn er geen bijzonderheden gekomen met betrekking tot het bestemmingsplan.
Het ontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken zijn gedurende een periode van 6 weken ter inzage gelegd in het gemeentehuis van Hilversum en digitaal raadpleegbaar geweest. Gedurende deze periode was het voor een ieder mogelijk om mondeling of schriftelijk een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan te geven. In deze periode zijn twee reacties binnen gekomen. Deze reacties zijn samengevat en beantwoord in de nota zienswijzen, zie bijlage 6.