Plan: | Mozartlaan 40 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0402.04bp05mozartlaan40-va01 |
In dit hoofdstuk zijn de aanleiding, doelstelling en functie van het bestemmingsplan opgenomen. In dit hoofdstuk staat ook de leeswijzer.
Het voornemen bestaat om de bestaande woning aan de Mozartlaan 40 te Hilversum te slopen en op hetzelfde perceel een nieuwe woning te bouwen. De nieuwe woning wordt aan de oostzijde van het perceel gerealiseerd. Op grond van het geldende bestemmingsplan 'Noordwestelijk Villagebied' is er op deze locatie geen bouwvlak aanwezig. Om deze ontwikkeling toch mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Onderhavig bestemmingsplan voorziet hierin.
Het doel van het bestemmingsplan is het tot stand brengen van een actueel planologische regeling die voorwaarden schept voor de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van het plangebied. Het bestemmingsplan dient een toetsingskader op te leveren voor ontwikkelingen en tevens voor alle betrokkenen.
Het bestemmingsplan heeft een ontwikkelingsgericht karakter, dat wil zeggen dat in het bestemmingsplan de planologische en juridische kaders worden vastgelegd waarbinnen nieuwe ontwikkelingen in het plangebied mogelijk zijn.
Het bestemmingsplan Mozartlaan 40 regelt de bestemmingen en het gebruik van de gronden voor het betreffende gebied. Het bestemmingsplan bestaat uit een of meer verbeeldingen (kaarten), regels en een toelichting. De verbeelding en de daarop aangewezen bestemmingen en regels vormen tezamen het juridische plan. De plantoelichting heeft geen rechtskracht. De regels omvatten de omschrijvingen van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. In de toelichting worden de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de bestemmingen.
Een bestemmingsplan wordt met de daarbij behorende toelichting langs elektronische weg vastgelegd. Het bestemmingsplan wordt in die vorm vastgesteld. Een volledige papieren versie van het bestemmingsplan wordt gelijktijdig vastgesteld. Indien de inhoud van het langs elektronische weg vastgelegde bestemmingsplan na vaststelling en die van de papieren versie daarvan tot een verschillende uitleg aanleiding geeft, is de eerstbedoelde inhoud beslissend.
De toelichting is opgebouwd uit zes hoofdstukken. In het inleidende hoofdstuk is ingegaan op de aanleiding, doelstelling en functie van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 2 wordt aangegeven waar het plangebied ligt en wat de exacte plangrenzen zijn. In hoofdstuk 2 wordt ook aangegeven welke bestemmingsplannen voor het plangebied gelden tot het verkrijgen van rechtskracht van het nieuwe bestemmingsplan. De hoofdstukken 3-5 vormen de kern van de toelichting. In hoofdstuk 3 worden de karakteristieken van het plangebied beschreven. Dit is een beschrijving van de bestaande situatie. Relevante beleidskaders van Rijk, provincie/regio/waterschap en gemeente staan centraal in hoofdstuk 4. De voorgestane ruimtelijke ontwikkelingen en bijbehorende facetten worden behandeld in hoofdstuk 5. Per planaspect wordt hierbij gemotiveerd aangegeven wat er komt. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de bestemmingsregeling, de (economische) uitvoerbaarheid, de inspraak en het ambtelijk overleg, en op de externe communicatie. Er wordt aangegeven hoe de regels gelet op de toelichting gelezen moeten worden en hoe bij de formulering van de bestemming en de regels rekening wordt gehouden met de handhaafbaarheid daarvan. Deze paragraaf vormt de relatie tussen het juridische plan en de toelichting. De ten behoeve van het bestemmingsplan verrichte onderzoeken en ook de 'watertoets' zijn als bijlage opgenomen.
Het plangebied ligt in het Noordwestelijk Villagebied. Dit gebied bestaat uit verschillende, los van elkaar ontwikkelde villaparken, die naast elkaar werden aangelegd. Het plangebied ligt in het deelgebied Kannesheuvelpark. Dit gebied wordt gekenmerkt door een kronkelend wegenpatroon met groene pleintjes op de splitsingen, waardoor er nauwelijks zichtassen zijn. Het park bevat een aantal grote villa's met daartussen een aantal kleine buitenwoonhuizen. Het straatbeeld in dit park wordt daarom merendeels bepaald door een reeks van kleine villa's en buitenwoonhuizen/landhuizen. In de omgeving van het plangebied bevinden zich daarom hoofdzakelijk woningen.
Het plangebied ligt aan de Mozartlaan 40 in Hilversum. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Hilversum sectie C nr. 4833 en 7872 en heeft een totale oppervlakte van 3.738 m2. Het plangebied wordt begrensd door de Doodweg en de perceelsgrenzen van enkele woningen aan de Mozartlaan, waaronder de nummers 26 en 28, en de Sweelincklaan.
Globale ligging plangebied (rood, bron: Google Earth)
Op dit moment is het bestemmingsplan 'Noordwestelijk Villagebied' het geldende bestemmingsplan voor het plangebied. Dit bestemmingsplan is op 31 maart 2010 vastgesteld door de gemeenteraad van Hilversum. Voor het plangebied geldt de bestemming 'Wonen'. Daarbinnen gelden de nadere aanduidingen voor 'Tuin' en 'Te bebouwen erven'. Binnen het plangebied is een bouwvlak opgenomen, waarbinnen de woning kan worden gebouwd. De nieuw te realiseren woning past niet binnen het huidige bouwvlak. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken, wordt dit bestemmingsplan opgesteld.
Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Noordwestelijk Villagebied' met begrenzing plangebied (rood)
In dit hoofdstuk komt de huidige situatie aan de orde. Onder andere wordt aandacht besteed aan de wegenstructuur (verschillende typen en/of categorieën wegen), groen- en waterstructuur en bebouwingsstructuren.
Het Noordwestelijk Villagebied is vanaf 1875 ontstaan door de aanleg van verschillende los van elkaar ontwikkelde villaparken, waarbij sommige parken in één keer werden ingericht en andere geleidelijk werden ingevuld. Het eerste villapark werd ver van het dorp af in het noorden van de gemeente ontwikkeld. De overige villaparken ontwikkelden zich vanaf het centrum in noordwestelijke richting. In 1907, na de aanleg van het Diergaardepark, was de structuur van dit stadsdeel voltooid. Wel werden er nadien nog veel nieuwe woningen langs de bestaande infrastructuur gebouwd. Het gezicht van het Noordwestelijk Villagebied is heel gedifferentieerd doordat er zowel kleinschalige geleidelijk ontwikkelde villabuurten als ruime planmatig opgezette villaparken zijn. Desondanks kent het gebied een duidelijke ruimtelijke samenhang door de stedenbouwkundige structuur, het groene karakter en de harmonische aansluiting van de wijken en parken onderling. Daarbij vormt het Noordwestelijk Villagebied een geleidelijke overgang van het verstedelijkte centrum naar de bosgebieden Spanderswoud en Corversbos. De ontwikkeling en groei van het Noordwestelijk Villagebied was voor een groot deel te danken aan de aanleg van de spoorlijn in 1874 en de daarmee gepaard gaande komst van de bemiddelde forenzen.
De ontwikkeling van de villaparken was in eerste instantie een puur particulier initiatief. Bouwmaatschappijen kochten een stuk grond aan, waarop zij een wegenplan ontwierpen. De percelen grond binnen zo'n park werden veelal weer aan particulieren doorverkocht, waardoor er een individuele invulling van de parken plaatsvond. De gemeente Hilversum zou zich pas vanaf circa 1909 gaan bezighouden met de ontwikkeling en het beheer van deze villaparken.
In de jaren '50-'60 ontwikkelde zich een tendens tot verdichting van met name de noordelijke villaparken (Trompenberg, Kannesheuvelpark, waarin het plangebied is gelegen, en in mindere mate Nimrodpark). De ruim uitgelegde kavels rondom de grotere villa's werden veelal gesplitst zodat er nog een villa of bungalow op de terreinen tussen de bestaande villa's gebouwd kon worden. Ook vond er op kleine schaal vervanging van bebouwing plaats in alle parken. De functie van veel panden veranderde vanaf deze periode ook. In plaats van een woonfunctie kregen vooral veel ruimere villa's een kantoorfunctie of een gecombineerde woon-/kantoorfunctie. Door de grootte van de panden en een veelal andere levensstijl dan voor de Tweede Wereldoorlog waren de panden niet meer rendabel voor alleen bewoning. Ook werden er wel villa's afgebroken om de grond te gebruiken voor de bouw van kleinere woningen of nieuwe kantoren. De jaren na 1980 is er een sterke groei te bespeuren in de afbraak van merendeels grotere villa's. Door deze recente ontwikkelingen staat de kwaliteit van het Noordwestelijk Villagebied onder druk. Het betreft niet alleen veranderingen in het bebouwingspatroon (schaalvergroting, verdichting) maar ook de toenemende vraag naar parkeergelegenheid. Het resultaat hiervan is een, in een aantal situaties, niet acceptabele verstening van het gebied op particuliere gronden. Juist deze gronden zijn van oudsher bepalend voor het groene karakter van het gebied. Hierbij komt dat de traditionele opbouw van de straatprofielen maar matig geschikt is voor de opvang van de parkeerdruk.
Het plangebied bestaat uit twee percelen en heeft een oppervlakte van circa 3.750 m2. De breedte van de kavel is ongeveer 75 meter en de diepte verloopt vanaf 20 tot 65 meter. Op het westelijke perceel staat de woning. De woning is in 1928 gebouwd. Het gebouw heeft twee bouwlagen en een kap. Op het oostelijke perceel ligt een tennisveld. In en rondom het plangebied staan veel bomen, waardoor het geheel een zeer groene uitstraling heeft. Bovendien wordt het zicht op het plangebied vanaf de omliggende wegen door deze groenstructuur beperkt. Op de navolgende afbeelding is globaal de begrenzing van het plangebied weergegeven. Op deze afbeelding is ook duidelijk de bestaande groenstructuur te zien. Op de daarop volgende afbeelding is het tennisveld, dat op het oostelijke perceel ligt, weergegeven.
Globale begrenzing plangebied (bron: Google Earth)
Huidige tennisveld op het oostelijke perceel (bron: Oozo.nl)
Het plangebied is bestemd als 'Wonen' met een bouwvlak waarbinnen één woning mag worden gebouwd. Op dit moment is er in het westelijke deel van het plangebied een woning gelegen. Op grond van het geldende bestemmingsplan bedraagt de goothoogte van de woning maximaal 7,5 meter en de bouwhoogte maximaal 11 meter. De woning bestaat uit twee bouwlagen met een kap. Het pand heeft een oppervlakte van 155 m2 en heeft 5 kamers. Op de navolgende afbeeldingen is de bestaande woning weergegeven.
Vooraanzicht bestaande woning (bron: Oozo.nl)
Zijaanzicht bestaande woning (bron: Oozo.nl)
Er zijn in de huidige situatie geen werkgerelateerde functies in het plangebied gelegen. Deze zijn binnen de geldende bestemming niet toegestaan. Wel is het op grond van de geldende bestemming mogelijk een aan huis gebonden beroep in de woning te vestigen.
Er zijn in de huidige situatie geen voorzieningen in het plangebied gelegen. Deze zijn binnen de geldende bestemming niet toegestaan.
In Hilversum wordt gestreefd naar het inrichten van wegen volgens de principes van Duurzaam Veilig. Concreet betekent dit dat alle wegen in Hilversum zijn gecategoriseerd als gebiedsontsluitingswegen en erftoegangswegen. Een gebiedsontsluitingsweg in de omgeving van het plangebied betreft bijvoorbeeld de 's Gravelandseweg. Op deze weg is de verkeersfunctie belangrijker dan de verblijfsfunctie. In de omgeving van het plangebied zelf liggen de Mozartlaan, de Doodweg, de Beethovenlaan en de Sweelicklaan. Deze wegen worden gecategoriseerd als erftoegangswegen. Dit betreffen wegen met gemengd langzaam verkeer en gemotoriseerd verkeer, zonder rijinrichtingscheiding en zonder gescheiden fietspaden. Voor deze wegen geldt een maximum snelheid van 30 km/uur.
De inrit van de Mozartlaan 40 bevindt zich aan de Doodweg. Deze straat loopt parallel aan de noordelijke plangrens. Vanaf de Mozartlaan en de Beethovenlaan kan deze weg ingereden worden. In principe is op de Doodweg alleen fietsverkeer toegestaan, met uitzondering van bestemmingsverkeer. Aan de Doodweg mag niet worden geparkeerd. Op het eigen terrein aan de Mozartlaan 40 is voldoende gelegenheid om te parkeren.
Vanaf het centraal station in Hilversum kan men bus 105 richting Bussum Station nemen en uitstappen bij de halte Corverslaan. Vanaf deze bushalte bedraagt de loopafstand naar het plangebied slechts enkele minuten.
Fietsers en voetgangers kunnen gebruik maken van de vrijliggende fiets- en voetpaden langs alle hoofdwegen in Hilversum. Op de wegen rondom het plangebied bevinden zich geen vrijliggende fietspaden. Voetgangers, fietsers en automobilisten delen hier de weg. Vanwege het geldende snelheidsregime (30 km/u) en de lage verkeersintensiteit zorgt dit niet voor onveilige situaties. Het plangebied is voor zowel fietsers als voetgangers te bereiken via de Doodweg.
Het plangebied wordt gekenmerkt door een relatief dichte groenstructuur waardoor het terrein aan de Mozartlaan 40 vanaf de omliggende wegen aan het zicht wordt onttrokken. Het perceel is de afgelopen jaren verruigd waarbij veel kleine bomen en struiken zijn opgeschoten.
In de huidige situatie is in of in de directe nabijheid van het plangebied geen oppervlaktewater aanwezig. Ook zijn er geen waterkeringen of kunstwerken aanwezig.
Gebiedsbescherming
Ter bescherming van natuurwaarden zijn er door de Europese Unie richtlijnen opgesteld: de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Europa heeft tevens een netwerk van speciale beschermingszones aangewezen onder de naam Natura 2000. De richtlijnen zijn in Nederland onder meer verankerd in de Natuurbeschermingswet. De Nederlandse Natura-2000-gebieden worden op basis van de Natuurbeschermingswet vastgelegd, waarbij de bescherming gericht is op beheer en instandhouding van natuurlijke habitats en leefgebieden van plant- en diersoorten. Kaders hiervoor zijn uitgewerkt in het Natura-2000-doelendocument. Dit document is eind 2005 besproken met alle provincies, betrokken gemeenten, waterschappen en maatschappelijke organisaties. Op basis van de Natuurbeschermingswet worden speciale beschermingszones en zogenaamde beschermde natuurmonumenten aangewezen. Voor deze gebieden worden instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd.
Soortenbescherming
De Europese regels (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn) zijn onder meer vertaald in de Flora- en faunawet. De bescherming bestaat met name uit de volgende verboden:
De toetsing aan het aspect natuur vindt plaats in paragraaf 5.4.3.
Een (geluids)zone is een aandachtsgebied waarbinnen, indien er geluidsgevoelige bestemmingen zijn of kunnen worden gerealiseerd, moet worden getoetst aan de grenswaarden van de Wgh. Geluidsgevoelige bestemmingen zijn onder andere woningen, scholen en gebouwen voor de gezondheidszorg. De voorkeursgrenswaarde voor geluidsgevoelige bestemmingen ten gevolge van wegverkeerslawaai bedraagt 48 dB. De voorkeursgrenswaarde ten gevolge van spoorweglawaai bedraagt voor woningen 55 dB en voor andere geluidsgevoelige gebouwen 53 dB. In geval van industrielawaai bedraagt de voorkeursgrenswaarde ter plaatse van geluidgevoelige bestemmingen 50 dB(A).
De regelgeving die betrekking heeft op geluidshinder staat in een aantal wetten. De Wgh voorziet in een zonering van wegen, spoorwegen en industrieterreinen waar 'grote lawaaimakers' zijn of kunnen worden gevestigd, en stelt eisen aan de geluidsbelasting binnen de zones rond en langs die (spoor)wegen en industrieterreinen. De geluidshinder die afkomstig is van inrichtingen (met name bedrijven) wordt gereguleerd op basis van de Wm.
In paragraaf 5.5.1 wordt nader ingegaan op het aspect geluid.
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het plan tot maximaal 1,2 µg/m3 verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval is bij een woning, school of sportterrein.
De toekomstige situatie omtrent het aspect luchtkwaliteit wordt getoetst in paragraaf 5.5.2.
Beschermd stads- en dorpsgezicht
Beschermde stads- en dorpsgezichten zijn aangewezen door het ministerie van Infrastructuur en Milieu (I en M) en het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW). Het betreft objecten in gebieden die van algemeen belang zijn vanwege hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang, dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde, en in welke zich één of meerdere monumenten bevinden. Als een gebied is aangewezen als beschermd stads- of dorpsgezicht, dan dient dit in het bestemmingsplan opgenomen te zijn. Informatie over beschermde stads- en dorpsgezichten is te verkrijgen bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Het plangebied maakt deel uit van het beschermd stadsgezicht: Het Noordwestelijk Villagebied. Dit gebied is per 13 maart 2007 als zodanig aangewezen. De aanwijzing heeft niet tot doel de bestaande situatie in het gebied te 'bevriezen'. Het is een instrument voor bescherming én ontwikkeling. Het streven is dat veranderingen slechts mogen als het historische karakter van het gebied niet of zo weinig mogelijk, schade lijdt.
Rijksmonumenten staan ingeschreven in het Monumentenregister van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Provinciale monumenten zijn opgenomen in de provinciale monumentenlijst; gemeentelijke monumenten in de gemeentelijke monumentenlijst. UNESCO-monumenten zijn opgenomen in de lijst van het werelderfgoed.
In het plangebied zijn geen monumenten aanwezig.
Een lastig aspect van de archeologie is dat de meeste archeologische vindplaatsen nog niet ontdekt zijn, maar ergens in de ondergrond verborgen liggen. Om vast te stellen waar vindplaatsen zijn en of deze al dan niet behoudenswaardig zijn, is inventariserend archeologisch vooronderzoek nodig. Dit inventariserende onderzoek bestaat uit bureauonderzoek en veldwerk. Als regel geldt dat inventariserend archeologisch vooronderzoek overal verplicht is waar plannen met bodemingrepen worden voorgenomen. Dus daar waar bijvoorbeeld gebouwd, geheid, gegraven, opgehoogd, geplaveid of ontwaterd gaat worden. Vooronderzoek is daarentegen niet verplicht in delen van een plangebied waar de bestaande inrichting ongewijzigd gehandhaafd wordt, bijvoorbeeld een groenstrook die in de nieuwe inrichting behouden blijft.
Structuurvisie Archeologie 'De ondergrondse stad'
De gemeente Hilversum heeft het archeologisch erfgoed en mogelijke verstoringen daarvan in kaart gebracht. Op 11 mei 2011 heeft de gemeenteraad de met Structuurvisie Archeologie 'De ondergrondse stad' ingestemd. Een belangrijk uitgangspunt wordt daarbij dat de verstoorder betaalt. 'De ondergrondse stad' is een logisch gevolg van internationale afspraken over behoud en bescherming van het archeologisch erfgoed die al in 1992 in het Europese Verdrag van Malta werden gemaakt en in 2006 zijn verankerd in nationale wetgeving. Als gevolg van deze afspraken gaat de gemeente de kennis over de ontwikkeling van het landschap en de bewoningsgeschiedenis gebruiken om vindplaatsen van archeologisch erfgoed in kaart te brengen. De gemeente is bevoegd gezag, en verantwoordelijk voor het opstellen van een zogenaamde archeologische verwachtingskaart. Hierop staat aangegeven welke archeologische beschermde monumenten, bekende waarden, en welke archeologische verwachtingen in Hilversum aanwezig zijn. Voor het plangebied geldt op basis van de navolgende kaart een hoge archeologische verwachtingswaarde (donkergroen). Voor een nadere toetsing aan het aspect archeologie wordt verwezen naar paragraaf 5.6.3.
Uitsnede gemeentelijke archeologische verwachtingskaart met globale aanduiding plangebied (rood)
Bodem
De gemeente Hilversum maakt onderdeel uit van de geografische eenheid het Gooise stuwwallencomplex met onder andere fysisch geografische eenheden zoals stuwwallen. De bodem van Hilversum bestaat hoofdzakelijk uit matig fijne tot zeer grove zanden. De zanden maken deel uit van het water voerende pakket, dat haar basis heeft op een diepte van N.A.P. -160 meter. Naast de genoemde zanden bevat de bodem grindbestanddelen. Tot een diepte van 50 meter onder het maaiveld is gestuwd materiaal aanwezig. Hierin kunnen plaatselijk fijnzandige, lemige en slib houdende lagen voorkomen. De stuwwal is een inzijgingsgebied. Dit plangebied bestaat geheel uit zandige ondergrond.
Functies en bestemmingen moeten afgestemd worden op de bodemopbouw. De bodemopbouw binnen het plangebied stelt echter geen bijzondere eisen aan de functies en bestemmingen.
Bodembeschermingsgebieden en aardkundige waarden
De grote verscheidenheid en gaafheid van geografische verschijnselen maakt het stuwwallencomplex van het Gooi bijzonder. Eén van de speerpunten van het provinciale landschaps- en bodembeschermingsbeleid is het beschermen van onderdelen in het landschap, die iets vertellen over de geologische ontstaanswijze van een gebied. Hiertoe is in 1994 de zogenaamde Bodembeschermingsgebiedenkaart opgesteld. Door middel van een strengere selectie heeft de provincie Noord-Holland op basis hiervan in 2003 een lijst met 80 gebieden met aardkundige waarden (aardkundig waardevol gebied) vastgesteld en vervolgens hieruit 17 gebieden geselecteerd als aardkundig monument. De 80 aardkundige waardevolle gebieden zijn nu opgenomen in de provinciale structuurvisie en bijbehorende verordening en genieten als zodanig planologische bescherming. Vrijwel het gehele buitengebied van Hilversum betreft gebieden met aardkundige waarden en monumenten, door fenomenen zoals stuwwal, smeltwater- en windvormingen, typische dek- en stuifzandvormingen, vennen, dekzand en stuifzand en droge dalen, en in het zuidoosten voorkomende dekzandopduikingen in veen.
Binnen het plangebied zijn geen aardkundige monumenten en aardkundig waardevolle gebieden aangewezen. Het plangebied ligt wel in de nabijheid van een aardkundig waardevol gebied. Dit betreft het Spanderswoud. Het plangebied ligt niet binnen een bodembeschermingsgebied.
Rijksbeleid
Nationaal Waterplan
In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
Het besluitgebied ligt in het gebied 'Randstad'. De Randstad is het dichtst bebouwde en bewoonde gebied van Nederland. De strategische ligging en een sterk gecontroleerd watersysteem hebben ervoor gezorgd dat dit gebied een aantrekkelijke en welvarende delta is. Een aanzienlijk deel van de groene gebieden in de Randstad (Groene Hart, Midden Delfland) betreft veenweidegebied. Kenmerkend voor veenweidegebieden (in de Nota Ruimte benoemd als Nationaal Landschap) is dat de bodem al eeuwenlang daalt door onder andere ontwatering ten behoeve van de landbouw en verstedelijking. De toenemende kans op wateroverlast wordt het hoofd geboden door maatregelen in de sfeer van preventie, het verbeteren van de (fysieke) waterbestendigheid van de bebouwing, het vergroten van de acceptatie van wateroverlast en het toepassen van innovatieve bouwmethoden. Om verzilting van zoete polders tegen te gaan, zijn selectief enkele kwetsbare polders afgekoppeld. Daarmee wordt de zoutdruk op de boezem beperkt. In droge perioden wordt zoet water vanuit het IJsselmeer aangevoerd. Veenweidegebieden zijn gedifferentieerd naar gebieden met water en natuur, gebieden met aangepaste landbouw en gebieden met intensieve landbouw. Centraal daarin staat het gebiedsspecifiek handhaven of verhogen van de grondwaterstanden, het al dan niet aanpassen van het grondgebruik dan wel het uitsluiten van activiteiten die leiden tot peilverlaging. Er wordt gestreefd naar een zo hoog mogelijke zelfvoorzieningsgraad als het gaat om de waterbalans en waterkwaliteit.
Provinciaal beleid
Waterplan
De provincie heeft haar waterbeleid samengevat in het Waterplan 2010-2015. In dit plan worden vier uitgangspunten gehanteerd:
Voor het plangebied betekent dit met name dat rekening moet worden gehouden met extremere klimaatscenario's en dat om verdroging tegen te gaan zoveel mogelijk water in de bodem moet worden teruggebracht. Tegelijkertijd moet rekening worden gehouden met intensievere neerslaggebeurtenissen om overlast in extreme situaties te voorkomen.
Onderdeel van het proces van onderhavig bestemmingsplan is de watertoets. Hiervoor is een waterparagraaf opgesteld welke wordt overlegd met de betreffende waterbeheerder.
Waterbeheerplan
Het Algemeen Bestuur keurde het Waterbeheerplan AGV 2010-2015 op 17 juni 2010 goed. Dit is het eerste waterbeheerplan van het waterschap in de nieuwe zesjarige waterplancyclus van rijk, provincie en waterschap. Het waterbeheerplan heeft als titel: 'Werken aan water, in en met de omgeving'.
Het waterbeheerplan gaat in op de hoofdtaken van het waterschap: veiligheid, voldoende water, schoon water. Ook wordt aandacht gegeven aan de maatschappelijke (neven)taken: nautisch en vaarwegbeheer, recreatief medegebruik, natuurbeheer en cultuurhistorische, landschappelijke en architectonische waarden.
Voor elk van deze thema's is aangegeven wat het wensbeeld is op de middellange termijn, wat de doelen zijn en de aanpak op hoofdlijnen is en op welke indicatoren de resultaten van dat taakveld zullen worden beoordeeld.
Voor de gemeente Hilversum is in het plan een aanpassing van de RWZI opgenomen voor 2013. Het nautisch en vaarwegbeheer voor het Hilversums Kanaal ligt bij de gemeente Hilversum.
Beleid Waterschap
Waterbeheerplan en Keur
Het plangebied valt binnen het beheersgebied van Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). De taak van het waterschap is om te zorgen voor een veilig en gezond watersysteem. Hoofddoelstellingen daarbij zijn:
Het beleid van AGV is verwoord in het Waterbeheerplan 2010-2015 en diverse beleidsnota's. Om de doelstellingen te kunnen realiseren beschikt het waterschap over een eigen verordening, de Keur. In de Keur AGV 2011 (met het daarbij behorende Keurbesluit vrijstellingen en de Beleidsregels) zijn verboden en geboden opgenomen voor de manier van inrichten, gebruik en onderhoud van waterkeringen, oevers en wateren.
In de legger van het waterschap zijn gegevens vastgelegd over de locatie van wateren, dijken en kunstwerken, aan welke eisen deze moeten voldoen (diepte, hoogte, sterkte etc.) en de onderhoudsverplichtingen. De legger dient als basis voor de vergunningverlening door de waterbeheerder. Voor de bescherming van de functionaliteit van de waterkering gelden de strengste verboden voor het zogenoemde keurprofiel en de kernzone. De aan de kernzone grenzende beschermingszones zijn bedoeld om activiteiten en ingrepen te kunnen verbieden die een negatief effect (kunnen) hebben op de stabiliteit van de waterkering. Daarbij is het vooral van belang of de activiteit of ingreep een negatieve invloed heeft of kan hebben op het keurprofiel van de waterkering. Het keurprofiel moet in principe vrij blijven van waterkeringvreemde elementen. Een uitzondering hierop is als deze elementen de stabiliteit van de waterkering vergroten.
Met betrekking tot het aanleggen van verhard oppervlak hanteert AGV het beleid dat bij het aanbrengen van meer dan 1000 m2 verharding in stedelijk gebied of glastuinbouwgebied of meer dan 5000 m2 in overig gebied er een compensatie moet plaatsvinden door de aanleg van water met een omvang van tussen 10-20% van het te verharden oppervlak. Deze compensatie moet voorkomen dat ernstige peilstijging optreedt door versneld afstromend regenwater met wateroverlast tot gevolg. Sportvelden en kunstgrasvelden worden niet als verharding beschouwd.
Waterhuishoudkundige situatie
In de huidige situatie is een deel van het plangebied verhard. Het betreft de gronden waarop de bebouwing staat en het tennisveld en eventuele overige erfverharding, zoals de inrit.
In nagenoeg de gehele bebouwde kom van Hilversum komt door de diepe grondwaterstanden onder maaiveld en de zandige bodemopbouw van nature geen oppervlaktewater voor. Ook voor onderhavig plangebied geldt dat er geen oppervlaktewater aanwezig is.
Het plangebied ligt op de goed doorlatende hogere zandgronden van het Gooi.
Het plangebied ligt in een gemengd gerioleerd gebied. Dit houdt in dat het afvalwater en het hemelwater via het hetzelfde rioolsysteem wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuivering. Uitgangspunt bij hemelwater is het vasthouden (bergen) van hemelwater op eigen terrein en infiltratie in de bodem (verwerken op eigen terrein).
Er zijn in de huidige situatie geen planologisch relevante leidingen aanwezig waarmee in het plangebied rekening moet worden gehouden.
Sociale veiligheid omvat de bescherming tegen elke vorm van criminaliteit en fysieke bedreiging/gevoelens van onveiligheid. Voor het plangebied gelden geen bijzonderheden op het gebied van sociale veiligheid.
De fysieke veiligheid betreft de bescherming van mens, dier en milieu tegen daadwerkelijke ongelukken. In de volgende paragraaf wordt het aspect externe veiligheid nader beschreven. Bij de huidige inrichting van het plangebied is het plangebied in principe goed bereikbaar voor hulpdiensten en is het gebied voldoende verkeersveilig.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, LPG en munitie over weg, water, spoor en door buisleidingen. Ook de risico's die zijn verbonden aan het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid.
Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:
Het Besluit Externe Veiligheid voor Inrichtingen (Bevi) is in oktober 2004 in werking getreden. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimum (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Indien, op grond van een Wro-besluit, de bouw of vestiging van een kwetsbaar- of beperkt kwetsbaar object mogelijk wordt gemaakt, is het Bevi van toepassing.
In augustus 2004 is voor het vervoer van gevaarlijke stoffen de circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen gepubliceerd. In de circulaire Rvgs (2004) is het rijksbeleid over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving, verduidelijkt en geoperationaliseerd. In de circulaire is zoveel mogelijk aangesloten bij het BEVI. In december 2009 is een wijziging op de circulaire Rvgs van kracht geworden, waarin voor de Basisnetwegen vervoersaantallen zijn vastgesteld en veiligheidszones.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het besluit brengt het externe veiligheidsbeleid voor buisleidingen op dezelfde lijn als het beleid voor inrichtingen en vervoer van gevaarlijke stoffen.
Voor zowel de handelingen met gevaarlijke stoffen bij bedrijven als het transport van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, namelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico (10-6/jaar) geeft inzicht in de kans op overlijden van een individu op een bepaalde afstand van een risicovolle activiteit. Het groepsrisico wordt bepaald door (het aantal) aanwezige mensen in de nabijheid van een eventueel ongeval bij een risicovolle activiteit en geeft het aantal mogelijke (dodelijke) slachtoffers weer. Ten aanzien van het PR geldt dat er bij besluitvorming op een ruimtelijk plan een grenswaarde in acht dient te worden genomen (kwetsbaar object) danwel met een richtwaarde rekening dient te worden gehouden (beperkt kwetsbaar object). Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. In het Bevi, de cRvgs en het Bevb is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Deze verantwoordingsplicht houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. In het Bevi, de cRvgs en het Bevb zijn bepalingen opgenomen waaraan deze verantwoording dient te voldoen. Conform de cRvgs dient bij een significante toename van het groepsrisico of een overschrijding van de oriëntatiewaarde verantwoord te worden. De verantwoording van het groepsrisico is conform het Bevi van toepassing indien sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting. In het Bevb is voor de verantwoordingsplicht een onderscheid gemaakt tussen het 100%-letaliteitsgebied en het 1%-letaliteitsgebied. Binnen eerstgenoemd gebied geldt een uitgebreide verantwoordingsplicht, in laatstgenoemd gebied dient alleen bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid beschouwd te worden.
Het aspect externe veiligheid is in het kader van onderhavig bestemmingsplan nader bekeken. Deze analyse is weergegeven in paragraaf 5.9.3.
In dit hoofdstuk is het relevante rijks-, provinciaal-, regionaal en gemeentelijk beleid ten aanzien van de ruimtelijke structuur en de functionele structuur opgenomen. Ook is aandacht besteed aan relevant Europees beleid.
De structuurvisie is 21 juni 2010 vastgesteld door Provinciale Staten. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening op 1 juli 2008 is elke overheidslaag verplicht een structuurvisie op te stellen en haar ruimtelijke belangen te benoemen. Op basis van deze belangen kan elke overheid bepalen welke rol zij voor zichzelf ziet weggelegd en welke instrumenten zij toe wil passen om dit ruimtelijke belang te waarborgen of te bereiken
De provincie Noord Holland zorgt dat Noord-Holland een mooie, veelzijdige en internationaal concurrerende provincie blijft door in te zetten op:
Ad 1. Klimaat bestendigheid
De provincie Noord-Holland wil zoveel mogelijk bijdragen aan de afname van de oorzaken van klimaatverandering. Daarom wil de provincie het energieverbruik in het stedelijk gebied en op bedrijventerreinen zoveel mogelijk beperken en de resterende vraag met duurzame energie invullen. De provincie reserveert ruimte voor het opwekken en distribueren van grootschalige duurzame energie. Tegelijk stimuleert en ondersteunt de provincie Noord-Holland kleinschalige vormen van duurzame energie zoals de benutting van restwarmte en de vergisting van biomassa. Daarnaast wil de provincie gemeenten stimuleren om waar mogelijk warmte-koude opslag toe te passen.
Ad 2 Ruimtelijke kwaliteit
De provincie Noord-Holland wil (cultuur)landschappen optimaal gebruiken door hun kenmerken te koesteren en te benutten bij nieuwe ontwikkelingen. De provincie zorgt dat ontwikkelingen die buiten bestaand bebouwd gebied tot stand moeten komen, plaatsvinden op basis van de karakteristieke eigenschappen, het zogenaamde Landschaps-DNA, van de verschillende landschappen.
Ten behoeve van het behoud en de ontwikkeling van natuurgebieden is de kern van het natuurbeleid de veiligstelling en de ontwikkeling van een netwerk van onderling verbonden natuurgebieden, de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) inclusief de verbindingszones en nationale parken en Natura 2000 gebieden. De provincie Noord-Holland vindt het belangrijk dat zoveel mogelijk natuur wordt gerealiseerd. Daarom zoekt de provincie actief naar mogelijkheden om aanleg en financiering van natuur mee te koppelen met andere ontwikkelingen.
Ad 3. Duurzaam ruimtegebruik
Onder duurzaam ruimtegebruik verstaat de provincie Noord-Holland het plaatsen van de juiste functies op de juiste plek. De provincie Noord-Holland wil steden optimaal benutten en de landschappen open houden, maar ook ruimte bieden aan de economie en woningbouw. De provincie Noord-Holland ondersteunt gemeenten door de inzet van de Taskforce Ruimtewinst, Ruimte voor Ruimte-regeling, Herstructurering en Intensivering van Regionale Bedrijventerreinen en Culturele Planologie die zowel binnen als buiten Bestaand Bebouwd Gebied kunnen worden toegepast. In de structuurvisie worden vier voor Hilversum relevante speerpunten genoemd op het gebied van duurzaam ruimtegebruik:
Toetsing
Het plan past binnen het beleid uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040.
Provinciale Staten hebben op 21 juni 2010 bovengenoemde Provinciale Structuurvisie Noord-Holland 2040 en de bijbehorende Provinciale Ruimtelijke Verordening vastgesteld. De PRVS is op 1 november 2010 in werking getreden. In de verordening worden regels gegeven omtrent de inhoud van bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwde gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is. In de verordening worden algemene regels gegeven voor de Provinciale Planologische Commissie, de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling, bedrijventerreinen en detailhandel, de mogelijkheden voor woningbouw in het landelijk gebied, de vereiste ruimtelijke kwaliteit verbonden met stedelijke en niet-stedelijke ontwikkelingen in het landelijke gebied, de Groene en Blauwe Ruimte, energie en landbouw. De regels van de PRVS vloeien direct voort uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040.
Op 18 januari 2011 hebben de Gedeputeerde Staten de partiële herziening van de provinciale Structuurvisie vastgesteld. Deze partiële herziening betekent voor Hilversum wijzigingen op het gebied van de Ecologische Hoofdstructuur.
Uitsnede kaart bestaand bebouwd gebied (BBG) met globale aanduiding plangebied (blauw)
In het plangebied zijn de regels omtrent het bestaand bebouwd gebied (BBG) van toepassing. In het BBG is verstedelijking toegestaan. Een bestemmingsplan binnen het bestaand bebouwd gebied kan bijvoorbeeld voorzien in een nieuw bedrijventerrein en kantoorlocatie of een uitbreiding van een bestaand terrein voor zover deze in overeenstemming zijn met de geldende provinciale planningsopgave.
Toetsing
De voorgenomen ontwikkeling in het plangebied past binnen de regels uit de verordening omtrent het bestaand bebouwd gebied. De bestaande woning wordt gesloopt en elders in het plangebied wordt een nieuwe woning gerealiseerd. De verstedelijking van het gebied neemt als gevolg niet toe. Het plan is daarom niet in strijd met de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie.
In het Provinciaal Milieubeleidsplan (PMP) staan de milieudoelen van de provincie. Ook wordt daarin beschreven hoe die moeten worden gerealiseerd en binnen welke termijn. Leven in een gezonde, schone en veilige omgeving is het uitgangspunt dat ten grondslag ligt aan dit PMP. De activiteiten beschreven in het PMP moeten er in ieder geval toe leiden dat eind 2013 overal in Noord-Holland de zogeheten basiskwaliteit is bereikt. De basiskwaliteit is vastgelegd in Europese en nationale milieunormen en regels en hangt samen met de functie van een gebied: wonen, werken of recreëren.
Er zijn twee overkoepelende doelen:
Om de doelen te bereiken worden activiteiten uitgevoerd op de thema's afval, bodem, externe veiligheid, geluid, geur, licht en donkerte, lucht en klimaat en energie.
Het PMP biedt gemeenten en waterschappen een kader voor hun beleid en geeft ondernemers en burgers inzicht in toekomstige ontwikkelingen en maatregelen. Voor de provincie is het de basis voor de vergunningverlening en handhaving. Daarnaast gebruikt de provincie het milieubeleidsplan om te kijken welke rol het milieu moet spelen in andere beleidsplannen.
Voor het Gooi geldt dat in het kader van de PMP de grote grondwaterverontreinigingen worden aangepakt.
Voor de uitvoering van dit milieubeleidsplan maakt de provincie tweejaarlijkse uitvoerings- en monitoringprogramma's. Gedeputeerde Staten hebben eind 2009 het uitvoerings- en monitoringprogramma Milieu 2010-2011 vastgesteld.
Toetsing
De toetsing aan de verschillende milieu- en omgevingsaspecten vindt plaats in hoofdstuk 5. Hieruit blijkt dat het bestemmingsplan binnen de eisen van het PMP past.
De provinciale woonvisie ´Goed wonen in Noord - Holland´ heeft als doelstelling dat in 2020 de inwoners van Noord-Holland over voldoende woningen beschikken met een passende kwaliteit en in een aantrekkelijk woonmilieu. De doelstelling is uitgewerkt in drie speerpunten:
Door samen met de regio's Regionale actieprogramma's (RAP's) te ontwikkelen met duidelijke afspraken over de regionale woningbouwprogramma's en deze uit te voeren, wil de provincie deze doelstelling en speerpunten behalen. De RAP's worden in het eerste kwartaal van 2011 afgerond voor de periode 2011-2015. In 2015 worden de RAP's voor de volgende periode (2016-2020) opgesteld, mede op basis van de woonmonitor 2014. Voor de regio Gooi en Vechtstreek wordt een RAP opgesteld.
De provinciale woonvisie is op 27 september 2010 vastgesteld.
Toetsing
In het plangebied wordt de bestaande woning gesloopt en herbouwd op de oostelijke helft van het perceel. Dit betekent dat er geen woningen aan het woningbestand worden toegevoegd. De nieuwe woning sluit aan bij de wensen van de huidige eigenaar. Dit betekent dat het aanbod op de vraag wordt afgestemd. Het plan is hiermee niet in strijd met de Provinciale Woonvisie 2010-2020.
De nota vormt het gemeenschappelijke vertrekpunt voor de raden voor het opstellen van de structuurvisies en is een uitwerking van de Structuurvisie Randstad 2040 van het rijk. De kern van de strategie is het ontwikkelen van wervende grootstedelijke vestigingsmilieus, die internationaal kunnen wedijveren met concurrerende metropolen. Kernwaarden intensiteit, bereikbaarheid en duurzaamheid. Voor het stedelijk gebied wordt gestreefd naar intensiveren en transformeren. Doel is niet zozeer verdichting maar vooral efficiënter ruimtegebruik, transformatie van verouderde gebieden naar moderne, gespecialiseerde of gemengde gebieden, behoud van sociale en culturele menging in de stedelijke gebieden, concentratie van regionale voorzieningen, publieke diensten en economische functies bij knooppunten van regionaal openbaar vervoer.
Voor het door ontwikkelen van de netwerkstad Noordvleugel tot een Europese metropool is vereist dat de internationale en interregionale bereikbaarheid gegarandeerd is. Hierbij zijn betere verbindingen nodig tussen Almere en Utrecht en Amersfoort. Er moet geïnvesteerd worden in een metropolitaan landschap. Het bestaande landschap voegt een onmisbare en onderscheidende kwaliteit toe aan de metropool. Met name de positie van de agrarische bedrijvigheid, de wateropgave en natuurontwikkeling vereisen een langjarige regionale strategie met forse investeringen. Dit alles moet bovenal duurzaam zijn.
De nota is vastgesteld op 14 december 2007.
Toetsing
In het plangebied wordt de bestaande woning gesloopt en herbouwd. Deze ontwikkeling is klein van aard en vindt plaats binnen het bestaand bebouwd gebied. In het ontwikkelingsbeeld voor de Noordvleugel worden er geen voor dit plan relevante ambities of doelstellingen genoemd. Het plan is niet in strijd met dit beleidsstuk.
De Structuurvisie Hilversum 2030 is een integrale visie op hoofdlijnen voor het gehele grondgebied van de gemeente en heeft betrekking op alle aspecten van het gemeentelijk ruimtelijk beleid. De structuurvisie is het strategisch beleidsdocument over de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in de gemeente op middellange termijn. In dit geval ligt de planhorizon omstreeks 2030. De structuurvisie bevat dus geen concreet uitgewerkte plannen of besluiten ten aanzien van de bestemming van afzonderlijke locaties. Het geeft aan welke richting de gemeente op wil, gezien door de bril van vandaag en de verwachtingen voor de toekomst. De structuurvisie is in principe leidend voor het vaststellen van dit bestemmingsplan, waarbij een vertaalslag is gemaakt van het algemene, ruimtelijk beleid uit de structuurvisie naar de locatiespecifieke en meer gedetailleerde uitwerking in dit bestemmingsplan.
De vijf speerpunten of kernkwaliteiten die Hilversum de komende jaren wil behouden en versterken zijn:
Er wordt onderscheid gemaakt tussen gebieden met weinig ontwikkelingen en de dynamische gebieden. Behoud en ontwikkeling zijn met elkaar in balans. In de niet dynamische gebieden staat behoud van het huidige karakter voorop en wordt weinig ruimtelijke ontwikkeling voorzien. Dat geldt ook voor het buitengebied, inclusief het dynamische gebied Zonnestraal en omgeving, waar geen verdergaande verstedelijking zal plaatsvinden.
Het centrum, een aantal bestaande werklocaties, de gebieden Monnikenberg, Anna's Hoeve en Larenseweg e.o zijn de dynamische gebieden (binnen bestaand bebouwd gebied) waar sprake is van aanmerkelijke ruimtelijke ontwikkelingen en functiewijzigingen. De structuurvisie biedt de ruimte voor, en geeft richting aan, het realiseren van de ambities op het gebied van hoogwaardig wonen, natuur, media, zorg en architectuur. Vanuit de integrale benadering zijn dwarsverbanden in beeld gebracht, bijvoorbeeld vanuit de invalshoeken duurzaamheid, bereikbaarheid en regio. De Structuurvisie is in mei 2013 door de gemeenteraad vastgesteld.
Toetsing
Middels dit bestemmingsplan wordt de sloop en herbouw van een woning in het bestaand bebouwd gebied mogelijk gemaakt. Het plan past binnen het beleid uit de structuurvisie.
Het behoud van karakteristieke waarden van de stad stelt grenzen aan de opnamecapaciteit van het autoverkeer. Tegelijkertijd is voor een duurzame maatschappelijke en economische ontwikkeling van de stad een goede bereikbaarheid met de auto, het openbaar vervoer en langzaam verkeer een voorwaarde. De grenzen van de opnamecapaciteit voor de auto komen langzamerhand in zicht. Dat vraagt om ruimtelijk maatwerk en stevig flankerend verkeersbeleid.
De visie in deze nota is er een van gecontroleerde groei. Geïntegreerd parkeerbeleid is inhoudelijk, organisatorisch en financieel stevig verankerd in het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid van Hilversum.
De doelen van het geïntegreerde parkeerbeleid zijn:
Het parkeervraagstuk spitst zich toe op het centrum en omliggende buurten. Deze nota biedt mogelijkheden tot maatwerk voor deze gebieden, maar is van toepassing op de totale stad. Door de vraag beter te sturen, stevig flankerend beleid te voeren en aanhaken op plannen en plaatsen waar al beweging is in de bestaande stad, willen wij een integrale en positieve bijdrage aan de ontwikkeling van de stad leveren. Tegelijkertijd volgen wij ontwikkelingen en vernieuwing op het gebied van technologie en wetgeving nauwlettend.
De Nota Parkeerbeleid is in 2009 vastgesteld.
Toetsing
In het plangebied wordt in de huidige situatie op het eigen terrein geparkeerd. Daar is voldoende ruimte toe beschikbaar. Er wordt niet in de omgeving geparkeerd en daarmee wordt ervoor gezorgd dat er geen overlast in de omgeving optreedt. Hiermee wordt voldaan aan het gemeentelijk parkeerbeleid. Een toetsing aan de parkeernormen vindt plaats in paragraaf 5.3.
Deze beleidsregels zijn vastgesteld door het college van burgemeester van wethouders op 30 september 2009 en aangepast aan de Wabo op 16 november 2010. De beleidsregels hebben betrekking op het stellen van een eis tot het aanbrengen van parkeer-/stallingsruimte voor auto’s op ‘eigen terrein’, alsmede de wijze van bepalen van de hoeveelheid benodigde parkeerplaatsen, in verband met aanvragen betrekking hebbend op bouwen en/of gebruik.
Ook wordt een eis gesteld aan de afmetingen van de parkeer-/stallingsruimte en wordt een verplichtinggeformuleerd inzake laad- of losruimte.
Het doel van dit beleid is dat in parkeer-/stallingsruimte voor auto’s, dan wel laad- of losruimte, op eigen terrein moet worden voorzien als daartoe behoefte ontstaat ten gevolge van bouwen, waarvoor een vergunning is vereist, en/of gebruik, waarvoor een ontheffing nodig is op grond van de Wro. Op deze wijze wordt in het bijzonder de parkeerdruk in de openbare ruimte beperkt, en wordt de verantwoordelijkheid voor het realiseren van de benodigde parkeerplaatsen primair bij de ‘veroorzaker’ van de parkeervraag gelegd.
De lijst parkeernormen differentieert globaal naar functies en stedelijkheidsgraad, waarvoor Hilversum is opgedeeld in drie gebieden: 'centrum', 'schil' en 'buitenschil/rest bebouwde kom/buiten bebouwde kom'. De beleidsregels zijn als bijlage 1 opgenomen bij de regels van dit bestemmingsplan.
Toetsing
In dit bestemmingsplan vindt een toetsing aan de gemeentelijke parkeernormen plaats (zie paragraaf 5.3). Zoals in de voorgaande toetsing aan de Nota Parkeerbeleid is aangegeven wordt ervoor gezorgd dat de nieuwe functies in het plangebied geen grotere parkeerbelasting hebben dan het beschikbare aantal parkeerplaatsen. Voor dit plan geldt dat er op het eigen terrein zal worden geparkeerd waarmee wordt voldaan aan de beleidsregels.
De gemeente Hilversum heeft het archeologisch erfgoed en mogelijke verstoringen daarvan in kaart gebracht. Op 11 mei 2011 heeft de gemeenteraad de met Structuurvisie Archeologie ‘De ondergrondse stad’ ingestemd. Een belangrijk uitgangspunt wordt daarbij dat de verstoorder betaalt.
‘De ondergrondse stad’ is een logisch gevolg van internationale afspraken over behoud en bescherming van het archeologisch erfgoed die al in 1992 in het Europese Verdrag van Malta werden gemaakt en in 2006 zijn verankerd in nationale wetgeving. Als gevolg van deze afspraken gaat de gemeente de kennis over de ontwikkeling van het landschap en de bewoningsgeschiedenis gebruiken om vindplaatsen van archeologisch erfgoed in kaart te brengen. Inmiddels is een archeologische beleidskaart ontwikkeld die het mogelijk maakt archeologisch onderzoek in te plannen.
Wanneer sprake is van verstoring van de bodem (bijvoorbeeld bij bebouwing) dan stelt de archeologische beleidskaart (en bijbehorende regels) de initiatiefnemer in staat om te beoordelen waar onderzoek moet plaatsvinden. Allereerst wordt onderzocht of erfgoed aanwezig is, vervolgens om welk erfgoed uit welke periode het gaat. Uiteindelijk wordt het erfgoed opgegraven, worden de sporen van bewoning en gebruik vastgelegd en dienen de voorwerpen als illustratiemateriaal voor de geschiedenis van Hilversum.
Toetsing
In paragraaf 5.6.3 van deze toelichting is opgenomen op welke wijze is omgegaan met archeologie in het plangebied. Het plan is conform het gestelde in de structuurvisie.
In de nota wordt voorgesteld naast het Noordwestelijk Villagebied ook Hilversum Oost/Kamrad, en Hilversum Zuid als beschermd stads- of dorpsgezicht aan te wijzen. In gebieden met een beschermd stads- of dorpsgezicht is het bestemmingsplan afgestemd op de bescherming van de cultuurhistorische waarden.
De nota is op 9 september 2009 door de raad vastgesteld.
Toetsing
In paragraaf 5.6.1 van deze toelichting is opgenomen op welke wijze is omgegaan met het beschermd stadsgezicht waarin het plangebied is gelegen. Het plan voldoet aan de beleidsnota.
De welstandsnota is op 23 april 2008 door de raad vastgesteld met als doel vooraf helderheid te bieden over de welstandcriteria die door de gemeente worden gehanteerd bij het beoordelen van bouwinitiatieven. Waarbij behoudt van de bestaande kwaliteiten voorop staat. Het is belangrijk dat het bestemmingsplan en de welstandsnota goed op elkaar zijn aangesloten. Daarom is in Hilversum de afspraak gemaakt dat bestemmingsplannen vooraf om advies aan de commissie voor welstand en monumenten worden voorgelegd, waarbij het in eerste instantie gaat om de kwalitatieve paragrafen en de wijzigingsbevoegdheden.
Omdat in een bestemmingsplan de bestemming aan de grond wordt gegeven met de daarbij behorende bebouwings- en gebruiksmogelijkheden, behoren welstandscriteria niet via het bestemmingsplan, maar via de welstandsnota geregeld en eventueel gewijzigd te worden.
Toetsing
De nieuwe woning sluit qua bebouwingsstructuur en materiaal- en kleurgebruik aan bij de omliggende bebouwing in de omgeving. Ook de nieuwe woning zal uit maximaal twee bouwlagen en een kap bestaan. Daarbij geldt een maximale goot- en bouwhoogte van 7,5 en 11 meter.
In dit hoofdstuk komt de toekomstige situatie aan de orde.
Op dit moment geldt voor het plangebied de bestemming 'Wonen'. Ook in de toekomst wordt voor de gronden in het bestemmingsplan de bestemming 'Wonen' opgenomen.
De bestaande bebouwing wordt volledig gesloopt. Middels onderhavig bestemmingsplan verandert er niets aan de geldende bestemming en de bijbehorende bouw- en gebruiksmogelijkheden. Het enige verschil betreft de situering van het bouwvlak. Dat bevindt zich in de geldende planologische situatie op de westelijke helft van het perceel. In de toekomst wordt dit bouwvlak op de oostelijke helft van het perceel opgenomen, ter plaatse van de huidige tennisbaan. De nieuwe woning heeft een oppervlakte van circa 200 m2. Aan de westzijde van de woning wordt een nieuw bijgebouw gerealiseerd. Hierin komen de schuur en de carport te liggen. Dit gebouw heeft een oppervlakte van circa 40 m2. In totaal wordt er daarmee circa 240 m2 aan nieuwe bebouwing gerealiseerd. Rondom de gebouwen wordt gezorgd voor een groenstructuur. Op de navolgende afbeelding is een mogelijke inrichtingsschets voor het plangebied weergegeven.
Mogelijke impressie toekomstige inrichting plangebied (bron: Bouwmnu, 13 maart 2014).
In het plangebied is evenals in de huidige situatie, ook in de toekomst een woning aanwezig. Het betreft slechts één woning. De toekomstige woning heeft naar verwachting een iets groter oppervlak dan de bestaande woning. Verder blijft de bestaande bijgebouwen regeling van kracht, er wordt in ieder geval één bijgebouw in het plangebied gerealiseerd.
Ook in de toekomstige situatie zijn er in het plangebied geen werkfuncties toegestaan. Op grond van het bestemmingsplan is, evenals in de huidige situatie, een beroep aan huis toegestaan.
In de toekomstige situatie worden er in het plangebied geen voorzieningen mogelijk gemaakt.
In de toekomstige situatie verandert er nauwelijks iets aan de ontsluiting van het plangebied. Alleen de inrit vanaf de Doodweg wordt enkele meters verplaatst. Dit heeft geen invloed op de verkeerssituatie ter plaatse. De ontsluiting van het openbaar vervoer en voor het langzaam verkeer verandert niet. Gezien het feit dat het plan alleen de sloop en herbouw van een woning betreft, verandert ook de parkeer- en verkeersdruk niet. Op grond van de gemeentelijke parkeernormen geldt voor een dure woning in de rest van de bebouwde kom een parkeernorm van 1,85 parkeerplaatsen per woning. In de toekomst wordt evenals in de huidige situatie op het eigen terrein voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Er worden minimaal 2 parkeerplaatsen gerealiseerd.
Geconcludeerd wordt dat het aspect verkeer en parkeren geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.
De huidige woning staat in een zeer bosrijk perceel, op het perceel staan nu enkele honderden bomen. Het is de bedoeling dat na realisatie van de nieuwe woning het perceel nog steeds zijn groene uitstraling heeft. Ten behoeve van de bouw van de nieuwe woning en het vrijmaken van het bouwterrein moet een aantal bomen in het plangebied worden gekapt. Daarnaast is het de bedoeling de dichte bebossing in de tuin uit te dunnen. Er is een vergunning aangevraagd voor de kap van een groot aantal bomen, dit omdat op het moment van de aanvraag nog niet duidelijk was waar de nieuwe woning zou worden gesitueerd. De initiële aanvraag betrof 96 bomen, voor 22 bomen is een vergunning verleend, 22 andere zijn geweigerd. 51 bomen bleken vergunningsvrij, 2 bomen worden herplant. In de praktijk zullen er minder bomen worden gekapt.
De nieuwe woning wordt in een groene omgeving gerealiseerd. Voor wat betreft de groenstructuur zal daarom worden aangesloten bij de omgeving van het plangebied. Waarschijnlijk wordt een deel van deze bomen daadwerkelijk gekapt om de realisatie van de woning mogelijk te maken. Een deel van de bomen blijft behouden. Daarnaast worden er nieuwe bomen aangeplant, zodat ook in de toekomst rondom de nieuwe woning wordt gezorgd voor een relatief dichte groenstructuur. Daarmee wordt aangesloten bij de groene uitstraling van de rest van de wijk.
Ook in de toekomstige situatie verandert er niets aan eventueel in de omgeving aanwezig oppervlaktewater als gevolg van de ontwikkelingen in het plangebied.
Om de natuurwaarden van het plangebied te bepalen is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Deze gaat in op twee aspecten, namelijk gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Gebiedsbescherming in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Ecologische Hoofdstructuur is gezien de relatief kleine ingreep, de tussenliggende bebouwing en afstand tot beschermde gebieden niet van toepassing. De plannen leiden niet tot aantasting van instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden, kernkwaliteiten van de EHS of belangrijke weidevogel of ganzenfoerageergebieden.
Soortenbescherming is daarnaast altijd van toepassing. In Nederland is de bescherming van soorten opgenomen in de Flora- en faunawet. De Flora- en faunawet is gericht op het duurzaam in stand houden van soorten in hun natuurlijk leefgebied. Als een ruimtelijke ingreep rechtstreeks kan leiden tot verstoring of vernietiging van bepaalde beschermde soorten of hun leefgebied, kan het project in strijd zijn met de Flora- en faunawet. Voor het beoordelen van de doorwerking van het aspect soortenbescherming moet worden nagegaan of het plangebied beschermde soorten (zowel planten als dieren) herbergt. De mogelijke negatieve effecten van de ingreep op betreffende soorten moeten worden beschreven.
Toetsing
Van de soortgroep vleermuizen is tijdens de uitgevoerde quickscan vastgesteld dat de nu aanwezige woning in het plangebied mogelijk geschikt is als vaste rust- en verblijfplaats. Tevens kan de laan met oude beuken aan de Doodweg een vaste vliegroute of essentieel foerageergebied voor vleermuizen vormen. Mogelijk dat met het voornemen (sloop en nieuwbouw van een woning) sprake is van een negatief effect op de vleermuizen in en om het plangebied. Nader onderzoek dient plaats te vinden om het gebruik van het plangebied door deze soortgroep nader in kaart te brengen. Aan de hand van dit onderzoek kunnen uitspraken worden gedaan over de omvang van de effecten op de beschermde vleermuissoorten ter plaatse.
In het plangebied komen ook verschillende vogelsoorten voor. Tijdens het broedseizoen zijn alle vogelsoorten beschermd. Vogelsoorten zijn beschermd wanneer een nest bebroeden, een nest aan het bouwen zijn of jongen hebben. Om negatieve effecten op broedende vogels te voorkomen, dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen van vogels te worden gestart. Het broedseizoen van vogels loop globaal van medio maart tot medio augustus.
Uit de quick scan komt naar voren dat met het voorgenomen plan mogelijk sprake is van aantasting van het leefgebied van vleermuizen (verblijfplaatsen, foerageergebied, vliegroute). Nader onderzoek of een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet is voor de plannen noodzakelijk. Het onderzoek vindt plaats tijdens de kraamperiode (15 mei – 15 juli) en de paarperiode (15 augustus – 30 september) waarbij per periode twee veldbezoeken in de avond en/of nacht worden uitgevoerd. Het nadere onderzoek is reeds deels uitgevoerd.
Nader onderzoek
Door SAB is in de zomer van 2014 door middel van vier veldbezoeken, nader onderzoek gedaan naar vleermuizen.
Het nader onderzoek heeft als doel te bepalen of op het plangebied verblijfplaatsen, essentiële vliegroutes en/of essentieel foerageergebied van vleermuizen aanwezig zijn. Het kan hier om meerdere soorten gaan. Ook kunnen verschillende typen verblijfplaatsen aanwezig zijn. Deze verschillende typen verblijfplaatsen moeten in verschillende perioden worden onderzocht, de hiervoor genoemde kraam- en paarperiode.
Uit het onderzoek komt naar voren dat binnen het plangebied geen verblijfplaatsen van vleermuizen zijn vastgesteld. Ook zijn geen essentiële foerageergebieden en vliegroutes binnen het plangebied waargenomen. Tijdens de veldbezoeken zijn enkele foeragerende vleermuizen in het plangebied waargenomen. Aangezien vleermuiskolonies uit tientallen tot honderden dieren bestaan, vormt het plangebied voor hoogstens een paar procent foerageergebied. Daarom is van essentieel foerageergebied geen sprake.
Voor de geplande ruimtelijke ingrepen is geen ontheffing Flora- en faunawet noodzakelijk. Zolang de geplande werkzaamheden buiten de broedperiode worden gestart en de zorgplicht in acht wordt genomen, is overtreding van de Flora- en faunawet niet te verwachten.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect natuur geen belemmeringen vormt ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.
Toetsing
Onderhavige ontwikkeling betreft de bouw van een woning. Woningen zijn geluidsgevoelige bestemmingen. Het plangebied ligt aan de Doodweg en in de directe omgeving van enkele andere wegen. Voor de gehele buurt geldt echter een 30 km/u regime. Voor wegen met een 30 km/u regime geldt geen onderzoekszone. Een akoestisch onderzoek in het kader van de wet geluidhinder kan daarom achterwege blijven. Er dient echter in het kader van de Wet ruimtelijke ordening een akoestische afweging te worden gemaakt. Gezien de lage verkeersintensiteit van de Doodweg is er geen geluidhinder te verwachten op de woning.
In de nabije omgeving van het plangebied liggen geen industrie of spoorwegen. Er is daarom geen sprake van geluidhinder als gevolg van industrie of een spoorweg.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect geluid geen belemmeringen vormt ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.
Toetsing
In het plangebied bestaat het voornemen om de bestaande woning te slopen en een nieuwe woning te realiseren. Het aantal toe te voegen woningen bedraagt dus 0 en is daarmee kleiner dan 1.500. Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan van deze omvang niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.
De regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007 geeft aan dat er bij onder andere een woning sprake is van een significante blootstellingsduur. Om onacceptabele gezondheidsrisico's uit te sluiten, is de lokale luchtkwaliteit onderzocht. De saneringstool bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van het voormalig ministerie van VROM maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2012, 2015 en 2020 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect lucht geen belemmeringen vormt ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.
Het plangebied maakt deel uit van het beschermd stadsgezicht Het Noordwestelijk Villagebied. Onderhavig bestemmingsplan maakt de sloop en herbouw van de woning in het plangebied mogelijk. In het bestemmingsplan worden dezelfde bouwmogelijkheden opgenomen als in het geldende bestemmingsplan. De nieuwe bebouwing sluit daarmee aan op de bebouwingsstructuur in de omgeving van het plangebied. Bovendien wordt er rekening gehouden met de eisen uit de Welstandsnota. Het plan is dusdanig klein van omvang dat de uitstraling van het gebied niet verandert. De historisch-geografische waarden van het beschermd stadsgezicht worden hierdoor niet aangetast.
In het plangebied zijn geen bouwkundige monumenten of andere waardevolle bouwwerken aanwezig, waarmee in het plan rekening dient te worden gehouden.
Voor het plangebied geldt op basis van de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart een hoge archeologische verwachtingswaarde. Uit het bestemmingsplan volgt dat archeologisch onderzoek in gebieden met een hoge verwachting nodig is bij bodemverstoringen groter dan 100 m2 en dieper dan 40 cm. Er is derhalve door Archeosupport een bureau- en verkennendonderzoek uitgevoerd.
Doel van het bureauonderzoek is het verkrijgen van inzicht in bekende en te verwachten archeologische waarden in en om het plangebied. Het inventariserend veldonderzoek dient ertoe het in het bureau-onderzoek voorgestelde verwachtingsmodel te verifiëren en met veldwaarnemingen te completeren.
De archeologische verwachting voor de onderzoekslocatie is (voor een deel) afhankelijk van de ondergrond: stuwwal, sandr of dekzandrug. De locatie heeft lage verwachting voor kampementen van jagers en verzamelaars uit het Laat-Paleolithicum en het Mesolithicum, tenzij er aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van een ven binnen de locatie. Wanneer de op de locatie gestuwde rivierafzettingen met een haarpodzol worden aangetroffen, heeft de locatie een hoge verwachting voor nederzettingsresten uit de periode Neolithicum–Romeinse Tijd. Worden er sandr-afzettingen of dekzanden met een haarpodzol aangetroffen, dan is deze verwachting laag. De verwachting voor begravingsresten (grafheuvels, grafvelden, urnenvelden) is in beide gevallen middelhoog tot hoog. De trefkans is echter laag. De verwachting voor nederzettingsresten uit de Middeleeuwen is laag, tenzij op de locatie een plaggendek wordt aangetroffen. In dat geval is de verwachting hoog.
Op basis van het booronderzoek in relatie tot het gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel, kunnen de volgende conclusies worden getrokken. Op de locatie zijn sandr-afzettingen met een haarpodzol aangetroffen. Er zijn geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van een ven of een plaggendek. Hierdoor is de verwachting voor nederzettingsresten uit alle periodes laag te noemen. Daarnaast is de bodem op een groot deel van de locatie vergraven, waardoor hier ook de verwachting voor begravingsresten uit de prehistorie laag is. In de boringen langs de Doodweg, waar nog wel een (deels) intacte haarpodzol is aangetroffen, blijft de verwachting voor begravingsresten middelhoog tot hoog. De trefkans is echter laag. Gezien de lage verwachting, dan wel lage trefkans, zijn er geen bezwaren tegen de voorgenomen werkzaamheden. Geadviseerd wordt om de onderzoekslocatie vrij te geven. Hiervoor is een selectiebesluit van het bevoegde gezag in het kader van de omgevingsvergunning noodzakelijk. De archeologische meldingsplicht conform art. 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 blijft naast deze vrijgave bestaan. Als er tijdens graafwerkzaamheden toch archeologische resten worden aangetroffen, dan dient dit onverwijld aan de bevoegde overheid te worden gemeld. De bevoegde overheid neemt vervolgens een besluit hoe om te gaan met de archeologische resten.
In het kader van een bestemmingsplanprocedure moet zijn aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Om dit aan te tonen is door Wareco een bodemonderzoek uitgevoerd. Op basis van het vooronderzoek is uitgegaan van de onderzoeksstrategie voor een onverdachte onderzoekslocatie (ONV). Omdat het grondwaterstand dieper is dan 5 m -mv is conform de NEN 5740 geen grondwateronderzoek uitgevoerd.
Op 28 mei 2014 is een bezoek gebracht aan de locatie en is op meerdere locaties geboord. Visueel zijn aan het maaiveld en in de opgeboorde grond geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Uit de analyse van deze boringen blijkt dat de bovengrond (monster M01) licht verontreinigd is met cadmium en zink. Verder worden de geanalyseerde stoffen in zowel de bovengrond als de ondergrond (monster M02) niet in verhoogde gehalten aangetroffen. De aangetroffen verontreinigingen geven geen aanleiding tot nader onderzoek of sanerende maatregelen. Op basis van de resultaten van het bodemonderzoek zijn er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen bezwaren tegen de voorgenomen herontwikkeling.
Toetsing
In het plangebied wordt de bestaande bebouwing gesloopt en worden een nieuwe woning en bijgebouw mogelijk gemaakt. De huidige woning heeft een oppervlakte van 87 m2. Het bijgebouw heeft een oppervlakte van circa 59 m2. Dit betekent dat er in totaal circa 150 m2 aan bebouwing in het plangebied aanwezig is. Daarnaast is er in het plangebied ook een tennisbaan gelegen. Deze tennisbaan heeft een oppervlakte van circa 800 m2 (gebaseerd op standaardafmetingen van een tennisbaan). Tot slot is er in het plangebied enige erfverharding aanwezig, zoals de inrit. De totale oppervlakte aan verharding bedraagt in de huidige situatie daarom bijna 950 m2.
In de toekomst worden een nieuwe woning en een nieuw bijgebouw gerealiseerd. Deze nieuwe bebouwing heeft een oppervlakte van in totaal circa 240 m2. De tennisbaan verdwijnt en op deze locatie wordt de nieuwe woning ontwikkeld. Behalve de bebouwing is er in de toekomstige situatie ook sprake van erfverharding. Omdat de tennisbaan verdwijnt, neemt het verhard oppervlak in het plangebied als gevolg van de plannen naar verwachting af.
Er is dus geen sprake van een toename van het verhard oppervlak. Het plangebied maakt deel uit van het geldigheidsgebied van de Integrale Keur van AGV (Amstel, Gooi en Vecht). Ten aanzien van het aanbrengen van verharding in nieuw in te richten gebieden geldt dat bij een oppervlak van meer dan 1000 m2 ontheffing op de Keur dient te worden aangevraagd. In dit geval dient er dus geen ontheffing te worden aangevraagd en hoeven er ook geen compenserende maatregelen te worden genomen.
De nieuwe woning wordt evenals de bestaande woning aangesloten op het bestaande rioolstelsel in Hilversum voor de afvoer van vuilwater. Het plangebied ligt op de hoge zandgronden van het Gooi en wordt gekenmerkt als infiltratiegebied. Hemelwater kan daarom vrijelijk infiltreren in tuinen en andere niet verharde terreinen. Hemelwater afkomstig van het verhard oppervlak wordt indien mogelijk niet op de riolering geloosd, maar afgekoppeld en geïnfiltreerd in de bodem. De toepassing van uitloogbare bouwmetalen - zoals koper, zink en lood - voor dakbedekking, gevelbekleding, regenwaterafvoer, drinkwaterleidingen of straatmeubilair dient zo veel mogelijk te worden voorkomen, zodat minder verontreinigende stoffen in het watersysteem terechtkomen. Het gebruik van uitlogende materialen beïnvloedt de kwaliteit van regen- en oppervlaktewater negatief en dient voorkomen te worden (gedurende zowel de bouw- en gebruiksfase alsmede de inrichting van de openbare ruimte). Emissies naar het oppervlaktewater van PAK (teer- en bitumineuze materialen, verduurzaamd hout), lood, zink en koper (via regenwaterafvoer) moeten zoveel mogelijk worden tegengegaan.
Het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse van het plangebied wordt door de ontwikkeling niet negatief beïnvloed.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect water geen belemmeringen vormt ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.
Ook in de toekomstige situatie zijn er geen planologisch relevante leidingen aanwezig waarmee in het plangebied rekening moet worden gehouden.
Voor het plangebied gelden ook in de toekomstige situatie geen bijzonderheden op het gebied van sociale veiligheid.
Fysieke veiligheid betreft de bescherming van mens, dier en milieu tegen daadwerkelijke ongelukken. Bij de huidige inrichting van het plangebied is het gebied goed bereikbaarheid voor hulpdiensten en is het gebied voldoende verkeersveilig. Hier worden geen veranderingen in aangebracht, opdat ook in de toekomst de fysieke veiligheid wordt gewaarborgd.
Externe veiligheid betreft de beheersing van activiteiten die een risico voor de omgeving op kunnen leveren. Voor een nadere uitleg van het aspect externe veiligheid wordt verwezen naar paragraaf 3.9.3. De situatie omtrent de externe veiligheid wordt getoetst aan de hand van de Risicokaart Nederland. Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van deze kaart weergegeven.
Uitsnede Risicokaart Nederland met globale aanduiding plangebied (blauw)
Uit de voorgaande afbeelding blijkt dat in de omgeving van het plangebied enkele risicovolle transportroutes gelegen zijn. Ten westen van het plangebied ligt een buisleiding. Ten oosten van het plangebied liggen een provinciale autoweg en een spoorlijn waarover gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Het plangebied bevindt zich niet binnen een risicocontour, er is derhalve geen sprake van een plaatsgebonden risico. In het plangebied wordt alleen de bestaande woning gesloopt en ter plaatse een nieuwe woning mogelijk gemaakt. Deze ontwikkeling zorgt niet voor een toename in het aantal personen in het plangebied en daarmee wijzigt het groepsrisico dus niet.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid geen belemmeringen vormt ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.
De regelgeving, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening, biedt de gemeente de mogelijkheid tot het opstellen van bestemmingsplannen met een grote mate van flexibiliteit en globaliteit. Planvormen kunnen zodanig worden gekozen dat ingespeeld kan worden op zich wijzigende omstandigheden en op nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen, zodat in veel gevallen het bestemmingsplan minder vaak behoeft te worden aangepast.
Een bestemmingsplan bestaat uit drie delen: de toelichting, de regels en een of meerdere verbeeldingen. De verbeelding en de daarin aangewezen bestemmingen en regels vormen tezamen het juridische plan. De toelichting heeft geen rechtskracht. In de toelichting worden de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de bestemmingen. De regels omvatten de omschrijvingen van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel wordt aangegeven. In deze paragraaf wordt ingegaan op de juridische opbouw van het plan. Aan de orde komen onder meer de opbouw van de regels, de relatie tussen regels en kaarten en de beschrijving van de in de regels vastgelegde bestemmingen.
Met behulp van kleuren, letteraanduidingen en/of arceringen zijn de verschillende gebieds- en functionele bestemmingen op de verbeelding weergegeven. De bestemmingsbegrenzingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. Bij de opzet van de verbeelding is aangesloten bij de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP2008). De verbeelding is opgesteld conform DURP (Digitaal Uitwisselbare Ruimtelijke Plannen).
De regels bevatten de juridisch regeling voor het gebruik van de gronden, bepalingen over de toegelaten bebouwing en een regeling over het gebruik van bebouwing. De regels, die zijn onderverdeeld in paragrafen, worden hierna (indien nodig) toegelicht. Bij de opzet van de regels is aangesloten bij de SVBP2008 en de bepalingen van het Besluit ruimtelijke ordening. De artikelen bevatten bepalingen over de specifieke bestemmingen in het plan. De opbouw van deze artikelen is steeds gelijk, conform de eisen van de SVBP2008. Voor een nadere uitleg wordt verwezen naar de SVBP2008, te raadplegen via de website van het ministerie van IenM, onderdeel standaarden. Hier kan men ook terecht voor een uitgebreidere uitleg over dubbelbestemmingen, voorlopige bestemmingen en aanduidingen.
Voor de leesbaarheid en raadpleegbaarheid zijn de regels in hoofdstukken geplaatst. Daarbij is ook weer aangesloten bij de SVBP2008, te weten:
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Ter bevordering van de leesbaarheid en de raadpleegbaarheid is een vaste volgorde aangehouden, te weten:
Met een bestemming wordt tot uitdrukking gebracht welke gebruiksdoelen of functies, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, zijn toegekend aan de in het plan begrepen gronden. Niet iedere functie leent zich voor een eigen bestemming. Dit hangt af van de ruimtelijke relevantie ofwel van de mate waarin de bewuste functie invloed heeft op zijn omgeving of daaraan eisen stelt. Behalve om functies, gaat het bij bestemmingen altijd om concreet ruimtegebruik of om fysiek aanwezige ruimtelijke objecten. De bestemmingsomschrijving vormt het eerste toetsingskader voor (bouw)initiatieven. Als een initiatief niet past in die omschrijving, moet deze worden beschouwd als zijnde strijdig met het bestemmingsplan.
De bestemmingsomschrijving begint met de algemene bestemming. Daarna volgen eventuele specificaties in de vorm van aanduidingen.
Voorbeeld:
De voor '....' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
en tevens voor:
met de daarbij behorende voorzieningen.
.... (die dus voor zowel de algemene bestemming als de specifieke aanduiding gelden). De daarbij behorende voorzieningen zijn bewust niet in de bestemmingsomschrijving genoemd. Het gaat hier om voorzieningen die voor het verwezenlijken van de bestemming nodig en wenselijk zijn. Dat kunnen diverse voorzieningen zijn. Een limitatieve opsomming is niet makkelijk te geven. In de toelichting op de regel (hieronder) worden wel enkele voorbeelden gegeven van de bij de bestemming behorende voorzieningen.
Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen, kent het bestemmingsplan aanduidingen. Deze aanduidingen bevatten specificaties van (dubbel)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een aanduiding, die juridische betekenis heeft, wordt niet alleen aangegeven op de analoge en digitale verbeelding van een bestemmingsplan, maar ook in de regels.
Er zijn in het algemeen zes soorten aanduidingen te onderscheiden:
Samen met de op de verbeelding aangegeven bestemmingen/aanduidingen, bevatten de regels bepalingen over de situering en de maximale afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken binnen de bewuste bestemming. Soms is op de verbeelding door middel van een bouwvlak aangegeven waar het (hoofd)gebouw mag worden gebouwd. Buiten het bouwvlak mag weliswaar vaak ook worden gebouwd, maar dan gaat het om bijvoorbeeld bijbehorende bouwwerken of terreinafscheidingen. De bouwregels gaan over bouwwerken en zijn onderverdeeld in bepalingen over:
De toetsing hieraan vindt in principe pas plaats indien duidelijk is dat het voorgenomen gebruik van het bouwwerk in overeenstemming is met de bestemmingsomschrijving bij de bestemming.
Om het bestemmingsplan flexibel te maken zijn mogelijkheden opgenomen om af te wijken van een bouwregel. Het kunnen afwijken van de bouwregels is beslist geen automatisme. Telkens als verzocht wordt om te mogen afwijken van een bouwregel moet worden gemotiveerd waarom van de standaard wordt afgeweken. De aanvrager moet aangeven waarom hij niet uit de voeten kan met de standaardregel. In sommige gevallen moet de aanvrager zelfs met onafhankelijk advies aantonen dat afwijking van de bouwregels terecht is.
Indien ten aanzien van een bepaald gebruik speciale regels moeten worden gegeven dan worden deze specifiek aangegeven. Een voorbeeld van een dergelijke specifieke regeling is het gebruik van een gedeelte van de woning en/of bijbehorend bouwwerk als werkruimte voor een aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit.
Om het bestemmingsplan flexibel te maken zijn mogelijkheden opgenomen om af te wijken van een gebruiksregel. Het kunnen afwijken van de gebruiksregels is ook hier beslist geen automatisme. Telkens als verzocht wordt om te mogen afwijken van een gebruiksregel moet worden gemotiveerd waarom van de standaard wordt afgeweken. De aanvrager moet aangeven waarom hij of zij niet uit de voeten kan met de standaard regel. In sommige gevallen moet de aanvrager zelfs met onafhankelijk advies aantonen dat afwijking van de gebruiksregels terecht is.
In deze regel staan specifiek voor de bestemming geldende bepalingen over omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegvergunningen).Zo kan bijvoorbeeld via een omgevingsvergunning een bepaalde natuurwaarde worden beschermd. Aanleggen is dan niet mogelijk zonder een omgevingsvergunning van het college van burgemeester en wethouders.
Om het bestemmingsplan flexibel te maken zijn mogelijkheden gegeven aan het college van burgemeester en wethouders om het plan op onderdelen te wijzigen. Hierbij gaat het voornamelijk om de toegestane gebruiken zoals aangegeven in de bestemmingsomschrijving. De wijzigingsbevoegdheid is iets anders dan de afwijkingsbevoegdheid. Via deze wijzigingsbevoegdheid kunnen bestemmingen worden gewijzigd, overigens binnen door de gemeenteraad aangegeven voorwaarden. Via een afwijking worden bestemmingen niet gewijzigd. De afwijking maakt het slechts mogelijk om binnen een bestemming af te wijken van de standaardregel (bijvoorbeeld van de standaard bouwhoogte). Het kunnen wijzigen van de bestemming is ook hier beslist geen automatisme. Telkens als verzocht wordt om een wijziging moet worden gemotiveerd waarom dat mogelijk en wenselijk is. De aanvrager moet aangeven waarom hij niet uit de voeten kan met de standaard regel. In sommige gevallen moet de aanvrager zelfs met onafhankelijk advies aantonen dat wijziging van de bestemming terecht is.
De afwijkings- en wijzigingsbevoegdheid mag niet cumulatief worden gebruikt ten opzichte van een eerder besluit tot afwijking of wijziging.
In de regels worden verschillende begrippen gebruikt die voor verschillende uitleg vatbaar zijn. Door het opnemen van de definities van deze begrippen wordt getracht misverstanden over de uitleg van de regels te beperken.
Elke bestemming bestaat doorgaans uit twee facetten: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied dat op de verbeelding is aangeven waarvoor de mogelijkheden om te bouwen in de regels zijn aangegeven. Bouwvlakken worden op de verbeelding doorgaans voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering. Nadere specificaties die iets zeggen over het gebruik of bouwmogelijkheden zijn door middel van aanduidingen opgenomen.
Het (hoofd)gebouw mag enkel in een bouwvlak of direct in aansluiting op het hoofdgebouw in het bouwvlak gebouwd worden. De bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied zijn toegestaan en uitsluitend in het bestemmingsvlak. Het achtererfgebied is het erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1,00 meter van de voorkant van het (hoofd)gebouw. Met het begrip "bijbehorend bouwwerk" is een verzamelbegrip bedoeld waar uitbreidingen (aan- en uitbouwen en bijgebouwen) van een (hoofd)gebouw, onder vallen. Ook vallen er overkappingen onder die vanwege het ontbreken van wanden niet als gebouw aangemerkt kunnen worden. Verder vallen er andere bouwwerken met een dak onder die vanwege een te geringe stahoogte niet als gebouw aangemerkt kunnen worden. In de begripsomschrijving is aangegeven dat een bijbehorend bouwwerk altijd moet worden gebouwd bij een zich op hetzelfde perceel bevindend (hoofd)gebouw. Zonder (hoofd)gebouw kan er op het perceel dus ook geen sprake zijn van een bijbehorend bouwwerk. Voorts is aangegeven dat een bijbehorend bouwwerk functioneel verbonden moet zijn met het (hoofd)gebouw. Daar wordt mee bedoeld dat het gebruik van het bijbehorende bouwwerk in planologisch opzicht gerelateerd moet zijn aan het gebruik van het (hoofd)gebouw. Een voorbeeld van een bijbehorend bouwwerk bij een woning is een serre of een uitbouw aan de oorspronkelijke achter- of zijgevel. Ook een vrijstaande berging en een carport zijn een bij een woning bijbehorend bouwwerk.
Het begrip ‘aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit’ is doormiddel van de bestemmingen gekoppeld aan het wonen. In de woning moet worden gewoond, maar het is mogelijk dat in de woning ook gewerkt wordt. In de woning of de daarbij bijbehorende bouwwerken mag een aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit worden uitgeoefend. Dat is bijvoorbeeld een architect die een gedeelte van zijn huis heeft ingericht als werkruimte/kantoorruimte. Ook een arts mag een gedeelte van zijn huis gebruiken als praktijkruimte. Ook mag een bedrijfsmatige activiteit worden uitgeoefend in de woning en bijbehorend bouwwerk. Denk aan een goud- of edelsmid of een horlogemaker. In een functioneel ondergeschikt bijbehorend bouwwerk (zoals een bijkeuken of berging) is dit alleen mogelijk via een binnenplanse afwijking van het bestemmingsplan.
De woonfunctie moet primair behouden blijven. Daarom is geregeld dat die activiteiten voor niet meer dan 1/3 deel (33%) van de oppervlakte van het wonen (met de aan- en uitbouwen en/of bijgebouwen) mogen plaatsvinden. Hier is wel een maximum aan verbonden van 50 m². Ook het uiterlijk van de woning mag niet ingrijpend worden veranderd. Er moet altijd sprake zijn van een in de wijk herkenbare woning. Omdat de activiteit in de woonomgeving moet passen is ook geregeld dat de activiteit niet mag leiden tot parkeeroverlast of milieuhygiënische overlast zoals stank en geluidsoverlast. Er zullen voldoende parkeerplaatsen op de tijden dat de activiteit plaatsvindt aanwezig moeten zijn op eigen terrein of in de buurt. Dat geldt uiteraard alleen voor die activiteiten die verkeer aantrekken. Daarnaast mogen de activiteiten geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer.
In de woning mag geen horeca en geen detailhandel plaatsvinden. Bed & breakfast waarbij niet meer dan 5 bedden worden aangeboden voor een overnachting valt niet onder horeca en mag in een woning plaatsvinden. Internetwinkels waarbij de klanten hun producten komen ophalen valt onder de categorie detailhandel en is niet toegestaan. Wel mag in het kader van de bedrijfsmatige activiteiten beperkt (ondergeschikt aan de hoofdactiviteit) verkoop plaatsvinden. Zo mag een kapper een flesje haarshampoo verkopen bijvoorbeeld.
In ieder geval mag (mogen) de bewoner(s) van de woning de aan-huis-verbonden beroeps of de bedrijfsmatige activiteiten uitoefenen (bijvoorbeeld man en vrouw, maar ook een kind). Het is mogelijk dat hij en/of zij (de bewoner(s) dus) een (deeltijd)medewerker heeft. Die medewerker mag daar dan ook werken. Die medewerker hoeft daar niet zelf te wonen. Denk aan een doktersassistente. Het gaat om een medewerker op basis van een maximale 36-urige werkweek (1 fte). Het is mogelijk dat twee of drie medewerkers in dienst zijn. Dat mag alleen als zij samen niet meer dan 1 fte vertegenwoordigen (dan gaat het dus om 2 of 3 parttime medewerkers). Indien de medewerkers op het zelfde tijdstip werken dient te worden onderzocht of daardoor (parkeer)overlast wordt veroorzaakt. Als dat zo is dan is het niet toegestaan. Het verhuren of verkopen van een deel van de woning aan derden is niet toegestaan.
In de regels van het bestemmingsplan is deze vorm van werken in een woning geregeld via de ‘specifieke gebruiksregels’.
In de begripsbepaling wordt bij dit begrip verwezen naar het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Op basis van artikel 1 lid 1 sub a van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi, besluit van 27 mei 2004, laatst gewijzigd 1 juli 2008)) wordt het volgende verstaan onder dit begrip:
In de begripsbepaling wordt bij dit begrip verwezen naar het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Op basis van artikel 1 lid 1 sub a van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi, besluit van 27 mei 2004, laatst gewijzigd 1 juli 2008)) wordt het volgende verstaan onder dit begrip:
Indien bestaande gebouwen in afmetingen afwijken van de standaard regels met betrekking tot gebouwen (bijvoorbeeld: goothoogten, hoogten, kubieke meters en oppervlakten) dan mag dat uiteraard gehandhaafd blijven. De maten van bestaande gebouwen is dan de zogenoemde vervangende maat. Deze staat in artikel 7.4 Vervangende maat. Dit is uiteraard alleen van toepassing als de bestaande maten in negatieve zin afwijken van de standaard bepaling (bijvoorbeeld als de hoogte van een bestaand gebouw hoger is dan in de regels - als standaard hoogte - is bepaald). Die maten gelden alleen voor de in de bestemming aangegeven gebouwen.
In dit artikel zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn. Enkele begrippen zijn overgenomen uit de Woningwet/Bouwverordening en SVBP2012.
Hierin wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken/percelen gemeten moeten worden.
Deze bestemming regelt voornamelijk het gebruik van de voorzijde en zijkant van een woning. Binnen de bestemming 'Tuin' mag weinig worden gebouwd. Het blijft beperkt tot bijvoorbeeld erkers van (en aan) naastgelegen gebouwen (die op grond van de daar geldende bestemming zijn toegestaan) en erfafscheidingen en een reclame-uiting.
Parkeren is toegestaan, zij het dat niet meer dan 2 motorvoertuigen per perceel tegelijkertijd mogen worden geparkeerd. Een perceel is een (bij het Kadaster geregistreerd) stuk grond, inclusief alle bebouwing. Komt er op neer dat niet meer dan 2 motorvoertuigen op eigen terrein in de tuinbestemming mogen worden geplaatst.
Algemene regeling Wonen
Binnen deze bestemming staat het wonen centraal. Er is onderscheid gemaakt tussen diverse woningtypen, te weten;
Bij het wonen horen vanzelfsprekend voorzieningen om het wonen 'prettig' en mogelijk te maken. Bewust is niet gekozen deze (limitatief) te noemen. Bij dergelijke voorzieningen moet worden gedacht aan bijvoorbeeld achtertuinen en het (gedeeltelijk) verharden daarvan ten behoeve van toegangspaden, in- en uitritten en bouwwerken, en dergelijke. Parkeervoorzieningen horen er ook bij en een gebouwde barbecue ook. Kortom, alles wat bij een normaal gebruik hoort bij het wonen.
Naast wonen mag ook in de woning onder voorwaarden worden gewerkt. Bij het onderdeel "begrippen" van deze toelichting op de regels is daar bij stil gestaan. Een woning is een complex van ruimten, die blijkens de indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden. Een huishouden wordt gevormd door één persoon of een groep personen die een huishouding voert. Daaronder valt niet het bedrijfsmatige verhuren van kamers. Er is geen sprake van één huishouden als meerdere (groepen) mensen in een woning of pand verschillende kamers huren (bijvoorbeeld studenten). Een huishouding is een regeling van het huishouden, familieleven, huisgezin.
De woonbestemming (bestemmingsvlak) is opgebouwd met een bouwvlak en een achtererfgebied. De tuin betreft het voorerfgebied en is geregeld in de bestemming 'Tuin'. Het gaat dan meestal om de voor- en soms om de zijtuin. Naast de regeling voor hoofdgebouwen (dat is de woning), die binnen het bouwvlak gebouwd mogen worden, is een regeling voor bijbehorend bouwwerk (aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) opgenomen. Dus naast dat in het bouwvlak mag worden gebouwd (hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken) is op het erf (bij de woning) ook het een en ander aan bebouwing mogelijk. Het gezamenlijk grondoppervlak van bijbehorende bouwwerken mag maximaal 50 m² zijn. Bovendien is geregeld dat de totale oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken niet meer dan 50% van het achtererfgebied mag zijn.
Deze bestemming maakt het wonen in woningen vrijstaand mogelijk. Er wordt gewerkt met bouwvlakken. Op de verbeelding is het bouwvlak aangegeven waarbinnen het hoofdgebouw gebouwd moet worden. Dit bouwvlak mag voor 100 % worden bebouwd. Daarnaast mag de rest van het bestemmingsvlak gebruikt worden voor bijbehorende bouwwerken.
Dubbelbestemming
Artikel 5 Waarde - Beschermd dorpsgezicht
Hilversum heeft 3 gebieden die zijn aangewezen als beschermd dorpsgebied. Noord Westelijk Villagebied, Tuinwijk Oost en Tuinwijk Zuid. In die gebieden gelden iets strengere eisen ten behoud van de mooie gezicht. In principe is behoud van de huidige verschijningsvorm uitgangspunt. Het is echter niet zo dat niets meer mogelijk is. Via toepassing van een opgenomen afwijkingsbevoegdheid is het mogelijk de hoogten, nokrichting, dakvorm of oppervlakte toch te wijzigen. Dit mag alleen als dit de waarden van het beschermd dorpsgezicht niet onaanvaardbaar verstoord.
De regels van de onderliggende bestemming blijven onverkort gelden. Zo mag bijvoorbeeld de uitbreiding van een woning in de bestemming Wonen-3, waarop ook de medebestemming waarde-beschermd dorpsgezicht geldt, niet meer dan 50 m² bedragen. Via de afwijkingsmogelijkheid is dus uitbreiding tot maximaal 50 m² mogelijk.
Deze regel strekt ertoe te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie mogelijk is gemaakt, na realisering daarvan, ten gevolge van feitelijke functie- of gebruiksverandering van het gerealiseerde, opnieuw een tweede keer zou kunnen worden gebruik gemaakt. Een bekend voorbeeld van een dergelijke regeling is de zogenaamde rustende boer regeling. Aangesloten is bij de standaard antidubbeltelregel die in het Bro is opgenomen.
7.3 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening
Er is gebruik gemaakt van de mogelijkheid welke in artikel 9 lid 2 van de Woningwet is gegeven, om in het bestemmingsplan de aanvullende werking van (een aantal) regels van stedenbouwkundige aard uit te sluiten. De bepaling is zo geredigeerd dat een limitatieve opsomming is gegeven van de bepalingen die wel van toepassing zijn. Hierdoor ontstaat bij bouwaanvragen welke betrekking hebben op het plangebied geen twijfel over de toepasselijkheid van de stedenbouwkundige bepalingen van de Bouwverordening.
De bestaande maten van bestaande gebouwen geldt als vervangende maat.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
Bij een gebouw moet ten behoeve van het parkeren en het stallen van auto’s in de juiste mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder dat gebouw dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening, de in lid 3 bedoelde parkeernormen en bedragen te wijzigen, indien door de gemeenteraad nieuwe parkeernormen, dan wel nieuwe bedragen zijn vastgesteld.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
Het artikel heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Via een door burgemeester en wethouders te verlenen vrijstelling kunnen onder meer geringe wijzigingen in de maatvoering voor bouwwerken worden aangebracht en (openbare) nutsvoorzieningen worden gerealiseerd.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In het Besluit op de ruimtelijke ordening (in werking 1 juli 2008) is overgangsrecht opgenomen dat in elk bestemmingsplan moet worden overgenomen. Indien de in het plan opgenomen regels, voor wat betreft gebruik of bebouwing, afwijken van een bestaande, legale situatie, dan zijn daarop de overgangsbepalingen van toepassing. De overgangsbepaling heeft tot doel bestaande belangen te respecteren totdat realisering van de nieuwe bestemmingsbepalingen dan wel bebouwingsbepalingen plaatsvindt.
Voor bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, is bepaald dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande afwijking niet wordt vergroot. Gehele vernieuwing is in principe uitgesloten, waaronder ook gefaseerde vernieuwing van een bouwwerk wordt verstaan. Het doel van het overgangsrecht is dat het bestaande bouwwerk in de bestaande staat in stand mag worden gehouden. Uitsluitend na het tenietgaan van het bouwwerk door een calamiteit, waarmee onder andere brand of extreme weersomstandigheden wordt bedoeld, is onder voorwaarden gehele vernieuwing toegestaan.
Vergunningplichtige bouwwerken, die zonder vergunning zijn opgericht, kunnen door overgangsrecht niet gelegaliseerd worden. Bouwen zonder vergunning is immers een overtreding van de Woningwet die niet door een regeling in een bestemmingsplan ongedaan kan worden gemaakt.
Voor het gebruik dat onder het overgangsrecht valt, is bepaald dat dat gebruik mag worden voortgezet. Het gebruik mag eveneens worden gewijzigd voor zover de afwijking ten opzichte van het toegestane gebruik niet vergroot wordt.
Hiervoor is reeds aangegeven dat illegale bouwwerken niet gelegaliseerd kunnen worden door overgangsrecht. Voor gebruik is dat in principe wel mogelijk maar vanuit het oogpunt van handhaving ongewenst. Gezien het voorgaande is in de overgangsbepaling opgenomen dat het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan van het overgangsrecht, is uitgesloten.
Ook na het van kracht worden van dit plan kan dus nog met succes handhavend worden opgetreden tegen gebruik dat reeds in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan.
In de regels van het bestemmingsplan wordt in de Slotregel aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Bijlage bij Regels
Bijlage 1 Parkeernormen
De in Hilversum gehanteerde parkeernormen en de daarbij behorende beleidsregels zijn opgenomen in deze bijlage.
Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten (milieucategorie B)
In de planregels wordt verwezen naar een Staat van Bedrijfsactiviteiten. De lijst ´Staat van Bedrijfsactiviteiten´ is gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009).
Regeling toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten met behulp van milieuzonering
Om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten in dit bestemmingsplan vast te leggen is gebruik gemaakt van een milieuzonering. Een milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) waar nodig ruimtelijk voldoende worden gescheiden. De gehanteerde milieuzonering is gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten.
Een Staat van Bedrijfsactiviteiten is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten, al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal categorieën. Voor de indeling in de categorieën zijn de volgende ruimtelijk relevante milieuaspecten van belang:
In specifieke situaties kan daarnaast de verkeersaantrekkende werking van een bedrijf relevant zijn.
Toepassing 'Staat van Bedrijfsactiviteiten'
De aanpak van milieuzonering en de in dit plan gebruikte 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' zijn gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009), op de Voorbeeld Staat van Bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen1). De 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' kan in verschillende situaties gehanteerd worden, bijvoorbeeld:
In dit soort situaties zorgt de milieuzonering ervoor dat hinderlijke bedrijfsactiviteiten op voldoende afstand van woningen of andere gevoelige functies worden gesitueerd. Dit gebeurt door het aanhouden van richtafstanden tussen deze milieugevoelige en milieubelastende activiteiten.
Richtafstanden bepalend voor de categorie-indeling
In de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' is voor elke bedrijfsactiviteit voor ieder van de ruimtelijke relevante milieuaspecten (zie hiervoor) een richtafstand ten opzichte van een 'rustige woonwijk' vermeld. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Daarnaast vermeldt de 'standaard SvB' indicaties voor verkeersaantrekkende werking.
Omgevingstype bepalend voor de daadwerkelijk te hanteren afstanden
De gewenste afstand tussen een bedrijfsactiviteit en woningen (of andere gevoelige functies zoals scholen) wordt mede bepaald door het type gebied waarin de gevoelige functie zich bevindt.
Conform de VNG-publicatie worden daarbij twee omgevingstypen onderscheiden: rustige woonwijk en gemengd gebied. De richtafstanden die zijn vermeld in de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009).
Te hanteren richtafstanden
De VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) onderscheidt een tiental milieucategorieën. Per milieucategorie wordt inzicht verschaft in de gewenste richtafstanden. De richtafstand geldt tussen de grens van de bestemming die bedrijven toelaat en de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan (of via vergunningsvrij bouwen) mogelijk is. Daarbij gaat het nadrukkelijk om een richtafstand. Kleinere afwijkingen ten opzichte van deze afstand zijn mogelijk zonder dat hierdoor knelpunten behoeven te ontstaan.
Flexibiliteit
De 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door bedrijfsactiviteiten in te schatten. De richtafstanden en inschalingen gaan uit van een gemiddeld bedrijf met een moderne bedrijfsvoering. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' is verondersteld. In de regels is daarom bepaald dat het college van burgemeester en wethouders een dergelijk bedrijf toch via een ontheffing van de gebruiksregels kan toestaan, indien dit bedrijf niet binnen de algemene toelaatbaarheid past. Om deze ontheffing te kunnen verlenen moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie.
Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven zich aandienen, waarvan de activiteiten in de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' niet zijn genoemd, maar die qua aard en invloed overeenkomen met bedrijven die wel zijn toegestaan. Met het oog hierop is in de regels bepaald dat het college van burgemeester en wethouders vestiging van een dergelijk bedrijf via een ontheffing kan toestaan. Om deze ontheffing te kunnen verlenen moet op basis van milieutechnisch onderzoek worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met direct toegelaten bedrijven.
Bijlage 3 Staat van Bedrijfsactiviteiten (milieucategorie BT)
In de planregels wordt verwezen naar een Staat van Bedrijfsactiviteiten. De lijst ´Staat van Bedrijfsactiviteiten´ is gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). De gemeente heeft een staat van bedrijfsactiviteiten samengesteld die qua aard en omvang in ruimtelijke zin binnen bestemming Bedrijf zijn toegestaan. De lijst die bij dit bestemmingsplan is gevoegd bestaat hoofdzakelijk uit hoofdgroepen, tenzij binnen de hoofdgroep subgroepen aanwezig zijn die in deze wijk qua omvang, aard van activiteiten of qua milieucategorie niet aanvaardbaar c.q. gewenst zijn. In dat geval is niet de hoofdgroep maar zijn juist de subgroepen van de binnen de hoofdgroep wel aanvaardbare bedrijven in de lijst opgenomen. Dit betekent dat de overige subgroepen binnen die hoofdgroep die niet zijn opgenomen, niet zijn toegestaan.
Bij de samenstelling van de lijst is uitgegaan van milieucategorie 1, 2 en 3.
Het bestemmingsplan is bindend voor burgers, bedrijven, maatschappelijke instellingen en voor de overheid zelf. Het afdwingen van het naleven van het bestemmingsplan is, met behoud van ieders verantwoordelijkheid, in eerste instantie een taak van de gemeentelijke overheid. Er is veel aandacht besteed aan voorlichting met betrekking tot de consequenties die een gevolg zijn van het vaststellen van dit bestemmingsplan. Daarnaast is er veel aandacht voor een effectieve en doelgerichte controle op zaken die in het bestemmingsplan zijn geregeld. Voor de controle en handhaving van het bestemmingsplan is samenwerking in brede zin een noodzaak. In het plangebied is een scala aan regelgeving van toepassing, zoals de Wet ruimtelijke ordening, de Woningwet, de Wet milieubeheer, de Monumentenwet, de Provinciale Milieuverordening, de Algemene Plaatselijke Verordening, die samenwerking binnen de overheid noodzakelijk maakt. Op die manier kan het hoge ambitieniveau gestalte krijgen. Het zich niet houden aan de regels doet afbreuk aan de kwaliteit van het plangebied; daadwerkelijke handhaving heeft voor de samenleving een belangrijke waarde. Tegen illegale situaties zal worden opgetreden.
Handhaving van het bestemmingsplan gebeurt bij de beoordelingen van aanvragen om een omgevingsvergunning (preventieve handhaving) en vervolgens bij controle van de verleende omgevingsvergunning, maar ook aan de hand van geconstateerde illegale situaties, klachten e.d. (repressieve handhaving).
Een overtreder riskeert:
Aan de hand van recente luchtfoto's kan achterhaald worden wat er aan bebouwing aanwezig is op alle percelen in het plangebied. Eventuele bebouwing die illegaal (zonder omgevingsvergunning) gebouwd is, en waartegen wordt, of alsnog kan worden opgetreden, wordt niet automatisch gelegaliseerd met het nieuwe bestemmingsplan. Dit geldt ook voor een eventueel gewijzigd gebruik van opstallen waarvoor geen toestemming is gevraagd cq. verleend. Van geval tot geval zal bezien moeten worden of sprake is van een situatie die alsnog voor legalisatie in aanmerking komt of niet.
Voor de handhaving van illegale situaties op het gebied van ruimtelijke ordening, Woningwet, Bouwbesluit, Bouwverordening en Monumentenwet zijn beleidsregels vastgesteld. Het college moet jaarlijks haar beleidsvoornemens in het kader van handhaving van de bouwregelgeving bekend maken. Ook moet jaarlijks verslag worden gedaan over de uitvoering van het handhavingsbeleid. Het handhavingsbeleid vormt het kader voor een jaarlijks vast te stellen handhavingsprogramma.
In de beleidsregels zijn prioriteiten gesteld (hoog, middelhoog en laag). De hoogste prioriteit richt zich tot onveilige situaties in zijn algemeenheid en tot veranderingen van percelen en gebouwen zichtbaar vanuit de openbare ruimte. Tegen overtredingen met een hoge prioriteit zal onmiddellijk handhavend worden opgetreden. Overtredingen uit de categorie met een middelhoge prioriteit, zoals erfafscheidingen, bijgebouwen en uitbreidingen aan de achterzijde zullen op de gebruikelijk wijze binnen de werkvoorraad worden afgehandeld.
Bovenstaande wil niet zeggen dat tegen geconstateerde illegale situaties met een lage prioriteit bijvoorbeeld aan de achterzijde niet zal worden opgetreden. Te denken valt om jaarlijks thematisch overtredingen met een lage prioriteit in het handhavingsprogramma op te nemen.
Het bestemmingsplan komt niet zomaar tot stand, maar is met veel publiciteit omgeven. Het bestemmingsplan is altijd in te zien. Daarnaast zijn er ook folders over de bouwregelgeving verkrijgbaar. De gemeentelijke organisatie is er bovendien op ingesteld nadere uitleg te geven. Velen maken daarvan gebruik. Niemand hoeft dus het risico te lopen om als gevolg van een gebrek aan kennis verkeerde beslissingen te nemen.
Met inwerkingtreding van de Wet ruimtelijk ordening (1 juli 2008) beschikt de gemeente over meer mogelijkheden voor kostenverhaal op particuliere ontwikkelaars in een plangebied. Zijn de kosten van de ontwikkeling niet op een andere manier verzekerd (bijvoorbeeld door het sluiten van overeenkomsten met grondeigenaren over de kosten van de ontwikkeling) dan kan de gemeente een exploitatieplan vaststellen, waarin die kosten worden benoemd. Het exploitatieplan loopt mee met de procedure van het bestemmingsplan.
Daarmee wordt een exploitatieplan mede een toetsingsgrond bij omgevingsvergunningen. De gemeenteraad kan evenwel bij vaststelling van het bestemmingsplan besluiten om géén exploitatieplan vast te stellen. Dat kan de raad alleen doen, indien de kosten dus op een andere wijze zijn verzekerd en er verder geen extra eisen aan locaties hoeven te worden gesteld.
Ten aanzien van dit bestemmingsplan
Het plan wordt op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten in verband met de realisatie zijn dan ook voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten voor het volgen van de procedure zullen via de gemeentelijke legesverordening aan de initiatiefnemer worden doorberekend. Met de initiatiefnemer is een planschadeovereenkomst gesloten waarin deze verklaart de volledige mogelijke planschade voor zijn/haar rekening te nemen. Voor de gemeente zijn er geen andere kosten verbonden aan dit plan, waardoor het vaststellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk is. De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht te zijn aangetoond.
In het kader van de maatschappelijke uitvoerbaarheid zijn de directe buren van het perceel Mozartlaan 40 op de hoogte gesteld van de voorgenomen plannen. Het betreft de volgende adressen:
Deze buren hebben een brief gekregen met daarin een uitleg over het plan en adresgegevens van de initiatiefnemer. Men is gevraagd te reageren indien er vragen zijn, daar heeft niemand gebruik van gemaakt. Verder heeft de initiatiefnemer informeel de meeste buren gesproken en alleen maar positieve reacties op de plannen gehoord.
Het gemeentebestuur overlegt bij de voorbereiding van een bestemmingsplan met betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Ook andere instanties kunnen bij het vooroverleg worden betrokken.
Het ontwerpbestemmingsplan Mozartlaan 40 is toegezonden aan Waternet, provincie Noord-Holland en Brandweer Gooi- en Vechtstreek. Er zijn geen overlegreacties ontvangen.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van vrijdag 7 november 2014 tot en met donderdag 18 december (zes weken) ter visie gelegen. Er zijn geen zienswijzen op het plan ontvangen.