Type plan: uitwerkingsplan
Naam van het plan: Westerweg 340-342
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0399.UwpWesterweg340-0401

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
In het gebied tussen Heiloo en Limmen wordt een nieuw woongebied ontwikkeld met 2.000-2.400 woningen. Op het grondgebied van de gemeente Heiloo gaat het om circa 1.200 woningen die tezamen de woongebieden Zuiderloo en Zandzoom vormen. Deze woongebieden worden aan de zuidzijde van Heiloo gerealiseerd.
 
Onderhavig plangebied ligt binnen het woongebied Zuiderloo. De ontwikkeling van Zuiderloo tot een woongebied is juridisch-planologisch verankerd in het bestemmingsplan 'Zuiderloo'. Dit bestemmingsplan bevat voor de te ontwikkelen gebieden globale uit te werken bestemmingen, die voorzien in de ontwikkeling van onder meer woningen.
 
Voorliggend uitwerkingsplan wordt opgesteld om de bouw van 12 rijwoningen en 4 vrijstaande woningen aan de Westerweg 340-342 mogelijk te maken.
 
Het uitwerkingsplan is een juridisch instrument en bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en verbeelding leggen de bouw- en gebruiksmogelijkheden vast van de gronden en opstallen en zijn juridisch bindend voor burger en overheid. Het voorliggende uitwerkingsplan is een op ontwikkeling gericht uitwerkingsplan. Doel van het plan is een bouwtitel voor de realisatie en het geven van richtlijnen voor het beheer.
 
De beleidskaders, zoals beschreven in het geldende bestemmingsplan 'Zuiderloo', zijn op voorliggend uitwerkingsplan van toepassing. De voorgenomen ontwikkeling past binnen de gestelde kaders van het rijk, provincie en gemeente.
1.2 Ligging plangebied
Voorliggend uitwerkingsplan heeft betrekking op de percelen rond de Westerweg 340, in het westen van het woongebied Zuiderloo. Het plangebied grenst aan de oostzijde aan de spoorlijn Haarlem - Alkmaar. De volgende afbeeldingen tonen de globale ligging en begrenzing van het plangebied.
 
Zuiderloo (rood) met globale begrenzing plangebied (geel)   
Globale begrenzing plangebied (rode omkadering)
1.3 Geldend bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan 'Zuiderloo' van toepassing. Dit bestemmingsplan is op 7 december 2015 vastgesteld door de raad van de gemeente Heiloo. De volgende afbeelding toont een fragment van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan.
 
Fragment verbeelding geldend bestemmingsplan 'Zuiderloo'
 
Het plangebied heeft in het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Woongebied - Uit te werken'. Gronden met deze aanduiding zijn bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep. Tevens geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Bij het bouwen van een bouwwerk groter dan 50 m², waarbij de bodemingrepen dieper gaan dan 0,50 m, dient er een archeologisch onderzoek te worden verricht waaruit blijkt of en in welke mate de archeologische waarden van de gronden worden verstoord.  
 
Om de bestemming uit te kunnen werken moet aan de uitwerkingsregels uit artikel 16 lid 2.1 van de geldende planregels worden voldaan. Op deze uitwerkingsregels en de toetsing daaraan wordt in toelichting hoofdstuk 4 nader ingegaan.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 wordt dit plan getoetst aan de relevante omgevingsaspecten. In hoofdstuk 4 wordt het plan getoetst aan de uitwerkingsregels. Vervolgens bevat hoofdstuk 5 de juridische planbeschrijving. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid komen tot slot in hoofdstuk 6 aan de orde.
2 Planbeschrijving
2.1 Context
In 2005 hebben de gemeenten Castricum en Heiloo en de provincie Noord-Holland de bestuursovereenkomst 'Wonen in het Groen en aansluiting A9' ondertekend. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over woningbouw, een nieuwe aansluiting op de A9 en de ontwikkeling van natuur en recreatie in het gebied op de strandwal tussen Heiloo en Limmen.
 
Om de samenhang in het gebied Zuiderloo vast te leggen zijn op 3 juni 2013 een stedenbouwkundig plan, een beeldregieplan en een inrichtingsplan openbare ruimte voor het gebied vastgesteld. In het stedenbouwkundig plan wordt de hoofdopzet van het gebied uitgelegd en vastgelegd. Bij de totstandkoming van de plannen is met name ingezet op behoud van de in het plangebied aanwezige natuurlijke en cultuurhistorische waarden als ook de aansluiting bij de bijzondere lintstructuren, die zo typerend zijn voor Heiloo. 
2.2 Ontwikkeling Westerweg 340
Initiatiefnemer is voornemens om ter plaatse van de groenstrook tussen de Westerweg 340 en de spoorlijn (Haarlem - Alkmaar) woningbouw te realiseren. In het kader van deze ontwikkeling worden de bestaande bedrijfsopstallen in het plangebied gesloopt en zal het gebied kadastraal worden opgesplitst. 
 
Het reeds bestaande woonhuis aan de Westerweg 340 wordt gehandhaafd. De schuren worden gesloopt zodat er op het bestaande woonerf ruimte is voor nog een vrijstaande woning. De beoogde ontwikkeling op dit perceel valt buiten onderhavig uitwerkingsplan. De gronden hebben binnen het vigerend bestemmingsplan 'Zuiderloo' de bestemming 'Gemengd'. Een uitwerkingsplan biedt slechts juridisch-planologische mogelijkheden voor het uitwerken van het bestemmingsplan met de bestemming 'Woongebied - Uit te werken'. Ter illustratie is op de navolgende afbeelding de beoogde situatie weergegeven, met daarop de grens van het plangebied.
 
   
Beoogde situatie met globale plangrens (Bron: Henselmans Ontwikkeling, 12 december 2017)
   
Langs de Westerweg komen, naast de bestaande woning en nieuwe woning buiten het plangebied, vier kavels met vrijstaande woningen. De woningen zijn in een passend 'ritme' langs het woonlint gesitueerd en sluiten qua grootte aan op de omgeving. De kavels krijgen ieder een eigen aansluiting op de Westerweg. Parkeren vindt plaats op eigen terrein.
 
Aan de spoorzijde komen twee woonblokken van respectievelijk vijf en zeven woningen. De woonblokken hebben een gelijke korrelgrootte als de te saneren schuren. Tevens wordt in de vormgeving en het ontwerp gerefereerd aan de schuren door het bouwen van 'schuurwoningen'. De navolgende afbeeldingen geven een impressie van deze woningen.
 
Impressie schuurwoningen
 
   
Profiel schuurwoningen
 
In verband met de nabijheid van het spoor wordt de kapverdieping van de twee woonblokken aan de zijde van het spoor (oostzijde) als een 'dove gevel' uitgevoerd. Aan de zijde van het spoor is ruimte voor parkeren en de ontsluiting van de woningen. De tuin is aan de geluidsluwe zijde van de woningen gesitueerd. Rondom de woningen is openbaar groen voorzien. Aan de zijde het spoor zullen nieuwe bomen geplant worden. Voorts zal er langs het pad een wadi, sloot of andere waterhuishoudkundige voorziening komen. In toelichting paragraaf 3.5 wordt hier nader op ingegaan.
 
In toelichting paragraaf 3.11 wordt nader ingegaan op de beoogde situatie omtrent verkeer en parkeren.   
 
Voor wat betreft duurzaamheid moeten woningen voldoen aan het Bouwbesluit 2012, dat verplicht dat nieuwe woningen in beginsel gasloos worden gebouwd.
3 Omgevingsaspecten
3.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van dit uitwerkingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2000 of meer woningen. De voorgenomen ontwikkeling bevat namelijk 16 woningen. Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
  1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht in hoofdstuk 3. Tezamen met de overige hoofdstukken vormen deze paragrafen de zogenaamde aanmeldingsnotitie in het kader van het Besluit m.e.r.. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit uitwerkingsplan en een eventueel op te stellen m.e.r. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten.
 
Op basis van deze plantoelichting die gezien kan worden als aanmeldingsnotitie kan geconcludeerd worden dat een m.e.r.-beoordeling niet vereist is. Volstaan wordt met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Het bevoegd gezag heeft op basis van deze plantoelichting op 29 mei 2018 een m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen. Er is geen sprake van een aparte bezwaar- en beroepsprocedure bij de beslissing over de m.e.r.-plicht. Bezwaar en beroep is alleen mogelijk tegelijkertijd met de procedure voor het uitwerkingsplan.
3.2 Bodem
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Planspecifiek
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Grondslag, 26725, 2 maart 2017, zie bijlagen bij toelichting).
 
De gestelde hypothese op basis van het vooronderzoek, dat geen verontreiniging wordt verwacht boven de 95- percentielwaarden als opgenomen in de bodemkwaliteitskaart, is bevestigd. In zowel grond- als grondwater zijn hooguit lichte verhogingen aangetoond. De lichte verhoging aan barium in het grondwater is hoogstwaarschijnlijk van natuurlijke herkomst. De onderzoeksresultaten vormen geen belemmering voor de nieuwe woonbestemming. 
 
Aanbevolen wordt om de grond die tijdens de werkzaamheden vrijkomt te hergebruiken binnen de perceelsgrenzen. Indien dit niet mogelijk is kan de grond op basis van dit rapport worden afgevoerd naar een grondbank of -depot. Als de grond wordt afgevoerd voor hergebruik elders, is (normaliter) eerst een keuring nodig conform het Besluit bodemkwaliteit. Met name bij grotere partijen grond is dit laatste voordeliger dan afvoeren naar een grondbank of -depot. Indien de gemeente beschikt over een bodemkwaliteitskaart, is in sommige gevallen hergebruik mogelijk zonder aanvullend onderzoek.
3.3 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
Planspecifiek
Op 9 mei 2011 is de Nota Cultuurhistorie vastgesteld door de raad van de gemeente Heiloo. In de Nota Cultuurhistorie is ook het gemeentelijk beleid op het gebied van archeologie opgenomen. De archeologische waarde van een gebied wordt door de gemeente bepaald door het gebied te toetsen aan aspecten geomorfologie, historische wegen en bekende archeologische vindplaatsen. Het gehele plangebied Zuiderloo ligt op de strandwal. Het gebied is vanaf de prehistorie in gebruik genomen door nomaden. Op basis van deze feiten bezit het gehele gebied een zeer hoge archeologische verwachting. Aan deze waardering is de consequentie verbonden dat ontwikkelingen groter 50 m² en dieper dan 50 cm vergunningplichtig zijn.
 
In het verleden zijn er geen archeologische onderzoeken in het gebied Zuiderloo uitgevoerd. Ook het deel tussen spoorweg en de Westerweg is niet onderzocht, zodat het onbekend is in hoeverre er nog archeologische waarden in het plangebied aanwezig zijn. Hierover zal met een inventariserend proefsleuvenonderzoek nadere informatie verkregen moeten worden. Er zijn in ieder geval middeleeuwse sporen en, indien de veenlaag nog aanwezig is, mogelijk ook prehistorische sporen te verwachten. Voor het gebied Zuiderloo zal een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd worden. In afwachting van de resultaten hiervan en van het inventariserend proefsleuvenonderzoek is ter bescherming van de verwachte archeologische waarden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen.
3.4 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
  • bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • vereenvoudiging van regels.
Gebiedsbescherming
Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingsdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken. 
 
Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in hat kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het NNN vormt een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang: 
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:
  • strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.          
Ten opzichte van de oude Flora- en faunawet zijn circa 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplannen) toegevoegd.
 
Planspecifiek
Er is een oriënterend onderzoek naar beschermde flora en fauna (Blom Ecologie, BE/2018/273/R, 4 juni 2018, zie bijlagen bij toelichting) uitgevoerd.
 
In het plangebied of de directe omgeving daarvan komen beschermde diersoorten van de Wet natuurbescherming voor. De planlocatie heeft, behoudens vleermuizen, aannemelijk geen relevante functie voor beschermde soorten waarvoor geen vrijstelling geldt in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen. Voor vleermuizen dient nader onderzocht te worden of aangetroffen openingen in de schuren/woningen op de planlocatie in gebruik zijn indien de betreffende openingen afgedicht worden bij de herstelwerkzaamheden. Deze schuren/woningen bevinden zich buiten het plangebied. Tevens maken vleermuizen mogelijk gebruik van de locatie tijdens het foerageren en migreren. De planlocatie en de directe omgeving hebben (mogelijk) een functie voor algemeen voorkomende planten, zoogdieren, amfibieën, insecten en vogels. De bomen zijn geschikt als broedlocatie voor algemene broedvogels.
 
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied, het Natuurnetwerk Nederland of belangrijk weidevogelgebied. Gezien de ligging nabij het Natura 2000-gebied is in het kader van het geldende bestemmingsplan 'Zuiderloo' een stikstofberekening uitgevoerd. Uit deze berekening volgt dat de ontwikkeling van Zuiderloo geen onevenredige schadelijke gevolgen heeft voor de omliggende Natura 2000-gebieden. Op de planlocatie zijn geen houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap een melding- of vergunningplicht geldt. 
 
Uitvoerbaarheid uitwerkingsplan
De werkzaamheden en toekomstige situatie leiden niet tot aantasting van beschermde gebieden of (behoudens vleermuizen) beschermde natuurwaarden. Om te bepalen of verblijfplaatsen van vleermuizen verstoord worden dient een aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden indien de openingen van schuren 2 en 3 (buiten het plangebied) afgedicht worden bij de herstelwerkzaamheden. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van vleermuizen, rugstreeppad en algemene zoogdieren, amfibieën en broedvogels. Voor deze soortgroepen dienen eventueel maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen. De aanwezigheid van beschermde soorten (Wet-Nb, overige soorten, art. 3.10) en hun leefgebied vormen geen bezwaar voor de beoogde bestemmingsplanwijziging (vrijstellingsbesluit).
 
Conclusie
De beoogde ontwikkeling van de sloop van de bebouwing en de realisatie van nieuwe woningen aan de Westerweg 340-342 te Heiloo is uitvoerbaar conform het bepaalde in de Wro (artikel 3.1.6 Bro). Indien bij de herstelwerkzaamheden de voor vleermuis toegankelijke openingen afgedicht worden dient alvorens de werkzaamheden nader onderzoek naar vaste rust- en verblijfslocaties van vleermuizen uitgevoerd worden.
3.5 Water
3.5.1 Beleid
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan de kans op verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) verkleind worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
 
Generiek beleid
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijksten hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
 
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet wordt elke zes jaar een Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is het rijksplan voor het waterbeleid in Nederland. Op 22 december 2015 wordt het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld. Dit nieuwe Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
 
Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Waterprogramma 2016-2021
In het waterprogramma 2016 - 2021 presenteert het hoogheemraadschap het beleid, de maatregelen, de programma's en de projecten die in deze periode worden uitgevoerd. Met dit waterprogramma geeft het hoogheemraadschap richting aan het waterbeheer tussen 2016 en 2021. Hierin wordt antwoord gegeven op de vragen: Hoe zorgt het hoogheemraadschap in de toekomst voor veilige dijken, droge voeten en voldoende schoon en gezond water in Hollands Noorderkwartier? Welke benaderingen worden daarvoor gekozen? En welke kosten en inzet gaan daarmee gepaard?
 
De klimaatverandering en de veranderende maatschappij dwingen tot aanscherping en heroverweging van keuzes in het waterbeleid. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Veranderende patronen in communicatie en participatie in de maatschappij vragen van het hoogheemraadschap grotere betrokkenheid en intensievere dialoog met de partners en belanghebbenden. Bovendien zijn er steeds meer partijen betrokken bij het waterbeheer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk.
 
3.5.2 Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium.
 
Watercompensatie
Een ruimtelijke ontwikkeling moet voldoen aan de belangrijkste minimale voorwaarde: het 'standstill beginsel'. Dit beginsel houdt in dat, als gevolg van een ontwikkeling, geen verslechtering van de waterhuishouding mag ontstaan. 
 
In Artikel 20 lid 5 van de regels van het geldende bestemmingsplan 'Zuiderloo' is vastgelegd dat voor de berging en infiltratie van hemelwater, in het gehele gebied dat valt onder de uit te werken bestemmingen, een oppervlakte wordt ingericht die minimaal gelijk is aan 20% van het verharde oppervlak dat direct loost op het oppervlaktewater. Daarbij gaat het niet zozeer om het creëren van wateroppervlakken alswel het creëren van plaatsen waar het hemelwater kan infiltreren.
 
In de navolgende tabellen is de verhardingsbalans van de beoogde ontwikkeling weergegeven.
  
Bestaande situatieOppervlakte (m²)
Bebouwing238
Verharding345
Subtotaal verhard                                          583
Onverhard 5.730
Totaal plangebied6.313
 
Beoogde situatieOppervlakte (m²)
Bebouwing (hoofdgebouwen)898
Verharding (wegen en paden)1.036
Verharding (parkeren in openbaar gebied)230
Subtotaal verhard2.164
Uitgeefbare kavels exclusief hoofdgebouwen2.718
Openbaar groen 1.397
Wateroppervlak - greppels34
Totaal plangebied6.313
    
De beoogde ontwikkeling leidt tot een verhardingstoename van 2.164 - 583 = 1.581 m² verhardingsoppervlak. Verder is het aannemelijk dat een deel van de uitgeefbare kavels verhard wordt. Wanneer deze voor 50% worden verhard bedraagt de verhardingstoename (2.718 / 2) + 1.581 = 2.940 m².
 
Er is (2.718 / 2) + 1.397 = 2.756 m² (overige 50% van de uitgeefbare kavels exclusief hoofdgebouwen + openbaar groen) geschikt voor het infiltreren van hemelwater in de bodem. Dit oppervlak betreft 94% van de berekende verhardingstoename binnen het plangebied.
 
Er is een 'Masterplan water Zuiderloo en Zandzoom, Heiloo' opgesteld. Hierin wordt onder andere beschreven hoe omgegaan wordt met de berging en infiltratie van hemelwater in Zuiderloo. In het voorgenomen plan is voorzien in meerdere greppels die geschikt zijn voor het infiltreren van water in de bodem.
 
In de planregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor een voorziening voor waterberging. Deze dient een minimale waterbergende capaciteit van 54 mm in 12 uur en 63 mm in 24 uur te hebben. Hieraan wordt getoetst in het kader van de watervergunning.
  
Waterafvoer 
De bebouwing dient te voldoen aan het beleid van het hoogheemraadschap over de afvoer van hemelwater en vuilwater. Dit houdt in dat het hemelwater wordt afgekoppeld en het vuilwater via het riool afgevoerd wordt. De voordelen van het afkoppelen van hemelwater zijn:
  • de riolering wordt ontlast waardoor minder overstorten van ongezuiverd rioolwater optreden;
  • de zuivering krijgt minder schoon water te verwerken waardoor het zuiveringsrendement verbetert;
  • schoon hemelwater wordt geloosd in het gebied waar het valt, zodat er in droge tijden geen gebiedsvreemd water ingelaten hoeft te worden.
De nieuwe bebouwing wordt aangesloten op het riool grenzend aan het plangebied. Het hemelwater vanaf de nieuwbouw (daken) zal zoveel als mogelijk afgekoppeld worden van het riool. Het regenwater vanaf de bestrating zal 'gewoon' via de berm/tuin infiltreren.
3.6 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. De wetgeving rond externe
veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • inrichtingen vallende onder het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Bevi);
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar.
 
(Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.    
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
De navolgende afbeelding toont een fragment van de risicokaart.
 
Fragment risicokaart externe veiligheid (plangebied is blauw omkaderd)
 
Uit voorgaande afbeelding blijkt dat in de omgeving van het plangebied een risicovolle inrichting aanwezig is. Het betreft een lpg-station op circa 575 m van het plangebied. De risicoafstand (PR 10-6) van desbetreffende inrichting betreft 25 m. De afstand tot de grens van het invloedsgebied voor verantwoording van het groepsrisico is gelegen op 150 m. Het aspect externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. 
3.7 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).  
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 μg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.   
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
  
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Met deze AMvB wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.
 
Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
 
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
 
Planspecifiek
In het kader van het geldende bestemmingsplan 'Zuiderloo' is onderzoek gedaan naar de effecten van de gehele ontwikkeling van Zuiderloo (en Zandzoom) op het gebied van luchtkwaliteit. Uit dit onderzoek volgt dat:
  • Er geen sprake is van een 'gevoelige bestemming'. Toetsing aan de grenswaarden in het plangebied is op grond van de Wm niet noodzakelijk.
  • De verkeersemissies leiden 'niet in betekenende mate' tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet nodig.
Gezien voorgaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
3.8 Geluid
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving.
Het beschermen van geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Indien nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze zone worden toegestaan stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidbelasting. De Wgh stelt daarnaast ook dat bij de realisatie van nieuwe geluidsbronnen onderzocht moet worden of er geen nadelige effecten optreden voor geluidsgevoelige objecten.
 
De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wgh worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
Planspecifiek
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van de nieuw te bouwen woningen uitgevoerd (Het GeluidBuro, 1852 XX - 340 WO 001 18-05-2018 V1.2, 23 mei 2018, zie bijlagen bij toelichting).
 
Op basis van de onderzoeksresultaten kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
  • De geluidbelasting vanwege het verkeer op de Westerweg overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op gevels van de nieuw te bouwen vrijstaande woningen. Wel wordt overal voldaan aan de maximaal te ontheffen waarde van 63 dB. Hiervoor is een aanvraag van hogere waarden noodzakelijk.
  • Voor de vrijstaande woningen is vastgesteld dat de gevels die geluidluw zijn ten aanzien van de geluidbelasting vanwege de Westerweg in de meeste gevallen een geluidbelasting vanwege de spoorbaan ondervinden die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB voor railverkeerslawaai. Vanuit akoestisch oogpunt is het daarom niet zonder meer mogelijk het voorgenomen plan te realiseren.
  • De geluidbelasting vanwege de Vennewatersweg voldoet op alle gevels aan de voorkeursgrenswaarde, past binnen het geldende bestemmingsplan en vormt geen belemmering voor de voorgenomen planrealisatie.
  • De geluidbelasting vanwege de Hoogeweg is op alle gevels van de nieuw te bouwen woningen niet hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor geluidgezoneerde wegen. De mate van geluidhinder vanwege de Hoogeweg ter plaatse van het plangebied zal zeer beperkt zijn. Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening vormt de Hoogeweg geen belemmering voor de gewenste planrealisatie.
  • De geluidbelasting vanwege de spoorlijn Alkmaar – Castricum overstijgt de voorkeursgrenswaarde van 55 dB op de oostelijke gevels van de begane grond en de zijgevels van de woonblokken 1 en 2 (schuurwoningen). Hiervoor is een aanvraag van hogere waarden noodzakelijk. Ook de in het bestemmingsplan vastgestelde hogere waarde van 65 dB wordt overschreden. Hiervoor is een aanvraag van hogere waarden noodzakelijk.
  • Op de 1e verdieping van de oostelijke gevel wordt de maximale ontheffingswaarde van 68 dB net niet overschreden. Ter bevordering van een goed woon- en leefklimaat dienen deze gevels uitgevoerd te worden als ‘dove gevels’.
  • De mogelijke bron- en overdrachtsmaatregelen aan de Westerweg en de spoorlijn Alkmaar - Castricum ten behoeve van geluidreductie zijn onderzocht en beschouwd. Overdrachtsmaatregelen als het plaatsen van geluidscherm stuiten op zwaarwegende bezwaren, zoals dat deze niet kosteneffectief zijn. Het heeft de voorkeur om als de bronmaatregel de maximumsnelheid op de Westerweg te verlagen naar 30 km/uur.
  • Het woon- en leefklimaat binnen het plangebied wordt in de situatie zonder maatregelen als matig tot slecht beoordeeld. Door het toepassen geluidmaatregelen kan dit worden verbeterd. Deze maatregel betreft het reduceren van de maximale rijsnelheid op de Westerweg naar 30 km/uur.
  • Voor de nieuw te realiseren woningen (zowel de schuurwoningen als de vrijstaande woningen) dient voldaan te worden aan de eisen uit het Bouwbesluit 2012 ten aanzien van de karakteristieke geluidwering van de gevels. Dit dient in een later stadium te worden onderzocht. Uitgangspunt hierbij is de gecumuleerde geluidbelasting als gevolg van weg- en railverkeerslawaai.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heiloo heeft op 16 oktober 2018, gelijktijdig met de vaststelling van het voorliggende uitwerkingsplan, besloten de maximumsnelheid van de Westerweg terug te brengen naar 30 km/uur.
3.9 Trillingen
Voor trillingen bestaan geen wettelijke normen. Wel is door de Stichting Bouwresearch (SBR richtlijn) een richtlijn opgesteld die een handvat biedt voor de vaststelling en beoordeling van trillingen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat trillingen en mogelijke trillingshinder meegewogen dient te worden.
 
Planspecifiek
Er is een akoestisch onderzoek wegverkeer en railverkeer (Peutz, O 16047-1-RA-001, 3 juli 2018, zie bijlagen bij toelichting) uitgevoerd.
 
Uit het onderzoek blijkt dat trillingshinder niet op voorhand uitgesloten kan worden op de mogelijke woningbouwlocaties. Op meerdere locaties overschrijden de trillingniveaus in de bodem de grenswaarden uit de SBR-B. Wel kan er worden gesteld dat middels een goed gedimensioneerde fundering voldaan kan worden aan de grenswaarden voor nieuwe situaties uit de Richtlijn B “Hinder voor personen in gebouwen door trillingen, Meet- en beoordelingsrichtlijn” van de Stichting Bouwresearch (SBR Richtlijn B). Omdat het plan zich nog in de bestemmingsplanfase bevindt, zijn er nog geen specifieke bouwplannen bekend. Geadviseerd wordt specifieke bouwplannen door te rekenen op trillingeffecten om eventuele hinder uit te sluiten.
 
In de planregels is een voorwaardelijke verplichting voor het bouwen van bouwwerken voor wonen opgenomen. Hierin wordt verwezen naar Richtlijn B van Stichting Bouwresearch.
3.10 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen).
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Milieuzonering is echter niet bedoeld voor het beoordelen van bestaande situaties waarbij gevestigde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies op minder dan de richtafstand van elkaar staan, maar wordt alleen toegepast bij nieuwe ruimtelijk ontwikkelingen.
 
Planspecifiek
Een gebied met een matige tot sterke functiemenging is sprake van het omgevingstype gemengd gebied. In de omgeving van het plangebied zijn naast woningen bedrijven toegestaan. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. De spoorlijn Alkmaar - Castricum behoort tot de hoofdinfrastructuur. De omgeving van het plangebied dient daarom aangemerkt te worden als een gemengd gebied. De richtafstand bij het omgevingstype gemengd gebied mag, met uitzondering van het aspect gevaar, met één afstandsstap worden verlaagd.
 
Voorliggend uitwerkingsplan voorziet in de uitwerking van de bestemming 'Woongebied - Uit te werken' uit het geldende bestemmingsplan 'Zuiderloo'. In de toelichting van dit bestemmingsplan is uitgebreid ingegaan op het aspect bedrijven en milieuzonering. Uit zowel de toelichting als de verbeelding van het geldende bestemmingsplan blijkt dat in het plangebied geen bedrijven aanwezig zijn.
 
Buiten het plangebied zijn volgens het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Zuid West' (vastgesteld op 8 november 2010) ten westen van het plangebied, aan de overzijde van de Westerweg, een sauna (SBI 9313, 9604) en persoonlijke dienstverlening (SBI 9609 B) toegestaan. Dit betreffen milieubelastende activiteiten van respectievelijk milieucategorie 2 en 1. De richtafstand van persoonlijke dienstverlening (milieucategorie 1) bedraagt in gemengd gebied 0 m. De richtafstand van de sauna (milieucategorie 2) bedraagt in gemengd gebied 10 m. De afstand van het bestemmingsvlak waar de sauna is toegestaan tot het perceel van de meest nabijgelegen woning in het plangebied bedraagt 8,8 m. Daarmee wordt alleen bij dit perceel niet voldaan aan de richtafstand. Het bouwvlak dat behoort bij de sauna is echter gelegen op 30 m afstand, terwijl de gronden buiten het bouwvlak enkel in gebruik zijn als parkeerterrein. De minimale afstand van de gevel van de vrijstaande woning tot de gronden waar de sauna is toegestaan is 16,1 m. Gezien het voorgaande zal ter hoogte van de vrijstaande woning in het zuidenwesten van het plangebied sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat. Bovendien bevindt het bestemmingsvlak bij de woning aan de Westerweg 393 zich op 0 m afstand van het bestemmingsvlak waar de sauna is toegestaan.
Ten zuidwesten van het plangebied is volgens het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Zuid West' een tuincentrum (SBI 4752, milieucategorie) toegestaan. Aan de relevante richtafstand van 10 m wordt met een minimale afstand van 123 m ruimschoots voldaan.
Verder zijn in de omgeving van het plangebied geen bedrijven toegestaan.
  
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
3.11 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
 
3.11.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' deze kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
Planspecifiek
Voor het bepalen van de verkeersgeneratie is gebruik gemaakt van de kengetallen uit publicatie 317 van het CROW (zie navolgende tabel). Gelijk met het Parkeerbeleidsplan Heiloo 2010 wordt uitgegaan van 'weinig stedelijk gebied' en 'rest bebouwde kom'.
 
Woningtype volgens CROW-publicatie 317Aantal woningen (binnen het plangebied)Verkeersgeneratie per woning (weinig stedelijk gebied, bebouwde kom)Totaal
koop, vrijstaand48,232,8
koop, tussen/hoek127,488,8
Totaal16 121,6
   
De beoogde ontwikkeling voorziet in 4 vrijstaande en 12 rij- en hoekwoningen. Tezamen zal de ontwikkeling 121,6 verkeersbewegingen per etmaal teweeg brengen.
 
De rij- en hoekwoningen worden middels een weg die aansluit op de Westerweg ontsloten. De vrijstaande woningen worden direct via de Westerweg ontsloten.
 
In het kader van het geldende bestemmingsplan 'Zuiderloo' is onderzoek gedaan naar de effecten van de gehele ontwikkeling van Zuiderloo (en Zandzoom) op het gebied van verkeersgeneratie. Hierin wordt uitgegaan van een nieuwe aansluiting op de A9, die leidt tot een toename van verkeer op de Vennewatersweg. Uit dit onderzoek volgt dat de groei op de overige wegen, zeker in absolute zin, geen directe aanleiding geeft voor nadere analyses. De verkeersintensiteiten blijven (in veel gevallen ruim) binnen de richtlijnen.
 
3.11.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen. 
 
Op 10 maart 2010 heeft de gemeente Heiloo het Parkeerbeleidsplan Heiloo 2010 vastgesteld. Volgens deze publicatie valt de gemeente Heiloo in de klasse 'weinig stedelijk gebied'. Bij de berekening voor het aantal benodigde parkeerplaatsen is hier vanuit gegaan.
 
Planspecifiek
Conform het Parkeerbeleidsplan Heiloo 2010 zijn binnen de plangrenzen, zoals zichtbaar in de navolgende tabel, 27 parkeerplaatsen benodigd. Daarbij worden de bestaande en nieuwe woning buiten het plangebied buiten beschouwing gelaten. Bij deze woningen geldt dezelfde parkeernorm als voor de vrijstaande woningen in het plangebied en is er voldoende ruimte voor het realiseren van voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein.
   
Woningtype volgens Parkeerbeleidsplan Heiloo 2010Aantal woningen (binnen het plangebied)Parkeernorm per woning (weinig stedelijk gebied, bebouwde kom) Totaal
Woning duur (categorie 4)42,18,4
Woning goedkoop (categorie 1-2)121,5518,6
Totaal16 27,0
 
Voor de vrijstaande woningen geldt dat er op de kavels zelf is voorzien in 2 parkeerplaatsen per woning. De parkeervoorziening van de rij- en hoekwoningen is voorzien in het openbaar gebied aan de zijde van het spoor (binnen het plangebied). Hier zullen 22 parkeerplaatsen gerealiseerd worden. Hiermee wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
 
Het fietsparkeren bij de rij- en hoekwoningen kan plaatsvinden in de bergingen aan de voorzijde van de woningen. Bij de vrijstaande woningen zal het fietsparkeren op eigen terrein opgelost worden.
4 Toetsing aan de uitwerkingsregels
Zoals reeds aangegeven in toelichting paragraaf 1.3 heeft het plangebied de bestemming 'Woongebied - Uit te werken'. Om de bestemming uit te kunnen werken naar 'Wonen' moet aan de uitwerkingsregels uit artikel 16 lid 2.1 van de geldende planregels worden voldaan. Navolgend worden deze uitwerkingsregels en een toetsing aan de betreffende regels, weergegeven.
 
Uitwerkingsregels
  1. het uitwerkingsplan moet in hoofdlijnen passend zijn binnen de uitgangspunten zoals opgenomen in het stedenbouwkundige plan, beeldregieplan en het inrichtingsplan openbare ruimte (IPOR);
  2. het gemiddeld aantal woningen per hectare mag niet meer bedragen dan 25;
  3. in afwijking van het bepaalde onder b mag het aantal woningen niet meer bedragen dan aangeduid op de verbeelding; 
  4. zelfstandig wonen, waaronder begrepen beroepen en bedrijven aan huis, is toegestaan, met dien verstande dat:
    1. de bouwwijze van de woningen mag vrijstaand, twee-aaneengebouwd, aaneengebouwd en gestapeld zijn;
    2. de goot- en bouwhoogte van een grondgebonden woning maximaal respectievelijk 7,5 m en 10 m mogen bedragen;
    3. de bouwhoogte van een gestapelde woning maximaal 12 m mag bedragen;
    4. voor wat betreft de bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken geen gebouw zijnde, de regels van toepassing zijn, als genoemd in artikel 15 lid 2.3;
  5. wegen en parkeervoorzieningen zijn toegestaan, met dien verstande dat:
    1. de wegen bij voorkeur dienen te worden ingericht als woonerf dan wel als een 30 km/u-gebied als bedoeld in artikel 74 lid 2 van de Wet geluidhinder, zoals deze luidt op het tijdstip van het vaststellen van het plan;
    2. voorzien dient te worden in voldoende parkeergelegenheid voor de woningen;
  6. overeenkomstig de keur een onderhoudstrook van minimaal 3 m opgenomen kan worden naast watergangen en/of (watervoerende) greppels;
  7. er dient een aanvaardbaar woon- en leefmilieu te kunnen worden gegarandeerd;
  8. de uitvoerbaarheid van het uitwerkingsplan moet zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval moet worden aangetoond:
    1. dat de bodemkwaliteit geschikt is voor het beoogde gebruik;
    2. dat er geen archeologische waarden worden verstoord;
    3. dat vanuit de Wet geluidhinder geen belemmeringen zijn tegen de realisatie van woningen;
    4. dat met de wijze van uitwerking rekening is gehouden met bestaande bedrijvigheid;
    5. dat het uitwerkingsplan financieel uitvoerbaar is.
Toetsing aan de uitwerkingsvoorwaarden
  1. Stedenbouw
    De nieuwe woningen worden rondom een bestaand boerenerf ingepast. Aan het historische lint zijn extra vrijstaande villa’s toegevoegd, van gelijke korrelgrootte en met diepe achtertuinen. Bestaande bomen en hagen blijven behouden en worden aangeheeld. Achter op het erf komen rijwoningen parallel aan het spoor.
    De ontsluiting van het achtergebied is met een lus aan de Westerweg gekoppeld. Auto’s hebben alleen een entree aan noordzijde. Deze weg met een groene parkeerzone, een houtwal en de greppel zorgen voor voldoende afstand van het spoor. De woningen liggen, verstaffeld, iets verhoogd ten opzichte van het huidige maaiveld, om de groene ruimte eromheen voor iedereen toegankelijk te houden, voor een minimale footprint van de woning met tuin en om de oorspronkelijke kavelrichting te behouden. Dit is conform het stedenbouwkundig plan, omdat het voldoet aan het voorzetten van het traditionele bebouwingbeeld met losse bebouwingskorrels aan de linten en er variantie is in de inrichting van het achtergebied met behoud van de landschappelijke en cultuurhistorische elementen van de verkavelingsrichting, greppels en groenstructuren.
    Beeldkwaliteit
    Alleen de woningen die als schuren zijn vormgegeven, staan niet expliciet genoemd in het beeldregieplan. Er wordt vrijheid gegeven in de architectuur bij deze achtergebieden, mits het qua vormgeving familie van elkaar is. De inspiratie bij dit achtergebied is gehaald uit de bestaande situatie met schuren. Door de bouwvolumes om te draaien in oriëntatie kunnen zij een geluidwerende werking hebben, met dove gevel parallel aan het spoor.
  2. De woningdichtheid van het plan inclusief de bestaande en nieuwe woning buiten het plangebied bedraagt 20 woningen per ha. Exclusief de bestaande en nieuwe woning buiten het plangebied bedraagt de woningdichtheid 25 woningen per hectare. Daarmee wordt voldaan aan het gestelde onder b.
  3. Er is geen aanduiding op de verbeelding opgenomen.
  4. Op de verbeelding van voorliggend uitwerkingsplan zijn bouwvlakken opgenomen met aanduidingen voor het maximum aantal wooneenheden (1, 5 of 7). Er worden daarmee vrijstaande woningen en aaneengebouwde woningen mogelijk gemaakt. Daarnaast is op de verbeelding de maximum goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3,5 m en 7 m of 9 m voor deze bouwwijzen aangeduid.
  5. De weg in het plangebied wordt ingericht als woonerf. In toelichting paragraaf 3.11.2 is toegelicht dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
  6. De watergangen en (waterafvoerende) greppels in of aansluitend op het plangebied zijn gelegen in het (toekomstige) openbare gebied. Het is mogelijk een onderhoudstrook van 3 m naast deze watergangen en (waterafvoerende) greppels op te nemen.
  7. In toelichting paragraaf 3.8 en toelichting paragraaf 3.10 wordt op de aspecten geluid en bedrijven en milieuzonering in relatie tot de voorgenomen ontwikkeling, ingegaan. Conclusie van deze hoofdstukken is dat de verschillende aspecten geen belemmering vormen voor de ontwikkeling. Derhalve kan gesteld worden dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu.
  8. Op de verschillende genoemde aspecten in relatie tot de voorgenomen ontwikkeling wordt in toelichting hoofdstuk 3 en toelichting paragraaf 6.1 ingegaan. Uit de conclusies van de paragrafen blijkt dat het plan uitvoerbaar is.
5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Het uitwerkingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
5.2 Nadere toelichting regels
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.
 
De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo, het Bor en het 'moederplan', bestemmingsplan 'Zuiderloo' van de gemeente Heiloo.
 
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
 
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de plankaart geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
 
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
In het tweede hoofdstuk komen de bestemmingen aan de orde. De bestemmingsregels zijn zoveel als mogelijk overgenomen uit het bestemmingsplan 'Zuiderloo'. Op enkele plaatsen zijn de regels aangepast of aangevuld, zodat ze aansluiten bij de uitwerkingsregels uit het bestemmingsplan of bij de in ontwikkeling zijnde bouwplannen. Zodoende is een regeling ontstaan die zoveel mogelijk overeenkomt met het bestemmingsplan 'Zuiderloo' en die uiteraard past binnen het juridische kader van dat plan. In het uitwerkingsplan komen vijf bestemmingen voor, te weten:
  • Gemengd (artikel 3);
  • Groen (artikel 4);
  • Tuin (artikel 5);
  • Verkeer - Verblijfsgebied (artikel 6);
  • Wonen - 1 (artikel 7);
  • Waarde - Archeologie (dubbelbestemming artikel 8).
Artikel 3 Gemengd
Voor de woonpercelen bij de vrijstaande woningen is de bestemming 'Gemengd' opgenomen. Op basis van deze bestemming mogen binnen de bouwvlakken woningen gerealiseerd worden. Bijbehorende bouwwerken mogen ook buiten het bouwvlak worden gebouwd.
 
Artikel 4 Groen
De gronden rondom de rij- en hoekwoningen die ingericht worden als openbaar groen en de gronden ter hoogte van het wandelpad zijn bestemd als 'Groen'. Op deze gronden zijn uitsluitend gebouwen ten behoeve van deze bestemming toegestaan.
 
Artikel 5 Tuin
Ten behoeve van een aantrekkelijk dorpsbeeld acht de gemeente het wenselijk om op delen van de erven geen bebouwing toe te staan. Over het algemeen betreft dit het deel van het erf tussen de voorgevel en de openbare weg. Voor de erven tussen de voorgevel en de Westerweg en tussen de voorgevel en de ontsluitingsweg in het plangebied is de bestemming 'Tuin' toegekend. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van erkers.
 
Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied
De ontsluitingsweg, het wandelpad en de openbare parkeervoorzieningen zijn bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.
 
Artikel 7 Wonen - 1
Voor de woonpercelen bij de rij- en hoekwoningen is de bestemming 'Wonen - 1' opgenomen. Op basis van deze bestemming mogen binnen de bouwvlakken woningen gerealiseerd worden. Bijbehorende bouwwerken mogen ook buiten het bouwvlak worden gebouwd.
  
Artikel 8 Waarde - Archeologie
De voor ‘Waarde - Archeologie’ aangewezen gronden zijn behalve voor de daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor de bescherming van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden.  
 
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
 
Algemene gebruiksregels
De bepaling bevat een algemene regel omtrent strijdigheid met het bestemmingsplan.
 
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is in aanvulling op de afwijkingsmogelijkheden uit de bestemmingen een aantal algemene afwijkingen opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken.
 
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is in aanvulling op de afwijkingsmogelijkheden uit de bestemmingen en het artikel ‘Algemene afwijkingsregels’, een aantal wijzigingsmogelijkheden opgenomen. Het betreft de oprichting van wat grotere nutsvoorzieningen, een enigszins andere situering en/of begrenzing van in het plan opgenomen grenzen en de mogelijkheid voor het (gedeeltelijk) laten vervallen van de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie’.
  
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
In het laatste hoofdstuk ‘Overgangs- en slotregels’ is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de in dit bestemmingsplan opgenomen planregels. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. In de slotbepaling is de officiële naam van de planregels bepaald. Onder deze naam kunnen de planregels van het bestemmingsplan aangehaald worden.
6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het kostenverhaal is geregeld middels privaatrechtelijke overeenkomst tussen initiatiefnemers en gemeente. Daarnaast heeft initiatiefnemer de haalbaarheid van de ontwikkeling met een positieve grondexploitatie aangetoond. Als gevolg van de plannen zal het exploitatieplan Zuiderloo structureel worden herzien. De herziening van het exploitatieplan kent zijn eigen procedure.
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
6.2.1 Inspraak en vooroverleg
Dit plan betreft een uitwerking van het bestemmingsplan 'Zuiderloo'. Dat bestemmingsplan heeft reeds een uitgebreide procedure doorlopen. Onderhavig uitwerkingsplan past binnen de uitwerkingsregels. Ondanks het uitgebreide procedé bij het bestemmingsplan heeft de gemeente Heiloo ervoor gekozen het voorontwerpuitwerkingsplan ter inzage te leggen. Binnen deze periode zal het mogelijk zijn om inspraakreacties in te dienen. 
 
Het voorontwerpuitwerkingsplan heeft van 15 maart 2018 tot en met woensdag 25 april 2018 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er geen inspraakreacties ontvangen. De ontvangen vooroverlegreacties zijn in de Nota inspraak en overleg (gemeente Heiloo, 29 mei 2018, zie bijlagen bij toelichting) van een gemeentelijke reactie voorzien.
 
6.2.2 Zienswijzen
Het ontwerpuitwerkingsplan heeft van 14 juni 2018 tot en met 25 juli 2018 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen van omwonenden ontvangen. Wel zijn er zienswijzen ingediend door een vooroverlegpartners. De ontvangen zienswijzen zijn in de Reactienota zienswijzen (gemeente Heiloo, 16 oktober 2018, zie bijlagen bij toelichting) van een gemeentelijke reactie voorzien.