1.1 Aanleiding
In het gebied tussen Heiloo en Limmen wordt een nieuw woongebied ontwikkeld met 2.000-2.400 woningen. Op het grondgebied van de gemeente Heiloo gaat het om circa 1.200 woningen die tezamen de woongebieden Zuiderloo en Zandzoom vormen. Deze woongebieden worden aan de zuidzijde van Heiloo gerealiseerd.
Het plangebied ligt binnen het woongebied Zuiderloo. De ontwikkeling van Zuiderloo tot een woongebied is juridisch-planologisch verankerd in het bestemmingsplan 'Zuiderloo'. Dit bestemmingsplan bevat voor de te ontwikkelen gebieden globale uit te werken bestemmingen, die voorzien in de ontwikkeling van onder meer woningen.
Voorliggend uitwerkingsplan wordt opgesteld om de bouw van twee woningen aan de Spanjaardslaan 12b mogelijk te maken.
Het uitwerkingsplan is een juridisch instrument en bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en verbeelding leggen de bouw- en gebruiksmogelijkheden vast van de gronden en opstallen en zijn juridisch bindend voor burger en overheid. Het voorliggende uitwerkingsplan is een op ontwikkeling gericht uitwerkingsplan. Doel van het plan is een bouwtitel voor de realisatie en het geven van richtlijnen voor het beheer.
De beleidskaders, zoals beschreven in het geldende bestemmingsplan 'Zuiderloo', zijn op voorliggend uitwerkingsplan van toepassing. De voorgenomen ontwikkeling past binnen de gestelde kaders van het rijk, provincie en gemeente.
1.2 Ligging plangebied
Voorliggend uitwerkingsplan heeft betrekking op een perceel aan de Spanjaardslaan 12b, in het noorden van het woongebied Zuiderloo. De volgende afbeeldingen tonen de ligging en begrenzing van het plangebied.
Ligging plangebied in Zuiderloo
Begrenzing plangebied
1.3 Geldend bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan 'Zuiderloo' van toepassing. Dit bestemmingsplan is op 7 december 2015 vastgesteld door de raad van de gemeente Heiloo. De volgende afbeelding toont een fragment van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan.
Fragment verbeelding geldend bestemmingsplan 'Zuiderloo'
Het plangebied heeft in het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Woongebied - Uit te werken'. Gronden met deze aanduiding zijn bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep. Ter plaatse van het plangebied mogen dit maximaal twee wooneenheden zijn.
Om de bestemming uit te kunnen werken moet aan de uitwerkingsregels uit artikel 16 lid 2.1 van de geldende planregels worden voldaan. Op deze uitwerkingsregels en de toetsing daaraan wordt in
toelichting hoofdstuk 4 nader ingegaan.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 wordt dit plan getoetst aan de relevante omgevingsaspecten. Vervolgens bevat hoofdstuk 4 de juridische planbeschrijving. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid komen tot slot in hoofdstuk 5 aan de orde.
2.1 Context
In 2005 hebben de gemeenten Castricum en Heiloo en de provincie Noord-Holland de bestuursovereenkomst 'Wonen in het Groen en aansluiting A9' ondertekend. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over woningbouw, een nieuwe aansluiting op de A9 en de ontwikkeling van natuur en recreatie in het gebied op de strandwal tussen Heiloo en Limmen.
Om de samenhang in het gebied Zuiderloo vast te leggen zijn op 3 juni 2013 een stedenbouwkundig plan, een beeldregieplan en een inrichtingsplan openbare ruimte voor het gebied vastgesteld. In het stedenbouwkundig plan wordt de hoofdopzet van het gebied uitgelegd en vastgelegd. Bij de totstandkoming van de plannen is met name ingezet op behoud van de in het plangebied aanwezige natuurlijke en cultuurhistorische waarden als ook de aansluiting bij de bijzondere lintstructuren, die zo typerend zijn voor Heiloo.
2.2 Ontwikkeling Spanjaardslaan 12b
Initiatiefnemer is voornemens het perceel Spanjaardslaan 12b te ontwikkeling. In het kader van deze ontwikkeling zal de bestaande bebouwing gesloopt worden en zal het perceel kadastraal opgesplitst worden. Op de nieuwe percelen zal elk één woning gerealiseerd worden. De volgende afbeelding toont de toekomstige indeling van de twee percelen.
Toekomstige situatie plangebied
3.1 Bodem
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Planspecifiek
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage
1. Bij dit bodemonderzoek zijn in de boven- en ondergrond lichte verhogingen van kwik, zink, som PAK en/of som PCB's geconstateerd. In het grondwater zijn lichte verhogingen van barium, naftaleen en som xylenen aangetroffen. De hypothese dat in de grond licht verhoogde gehalten verontreinigende stoffen aanwezig zijn, wordt in het onderzoek bevestigd. De hypothese dat in het grondwater geen verhoogde concentraties aanwezig zijn, behalve een van nature verhoogde concentratie barium, wordt in het onderzoek niet bevestigd; voor de verhoogde concentraties naftaleen en som xylenen is echter geen verklaring voor handen.
De verhoogde gehalten van zware metalen en PAK in de grond kunnen worden verklaard door de aanwezigheid van puin in de grond. In puinhoudende grond worden regelmatig verhoogde gehalten aan dergelijke stoffen aangetroffen. De geconstateerde gehalten voldoen aan de te verwachte kwaliteit in vergelijkbare omstandigheden.
In Nederland worden in het grondwater veelvuldig verhoogde concentraties barium geconstateerd, waarvoor een natuurlijke oorzaak wordt verondersteld. In het kader van verkennend bodemonderzoek op niet-verdachte locaties wodt aan een vervolgonderzoek geen hoge prioriteit gegeven.
Tijdens het onderzoek is zintuiglijk op het maaiveld asbesthoudend plaatmateriaal (10-15% hechtgebonden chrysotiel) aangetroffen. In de grond is plaatselijk puin aangetroffen en puin is potentieel asbestverdacht. In ieder geval van één van de schuren is het dak en de zijwand vermoedelijk voorzien van asbesthoudende beplating. Tijdens een verkennend bodemonderzoek wordt de bodem niet specifiek op asbest onderzocht. Om uit te sluiten of er asbest in de bodem aanwezig is, is uitvoering van een asbestonderzoek na sloop van de (vermoedelijk asbesthoudende) opstallen noodzakelijk.
3.2 Archeologie
Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.
Planspecifiek
Op 9 mei 2011 is de Nota Cultuurhistorie vastgesteld door de raad van de gemeente Heiloo. In de nota Cultuurhistorie is ook het gemeentelijk beleid op het gebied van archeologie opgenomen. De archeologische waarde van een gebied wordt door de gemeente bepaald door het gebied te toetsen aan aspecten geomorfologie, historische wegen en bekende archeologische vindplaatsen. Het gehele plangebied Zuiderloo ligt op de strandwal. Het gebied is vanaf de prehistorie in gebruik genomen door nomaden. Op basis van deze feiten bezit het gehele gebied een zeer hoge archeologische verwachting. Aan deze waardering is de consequentie verbonden dat ontwikkelingen vanaf 50 m2 en dieper dan 50 cm vergunningplichtig zijn. Gezien voorgaande en de omvang van de voorgenomen ontwikkeling is een archeologisch onderzoek uitgevoerd.
3.3 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
3.3.1 Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
- Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
- Beschermde Natuurmonumenten;
- Wetlands.
Naast deze drie soorten gebieden is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
- vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
- verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
- verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Planspecifiek
Het plangebied ligt op circa 3 kilometer van het Natura 2000-gebied Noordhollands Duinreservaat. Delen van dit gebied zijn tevens aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur. In de omgeving van het plangebied zijn geen andere beschermde natuurgebieden aanwezig. Gezien de ligging nabij het Natura 2000-gebied is in het kader van het geldende bestemmingsplan 'Zuiderloo' een stikstofberekening uitgevoerd. Uit deze berekening volgt dat de ontwikkeling van Zuiderloo geen onevenredige schadelijke gevolgen heeft voor de omliggende Natuura 2000-gebieden.
3.3.2 Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
In het kader van het geldende bestemmingsplan 'Zuiderloo' is onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van beschermde soorten in Zuiderloo. Op basis van dit onderzoek is een ontheffingsverzoek ingediend bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland voor de rugstreeppad. Op 22 januari 2015 is door de Rijksdienst de gevraagde ontheffing afgegeven, zie bijlage
2. In de ontheffing staat beschreven onder welke voorwaarden werken en werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd en welke maatregelen getroffen dienen te worden.
3.4.1 Beleid
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Generiek beleid
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijksten hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Waterprogramma 2016-2021
In het waterprogramma 2016 - 2021 presenteert het hoogheemraadschap het beleid, de maatregelen, de programma's en de projecten die in deze periode worden uitgevoerd. Met dit waterprogramma geeft het hoogheemraadschap richting aan het waterbeheer tussen 2016 en 2021. Hierin wordt antwoord gegeven op de vragen: Hoe zorgt het hoogheemraadschap in de toekomst voor veilige dijken, droge voeten en voldoende schoon en gezond water in Hollands Noorderkwartier? Welke benadering worden daarvoor gekozen? En welke kosten en inzet gaan daarmee gepaard?
De klimaatverandering en de veranderende maatschappij dwingen tot aanscherping en heroverweging van keuzes in het waterbeleid. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Veranderende patronen in communicatie en participatie in de maatschappij vragen van het hoogheemraadschap grotere betrokkenheid en intensievere dialoog met de partners en belanghebbenden. Bovendien zijn er steeds meer partijen betrokken bij het waterbeheer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk.
3.4.2 Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium.
Watercompensatie
Een ruimtelijke ontwikkeling moet voldoen aan de belangrijkste minimale voorwaarde: het 'standstill beginsel'. Dit beginsel houdt in dat, als gevolg van een ontwikkeling, geen verslechtering van de waterhuishouding mag ontstaan. Volgens artikel 4.2 van de Keur van het Hoogheemraadschap dient een toename van verharding van meer dan 800 m² in de vorm van nieuw open water te worden gecompenseerd.
In de huidige situatie is het plangebied voor een groot deel verhard. Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling zal de toename aan verharding daarom slechts beperkt zijn. Compenserende maatregelen zijn derhalve niet noodzakelijk.
Waterafvoer
De bebouwing dient te voldoen aan het beleid van het Hoogheemraadschap over de afvoer van hemelwater en vuilwater. Dit houdt in dat het hemelwater wordt afgekoppeld en het vuilwater via het riool afgevoerd wordt. De voordelen van het afkoppelen van hemelwater zijn:
- de riolering wordt ontlast waardoor minder overstorten van ongezuiverd rioolwater optreden;
- de zuivering krijgt minder schoon water te verwerken waardoor het zuiveringsrendement verbetert;
- schoon hemelwater wordt geloosd in het gebied waar het valt, zodat er in droge tijden geen gebiedsvreemd water ingelaten hoeft te worden.
De nieuwe bebouwing wordt aangesloten op het riool grenzend aan het plangebied. Het hemelwater vanaf de nieuwbouw (daken) zal zoveel als mogelijk afgekoppeld worden van het riool. Het regenwater vanaf de bestrating zal 'gewoon' via de berm/tuin infiltreren.
3.5 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. De wetgeving rond externe
veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
- inrichtingen vallende onder het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Bevi);
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar.
(Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale
risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Planspecifiek
De volgende afbeelding toont een fragment van de risicokaart.
Fragment risicokaart externe veiligheid
Uit voorgaande afbeelding blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen of transportroutes aanwezig zijn. Het aspect externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
3.6 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 μg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Met deze AMvB wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.
Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
- scholen;
- kinderdagverblijven;
- verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Een supermarkt is niet gelijk te stellen, o.a. op grond van de gemiddelde verblijfsduur, aan de bovengenoemde functies.
Planspecifiek
In het kader van het geldende bestemmingsplan 'Zuiderloo' is onderzoek gedaan naar de effecten van de gehele ontwikkeling van Zuiderloo (en Zandzoom) op het gebied van luchtkwaliteit. Uit dit onderzoek volgt dat:
- er geen sprake is van een 'gevoelige bestemming'. toetsing aan de grenswaarden in het plangebied is op grond van de Wm niet noodzakelijk.
- de verkeersemissies leiden niet in betekenende mate tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet nodig.
Gezien voorgaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
3.7 Geluid
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving.
Het beschermen van geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Indien nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze zone worden toegestaan stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidbelasting. De Wgh stelt daarnaast ook dat bij de realisatie van nieuwe geluidsbronnen onderzocht moet worden of er geen nadelige effecten optreden voor geluidsgevoelige objecten.
De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wgh worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van woningen. Wonen wordt, op basis van de Wet geluidhinder, gezien als een geluidsgevoelige bestemming. Voor het toevoegen van een geluidsgevoelige bestemming binnen een onderzoekszone van een (spoor)weg moet een akoestisch onderzoek uitgevoerd worden.
Het plangebied ligt aan de Spanjaardslaan, een 30 km/h-weg. Volgens artikel 74 van de Wet geluidhinder is rondom dergelijke wegen geen geluidszone aanwezig en hoeft de geluidbelasting op de woningen derhalve niet getoetst te worden aan de Wet geluidhinder. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is echter wel gekeken of ten gevolge van het wegverkeer sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in het plangebied.
Over het algemeen is er bij een wegintensiteit tot circa 1.000 motorvoertuigen per etmaal (mvt/etmaal) op een 30 km-weg sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de omliggende woningen. De Spanjaardslaan is momenteel een doodlopende weg met een beperkte intensiteit. Ook is de weg bij de verdere ontwikkeling van Zuiderloo niet aangewezen als ontsluitingsweg.
Omdat in de omgeving van het plangebied geen wegen met een hogere wegintensiteit dan 1.000 mvt/etmaal aanwezig zijn, kan aangenomen worden dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect geluid vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
3.8 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen).
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Milieuzonering is echter niet bedoeld voor het beoordelen van bestaande situaties waarbij gevestigde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies op minder dan de richtafstand van elkaar staan, maar wordt alleen toegepast bij nieuwe ruimtelijk ontwikkelingen.
Planspecifiek
Voorliggend uitwerkingsplan voorziet in de uitwerking van de bestemming 'Woongebied - Uit te werken' uit het geldende bestemmingsplan 'Zuiderloo'. In de toelichting van dit bestemmingsplan is uitgebreid ingegaan op het aspect bedrijven en milieuzonering. Uit zowel de toelichting als de verbeelding van het geldende bestemmingsplan blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen bedrijven aanwezig zijn. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4 Toetsing aan de uitwerkingsregels
Zoals reeds aangegeven in
toelichting paragraaf 1.3 heeft het plangebied de bestemming 'Woongebied - Uit te werken'. Om de bestemming uit te kunnen werken naar 'Wonen' moet aan de uitwerkingsregels uit artikel 16 lid 2.1 van de geldende planregels worden voldaan. Navolgend worden deze uitwerkingsregels en een toetsing aan de betreffende regels, weergegeven.
Uitwerkingsregels
- het uitwerkingsplan moet in hoofdlijnen passend zijn binnen de uitgangspunten zoals opgenomen in het stedenbouwkundige plan, beeldregieplan en het inrichtingsplan openbare ruimte (IPOR);
- het gemiddeld aantal woningen per hectare mag niet meer bedragen dan 25;
- in afwijking van het bepaalde onder b mag het aantal woningen niet meer bedragen dan aangeduid op de verbeelding;
zelfstandig wonen, waaronder begrepen beroepen en bedrijven aan huis, is toegestaan, met dien verstande dat:
- de bouwwijze van de woningen mag vrijstaand, twee-aaneengebouwd, aaneengebouwd en gestapeld zijn;
- de goot- en bouwhoogte van een grondgebonden woning maximaal respectievelijk 7,5 m en 10 m mogen bedragen;
- de bouwhoogte van een gestapelde woning maximaal 12 m mag bedragen;
- voor wat betreft de bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken geen gebouw zijnde, de regels van toepassing zijn;
wegen en parkeervoorzieningen zijn toegestaan, met dien verstande dat:
- de wegen bij voorkeur dienen te worden ingericht als woonerf dan wel als een 30 km/u-gebied als bedoeld in artikel 74 lid 2 van de Wet geluidhinder, zoals deze luidt op het tijdstip van het vaststellen van het plan;
- voorzien dient te worden in voldoende parkeergelegenheid voor de woningen;
- overeenkomstig de keur een onderhoudstrook van minimaal 3 meter opgenomen kan worden naast watergangen en/of (watervoerende) greppels;
- er dient een aanvaardbaar woon- en leefmilieu te kunnen worden gegarandeerd;
de uitvoerbaarheid van het uitwerkingsplan moet zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval moet worden aangetoond:
- dat de bodemkwaliteit geschikt is voor het beoogde gebruik;
- dat er geen archeologische waarden worden verstoord;
- dat vanuit de Wet geluidhinder geen belemmeringen zijn tegen de realisatie van woningen;
- dat met de wijze van uitwerking rekening is gehouden met bestaande bedrijvigheid;
- dat het uitwerkingsplan financieel uitvoerbaar is.
Toetsing aan de uitwerkingsvoorwaarden
- De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van twee woningen aan de Spanjaardslaan. In het stedenbouwkundig plan is aangegeven de Spanjaardslaan als groen lint vorm te geven. De voorgenomen ontwikkeling sluit hier goed bij aan. Gezien de afmetingen van de kavels zal er rondom de woningen voldoende open ruimte overblijven waardoor het groene beeld van de Spanjaardslaan blijft behouden.
- Zie onder c.
- Volgens de aanduiding op de verbeelding mogen in het plangebied maximaal 2 woningen gerealiseerd worden. De voorgenomen ontwikkeling is hiermee in overeenstemming.
- Op de verbeelding van voorliggend uitwerkingsplan zijn twee bouwvlakken opgenomen met de aanduiding dat per bouwvlak één wooneenheid gerealiseerd mag worden. Er worden daarmee dus vrijstaande woningen mogelijk gemaakt. Daarnaast is op de verbeelding voor de woning direct aan de Spanjaardslaan een goothoogte van 3,5 m en een bouwhoogte van 8 m opgenomen. Voor de achterliggende woning is een bouwhoogte van 3,5 m opgenomen.
- Wegen worden in het plangebied niet gerealiseerd. Wat betreft het parkeren zal op de twee woonpercelen voldoende parkeergelegenheid gerealiseerd worden.
- In, of direct aansluitend aan het plangebied zijn geen watergangen en/of (waterafvoerende) greppels aanwezig.
- In toelichting paragraaf 3.7 en toelichting paragraaf 3.8 wordt op de aspecten geluid en bedrijven en milieuzonering in relatie tot de voorgenomen ontwikkeling, ingegaan. Conclusie van deze hoofdstukken is dat de verschillende aspecten geen belemmering vormen voor de ontwikkeling. Derhalve kan gesteld worden dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu.
- Op de verschillende genoemde aspecten in relatie tot de voorgenomen ontwikkeling wordt in toelichting hoofdstuk 3 ingegaan. Uit de conclusies van de paragrafen blijkt dat het plan uitvoerbaar is.
5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Het uitwerkingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
5.2 Nadere toelichting regels
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.
De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo, het Bor en het 'moederplan', bestemmingsplan 'Zuiderloo' van de gemeente Castricum.
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de plankaart geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
In het tweede hoofdstuk komen de bestemmingen aan de orde. De bestemmingsregels zijn zoveel als mogelijk overgenomen uit het bestemmingsplan 'Zuiderloo'. Op enkele plaatsen zijn de regels aangepast of aangevuld, zodat ze aansluiten bij de uitwerkingsregels uit het bestemmingsplan of bij de in ontwikkeling zijnde bouwplannen. Zodoende is een regeling ontstaan die zoveel mogelijk overeenkomt met het bestemmingsplan 'Zuiderloo' en die uiteraard past binnen het juridische kader van dat plan. In het uitwerkingsplan komen vier bestemmingen voor, te weten:
- Tuin (artikel 3);
- Gemengd (artikel 4);
- Waarde - Archeologie (dubbelbestemming artikel 5).
Artikel 3 Tuin
Ten behoeve van een aantrekkelijk dorpsbeeld acht de gemeente het wenselijk om op delen van de erven geen bebouwing toe te staan. Over het algemeen betreft dit het deel van het erf tussen de voorgevel en de openbare weg. Aan dit gedeelte van het erf is de bestemming 'Tuin' toegekend. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van erkers.
Artikel 4 Gemengd
Voor de twee nieuwe woonpercelen is de bestemming 'Gemengd' opgenomen. Op basis van deze bestemming mogen binnen de bouwvlakken de woningen gerealiseerd worden. Bijbehorende bouwwerken mogen ook buiten het bouwvlak worden gebouwd.
Artikel 5 Waarde - Archeologie
De voor ‘Waarde – Archeologie’ aangewezen gronden zijn behalve voor de daar voorkomende
bestemmingen mede bestemd voor de bescherming van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden.
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
Deze bepaling bevat een algemene regels omtrent de maximale toegestane hoogte, toegelaten bouwwerken met afwijkende maten en toegestane overschrijding van bouwgrenzen.
Algemene gebruiksregels
De bepaling bevat een algemene regel omtrent strijdigheid met het bestemmingsplan.
Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een omgevingsvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.
Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
6.1 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het kostenverhaal is geregeld middels privaatrechtelijke overeenkomst tussen initiatiefnemers en gemeente. Daarnaast heeft initiatiefnemer de haalbaarheid van de ontwikkeling met een positieve grondexploitatie aangetoond. Als gevolg van de plannen zal het exploitatieplan Zuiderloo structureel worden herzien. De herziening van het exploitatieplan kent zijn eigen procedure.
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
6.2.1 Inspraak en vooroverleg
Gedurende een termijn van zes weken (donderdag 2 februari 2017 tot en met woensdag 15 maart 2017) heeft het voorontwerp uitwerkingsplan Spanjaardslaan 12b ter inzage gelegen en zijn er twee inspraakreacties ingediend. Deze reacties zijn samengevat en beantwoord in het Eindverslag inspraakreacties voorontwerp uitwerkingsplan Spanjaardslaan 12b. Dit verslag is als bijlage bij de plan opgenomen.
- 1. Verkennend bodemonderzoek Spanjaardslaan 12B te Heiloo, Landview bodemonderzoek, Rapportnummer: 2016265, 18 oktober 2016
- 2. Toekenning ontheffing ruimtelijke ingrepen, 22 januari 2015