Type plan: uitwerkingsplan
Naam van het plan: Middenduin
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0399.UwpMiddenduin-0401

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
In het gebied tussen Heiloo en Limmen wordt een nieuw woongebied ontwikkeld met 2.000-2.400 woningen. Op het grondgebied van de gemeente Heiloo gaat het om circa 1.800 woningen die tezamen de woongebieden Zuiderloo en Zandzoom vormen. Deze woongebieden worden aan de zuidzijde van Heiloo gerealiseerd.
 
Onderhavig plangebied ligt binnen het woongebied Zuiderloo. De ontwikkeling van Zuiderloo tot een woongebied is juridisch-planologisch verankerd in het bestemmingsplan 'Zuiderloo'. Dit bestemmingsplan bevat voor de te ontwikkelen gebieden globale uit te werken bestemmingen, die voorzien in de ontwikkeling van onder meer woningen.
 
Voorliggend uitwerkingsplan is opgesteld om een appartementengebouw met 11 appartementen aan de Haagbeuk mogelijk te maken. Tevens worden er parkeer- en groenvoorzieningen mogelijk gemaakt. Het appartementengebouw wordt aan de westzijde van de Haagbeuk gerealiseerd, met daarachter een park. 
 
Het uitwerkingsplan is een juridisch instrument en bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en verbeelding leggen de bouw- en gebruiksmogelijkheden vast van de gronden en opstallen en zijn juridisch bindend voor burger en overheid. Het voorliggende uitwerkingsplan is een op ontwikkeling gericht uitwerkingsplan. Het doel van het plan is een bouwtitel voor de realisatie en het geven van richtlijnen voor het beheer.
 
De beleidskaders, zoals beschreven in het geldende bestemmingsplan 'Zuiderloo', zijn op voorliggend uitwerkingsplan van toepassing. De voorgenomen ontwikkeling past binnen de gestelde kaders van het rijk, provincie en gemeente.
1.2 Ligging plangebied
Voorliggend uitwerkingsplan heeft betrekking op een perceel aan de Haagbeuk te Heiloo in het in ontwikkeling zijnde woongebied Zuiderloo. Het grootste gedeelte van het plangebied bevindt zich aan de westzijde van de Haagbeuk. Het overige gedeelte bevindt zich aan de oostzijde van de Haagbeuk. De Haagbeuk (weg) maakt geen onderdeel uit van het plangebied, Ten zuiden grenst het plangebied aan de Krommelaan.
 
Het plangebied is kadastraal bekend onder de gemeente Heiloo, sectie E, perceel 2996 met een totaal oppervlak van 5.725 m². De volgende afbeeldingen tonen de globale ligging van het plangebied binnen het woongebied Zuiderloo en de globale begrenzing van het plangebied.
 
Zuiderloo (rood omkaderd) met aanduiding plangebied (rode druppel) (bron: ruimtelijkeplannen.nl) 
Globale begrenzing plangebied (rood omkaderd) (ruimtelijkeplannen.nl)
1.3 Geldend bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan 'Zuiderloo' van toepassing. Dit bestemmingsplan is op 7 december 2015 vastgesteld door de raad van de gemeente Heiloo. De volgende afbeelding toont een fragment van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan.
 
Uitsnede geldende bestemminsplanplan 'Zuiderloo', plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
 
De gronden van het plangebied hebben in het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Woongebied - Uit te werken'. Deze gronden zijn bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep. Tevens beschikken de gronden over de functieaanduiding 'groen'. Hier geldt het zoveel als mogelijk handhaven van de groenvoorzieningen. Voor het hele plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Bij het bouwen van een bouwwerk groter dan 50 m², waarbij de bodemingrepen dieper gaan dan 0,50 m, dient er een archeologisch onderzoek te worden verricht waaruit blijkt of en in welke mate de archeologische waarden van de gronden worden verstoord.
   
Om de bestemming uit te kunnen werken moet aan de uitwerkingsregels uit artikel 16 lid 2.1 van de geldende planregels worden voldaan. Op deze uitwerkingsregels en de toetsing daaraan wordt in toelichting hoofdstuk 4 nader ingegaan.
 
Naast het bestemmingsplan 'Zuiderloo' geldt voor de gronden in het plangebied het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren' (vastgesteld op 7 oktober 2019). Hierin is vastgelegd dat voldoende voorzieningen voor parkeren dienen te worden getroffen.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 wordt dit plan getoetst aan de relevante omgevingsaspecten. In hoofdstuk 4 wordt het plan getoetst aan de uitwerkingsregels. Vervolgens bevat hoofdstuk 5 de juridische planbeschrijving. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid komen tot slot in hoofdstuk 6 aan de orde.
2 Planbeschrijving
2.1 Context
In 2005 hebben de gemeenten Alkmaar, Castricum en Heiloo en de provincie Noord-Holland de bestuursovereenkomst 'Wonen in het Groen en aansluiting A9' ondertekend. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over woningbouw, een nieuwe aansluiting op de A9 en de ontwikkeling van natuur en recreatie in het gebied op de strandwal tussen Heiloo en Limmen. Na ondertekening van de Overeenkomst Nieuwe Strandwal op 12 maart 2014 heeft het project 'Wonen in het Groen' een vervolg gekregen onder de naam 'Programma Nieuwe Strandwal'. Het Programma Nieuwe Strandwal heeft als doel een samenhangend ruimtelijk programma te realiseren dat bijdraagt aan de ontwikkeling van het gebied, waarbij de aanleg van een woonwijk met groene allure samen gaat met de realisatie van natuur en recreatieve voorzieningen, het bedrijventerrein Boekelermeer en een aansluiting op de A9 en bijbehorende toegangswegen.
 
Om de samenhang in het gebied Zuiderloo vast te leggen zijn op 3 juni 2013 een stedenbouwkundig plan, een beeldregieplan en een inrichtingsplan openbare ruimte voor het gebied vastgesteld. In het stedenbouwkundig plan wordt de hoofdopzet van het gebied uitgelegd en vastgelegd. Bij de totstandkoming van de plannen is met name ingezet op behoud van de in het plangebied aanwezige natuurlijke en cultuurhistorische waarden als ook de aansluiting bij de bijzondere lintstructuren, die zo typerend zijn voor Heiloo.
2.2 Ontwikkeling Middenduin
Initiatiefnemer is voornemens om aan de Haagbeuk te Heiloo een appartementengebouw te ontwikkelen. Het appartementengebouw beschikt over 11 appartementen en krijgt een bouwhoogte van ten hoogste 10 m. Aan de oostzijde van de Haagbeuk, tegenover het appartementengebouw, worden parkeervoorzieningen ten behoeve van de appartementen gerealiseerd.
   
De gronden van het plangebied zijn in het geldende bestemmingsplan voorzien van de functieaanduiding 'groen'. Voor deze gronden geldt dat de groenvoorzieningen zoveel mogelijk gehandhaafd moeten blijven. Ten westen van het appartementengebouw wordt een natuur- en groenvoorziening aangelegd, die onderdeel uitmaakt van de groenstructuur van Zuiderloo. In de natuur- en groenvoorziening worden twee paddenpoelen en een speelplek gerealiseerd. De speelplek komt tussen de twee paddenpoelen te liggen. De natuur- en groenvoorziening heeft een groene en open uitstraling met aan weerszijden rijen met bomen en opgaande beplanting. Tevens wordt de natuur- en groenvoorziening voorzien van nieuwe watergangen die aansluiten op de greppels en houtwallen aan de randen van het plangebied.
 
De navolgende afbeelding toont een impressie van de beoogde natuur- en groenvoorziening en de situering van het appartementengebouw.
 
Impressie van de beoogde natuur- en groenvoorziening  en situering appartementengebouw
3 Omgevingsaspecten
3.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In het gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van dit uitwerkingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2.000 of meer woningen. De voorgenomen ontwikkeling bevat namelijk een appartementengebouw met 11 woningen. Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
  1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht in hoofdstuk 3. Tezamen met de overige hoofdstukken vormen deze paragrafen de zogenaamde aanmeldingsnotitie in het kader van het Besluit m.e.r. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit uitwerkingsplan en een eventueel op te stellen m.e.r. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten.
 
Op basis van deze plantoelichting kan geconcludeerd worden dat een m.e.r.-beoordeling niet vereist is. Volstaan wordt met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Het bevoegd gezag kan op basis van deze plantoelichting een vormvrij m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Er is geen sprake van een aparte bezwaar- en beroepsprocedure bij de beslissing over de m.e.r.-plicht. Bezwaar en beroep is alleen mogelijk tegelijkertijd met de procedure voor het uitwerkingsplan.
3.2 Bodem
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Planspecifiek
Om aan te tonen dat de kwaliteit van de grond en het grondwater geschikt is voor het beoogde gebruik, is een verkennend en aanvullend bodemonderzoek (Landview B.V., 16 april 2020, zie bijlagen bij toelichting bijlage 1) uitgevoerd. Uit dit onderzoek zijn de volgende resultaten en conclusies naar voren gekomen.
 
In één van de mengmonsters van de bovengrond met puingranulaat is een matige verhoging van zink geconstateerd. Daarnaast zijn lichte verhogingen van kwik, lood, PAK en PCB's gemeten. Met het aanvullend onderzoek is in de enkelvoudige monsters maximaal een lichte verhoging van zink geconstateerd. In de overige mengmonsters van de boven- en ondergrond zijn maximaal lichte verhogingen van de onderzochte stoffen aangetroffen. In het grondwater zijn lichte verhogingen van cadmium, nikkel en zink aangetroffen.
 
De aangetroffen verhogingen zijn dusdanig gering of verklaarbaar uit omgevingsfactoren dat voor het instellen van een vervolgonderzoek geen aanleiding wordt gezien. Op de locatie bestaan, op grond van de resultaten van dit onderzoek, geen risico's voor de volksgezondheid of de ecologie bij het beoogde gebruik.
 
Bij graafwerkzaamheden op het terrein kunnen er beperkingen in de mogelijkheid tot hergebruik van eventueel vrijkomende grond buiten de locatie bestaan. Voor hergebruik van grond buiten de locatie is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing.
 
Tijdens het onderzoek is zintuiglijk op het maaiveld en in de bodem geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. De uitvoering van een asbestonderzoek conform NEN 5707 wordt niet noodzakelijk geacht.
 
Geconcludeerd kan worden dat het aspect bodem geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
3.3 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
Planspecifiek
Op 9 mei 2011 is de Nota Cultuurhistorie vastgesteld door de raad van de gemeente Heiloo. In de Nota Cultuurhistorie is ook het gemeentelijk beleid op het gebied van archeologie opgenomen. De archeologische waarde van een gebied wordt door de gemeente bepaald door het gebied te toetsen aan aspecten geomorfologie, historische wegen en bekende archeologische vindplaatsen. Het gehele plangebied Zuiderloo ligt op de strandwal. Het gebied is vanaf de prehistorie in gebruik genomen door nomaden. Op basis van deze feiten bezit het gehele gebied een zeer hoge archeologische verwachting. Aan deze waardering is de consequentie verbonden dat ontwikkelingen groter 50 m² en dieper dan 50 cm vergunningplichtig zijn.
 
In het verleden is er geen archeologisch onderzoek voor het hele gebied Zuiderloo uitgevoerd, zodat het onbekend is in hoeverre er nog archeologische waarden in het plangebied aanwezig zijn. Hierover zal met een inventariserend proefsleuvenonderzoek nadere informatie verkregen moeten worden. Er zijn in ieder geval middeleeuwse sporen en, indien de veenlaag nog aanwezig is, mogelijk ook prehistorische sporen te verwachten. In afwachting van de resultaten van archeologisch onderzoek is ter bescherming van de verwachte archeologische waarden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen.
 
In het kader van de aanleg van de paddendoelen heeft Hollandia archeologen in september 2019 een opgraving, variant archeologisch begeleiding, uitgevoerd, waarbij een evaluatierapport (Hollandia archeologen, september 2019, zie bijlagen bij toelichting bijlage 2) opgesteld is. Voor de overige delen van het plangebied worden in de toekomst opgravingen uitgevoerd.
3.4 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingsweg 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
  • bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • vereenvoudiging van regels.
Gebiedsbescherming
Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken. 
 
Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in hat kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het NNN vormt een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang: 
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:
  • strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.          
Ten opzichte van de oude Flora- en faunawet zijn circa 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplannen) toegevoegd.
 
Planspecifiek
 
Soortenbescherming
Met de voorgenomen ontwikkeling bestaat de kans dat beschermde soorten en/of beschermde gebieden aangetast worden en er een overtreding van de Wet natuurbescherming plaatsvindt. Derhalve is een quickscan flora en fauna (Bureau Endemica, april 2020, zie bijlagen bij toelichting bijlage 3) uitgevoerd. Met deze quickscan zijn meerdere deelgebieden (1 t/m 5) onderzocht. Enkel deelgebied 3 heeft betrekking op het plangebied van onderhavig uitwerkingsplan.
  
Deelgebied 3 wordt grotendeels intensief door mensen gebruikt. Een aandachtspunt is de aanwezige zandlichamen, waarin oeverzwaluwen kunnen gaan broeden en rugstreeppadden kunnen verblijven. Voordat deze zandlichamen worden verwijderd dient te worden vastgesteld dat hierin geen vogels aan het broeden zijn en dat er geen rugstreeppadden aanwezig zijn. 
 
Op 22 april 2020 heeft de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord namens de provincie Noord-Holland ontheffing verleend voor:
  • artikel 3.5, lid 1 van de Wnb, voor zover het betreft het opzettelijk vangen van exemplaren van de rugstreeppad.
  • artikel 3.5, lid 2 van de Wnb, voor zover het betreft het opzettelijk verstoren van exemplaren van de rugstreeppad.
  • artikel 3.5, lid 4 van de Wnb, voor zover het betreft het beschadigen of vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van exemplaren van de rugstreeppad.
De ontheffing is verleend voor de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2025. Bij de ontheffing is een ecologisch werkprotocol (EWP) opgesteld (Bureau Endemica, 7 mei 2020, zie bijlagen bij toelichting bijlage 4).
   
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied, weidevogelgebied of Natuurnetwerk Nederland. Ten aanzien van bij provinciale verordening beschermde natuurgebied is externe werking geen toetsingskader. De afstand tot het Natura 2000-gebied Noordhollands Duinreservaat bedraagt minimaal 2,8 km. Gezien deze afstand en de aard en omvang van het plan, zijn effecten op Natura 2000-gebieden, met uitzondering van stikstofdepositie, uitgesloten.
 
In de Wet natuurbescherming is voorgeschreven dat voor alle activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op Natura 2000-gebieden een vergunning vereist is. Verzuring en vermesting is één van die mogelijk negatieve effecten. Voor ieder habitattype binnen een Natura 2000-gebied dat gevoelig is voor verzuring en/of vermesting is een kritische depositiewaarde (KDW) vastgesteld. De KDW geeft de grens aan waarboven het risico bestaat dat de kwaliteit van het habitat significant wordt aangetast door de verzurende en/of vermestende invloed van atmosferische stikstofdepositie. Op 29 mei 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State uitspraak gedaan omtrent de PAS. De PAS mag niet meer gebruikt worden als basis voor toestemming voor ‘activiteiten’. Hiermee is de PAS buiten werking gesteld. In de nieuwe AERIUS Calculator van januari 2020 en september 2020 zijn de bezwaren van de Afdeling bestuursrechtspraak zoals verwoord in de uitspraak van 29 mei 2019 weggenomen.
 
Voor de beoogde ontwikkeling is een stikstofdepositieberekening (Antea Group, 28 mei 2020, zie bijlagen bij toelichting bijlage 5) uitgevoerd. De bijdrage van de gebruiks- en realisatiefase aan de stikstofdepositie op de omliggende Natura 2000-gebieden is berekend ter plaatse van voor stikstofgevoelige habitats. Uit deze berekening blijkt dat de stikstofdepositie niet hoger is dan 0,00 mol per hectare per jaar op voor stikstofdepositie relevante hexagonen. Een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming is derhalve niet noodzakelijk.
 
Conclusie
De beoogde ontwikkeling leidt, mits er rekening gehouden wordt met de mogelijke aanwezigheid van rugstreeppadden, algemene broedvogels en de algemene zorgplicht, niet tot overtreding van de Wet natuurbescherming. De conclusie is dan ook dat de beoogde ontwikkeling uitvoerbaar is zoals bepaald in de Wro (art. 3.1.6 Bro).
3.5 Water
3.5.1 Beleid
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan de kans op verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) verkleind worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
 
Generiek beleid
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijksten hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
 
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet wordt elke zes jaar een Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is het rijksplan voor het waterbeleid in Nederland. Op 22 december 2015 wordt het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld. Dit nieuwe Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
 
Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Waterprogramma 2016 - 2021
In het waterprogramma 2016 - 2021 presenteert het hoogheemraadschap het beleid, de maatregelen, de programma's en de projecten die in deze periode worden uitgevoerd. Met dit waterprogramma geeft het hoogheemraadschap richting aan het waterbeheer tussen 2016 en 2021. Hierin wordt antwoord gegeven op de vragen: Hoe zorgt het hoogheemraadschap in de toekomst voor veilige dijken, droge voeten en voldoende schoon en gezond water in Hollands Noorderkwartier? Welke benaderingen worden daarvoor gekozen? En welke kosten en inzet gaan daarmee gepaard?
 
De klimaatverandering en de veranderende maatschappij dwingen tot aanscherping en heroverweging van keuzes in het waterbeleid. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Veranderende patronen in communicatie en participatie in de maatschappij vragen van het hoogheemraadschap grotere betrokkenheid en intensievere dialoog met de partners en belanghebbenden. Bovendien zijn er steeds meer partijen betrokken bij het waterbeheer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk.
 
3.5.2 Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium.
 
Planspecifiek
 
Watercompensatie
Een ruimtelijke ontwikkeling moet voldoen aan de belangrijkste minimale voorwaarde: het 'standstill beginsel'. Dit beginsel houdt in dat, als gevolg van een ontwikkeling, geen verslechtering van de waterhuishouding mag ontstaan. 
 
In artikel 20 lid 5 van de regels van het geldende bestemmingsplan 'Zuiderloo' is vastgelegd dat voor de berging en infiltratie van hemelwater, in het gehele gebied dat valt onder de uit te werken bestemmingen, een oppervlakte wordt ingericht die minimaal gelijk is aan 20% van het verharde oppervlak dat direct loost op het oppervlaktewater. Daarbij gaat het niet zozeer om het creëren van wateroppervlakken alswel het creëren van plaatsen waar het hemelwater kan infiltreren.
 
In de huidige situatie is het gehele plangebied onverhard. De verharding die in de toekomstige situatie wordt toegevoegd bestaat uit het appartementengebouw, verharding rondom het appartementengebouw, de parkeerplaatsen ten oosten van de Haagbeuk en paden in het park. Met de ontwikkeling van de natuur- en groenvoorziening ten westen van het appartementengebouw worden nieuwe watergangen en paddenpoelen aangelegd. Er kan verwacht worden dat hiermee voldoende watercompensatie plaatsvindt. Verder worden bij het appartementencomplex infiltratiekratten toegepast.
  
Het plangebied maakt onderdeel uit van de watervergunning en het Waterstructuurplan Zuiderloo voor het oostelijke gedeelte van Zuiderloo. De watervergunning is op 25 april 2019 verleend door het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier voor het graven van (droge) waterlopen, de aanleg van dammen, duikers en stuwen en de aanleg van een hemelwatersysteem voor plan Zuiderloo.
 
In de planregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor een voorziening voor waterberging. Deze dient een minimale waterbergende capaciteit van 54 mm in 12 uur en 63 mm in 24 uur te hebben. Hieraan wordt getoetst in het kader van de watervergunning.
    
Waterafvoer 
De bebouwing dient te voldoen aan het beleid van het hoogheemraadschap over de afvoer van hemelwater en vuilwater. Dit houdt in dat het hemelwater wordt afgekoppeld en het vuilwater via het riool afgevoerd wordt. De voordelen van het afkoppelen van hemelwater zijn:
  • de riolering wordt ontlast waardoor minder overstorten van ongezuiverd rioolwater optreden;
  • de zuivering krijgt minder schoon water te verwerken waardoor het zuiveringsrendement verbetert;
  • schoon hemelwater wordt geloosd in het gebied waar het valt, zodat er in droge tijden geen gebiedsvreemd water ingelaten hoeft te worden.
Het appartementengebouw zal voor de afvoer van afvalwater aangesloten worden op het rioolsysteem. Het hemelwater vanaf de nieuwbouw wordt afgekoppeld van het riool en zal in de bodem infiltreren en/of afgevoerd worden naar het oppervlaktewater in de omgeving.
3.6 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6-contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5-contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
De navolgende afbeelding toont een uitsnede van de risicokaart.
 
   
Uitsnede risicokaart, plangebied zwart omkaderd (bron: risicokaart.nl)
 
Risicovolle inrichtingen   
Uit voorgaande afbeelding blijkt dat in de omgeving van het plangebied een risicovolle inrichting aanwezig is. Het betreft een lpg-station op minimaal 150 m afstand van het appartementengebouw. De risicoafstand (PR 10-6) van desbetreffende inrichting betreft 25 m. De afstand tot de grens van het invloedsgebied voor verantwoording van het groepsrisico is gelegen op 150 m. Omdat het appartementengebouw zich niet binnen het invloedsgebied bevindt, vormt het lpg-station geen belemmering voor het mogelijk maken van het appartementengebouw en hoeft het plan niet te worden voorgelegd aan de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord.
 
Transportroutes voor gevaarlijke stoffen
Uit het raadplegen van de risicokaart blijkt dat er in de omgeving van het plangebied geen transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig zijn.
 
Buisleidingen
Binnen en in de omgeving van het plangebied liggen geen buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
 
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling van het appartementengebouw.
3.7 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
     
Planspecifiek
In het kader van het geldende bestemmingsplan 'Zuiderloo' is onderzoek gedaan naar de effecten van de gehele ontwikkeling van Zuiderloo (en Zandzoom) op het gebied van luchtkwaliteit. Uit dit onderzoek volgt dat:
  • Er geen sprake is van een 'gevoelige bestemming'. Toetsing aan de grenswaarden in het plangebied is op grond van de Wm niet noodzakelijk.
  • De verkeersemissies leiden 'niet in betekenende mate' tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet nodig.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van de 'Atlas leefomgeving' gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De achtergrondconcentraties over 2017 van fijnstof (PM10 en PM2,5 en stikstofdioxide (NO2) nabij het plangebied bedragen respectievelijk maximaal 17,6 μg/m³, 9,9 μg/m³ en 15,0 μg/m³. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke grenswaarden van 40 μg/m³ voor fijnstof PM10 en stikstofdioxide en 25 μg/m³ voor fijnstof PM2,5.
 
Gezien voorgaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
3.8 Geluid
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. Het beschermen van geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Indien nieuwe geluidgevoelige objecten binnen deze zone worden toegestaan stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidbelasting. De Wgh stelt daarnaast ook dat bij de realisatie van nieuwe geluidsbronnen onderzocht moet worden of er geen nadelige effecten optreden voor geluidsgevoelige objecten.
 
De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wgh worden geregeld zijn industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
Planspecifiek
Met het voorliggende uitwerkingsplan wordt een nieuw geluidgevoelig object als bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh) mogelijk gemaakt. Het beoogde appartementengebouw bevindt zich op een afstand van ca. 141 m uit de as van de Vennewatersweg, waar een snelheidsregime van 50 km/uur geldt. Doordat het appartementengebouw op minder dan 200 m afstand van de Vennewatersweg is gelegen, is het uitvoeren van een akoestisch onderzoek naar wegverkeerlawaai noodzakelijk. Het appartementengebouw ligt buiten de onderzoekszone van de Kennemerstraatweg. Daarnaast ligt het appartementengebouw op een afstand van 12 m uit de wegas van de ontsluitingsweg Haagbeuk. Derhalve is een onderzoek naar geluidbelasting vanwege wegverkeer (Adviesburo Van der Boom, 18 juni 2020, zie bijlagen bij toelichting bijlage 6) uitgevoerd.
 
De geluidbelasting door de Vennewatersweg bedraagt ten hoogte 43 dB na aftrek ex art. 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt niet overschreden. Er hoeft geen hogere waarde te worden verleend voor wegverkeer op de Vennewatersweg.
 
Wegen met een maximumsnelheid van 30 km/u hebben geen geluidzone. Deze geluidbelasting door 30 km wegen wordt niet getoetst aan de Wgh. De geluidbelasting door de 30 km weg bedraagt ten hoogste 48 dB na aftrek. De
voorkeursgrenswaarde voor gezoneerde wegen van 48 dB wordt daarmee ook niet overschreden door de niet-gezoneerde wegen. De geluidbelasting door alle wegverkeer bedraagt ten hoogste 53 dB zonder aftrek. Daarmee is sprake van een goede ruimtelijke ordening voor het aspect geluid door wegverkeer. Voor de gevels zijn geen geluidwerende voorzieningen nodig die de minimumeisen vanuit het Bouwbesluit te boven gaan.
 
Geconcludeerd kan worden dat het aspect geluid geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
3.9 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.  
Planspecifiek
Voorliggend uitwerkingsplan voorziet in de uitwerking van de bestemming 'Woongebied - Uit te werken' uit het geldende bestemmingsplan 'Zuiderloo'. In de toelichting van dit bestemmingsplan is uitgebreid ingegaan op het aspect bedrijven en milieuzonering. Uit zowel de toelichting als de verbeelding van het geldende bestemmingsplan blijkt dat er nabij het plangebied geen bedrijven of andere milieubelastende activiteiten aanwezig zijn.
 
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt gezien het voorgaande geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
3.10 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
 
3.10.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
Planspecifiek
Met het voorliggende uitwerkingsplan worden 11 appartementen mogelijk gemaakt. Voor het bepalen van de verkeersgeneratie is de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeercijfers naar parkeernormen' geraadpleegd. Voor de stedelijkheidsgraad wordt 'weinig stedelijk' en 'rest bebouwde kom' aangehouden. Voor de appartementen wordt uitgegaan van de categorie 'huur, appartement, midden/goedkoop'. Per appartement geldt er een gemiddelde verkeersgeneratie van 3,6 verkeersbewegingen per etmaal. In totaal veroorzaken de 11 appartementen een verkeersgeneratie van ca. 39,6 verkeersbewegingen per etmaal.
   
Het plangebied wordt ontsloten via de Haagbeuk. Gezien de relatief kleine toename van de verkeersgeneratie kan dit opgevangen worden met deze ontsluitingsweg. Het aspect verkeer vormt dan ook geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
 
In het kader van het geldende bestemmingsplan 'Zuiderloo' is onderzoek gedaan naar de effecten van de gehele ontwikkeling van Zuiderloo (en Zandzoom) op het gebied van verkeersgeneratie. Uit dit onderzoek volgt dat de groei op de overige wegen, zeker in absolute zin, geen directe aanleiding geeft voor nadere analyses. De verkeersintensiteiten blijven (in veel gevallen ruim) binnen de richtlijnen.
 
3.10.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
 
Op 10 maart 2010 heeft de gemeente Heiloo het Parkeerbeleidsplan Heiloo 2010 vastgesteld. Volgens deze publicatie valt de gemeente Heiloo in de klasse 'weinig stedelijk gebied'. Bij de berekening voor het aantal benodigde parkeerplaatsen is hier van uitgegaan.
 
Planspecifiek
Conform het Parkeerbeleidsplan Heiloo 2010 is de parkeerbehoefte van de 11 appartementen bepaald. Het plangebied is gelegen in de 'rest bebouwde kom'. Voor de appartementen wordt uitgegaan van de categorie 'woning goedkoop (cat. 1-2)' en 'woning midden (cat. 3)', waarbij in de 'rest bebouwde kom' een parkeernorm van respectievelijk 1,55 en 1, 85 per woning geldt. In totaal zijn er voor de 11 appartementen 17-20 parkeerplaatsen benodigd.
 
Aan de oostzijde van de Haagbeuk worden de parkeerplaatsen gerealiseerd. Uitgaande van de genoemde normeringen is binnen de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' voldoende ruimte beschikbaar om aan deze parkeerbehoefte te kunnen voldoen. Naast de parkeerplaatsen is er in dit gedeelte van het plangebied ruimte voor groen.
 
Geconcludeerd kan worden dat het aspect parkeren geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
 
In het voorliggende uitwerkingsplan is de regeling ten aanzien van parkeren uit het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren' (vastgesteld op 7 oktober 2019) overgenomen. In deze regeling wordt verwezen naar het gemeentelijk parkeerbeleid, te weten het Parkeerbeleidsplan Heiloo 2010 of de opvolger daarvan.
3.11 Duurzaamheid
Nederland in 2050 vrij van aardgas
Maar liefst 95% van de 7,7 miljoen huishoudens in Nederland gebruikt aardgas voor verwarming, warm water en om mee te koken. Stoppen met het gebruik van aardgas zorgt dus voor een flinke afname van onze CO2-uitstoot. En hoe minder CO2 in de lucht, hoe beter dat is voor het klimaat en de biodiversiteit
 
Door de toenemende onzekerheid over het aardgas, de effecten van aardgaswinning in Groningen, de toenemende afhankelijkheid van geïmporteerd aardgas en de klimaatdiscussie kiezen projectontwikkelaars, overheden en netbeheerders vaker voor wijken en andere ontwikkelingen zonder gasleidingen.
 
Gasleidingen gaan ongeveer 45 jaar mee, daarna zijn ze verouderd en minder veilig. Elk jaar zijn er dan ook grote stukken van het gasnet die aan vervanging toe zijn. Er kan in dit geval ook gekozen worden om de leidingen te verwijderen. De keuze om ze te verwijderen of te vervangen hangt vooral af van de plannen om aardgas in het gebied te behouden of niet.
 
Energiebesparing en duurzame energiebronnen
Tot 1 januari 2021 geldt conform het Bouwbesluit 2012 een EPC-norm van 0,4. Vanaf 1 januari 2021 moeten alle vergunningaanvragen voor nieuwbouw voldoen aan de BENG-eisen. De BENG-eisen vervangen de energieprestatiecoëfficiënt (EPC). De BENG-eisen komen voort uit de Europese richtlijn energieprestatie van gebouwen en het Energieakkoord voor duurzame groei. Strategisch gezien is het raadzaam om energieneutraal te bouwen. Indien dit niet haalbaar is, wordt aangeraden om aan de BENG-eisen te voldoen. Deze eisen zijn:
  1. de maximale energiebehoefte is 25 kWh/m² bvo;
  2. het maximale primaire energieverbruik is 25 kWh/m² bvo;
  3. het minimale aandeel van 50 % hernieuwbare energie.
Om aan deze eisen te voldoen kan gebruik gemaakt worden van warmtepompen, zonnecollectoren en PV-panelen.
 
Gemeentelijk beleid
Op 17 februari 2016 is het Duurzaamheidsbeleid Heiloo 2016-2020 'Op naar een kringloopsamenleving' vastgesteld. Het toekomstbeeld voor de gemeente Heiloo is een kringloopsamenleving. Een circulaire of kringloopsamenleving is een samenleving waarbij het gebruik van water, energie en grondstoffen (afval) hernieuwbaar is aangepakt. Verontreinigende stoffen in bodem, (grond)water en lucht zijn sterk teruggedrongen. Een afgeleide van de circulaire samenleving is de circulaire economie, waarmee uitputting van de aarde wordt voorkomen en de natuurlijke balans in onze leefomgeving wordt teruggebracht.
 
In het beleid zijn de onderstaande doelen opgenomen:
 
Milieu
  • schadelijke stoffen verminderen;
  • ruimte voor water;
  • stimuleren biodiversiteit;
  • beperking geluid- en lichthinder.
Energie en besparing
  • 20% duurzame energieopwekking in 2020;
  • 20% energiebesparing in 2020 ten opzichte van 2008;
  • 20% CO2-reductie in 2020 ten opzichte van 2008;
  • op termijn wordt Heiloo een energieneutrale gemeente.
Circulaire economie
  • 75 van alle aanbestedingen en uitgiften wordt duurzaam aanbesteed vanaf 1 januari 2015 en 100% vanaf 1 januari 2020;
  • efficiënt gebruik hulpbronnen en afval.
4 Toetsing aan de uitwerkingsregels
Zoals reeds aangegeven in toelichting paragraaf 1.3 heeft het plangebied de bestemming 'Woongebied - Uit te werken'. Om de bestemming uit te kunnen werken naar 'Wonen' moet aan de uitwerkingsregels uit artikel 16 lid 2.1 van de geldende planregels worden voldaan. Navolgend worden deze uitwerkingsregels en een toetsing aan de betreffende regels, weergegeven.
 
Uitwerkingsregels
  1. het uitwerkingsplan moet in hoofdlijnen passend zijn binnen de uitgangspunten zoals opgenomen in het stedenbouwkundige plan, beeldregieplan en het inrichtingsplan openbare ruimte (IPOR);
  2. het gemiddeld aantal woningen per hectare mag niet meer bedragen dan 25;
  3. in afwijking van het bepaalde onder b mag het aantal woningen niet meer bedragen dan aangeduid op de verbeelding; 
  4. zelfstandig wonen, waaronder begrepen beroepen en bedrijven aan huis, is toegestaan, met dien verstande dat:
    1. de bouwwijze van de woningen mag vrijstaand, twee-aaneengebouwd, aaneengebouwd en gestapeld zijn;
    2. de goot- en bouwhoogte van een grondgebonden woning maximaal respectievelijk 7,5 m en 10 m mogen bedragen;
    3. de bouwhoogte van een gestapelde woning maximaal 12 m mag bedragen;
    4. voor wat betreft de bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken geen gebouw zijnde, de regels van toepassing zijn, als genoemd in artikel 15 lid 2.3;
  5. wegen en parkeervoorzieningen zijn toegestaan, met dien verstande dat:
    1. de wegen bij voorkeur dienen te worden ingericht als woonerf dan wel als een 30 km/u-gebied als bedoeld in artikel 74 lid 2 van de Wet geluidhinder, zoals deze luidt op het tijdstip van het vaststellen van het plan;
    2. voorzien dient te worden in voldoende parkeergelegenheid voor de woningen;
  6. overeenkomstig de keur een onderhoudstrook van minimaal 3 m opgenomen kan worden naast watergangen en/of (watervoerende) greppels;
  7. er dient een aanvaardbaar woon- en leefmilieu te kunnen worden gegarandeerd;
  8. de uitvoerbaarheid van het uitwerkingsplan moet zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval moet worden aangetoond:
    1. dat de bodemkwaliteit geschikt is voor het beoogde gebruik;
    2. dat er geen archeologische waarden worden verstoord;
    3. dat vanuit de Wet geluidhinder geen belemmeringen zijn tegen de realisatie van woningen;
    4. dat met de wijze van uitwerking rekening is gehouden met bestaande bedrijvigheid;
    5. dat het uitwerkingsplan financieel uitvoerbaar is.
Toetsing aan de uitwerkingsvoorwaarden
  1. Het beoogde plan maakt een appartementengebouw, een natuur- en groenvoorziening en parkeervoorzieningen mogelijk. De natuur- en groenvoorziening is onderdeel van de groenstructuur van Zuiderloo en daarmee wordt er een bijdrage geleverd aan de groene uitstraling van het gebied. Het appartementengebouw wordt aan de westzijde van de Haagbeuk gerealiseerd en aan de oostzijde van de Haagbeuk worden parkeervoorzieningen gerealiseerd. Beide plekken worden voorzien van een groene inrichting. De bouw van het appartementencomplex invulling geeft aan de markante bebouwing uit het stedenbouwkundig plan. Voor wat betreft architectuur en groeninrichting wordt aangesloten bij het beeldregieplan en het inrichtingsplan openbare ruimte.
  2. Er worden in totaal 11 appartementen gerealiseerd. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 0,45 ha. Hiermee wordt het maximaal aantal woningen van 25 per ha niet overschreden.
  3. Er is voor het plangebied geen aanduiding op de verbeelding opgenomen.
  4. Op de verbeelding van voorliggend uitwerkingsplan is een bouwvlak opgenomen met een aanduiding voor het maximum aantal wooneenheden (11 woningen). De maximale bouwhoogte van het gebouw is 10 m, die aangeduid is op de verbeelding van voorliggend uitwerkingsplan. Hiervan kan binnenplans afgeweken worden tot een bouwhoogte van 12 m. Voor wat betreft overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is aangesloten op artikel 15 lid 2.3 van het bestemmingsplan 'Zuiderloo'.
  5. Er worden geen nieuwe wegen mogelijk gemaakt met onderhavig uitwerkingsplan. De Haagbeuk, die door het plangebied heen loopt beschikt over de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Deze weg maakt geen onderdeel uit van dit uitwerkingsplan.
  6. Aan de zuidzijde van het plangebied ligt een greppel. Tussen het appartementengebouw en de waterlopen is voldoende ruimte voor een onderhoudsstrook van minimaal 3 m.
  7. In toelichting paragraaf 3.8 en toelichting paragraaf 3.9 wordt op de aspecten geluid en bedrijven en milieuzonering in relatie tot de voorgenomen ontwikkeling ingegaan. Conclusie van deze paragrafen is dat de verschillende aspecten geen belemmering vormen voor de ontwikkeling. Derhalve kan gesteld worden dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu.
  8. In toelichting hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de relevante omgevingsaspecten. In toelichting paragraaf 6.1 wordt ingegaan op de financiële haalbaarheid van dit uitwerkingsplan. Uit de conclusies van deze paragrafen blijkt dat het plan uitvoerbaar is.
5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Het uitwerkingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
5.2 Nadere toelichting regels
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden uiteengezet.
 
De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo, het Bor en het 'moederplan', bestemmingsplan 'Zuiderloo' van de gemeente Heiloo.
 
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
 
Artikel 2 Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de plankaart geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
 
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
In het tweede hoofdstuk komen de bestemmingen aan de orde. De bestemmingsregels zijn zoveel als mogelijk overgenomen uit het bestemmingsplan 'Zuiderloo'. Op enkele plaatsen zijn de regels aangepast of aangevuld, zodat ze aansluiten bij de uitwerkingsregels uit het bestemmingsplan of bij de in ontwikkeling zijnde bouwplannen. Zodoende is een regeling ontstaan die zoveel mogelijk overeenkomt met het bestemmingsplan 'Zuiderloo' en die uiteraard past binnen het juridische kader van dat plan. In het uitwerkingsplan komen vier (dubbel)bestemmingen voor, te weten:
  • Groen (artikel 3);
  • Tuin (artikel 4);
  • Verkeer - Verblijfsgebied (artikel 5);
  • Wonen - 1 (artikel 6);
  • Waarde - Archeologie (artikel 7).
Artikel 3 Groen
De natuur- en groenvoorziening ten westen van het appartementengebouw is voorzien van de bestemming 'Groen'. Deze gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, natuurvoorzieningen, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, wandelpaden, speelvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen. Er mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen.
 
Artikel 4 Tuin 
Ten behoeve van een aantrekkelijk dorpsbeeld acht de gemeente het wenselijk om op delen van de erven geen bebouwing toe te staan. Aan de gronden rondom appartementengebouw is de bestemming 'Tuin' toegekend. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd.
 
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
De gronden ten oosten van de Haagbeuk zijn voorzien van de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' en zijn bestemd voor verkeersdoeleinden, verblijfsdoeleinden, parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.
   
Artikel 6 Wonen
Ter plaatse van het beoogde appartementengebouw is de bestemming 'Wonen' opgenomen. Het appartementengebouw moet binnen het bouwvlak gerealiseerd worden. Er is een maatvoering van maximaal 11 woningen en een bouwhoogte van maximaal 10 m opgenomen.
  
Artikel 7 Waarde - Archeologie
De voor ‘Waarde - Archeologie’ aangewezen gronden zijn behalve voor de daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor de bescherming van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden.  
 
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
 
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
De bepaling bevat algemene regels omtrent strijdigheid met het bestemmingsplan, aan-huis-verbonden beroepen en een voorwaardelijke verplichting voor waterberging. 
 
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is in aanvulling op de afwijkingsmogelijkheden uit de bestemmingen een aantal algemene afwijkingen opgenomen. Het betreft hier een algemene regeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken. Daarnaast zijn er afwijkingsmogelijkheden voor een aan-huis-verbonden bedrijf en het bouwen van kelder buiten het buitenwerk van het bovengronds gelegen gebouw.
 
Artikel 11 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is in aanvulling op de afwijkingsmogelijkheden uit de bestemmingen en het artikel ‘Algemene afwijkingsregels’, een aantal wijzigingsmogelijkheden opgenomen. Het betreft de oprichting van wat grotere nutsvoorzieningen een enigszins andere situering en/of begrenzing van in het plan opgenomen grenzen.
 
Artikel 12 Overige regels
In dit artikel is de regeling ten aanzien van parkeren uit het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren' overgenomen. In deze regeling wordt verwezen naar het Parkeerbeleidsplan Heiloo 2010.
  
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
In het laatste hoofdstuk ‘Overgangs- en slotregels’ is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de in dit bestemmingsplan opgenomen planregels. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. In de slotbepaling is de officiële naam van de planregels bepaald. Onder deze naam kunnen de planregels van het bestemmingsplan aangehaald worden.
6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het kostenverhaal is geregeld middels een privaatrechtelijke overeenkomst tussen initiatiefnemers en gemeente. Als gevolg van de plannen zal het exploitatieplan Zuiderloo structureel worden herzien. De herziening van het exploitatieplan kent zijn eigen procedure.
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ontwerp uitwerkingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 sub c van het Bro overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
 
Een ontwerp uitwerkingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door het college van burgemeester en wethouders wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het uitwerkingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het uitwerkingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het uitwerkingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
 
6.2.1 Vooroverleg
Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft te kennen gegeven geen bezwaar te hebben tegen het plan.
 
6.2.2 Zienswijzen
Het ontwerp uitwerkingsplan heeft van donderdag 21 januari 2021 tot en met woensdag 3 maart 2021 ter inzage gelegen. In deze periode zijn vier zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen zijn in de Nota beantwoording zienswijzen (gemeente Heiloo, zie bijlagen bij toelichting bijlage 7) samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien.