Type plan: uitwerkingsplan
Naam van het plan: Krommelaan 2a
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0399.UwpKrommelaan2a-0401

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
In het gebied tussen Heiloo en Limmen wordt een nieuw woongebied ontwikkeld met 2.000-2.400 woningen. Op het grondgebied van de gemeente Heiloo gaat het om circa 1.800 woningen die tezamen de woongebieden Zuiderloo en Zandzoom vormen. Deze woongebieden worden aan de zuidzijde van Heiloo gerealiseerd.
 
Het plangebied is gelegen binnen het woongebied Zuiderloo. De ontwikkeling van het woongebied Zuiderloo is juridisch-planologisch vastgelegd in het bestemmingsplan 'Zuiderloo'. Hierbij beschikken de te ontwikkelen gebieden over globale uit te werken bestemmingen, die voorzien in de ontwikkeling van onder meer woningen. 
 
Voorliggend uitwerkingsplan is opgesteld om één vrijstaande woning (Krommelaan 2a) mogelijk te maken. Naast de vrijstaande woning worden parkeervoorzieningen mogelijk gemaakt ten behoeve van de benodigde parkeerplaatsen voor het ten zuiden gelegen woningbouwplan, dat bekend staat onder de naam 'Deelplan 3 Timpaan'.
 
Het uitwerkingsplan is een juridisch instrument en bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en verbeelding leggen de bouw- en gebruiksmogelijkheden vast van de gronden en opstallen en zijn juridisch bindend voor burger en overheid. Het voorliggende uitwerkingsplan is een op ontwikkeling gericht uitwerkingsplan. Doel van het plan is een bouwtitel voor de realisatie en het geven van richtlijnen voor het beheer.
 
De beleidskaders, zoals beschreven in het geldende bestemmingsplan 'Zuiderloo', zijn op voorliggend uitwerkingsplan van toepassing. De voorgenomen ontwikkeling past binnen de gestelde kaders van het rijk, provincie en gemeente.
 
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied van voorliggend uitwerkingsplan bevindt zich in het zuidoostelijke gedeelte van Zuiderloo te Heiloo. De planlocatie ligt aan de zuidzijde van de Krommelaan, naast de woning aan de Krommelaan 2, en is kadastraal bekend onder de gemeente Heiloo, sectie E, perceel 2121.
 
De navolgende afbeeldingen tonen de globale ligging en begrenzing van het plangebied.
   
Globale ligging plangebied, rood omcirkeld (bron: Google Maps)
 
Globale begrenzing plangebied, rood omkaderd (bron: Google Maps)
 
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor de gronden van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Zuiderloo', vastgesteld op 7 december 2015 door de raad van de gemeente Heiloo. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan 'Zuiderloo'.
 
Uitsnede bestemmingsplan 'Zuiderloo', plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
 
De gronden in het plangebied zijn volgens het bestemmingsplan 'Zuiderloo' voorzien van de bestemming 'Woongebied - Uit te werken'. Deze gronden zijn bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep.
 
Tevens geldt voor de gronden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. De met deze dubbelbestemming aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden. Bij het bouwen van een bouwwerk groter dan 50 m², waarbij de bodemingrepen dieper gaan dan 0,50 m, dient er een archeologisch onderzoek te worden verricht waaruit blijkt of en in welke mate de archeologische waarden van de gronden worden verstoord.
 
Om de bestemming 'Woongebied - Uit te werken' uit te kunnen werken moet aan de uitwerkingsregels van artikel 16 lid 2.1 van de geldende planregels worden voldaan. Op deze uitwerkingsregels en de toetsing daaraan wordt in toelichting hoofdstuk 4 nader ingegaan.
 
Naast het bestemmingsplan 'Zuiderloo' geldt voor de gronden in het plangebied het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren' (vastgesteld op 7 oktober 2019). Hierin is vastgelegd dat voldoende voorzieningen voor parkeren dienen te worden getroffen.
 
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 wordt dit plan getoetst aan de relevante omgevingsaspecten. De toetsing aan de uitwerkingsregels is in hoofdstuk 4 te vinden. Vervolgens bevat hoofdstuk 5 de juridische planbeschrijving. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid komen tot slot in hoofdstuk 6 aan de orde.
 
2 Planbeschrijving
2.1 Context
In 2005 hebben de gemeenten Alkmaar, Castricum en Heiloo en de provincie Noord-Holland de bestuursovereenkomst 'Wonen in het Groen en aansluiting A9' ondertekend. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over woningbouw, een nieuwe aansluiting op de A9 en de ontwikkeling van natuur en recreatie in het gebied op de strandwal tussen Heiloo en Limmen. Na ondertekening van de Overeenkomst Nieuwe Strandwal op 12 maart 2014 heeft het project 'Wonen in het Groen' een vervolg gekregen onder de naam 'Programma Nieuwe Strandwal'. Het Programma Nieuwe Strandwal heeft als doel een samenhangend ruimtelijk programma te realiseren dat bijdraagt aan de ontwikkeling van het gebied, waarbij de aanleg van een woonwijk met groene allure samen gaat met de realisatie van natuur en recreatieve voorzieningen, het bedrijventerrein Boekelermeer en een aansluiting op de A9 en bijbehorende toegangswegen.
 
Om de samenhang in het gebied Zuiderloo vast te leggen zijn op 3 juni 2013 een stedenbouwkundig plan, een beeldregieplan en een inrichtingsplan openbare ruimte voor het gebied vastgesteld. In het stedenbouwkundig plan wordt de hoofdopzet van het gebied uitgelegd en vastgelegd. Bij de totstandkoming van de plannen is met name ingezet op behoud van de in het plangebied aanwezige natuurlijke en cultuurhistorische waarden als ook de aansluiting bij de bijzondere lintstructuren, die zo typerend zijn voor Heiloo.
 
2.2 Ontwikkeling
Het voorliggende uitwerkingsplan maakt één vrijstaande woning aan de Krommelaan te Heiloo mogelijk. Rondom de woning ligt een tuin met aan de voorzijde ruimte voor twee parkeerplaatsen. Aan de westzijde wordt, ter compensatie van de te dempen watergang/greppel aan de zuidzijde, een watergang/greppel aangelegd.
 
Naast de vrijstaande woning wordt ten zuiden daarvan een parkeerkoffer met 14 parkeerplaatsen aangelegd. Deze parkeerkoffer voorziet in de parkeerbehoefte van het ten zuiden van het plangebied gelegen voor het ten zuiden gelegen woningbouwplan.
 
De navolgende afbeeldingen tonen een situatietekening van de beoogde ontwikkeling, waarin het plangebied zwart omkaderd is, en referentiebeelden van de beoogde woning.
  
Situatietekening beoogde ontwikkeling (bron: Leijh, Kappelhoff, Seckel, van den Dobbelsteen, architecten)
Referentiebeelden beoogde woning (bron: Leijh, Kappelhoff, Seckel, van den Dobbelsteen, architecten)
 
3 Omgevingsaspecten
3.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In het gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van dit uitwerkingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2.000 of meer woningen. Met het voorliggende plan wordt één vrijstaande woning mogelijk gemaakt. Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
  1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht in hoofdstuk 3. Tezamen met de overige hoofdstukken vormen deze paragrafen de zogenaamde aanmeldingsnotitie in het kader van het Besluit m.e.r. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit uitwerkingsplan en een eventueel op te stellen m.e.r. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten.
 
Op basis van deze plantoelichting kan geconcludeerd worden dat een m.e.r.-beoordeling niet vereist is. Volstaan wordt met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Het bevoegd gezag kan op basis van deze plantoelichting een vormvrij m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Er is geen sprake van een aparte bezwaar- en beroepsprocedure bij de beslissing over de m.e.r.-plicht. Bezwaar en beroep is alleen mogelijk tegelijkertijd met de procedure voor het uitwerkingsplan.
 
3.2 Bodem
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Planspecifiek
Met het voorliggende uitwerkingsplan wordt de bestemming 'Woongebied - Uit te werken' uitgewerkt. Bij een dergelijke uitwerking dient inzichtelijk gemaakt te worden of de kwaliteit van de bodem en het grondwater geschikt is voor het beoogde gebruik. Om die reden is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Landview, 4 maart 2021, zie bijlagen bij toelichting bijlage 1). Uit dit onderzoek zijn de volgende resultaten en conclusies naar voren gekomen.
 
In de mengmonsters van de boven- en ondergrond zijn geen verhogingen van de onderzochte stoffen aangetroffen. In het grondwater is een lichte verhoging van barium aangetroffen.
 
De aangetroffen verhoging is verklaarbaar uit omgevingsfactoren, zodat voor het instellen van een vervolgonderzoek geen aanleiding wordt gezien. Op de locatie bestaan, op grond van de resultaten van dit onderzoek, geen risico's voor de volksgezondheid of de ecologie bij het beoogde gebruik.
 
Bij graafwerkzaamheden op het terrein kunnen er beperkingen in de mogelijkheid tot hergebruik van eventueel vrijkomende grond buiten de locatie bestaan. Voor hergebruik van grond buiten de locatie is het Besluit bodemkwaliteit van toepassing.
 
Tijdens het onderzoek is zintuiglijk op het maaiveld en in de bodem geen asbestverdacht (plaat)materiaal of potentieel asbestverdacht puin aangetroffen. Tijdens een verkennend bodemonderzoek (NEN 5740) wordt de bodem niet specifiek op asbest onderzocht. De uitvoering van een asbestonderzoek conform NEN 5707 wordt niet noodzakelijk geacht.
  
Geconcludeerd wordt dat er op grond van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van het uitwerkingsplan.
 
3.3 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
Planspecifiek
Op 9 mei 2011 is de Nota Cultuurhistorie vastgesteld door de raad van de gemeente Heiloo. In de Nota Cultuurhistorie is ook het gemeentelijk beleid op het gebied van archeologie opgenomen. De archeologische waarde van een gebied wordt door de gemeente bepaald door het gebied te toetsen aan aspecten geomorfologie, historische wegen en bekende archeologische vindplaatsen. Het gehele plangebied Zuiderloo ligt op de strandwal. Het gebied is vanaf de prehistorie in gebruik genomen door nomaden. Op basis van deze feiten bezit het gehele gebied een zeer hoge archeologische verwachting. Aan deze waardering is de consequentie verbonden dat ontwikkelingen groter 50 m² en dieper dan 50 cm vergunningplichtig zijn.
 
In het verleden is er geen archeologisch onderzoek voor het hele gebied Zuiderloo uitgevoerd, zodat het onbekend is in hoeverre er nog archeologische waarden in het plangebied aanwezig zijn. Hierover zal met een inventariserend proefsleuvenonderzoek nadere informatie verkregen moeten worden. Er zijn in ieder geval middeleeuwse sporen en, indien de veenlaag nog aanwezig is, mogelijk ook prehistorische sporen te verwachten. In afwachting van de resultaten van archeologisch onderzoek is ter bescherming van de verwachte archeologische waarden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen.
 
3.4 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingsweg 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
  • bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • vereenvoudiging van regels.
Gebiedsbescherming
Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken. 
 
Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in hat kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het NNN vormt een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang: 
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:
  • strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.          
Ten opzichte van de oude Flora- en faunawet zijn circa 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplannen) toegevoegd.
 
Planspecifiek
Voor de beoogde ontwikkeling moet bepaald worden of er mogelijk een negatief effect op beschermde flora en fauna, beschermde natuurgebieden en/of beschermde houtopstanden is. Om die reden is er een quickscan flora en fauna uitgevoerd (Bureau Endemica, 17 maart 2021, zie bijlagen bij toelichting bijlage 2).
 
Soortenbescherming
Met de quickscan flora en fauna is vastgesteld dat er geen zwaarder beschermde planten- of diersoorten voorkomen binnen het plangebied, anders dan:
  • algemene broedvogels, zoals zanglijster, winterkoning, heggemus, koolmees, etc.;
  • foeragerende of rustende rugstreeppadden.
Er is een ontheffing van de Wet natuurbescherming voor de rugstreeppad afgegeven voor de ontwikkeling Zuiderloo (kenmerk OD.294190). Uit deze ontheffing volgt dat het plangebied afgeschermd moet worden met een paddenscherm en daarna de binnen het scherm aanwezig rugstreeppadden afgevangen en verplaatst moeten worden. Dit dient door of onder begeleiding van een ecoloog met aantoonbare kennis van de rugstreeppad plaats te vinden.
 
Er is geen nader onderzoek naar beschermde soorten nodig en evenmin een aanvraag ontheffing Wet natuurbescherming. Het bouwrijp maken van het perceel mag alleen op moment dat er geen broedende vogels op en rond het perceel aanwezig zijn en er zekerheid is dat geen rugstreeppadden aanwezig zijn.
 
Gebiedsbescherming
De voorgenomen ingreep heeft geen invloed op gebieden behorende tot het Natuurnetwerk Nederland, Bijzonder Provinciaal Landschap of Ganzenfoerageergebied. Ook heeft het project geen verstorend effect op Natura 2000-gebieden. Echter moet er wel een AERIUS-berekening gemaakt worden om de stikstofdepositie van de werkzaamheden en het daarbij horende effect op stikstofgevoelige habitats in nabijgelegen Natura 2000-gebieden te bepalen.
 
Stikstofdepositie
In de Wet natuurbescherming is voorgeschreven dat voor alle activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op Natura 2000-gebieden een vergunning vereist is. Verzuring en vermesting is één van die mogelijk negatieve effecten. Voor ieder habitattype binnen een Natura 2000-gebied dat gevoelig is voor verzuring en/of vermesting is een kritische depositiewaarde (KDW) vastgesteld. De KDW geeft de grens aan waarboven het risico bestaat dat de kwaliteit van het habitat significant wordt aangetast door de verzurende en/of vermestende invloed van atmosferische stikstofdepositie. Op 29 mei 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan omtrent de PAS. De PAS mag niet meer gebruikt worden als basis voor toestemming voor ‘activiteiten’. Hiermee is de PAS buiten werking gesteld. In de nieuwe AERIUS Calculator van oktober 2020 zijn de bezwaren van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zoals verwoord in de uitspraak van 29 mei 2019 weggenomen.
 
Voor de beoogde ontwikkeling is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd (Antea Group, 6 augustus 2021, zie bijlagen bij toelichting bijlage 3). Voor de gebruiksfase en aanlegfase is een berekening uitgevoerd. Uit de berekening uitgevoerd met AERIUS Calculator blijkt dat de werkzaamheden, het wegverkeer dat van en naar de projectlocatie gaat rijden tijdens de werkzaamheden en het reguliere gebruik van de woning niet leiden tot een bijdrage van groter dan 0,00 mol/ha/j op nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming is derhalve niet noodzakelijk.
 
Conclusie
Gezien het voorgaande dient geconcludeerd worden dat het aspect ecologie geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling. Er dient wel te allen tijde aan de algemene zorgplicht voldaan te worden. Verder wordt geadviseerd de aanbevelingen uit de quickscan flora en fauna toe te passen.
 
3.5 Water
3.5.1 Beleid
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
 
Generiek beleid
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijksten hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
 
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
 
Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Waterprogramma 2016-2021
Op 16 december 2015 is het Waterprogramma 2016-2021 vastgesteld door het algemeen bestuur van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. In het Waterprogramma 2016 – 2021 wordt antwoord gegeven op de vragen:
  • Hoe wordt in de toekomst gezorgd voor veilige dijken, droge voeten en voldoende schoon en gezond water in Hollands Noorderkwartier?
  • Welke benadering wordt daarvoor gekozen?
  • Welke kosten en inzet gaan daarmee gepaard? 
Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) presenteert in het Waterprogramma het beleid, de maatregelen, de programma's en de projecten die ze in de periode 2016 – 2021 gaan uitvoeren. Het Hoogheemraadschap bouwt voort op de regionale Deltavisie en verankert de landelijke Deltabeslissingen. Met het Waterprogramma wordt richting gegeven aan het waterbeheer tussen 2016 en 2021. Dat is nodig, want de klimaatverandering en de veranderende maatschappij dwingen tot aanscherping en heroverweging van onze keuzes. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Veranderende patronen in communicatie en participatie in de maatschappij vragen grotere betrokkenheid en intensievere dialoog met de partners en belanghebbenden. Bovendien zijn er steeds meer partijen betrokken bij het waterbeheer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk.
 
Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Op 21 september 2016 is de 'Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2016' vastgesteld door het hoogheemraadschap. De regels in de keur zijn onder te verdelen in twee categorieën: gebodsbepalingen en verbodsbepalingen. Met de geboden worden derden verplicht het aan hen toegewezen onderhoud aan waterstaatswerken uit te voeren. De verboden zijn er om te voorkomen dat wijzigingen worden aangebracht in waterstaatswerken, waardoor ze niet (goed) meer functioneren. Zo is het bijvoorbeeld verboden om zonder toestemming van het hoogheemraadschap een steiger in het water aan te leggen of een sloot te dempen.
 
De regels uit de keur zijn vastgelegd in het keurdocument. De legger uit dit keurdocument bepaalt waar de geboden en verboden uit de keur van toepassing zijn.
 
3.5.2 Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium.
 
Planspecifiek
 
Watercompensatie
Een ruimtelijke ontwikkeling met voldoen aan de belangrijkste minimale voorwaarde: het 'standstill beginsel'. Dit beginsel houdt in dat, als gevolg van een ontwikkeling, geen verslechtering van de waterhuishouding mag ontstaan.
 
In artikel 20 lid 5 van de regels van het geldende bestemmingsplan 'Zuiderloo' is vastgelegd dat voor de berging en infiltratie van hemelwater, in het gehele gebied dat valt onder de uit te werken bestemmingen, een oppervlakte wordt ingericht die minimaal gelijk is aan 20% van het verharde oppervlak dat direct loost op het oppervlaktewater. Daarbij gaat het niet zozeer om het creëren van wateroppervlakken alswel het creëren van plaatsen waar het hemelwater kan infiltreren.
 
In de huidige situatie is het plangebied vrijwel volledig onverhard. Met de beoogde ontwikkeling zal de verharding die wordt toegevoegd bestaan uit de beoogde woning, de bijbehorende erfverharding en de parkeervoorzieningen aan de zuidzijde. Aan de zuidzijde ligt een watergang/greppel. Deze watergang/greppel wordt gedempt en aan de westzijde gecompenseerd.
 
Het plangebied maakt onderdeel uit van de watervergunning en het Waterstructuurplan Zuiderloo voor het oostelijke gedeelte van Zuiderloo. De watervergunning is op 25 april 2019 verleend door het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier voor het graven van (droge) waterlopen, de aanleg van dammen, duikers en stuwen en de aanleg van een hemelwatersysteem voor plan Zuiderloo in Heiloo.
 
In de planregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor een voorziening voor waterberging. Deze dient een minimale waterbergende capaciteit van 54 mm in 12 uur en 63 mm in 24 uur te hebben. Hieraan wordt getoetst in het kader van de watervergunning.
 
Waterafvoer
De bebouwing dient te voldoen aan het beleid van het hoogheemraadschap over de afvoer van hemelwater en vuilwater. Dit houdt in dat het hemelwater wordt afgekoppeld en het vuilwater via het riool afgevoerd wordt. De voordelen van het afkoppelen van hemelwater zijn:
  • de riolering wordt ontlast waardoor minder overstorten van ongezuiverd rioolwater optreden;
  • de zuivering krijgt minder schoon water te verwerken waardoor het zuiveringsrendement verbetert;
  • schoon hemelwater wordt geloosd in het gebied waar het valt, zodat er in droge tijden geen gebiedsvreemd water ingelaten hoeft te worden.
De woning zal voor de afvoer van afvalwater aangesloten worden op het rioolsysteem. Het hemelwater vanaf de woning wordt afgekoppeld van het riool en zal in de bodem infiltreren en/of afgevoerd worden naar het oppervlaktewater in de omgeving.
 
Waterkeringen
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen primaire en/of regionale waterkeringen aanwezig.
 
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect water geen belemmeringen veroorzaakt voor de uitwerking van onderhavig plan.
  
3.6 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6-contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5-contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen, transportroutes voor gevaarlijke stoffen en/of buisleidingen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De volgende afbeelding toont een uitsnede van de risicokaart.
 
   
Uitsnede risicokaart, plangebied zwart omkaderd (bron: risicokaart.nl)
 
Uit het raadplegen van de risicokaart blijkt dat er in de omgeving van het plangebied geen transportroutes voor gevaarlijke stoffen en buisleidingen aanwezig zijn.
 
Op een afstand van ca. 220 m ten oosten van het plangebied bevindt zich aan de Handelsweg 28 een risicovolle inrichting genaamd Kommer Biopharm. Het betreft hier de opslag van gasflessen en spuitbussen op drie verschillende locaties. Elke locatie heeft een PR 10-6-contour van 8 m. De risicovolle inrichting beschikt niet over een contour voor het groepsrisico. Er kan aangesloten worden bij de eisen uit Activiteitenbesluit milieubeheer. Gezien de afstand tot het plangebied veroorzaakt deze inrichting geen belemmeringen.
 
Ten zuiden van het plangebied bevindt zich het LPG-tankstation Boha. Het plangebied ligt met een afstand van ca. 85 m van het LPG-tankstation binnen het invloedsgebied van 150 m van deze inrichting. Op 9 februari 2021 is door Prevent Adviesgroep een risicoanalyse externe veiligheid uitgevoerd (Prevent Adviesgroep, 9 februari 2021, zie bijlagen bij toelichting bijlage 4).
 
Plaatsgebonden risico
Binnen de veiligheidsafstanden voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6) zijn op grond van het Bevi geen (beperkt) kwetsbare objecten toegestaan. Op de navolgende afbeelding staan de plaatsgebonden risicocontouren van de inrichting weergegeven.
 
Ligging-LPG installatie, PR-contouren en bestaande (beperkt) kwetsbare objecten (bron: Prevent Adviesgroep)
 
Het plangebied heeft voldoende afstand tot de risicovolle inrichting. Geen van de PR 10-6-contouren vallen binnen de grenzen van het plangebied. De navolgende afbeelding toont de PR 10-6-contour van het laad-/lospunt voor de benzinetankwagen (blauwe omcirkeld) ten opzichte van het plangebied (rood omkaderd).
 
PR 10-6-contour laad-/lospunt benzinetankwagen ten opzichte van het plangebied (bron: Buro SRO)
 
Toetsing effectafstanden circulaire LPG
De effectafstand van het LPG-vulpunt bedraagt 60 m. In beginsel mogen geen woningen gerealiseerd worden binnen deze afstand. Gemotiveerd afwijken is toegestaan door het treffen van veiligheidsmaatregelen. Het plangebied bevindt zich niet binnen de effectafstand van 60 m van het LPG-vulpunt.
 
Het voorgenomen plan bevat geen zeer kwetsbare objecten voor verminderd zelfredzame personen. Daarmee is de effectafstand van 160 m uit de circulaire, die geldt voor verminderd zelfredzame personen, niet aan de orde. 
 
Groepsrisico
Het groepsrisico neemt in de toekomstige situatie toe ten opzichte van de bestaande (planologische) situatie, maar blijft ruim onder de oriëntatiewaarde en onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde. De hoogte van het groepsrisico vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkelingen.
 
Verantwoording groepsrisico
Geconcludeerd kan worden dat bij een maximale invulling van de mogelijkheden die de bestemmingsplannen ‘Zuiderloo’ en ‘Zandzoom 2019’ bieden het groepsrisico zal toenemen. Vanwege deze toename en de ligging binnen het invloedsgebied moet op grond van het Bevi worden ingegaan op de verandering van de personendichtheid in het plangebied, het effect hiervan op het groepsrisico, mogelijke maatregelen met een lager groepsrisico en de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid bij een calamiteit bij het LPG-tankstation. Deze aspecten zijn beschouwd (zie bijlagen bij toelichting bijlage 4).
 
Omdat het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van een risicovolle inrichting, zal de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord (VRNHN) een advies uit moeten brengen met betrekking tot hulpverlening en zelfredzaamheid in geval van een calamiteit.
 
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect veiligheid geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
 
3.7 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 μg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 μg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
 
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
In het kader van het geldende bestemmingsplan 'Zuiderloo' is onderzoek gedaan naar de effecten van de gehele ontwikkeling van Zuiderloo (en Zandzoom) op het gebied van luchtkwaliteit. Uit dit onderzoek volgt dat:
  • Er geen sprake is van een 'gevoelige bestemming'. Toetsing aan de grenswaarden in het plangebied is op grond van de Wm niet noodzakelijk.
  • De verkeersemissies leiden niet in betekenende mate tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet nodig.
Tevens is in het kader van een goede ruimtelijke ordening met behulp van 'Atlas leefomgeving' gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De achtergrondconcentraties over 2019 van fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) nabij het plangebied bedragen respectievelijk maximaal 16 μg/m³, 8 μg/m³ en 13 μg/m³. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke grenswaarden van 40 μg/m³ voor fijnstof PM10 en stikstofdioxide en 25 μg/m³ voor fijnstof PM2,5.
 
De GGD en WHO hanteren de volgende advieswaarden voor PM10 en PM2,5:
  • fijnstof PM10: 20 μg/m³;
  • fijnstof PM2,5: 10 μg/m³.
Aan de advieswaarden van de GGD en WHO wordt ook ruimschoots voldaan.
 
Gezien voorgaande kan gesteld worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen veroorzaakt voor het beoogde initiatief.
 
3.8 Geluid
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving.
 
Het beschermen van geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Indien nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze zone worden toegestaan stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidbelasting. De Wgh stelt daarnaast ook dat bij de realisatie van nieuwe geluidsbronnen onderzocht moet worden of er geen nadelige effecten optreden voor geluidsgevoelige objecten.
 
De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wgh worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
 
Planspecifiek
Woningen zijn geluidgevoelige objecten als bedoeld in de Wet geluidhinder. Het plangebied ligt binnen de onderzoekszone van de Vennewatersweg, Kennemerstraatweg en Ypesteinerlaan. Voor het ten zuiden gelegen woningbouwplan ('Deelgebied 3 Timpaan') is reeds een akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting vanwege wegverkeer uitgevoerd. Met dit onderzoek zijn onder andere contouren van de wegen in de omgeving bepaald waarbinnen de geluidbelasting meer bedraagt dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
 
Op basis van het voorgenoemde onderzoek kan geconcludeerd worden dat de geluidbelasting vanwege wegverkeer op de Vennewatersweg, de Kennemerstraatweg en de Ypesteinerlaan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschrijdt. Er zijn hogere waarden benodigd.
 
Daarnaast ligt het plangebied niet binnen de onderzoekszone van een spoorlijn en/of geluidgezoneerd industrieterrein.
 
Geconcludeerd kan worden dat het aspect geluid geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
 
3.9 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Het gebied van Zuiderloo en Zandzoom wordt in de toekomst verder ontwikkeld tot woongebied. In dit gebied zijn al bedrijven en woningen aanwezig. Om die reden kan het plangebied aangemerkt worden als 'gemengd gebied'.
 
Voorliggend uitwerkingsplan voorziet in de uitwerking van de bestemming 'Woongebied - Uit te werken' uit het geldende bestemmingsplan 'Zuiderloo'. In de toelichting van dit bestemmingsplan is uitgebreid ingegaan op het aspect bedrijven en milieuzonering. Uit zowel de toelichting als de verbeelding van het geldende bestemmingsplan blijkt dat in de omgeving van het plangebied binnen de plangrens van het bestemmingsplan 'Zuiderloo' geen bedrijven aanwezig zijn.
 
Ten zuiden van het plangebied, op ca. 100 m afstand van het plangebied, zijn een benzineservicestation met LPG (SBI-code 473) en een groothandel in vloeibare brandstoffen (SBI-code 46712) gevestigd. Dit zijn bedrijfsactiviteiten van ten hoogste milieucategorie 4.1, waarbij een richtafstand van 200 m voor het maatgevende aspect gevaar geldt. In toelichting paragraaf 3.6 is aandacht voor het aspect externe veiligheid. Hieruit volgt dat de afstand tot de bedrijven voldoende is voor een aanvaardbaar veiligheidsrisico, waarmee afgeweken kan worden van de richtafstand van het aspect gevaar.  
De richtafstand voor het aspect geluid in gemengd bedraagt 10 m voor het benzineservicestation en 30 m voor de groothandel in vloeibare brandstoffen. Aan deze richtafstanden wordt ruimschoots voldaan, waardoor de inrichtingen geen belemmeringen vormen voor het aspect geluid.
 
Gezien het voorgaande vormen bedrijven in de omgeving geen belemmering voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde woning en worden deze bedrijven niet belemmerd in hun mogelijkheden. Er dient dan ook geconcludeerd te worden dat het plan uitvoerbaar is voor het aspect bedrijven en milieuzonering.
 
3.10 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
 
3.10.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
Planspecifiek
Voor het bepalen van de verkeersgeneratie is gebruik gemaakt van de kengetallen uit publicatie 381 van het CROW (zie navolgende tabel). Gelijk met het Parkeerbeleidsplan Heiloo 2010 wordt uitgegaan van 'weinig stedelijk' en 'rest bebouwde kom'.
  
Woningtype volgens CROW-publicatie 381
Aantal woningen
Verkeersgeneratie per woning (weinig stedelijk, rest bebouwde kom)
Totaal
koop, huis, vrijstaand
1
8,2
8,2
   
De verkeersgeneratie die veroorzaakt wordt door de vrijstaande woning bedraagt 8,2 voertuigbewegingen per etmaal. De woning wordt ontsloten via de Krommelaan.
 
In het kader van het geldende bestemmingsplan 'Zuiderloo' is onderzoek gedaan naar de effecten van de gehele ontwikkeling van Zuiderloo (en Zandzoom) op het gebied van verkeersgeneratie. Uit dit onderzoek volgt dat de groei op de overige wegen, zeker in absolute zin, geen directe aanleiding geeft voor nadere analyses. De verkeersintensiteiten blijven (in veel gevallen ruim) binnen de richtlijnen.
 
3.10.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
 
Op 10 maart 2010 heeft de gemeente Heiloo het Parkeerbeleidsplan Heiloo 2010 vastgesteld. Volgens deze publicatie valt de gemeente Heiloo in de klasse 'weinig stedelijk gebied'. Bij de berekening voor het aantal benodigde parkeerplaatsen is hier van uitgegaan.
 
Planspecifiek
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte van de vrijstaande woning is het Parkeerbeleidsplan Heiloo 201 geraadpleegd. Voor de vrijstaande woning kan de categorie 'woning duur (categorie 4)' gevolgd worden. Voor de stedelijkheidsgraad wordt uitgegaan van 'weinig stedelijk gebied' en 'bebouwde kom'. Voor de vrijstaande woning geldt een parkeernorm van 2,1 parkeerplaatsen. Aan de voorzijde is voldoende ruimte om de benodigde parkeerplaatsen te realiseren.
 
Ten zuiden van de vrijstaande woning wordt een parkeerkoffer met 14 parkeerplaatsen aangelegd. Deze 14 parkeerplaatsen worden gerealiseerd om aan de parkeerbehoefte van het ten zuiden gelegen woningbouwplan te voldoen.
 
In het voorliggende uitwerkingsplan is de regeling ten aanzien van parkeren uit het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren' (vastgesteld op 7 oktober 2019) overgenomen. In deze regeling wordt verwezen naar het gemeentelijk parkeerbeleid, te weten het Parkeerbeleidsplan Heiloo 2010 of de opvolger daarvan.
 
3.11 Duurzaamheid
Nederland in 2050 vrij van aardgas
Maar liefst 95% van de 7,7 miljoen huishoudens in Nederland gebruikt aardgas voor verwarming, warm water en om mee te koken. Stoppen met het gebruik van aardgas zorgt dus voor een flinke afname van onze CO2-uitstoot. En hoe minder CO2 in de lucht, hoe beter dat is voor het klimaat en de biodiversiteit.
 
Door de toenemende onzekerheid over het aardgas, de effecten van aardgaswinning in Groningen, de toenemende afhankelijkheid van geïmporteerd aardgas en de klimaatdiscussie kiezen projectontwikkelaars, overheden en netbeheerders vaker voor wijken en andere ontwikkelingen zonder gasleidingen.
 
Gasleidingen gaan ongeveer 45 jaar mee, daarna zijn ze verouderd en minder veilig. Elk jaar zijn er dan ook grote stukken van het gasnet die aan vervanging toe zijn. Er kan in dit geval ook gekozen worden om de leidingen te verwijderen. De keuze om ze te verwijderen of te vervangen hangt vooral af van de plannen om aardgas in het gebied te behouden of niet.
 
Energiebesparing en duurzame energiebronnen
Tot 1 januari 2021 geldt conform het Bouwbesluit 2012 een EPC-norm van 0,4. Vanaf 1 januari 2021 moeten alle vergunningaanvragen voor nieuwbouw voldoen aan de BENG-eisen. De BENG-eisen vervangen de energieprestatiecoëfficiënt (EPC). De BENG-eisen komen voort uit de Europese richtlijn energieprestatie van gebouwen en het Energieakkoord voor duurzame groei. Strategisch gezien is het raadzaam om energieneutraal te bouwen. Indien dit niet haalbaar is, wordt aangeraden om aan de BENG-eisen te voldoen. Deze eisen zijn:
  1. de maximale energiebehoefte is 25 kWh/m² bvo;
  2. het maximale primaire energieverbruik is 25 kWh/m² bvo;
  3. het minimale aandeel van 50 % hernieuwbare energie.
Om aan deze eisen te voldoen kan gebruik gemaakt worden van warmtepompen, zonnecollectoren en PV-panelen.
 
Gemeentelijk beleid
In september 2020 is het Ambitiedocument Programma Klimaat 2021-2025 vastgesteld. Dit document heeft de gemeente Heiloo samen met de gemeente Bergen, Uitgeest en Castricum opgesteld. Het overkoepelende doel van het Programma Klimaat is om bij te dragen aan de CO2-reductiedoelstellingen uit het Klimaatakkoord (49% reductie in 2030 ten opzichte van 1990), de leefomgeving klimaatbestendig in te richten zoals omschreven is in het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie en toe te werken naar een Circulaire Economie in 2050. De gemeenten werken hieraan vanuit de vijf pijlers die onderling verbonden zijn: Energietransitie, Duurzame mobiliteit, Klimaatadaptatie, Circulaire Economie en Duurzame bedrijfsvoering.
 
De gemeenten werken aan het klimaat vanuit de visie: Samen met inwoners, ondernemers, publiek/private instellingen en regionale partners worden de (inter)nationale duurzaamheidsopdrachten zoals omschreven in het Klimaatakkoord gerealiseerd, waaronder het terugbrengen van CO2-uitstoot en het toewerken naar een Circulaire Economie in 2050. Tevens is in 2050 de gebouwde omgeving klimaatbestendig ingericht. De gemeenten nemen regie waar nodig, werken zoveel mogelijk vanuit de lokale kleur en geven zelf het goede voorbeeld. Er zijn noodzakelijke keuzes nodig om de planeet leefbaar te houden voor toekomstige generaties. Inwoners en ondernemers hebben daarin ook een grote eigen verantwoordelijkheid. We leren de komende jaren met elkaar door te doen en door goed bij te houden welke maatregelen en projecten het meest effectief zijn in het behalen van de doelstellingen.
 
Bij de uitvoering van het programma Klimaat vinden de gemeente vijf uitgangspunten belangrijk. Deze uitgangspunten vormen de manier van werken om de klimaatopgaven waar te maken.
  1. Draagvlak creëren voor het probleem en de oplossing.
  2. Lokale initiatieven van inwoners en ondernemers te stimuleren.
  3. Oog hebben voor de haalbaarheid en betaalbaarheid van de maatregelen die wij als gemeenten soms verplicht zijn om te nemen.
  4. We zetten in op de versnellingsfase die nodig is om de doelstellingen op tijd te bereiken. We kunnen alleen een duurzame leefomgeving creëren als we pijlers en opgaven op een logische manier met elkaar verbinden. Daarvoor is integrale samenwerking nodig, waarin de inbedding en borging van beleid in de Omgevingsvisie en -plannen essentieel is.
4 Toetsing aan de uitwerkingsregels
Zoals reeds aangegeven in toelichting paragraaf 1.3 heeft het plangebied de bestemming 'Woongebied - Uit te werken'. Om de bestemming uit te kunnen werken moet aan de uitwerkingsregels van artikel 16 lid 2.1 van de geldende planregels worden voldaan. Navolgend worden deze uitwerkingsregels en een toetsing aan de betreffende regels weergegeven.
 
Uitwerkingsregels
  1. het uitwerkingsplan moet in hoofdlijnen passend zijn binnen de uitgangspunten zoals opgenomen in het stedenbouwkundige plan, beeldregieplan en het inrichtingsplan openbare ruimte (IPOR);
  2. het gemiddeld aantal woningen per hectare mag niet meer bedragen dan 25;
  3. in afwijking van het bepaalde onder b mag het aantal woningen niet meer bedragen dan aangeduid op de verbeelding;  
  4. zelfstandig wonen, waaronder begrepen beroepen en bedrijven aan huis, is toegestaan, met dien verstande dat:
    1. de bouwwijze van de woningen mag vrijstaand, twee-aaneengebouwd, aaneengebouwd en gestapeld zijn;
    2. de goot- en bouwhoogte van een grondgebonden woning maximaal respectievelijk 7,5 m en 10 m mogen bedragen;
    3. de bouwhoogte van een gestapelde woning maximaal 12 m mag bedragen;
    4. voor wat betreft de bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken geen gebouw zijnde, de regels van toepassing zijn;
  5. wegen en parkeervoorzieningen zijn toegestaan, met dien verstande dat:
    1. de wegen bij voorkeur dienen te worden ingericht als woonerf dan wel als een 30 km/u-gebied als bedoeld in artikel 74 lid 2 van de Wet geluidhinder, zoals deze luidt op het tijdstip van het vaststellen van het plan;
    2. voorzien dient te worden in voldoende parkeergelegenheid voor de woningen;
  6. overeenkomstig de keur een onderhoudstrook van minimaal 3 meter opgenomen kan worden naast watergangen en/of (watervoerende) greppels;
  7. er dient een aanvaardbaar woon- en leefmilieu te kunnen worden gegarandeerd;
  8. de uitvoerbaarheid van het uitwerkingsplan moet zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval moet worden aangetoond:
    1. dat de bodemkwaliteit geschikt is voor het beoogde gebruik;
    2. dat er geen archeologische waarden worden verstoord;
    3. dat vanuit de Wet geluidhinder geen belemmeringen zijn tegen de realisatie van woningen;
    4. dat met de wijze van uitwerking rekening is gehouden met bestaande bedrijvigheid;
    5. dat het uitwerkingsplan financieel uitvoerbaar is.
Toetsing aan de uitwerkingsvoorwaarden
  1. In toelichting paragraaf 2.2 is het verkavelingsplan weergegeven. Bij de verdere uitwerking van het plan zal aangesloten worden bij het stedenbouwkundig plan en voldaan worden aan het beeldregieplan. Het gebruik van materialen in de openbare ruimte (parkeervoorziening aan de zuidzijde) is nader uit te werken en zal voldoen aan het inrichtingsplan openbare ruimte (IPOR).
  2. Het gemiddeld aantal woningen per hectare in het bestemmingsplan 'Zuiderloo' mag niet meer bedragen dan 25, waaraan voldaan wordt. Het voorliggende plan maakt slechts één woning mogelijk.
  3. Er is voor de gronden in het plangebied in het geldende bestemmingsplan geen aanduiding op de verbeelding opgenomen waarmee het maximum aantal woningen is vastgelegd.
  4. De ontwikkeling voorziet in een vrijstaande woning, waarbij de maximale bouw- en goothoogte van 7,5 m en 10 m niet overschreden wordt. Dit is vastgelegd in de planregels van het voorliggende uitwerkingsplan.
  5. Het voorliggende plan voorziet niet in wegen. De parkeerbehoefte voor de vrijstaande woning wordt op eigen terrein opgelost. Daarnaast wordt ten zuiden van de vrijstaande woning een parkeerkoffer gerealiseerd. Deze parkeerkoffer voorziet in de parkeerbehoefte voor het ten zuiden gelegen woningbouwplan.
  6. Er is voldoende ruimte voor een onderhoudsstrook van 3 m langs watergangen/greppels.
  7. In toelichting hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de milieu- en omgevingsaspecten. Hieruit blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor de beoogde ontwikkeling. Derhalve kan gesteld worden dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu.
  8. In toelichting hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de relevante omgevingsaspecten. In toelichting paragraaf 6.1 wordt ingegaan op de financiële haalbaarheid van dit uitwerkingsplan. Uit deze paragrafen blijkt dat het plan uitvoerbaar is. 
5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Het uitwerkingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
 
5.2 Nadere toelichting regels
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden uiteengezet. 
 
De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo, het Bor en het 'moederplan', bestemmingsplan 'Zuiderloo' van de gemeente Heiloo.
 
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
 
Artikel 2 Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de plankaart geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
 
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
In het tweede hoofdstuk komen de bestemmingen aan de orde. De bestemmingsregels zijn zoveel als mogelijk overgenomen uit het bestemmingsplan 'Zuiderloo'. Op enkele plaatsen zijn de regels aangepast of aangevuld, zodat ze aansluiten bij de uitwerkingsregels uit het bestemmingsplan of bij de in ontwikkeling zijnde bouwplannen. Zodoende is een regeling ontstaan die zoveel mogelijk overeenkomt met het bestemmingsplan 'Zuiderloo' en die uiteraard past binnen het juridische kader van dat plan. In het uitwerkingsplan komen de volgende (dubbel)bestemmingen voor:
  • Groen (artikel 3);
  • Tuin (artikel 4);
  • Verkeer - Verblijfsgebied (artikel 5);
  • Wonen - 1 (artikel 6);
  • Waarde - Archeologie (artikel 7).
Artikel 3 Groen
De groenvoorzieningen aan de noord- en westzijde van het plangebied zijn als 'Groen' bestemd'. Aan de noordzijde zijn, parallel aan de Krommelaan, een houtwal en de inrit tot het woonperceel voorzien. Aan de westzijde is een watergang/greppel met bijbehorende oevers beoogd. Deze gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, fiets- en voetpaden, perceelsontsluitingen speelvoorzieningen, wegverbredingen en openbare nutsvoorzieningen. De houtwal aan de noordzijde is aangeduid op de verbeelding. Er mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen.
 
Artikel 4 Tuin 
Ten behoeve van een aantrekkelijk dorpsbeeld acht de gemeente het wenselijk om op delen van de erven geen bebouwing toe te staan. Over het algemeen betreft dit het deel van het erf bij een woning tussen de voorgevel en het openbaar gebied. Aan deze gronden is de bestemming 'Tuin' toegekend. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van erkers en toegangspartijen.
 
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
De gronden aan zuidzijde van het plangebied, waar de parkeervoorzieningen ten behoeve van het ten zuiden gelegen woningbouwplan zijn beoogd, zijn voorzien van de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Deze gronden zijn bestemd voor verkeersdoeleinden, verblijfsdoeleinden, fiets- en voetpaden, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, groenvoorzieningen, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en openbare nutsvoorzieningen. Er mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen. 
 
Artikel 6 Wonen - 1
Voor de woonpercelen is de bestemming 'Wonen - 1' opgenomen. Op basis van deze bestemmingsregeling mag binnen een bouwvlak een woning (hoofdgebouw) worden gebouwd. Het maximum aantal woningen en de maximum goot- en bouwhoogte zijn aangeduid op de verbeelding. Bijbehorende bouwwerken mogen ook buiten het bouwvlak worden gebouwd.
  
Artikel 7 Waarde - Archeologie
De voor ‘Waarde - Archeologie’ aangewezen gronden zijn behalve voor de daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor de bescherming van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden.  
 
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
 
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
De bepaling bevat algemene regels omtrent strijdigheid met het bestemmingsplan, aan-huis-verbonden beroepen en een voorwaardelijke verplichting voor waterberging. 
 
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is in aanvulling op de afwijkingsmogelijkheden uit de bestemmingen een aantal algemene afwijkingen opgenomen. Het betreft hier een algemene regeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken. Daarnaast zijn er afwijkingsmogelijkheden voor een aan-huis-verbonden bedrijf en het bouwen van kelder buiten het buitenwerk van het bovengronds gelegen gebouw.
 
Artikel 11 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is, in aanvulling op de afwijkingsmogelijkheden uit de bestemmingen en het artikel ‘Algemene afwijkingsregels’, een aantal wijzigingsmogelijkheden opgenomen. Het betreft de oprichting van wat grotere nutsvoorzieningen een enigszins andere situering en/of begrenzing van in het plan opgenomen grenzen.
 
Artikel 12 Overige regels
In dit artikel is de regeling ten aanzien van parkeren uit het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren' overgenomen. In deze regeling wordt verwezen naar het Parkeerbeleidsplan Heiloo 2010.
  
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
In het laatste hoofdstuk ‘Overgangs- en slotregels’ is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de in dit bestemmingsplan opgenomen planregels. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. In de slotbepaling is de officiële naam van de planregels bepaald. Onder deze naam kunnen de planregels van het bestemmingsplan aangehaald worden.
 
6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het kostenverhaal is geregeld middels een privaatrechtelijke overeenkomst tussen de initiatiefnemer en de gemeente. Als gevolg van de plannen zal het exploitatieplan Zuiderloo structureel worden herzien. De herziening van het exploitatieplan kent zijn eigen procedure.
 
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ontwerp uitwerkingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 sub c van het Bro overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
 
Een ontwerp uitwerkingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door het college van burgemeester en wethouders wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het uitwerkingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het uitwerkingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het uitwerkingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
 
6.2.1 Vooroverleg
De vooroverlegpartners hebben geen bezwaren tegen het plan kenbaar gemaakt.
 
6.2.2 Zienswijzen
Het ontwerp uitwerkingsplan heeft van donderdag 17 juni 2021 tot en met woensdag 28 juli 2021 ter inzage gelegen. In deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.