1.1 Aanleiding
De gemeente Heiloo is voornemens het perceel van de voormalige kerk aan de Noordergeeststraat 9 en het naastgelegen parkeerterrein te herontwikkelen naar woningbouw. De beoogde herontwikkeling voorziet in de realisatie van 15 nieuwe grondgebonden woningen, met een tuin en parkeerplaatsen. Het bestaande parkeerterrein wordt herontwikkeld en direct aan de Noordergeeststraat komt openbaar groen.
Op basis van het geldende bestemmingsplan is woningbouw op deze locatie echter niet toegestaan. Om het plan toch tot uitvoering te kunnen brengen is daarom voorliggend bestemmingsplan opgesteld. Dit bestemmingsplan dient als ruimtelijk toetsingskader voor de nog af te geven omgevingsvergunning(en).
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan bevindt zich in het noordelijk deel van Heiloo. Het is gelegen aan de noordzijde van de Noordergeeststraat en aan de zuidzijde van de Vinkenbaan in Heiloo. Het plangebied wordt omringd door woonpercelen. De volgende afbeelding toont de begrenzing van het plangebied.
Globale begrenzing plangebied (rood)
1.3 Geldend bestemmingsplan
Het plangebied ligt binnen de plangrenzen van het geldende bestemmingsplan 'Heiloo Noordoost'. De raad van de gemeente Heiloo heeft dit bestemmingsplan op 1 maart 2010 vastgesteld. De volgende afbeelding toont een fragment van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan.
Fragment verbeelding bestemmingsplan 'Heiloo Noordoost', plangebied met rood aangegeven
In het geldende bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'maatschappelijk' en de bestemming 'verkeer'. Daarnaast heeft het noordelijk deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2', en het zuidelijk deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 1'. Op basis van de geldende bestemming is de realisatie van woningen in het plangebied niet toegestaan.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 komen de verschillende omgevingsaspecten aan de orde. Hoofdstuk 5 bevat vervolgens een juridische toelichting. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 en 7 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
2.1 Bestaande situatie
Het plangebied bestaat uit twee percelen: het perceel aan de Noordergeeststraat 9 (kadastraal HLO A5451) en het perceel aan de Vinkenbaan (kadastraal HLO A7625) te Heiloo. De locatie ligt temidden van een woonwijk aan de rand van Heiloo. De woningen in de directe omgeving bestaan uit voornamelijk vrijstaande en geschakelde eengezinswoningen en enkele gestapelde woningen van drie bouwlagen. Er is veel openbaar groen wat de buurt een groene uitstraling geeft.
Vrijstaande en geschakelde woningen aan de Noordergeeststraat
Gestapelde en rijtjeswoningen aan de Vinkenbaan
Het perceel aan de Noordengeeststraat heeft momenteel de bestemming maatschappelijk. Op dit perceel stond voorheen de Noordergeestkerk, deze is op 31 augustus 2016 verwoest door brand. Het terrein ligt momenteel braak.
Huidige situatie terrein van de voormalige Noordergeestkerk (rechts op de foto)
Het naastgelegen perceel aan de Vinkenbaan fungeert momenteel als parkeerterrein en heeft de bestemming verkeer.
Huidige situatie parkeerterrein aan de Vinkenbaan
2.2 Planbeschrijving
Kennemer Wonen en de gemeente Heiloo hebben gezamenlijk een woningbouwplan opgesteld voor de locatie van de voormalige Noordergeestkerk. Het betreft de bouw van 15 sociale huurwoningen in de hoedanigheid van kleine eengezinswoningen. Op het perceel aan de Noordergeeststraat worden maximaal 10 rijwoningen met voor- en achtertuin gerealiseerd. Op het perceel aan de Vinkebaan komt een rij van 5 woningen met voor en achtertuin. Alle woningen worden uitgevoerd met een flauwe kap en hebben een goothoogte van maximaal 6 meter en een bouwhoogte van maximaal 7 meter. De overige ruimte binnen het plangebied krijgt de bestemming 'verkeer' ten behoeve van parkeerplaatsen en de toegangsweg en de bestemming 'tuin' en (openbaar) 'groen'.
Het huidige parkeerterrein biedt ruimte voor 52 parkeerplaatsen. In de nieuwe situatie worden hier 17 parkeerplaatsen aan toegevoegd ten behoeve van de nieuwe woningen. De bestaande bomen aan de Noordergeeststraat blijven behouden evenals een deel van het bestaande groen waardoor het terrein zijn herkenbare groene uitstraling behoudt. Daarnaast krijgen de grondgebonden woningen een tuin en worden de parkeerhavens omzoomd met hagen.
In de navolgende afbeelding is het verkavelingsplan van de ontwikkeling weergegeven. Het blauw gearceerde deel betreft het exploitatiegebied van de gemeente Heiloo, het roze gearceerde deel is het exploitatiegebied van Kennemer Wonen.
Verkavelingsplan nieuwe ontwikkeling op het terrein van de voormalige Noordergeestkerk
In de navolgende afbeelding is een impressie opgenomen van de toekomstige woningen. Afwijkend van de woningen in de weergegeven impressie worden alle woningen uitgevoerd met een flauwe kap.
Impressie van variant 3, gezien vanaf de noordzijde van het plangebied
2.3 Bezonningsstudie
In het kader van kwaliteit van de leefomgeving wordt door de gemeente in ruimtelijke plannen in belangrijke mate steeds meer aandacht gevraagd voor de aspecten zon en schaduw, spraakverstaanbaarheid en windhinder, omdat dit aspecten zijn die de kwaliteit van de openbare ruimte beïnvloeden.
De kwaliteitsbeleving van woningen en de openbare ruimte kan nadelig worden beïnvloed door schaduw en het ontbreken van zon. De ontwikkeling zal mogelijk gevolgen hebben voor bezonning van de bestaande woningen. Uitgangspunt voor de nieuwbouw is dat schaduwwerking geen onevenredige aantasting van de woonomstandigheden voor bestaande woningen en percelen oplevert. Hoewel er voor het aantal uren bezonning voor bijvoorbeeld woningen, scholen en tuinen geen wettelijke normen zijn, zullen bij de afweging uiteraard de eventuele negatieve effecten van een nieuwbouwplan op de bezonning moeten worden meegenomen.
Planspecifiek
Door BBHD architecten is een bezonningsstudie uitgevoerd (BBHD architecten, 5+10 woningen Noordergeestkerk Heiloo, projectnummer 2016017, d.d. 12 januari 2018), zie
bijlagen bij toelichting bijlage 1. In de bezonningsstudie is de nieuwe situatie geprojecteerd in het plangebied. Hierin is voor de maatgevende perioden in beeld gebracht wat de schaduwwerking is.
Bezonningsstudie 21 maart / 21 september
Bezonningsstudie 21 juni
Bezonningsstudie 21 december
Conclusie
Uit de bezonningsstudie kan worden afgeleid dat tijdens het voorjaar en het najaar de woningen aan de Vinkebaan 3, 5 en 7 in de vroege avond lichte hinder zullen ondervinden van schaduwwerking door de geprojecteerde woningen aan de overzijde van de straat. De overige woningen in de omgeving ondervinden geen hinder door de bouw van de nieuwe woningen in deze periode van het jaar.
In de zomermaanden zal de zon in de avonduren worden weggenomen bij de woningen aan de Holleweg 15-17. De overige woningen ondervinden geen schaduwwerking in deze periode.
In de winterperiode is de schaduwwerking meer merkbaar. De woningen aan de Vinkebaan 4 t/m 50 (evennummers) en de woningen aan De Gouwe Boom 36 t/m 20 (evennummers) ervaren dan in de ochtend lichte hinder van schaduwwerking. Vanaf 15:00 uur is er op de woningen aan de Vinkebaan 3, 5 en 7 sprake schaduwwerking merkbaar.
In de bezonningstudie is onderzocht wat het effect op de tegenoverliggende woningen is uitgaande van een bouwhoogte van 9 meter en uitgaande van een bouwhoogte met een lagere kap op de rij van vijf woningen. Dit effect is er weliswaar aanwezig maar is minimaal, want in de wintermaanden staat de zon erg laag, en op 21 december zelfs op zijn laagst. In de navolgende afbeeldingen is het effect van de bouwhoogte en de soort kap weergegeven.
Bezonningsstudie 21 december, differentiatie aan kapvorm
Naar aanleiding van de bezonningstudie is de bouwhoogte van de nieuwe woningen aan de Vinkebaan verlaagt naar 7 meter. Na realisatie van het plan zal de afname van het aantal bezonningsuren zeer beperkt blijven en weinig hinder opleveren voor huidige omwonenden. Daarnaast voldoet het plan aan de richtlijnen van TNO: een ‘lichte’ norm, die minimaal 2 uur zon per dag (niet aansluitend vereist) in de periode 19 februari tot en met 21 oktober voorschrijft, en een ‘strenge’ norm, die drie uur zon per dag (niet aansluitend vereist) in de periode 21 januari tot en met 22 november voorschrijft.
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. In deze structuurvisie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk enkel nog een 'ladder voor duurzame verstedelijking’ opgenomen. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
Planspecifiek
De aard en kleinschaligheid van de voorgenomen ontwikkeling maakt dat er, los van de ladder voor duurzame verstedelijking, geen raakvlak is met het Rijksbeleid. In
toelichting paragraaf 3.1.3 wordt op de ladder voor duurzame verstedelijking ingegaan.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014 en 1 juli 2016 op onderdelen aangevuld.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling valt niet binnen één van de projecten aangewezen in het Barro. Daarnaast is de ontwikkeling dusdanig klein van schaal dat het niet direct van nationaal belang is. Vanuit het Barro zijn er dan ook geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' die op 1 juli 2017 in werking is getreden.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
- De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
- Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
- Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Stedelijke ontwikkeling
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Met het voorliggend plan van 15 woningen is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Zodoende is de ontwikkeling getoetst op de Ladder voor duurzame ontwikkeling en zijn de drie treden doorlopen. Om de kwantitatieve actuele regionale behoefte te kunnen bepalen, is gebruik gemaakt van de regionale ramingen.
Behoefte
Om te voldoen aan de Ladder moet het plan aantoonbaar in een kwantitatieve en idealiter ook in een kwalitatieve actuele regionale behoefte voorzien. In dit kader wordt in
toelichting paragraaf 3.3.1 en 3.3.2 nader ingegaan op het regionaal beleid met betrekking tot woningbouw. Uit deze paragraaf, en uit het gemeentelijk woonbeleid (zie
toelichting paragraaf 3.4.8) blijkt dat er zowel regionaal als lokaal behoefte is aan nieuwe woningen in Heiloo. Daarnaast is de ontwikkeling, in het kader van de regionale afstemming, regionaal afgestemd. De gemeente Heiloo heeft in het totale nieuwbouwprogramma voor de regio in de periode 2010 tot 2020 een geplande productie van 987 woningen en de sloop van 60 woningen. Voorliggend bestemmingsplan maakt 15 woningen mogelijk binnen het plangebied. In de gemeente bestaat een overschot aan appartementen en is er behoefte aan een evenwichtige verhouding koop- en huurwoningen. Daarnaast blijkt uit de Prestatieafspraken 2017 – 2020 tussen de de gemeente Heiloo met en woningcorporatie Kennemer Wonen (zie
toelichting paragraaf 3.3.3) dat er een behoefte is aan uitbreiding van de voorraad sociale huurwoningen, met name kleine woningen voor 1-persoons huishoudens.
De geplande woningen betreffen bescheiden eengezinswoningen in de sociale huur sector. De woningen zijn een aanvulling op de bestaande woningvoorraad en zijn zorgvuldig ingepast in de omgeving. Een verdere toets wat betreft het woon- en leefklimaat voor de omgeving zijn nader toegelicht in de
toelichting hoofdstuk 4 Milieu- en Omgevingsaspecten. De voorgenomen ontwikkeling voldoet hiermee aan de actuele kwalitatieve en kwantitatieve behoefte binnen de regio.
Bestaand stedelijk gebied
De gronden waarop de woningen worden gerealiseerd maakt al onderdeel uit van het bestaand stedelijk gebied. Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkeling niet nader getoetst hoeft te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040
Op 21 juni 2010 is de structuurvisie Noord-Holland 2040 'Kwaliteit door veelzijdigheid' vastgesteld door Provinciale Staten van Noord-Holland. Na vaststelling is de structuurvisie nog verschillende keren herzien/gewijzigd.
In de structuurvisie legt de provincie vast welke provinciale belangen een rol spelen bij de ruimtelijke ordening. De visie dient daarmee als leidraad voor de manier waarop de ruimte zich de komende dertig jaar zou moeten ontwikkelen. In het uitvoeringsprogramma behorende bij de structuurvisie is dit uitgewerkt in concrete activiteiten om de visie te realiseren. Via de Provinciale Ruimtelijke Verordening (zie
toelichting paragraaf 3.2.2) is de doorwerking naar gemeentelijke bestemmingsplannen geregeld.
Het toekomstbeeld voor de provincie Noord-Holland is dat Noord-Holland een mooie, veelzijdige en internationaal concurrerende provincie blijft. Om dit toekomstbeeld te realiseren heeft de provincie in de structuurvisie provinciale belangen benoemd. De volgende drie hoofdbelangen vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de provincie:
- Ruimtelijke kwaliteit: hiervoor wordt vooral gefocust op behoud en ontwikkeling van Noord-Hollandse cultuurlandschappen, natuurgebieden en groen om de stad.
- Duurzaam ruimtegebruik: waarbij milieukwaliteiten, behoud en ontwikkeling van verkeers- en vervoersnetwerken, voldoende en op de behoefte aansluitende huisvesting en voldoende en gedifferentieerde ruimte voor landbouw, visserij en andere economische activiteiten een belangrijke rol spelen.
- Klimaatbestendigheid: voor voldoende bescherming tegen overstroming en wateroverlast, schoon drink-, grond- en oppervlaktewater en ruimte voor het opwekken van duurzame energie. De provincie vindt het belangrijk om de beperkte en onder druk staande ruimte goed en duurzaam te gebruiken. Onder duurzaam verstaat men het plaatsen van de juiste functies op de juiste plekken. De juiste plek wordt bepaald door een aantal factoren waaronder de behoefte aan voorzieningen ter plaatse en de bereikbaarheid van de locatie. Binnenstedelijke mogelijkheden worden hierbij geprefereerd. De provincie wil ervoor zorgen dat gemeenten en andere partijen zoveel mogelijk gebruikmaken van de mogelijkheden voor binnenstedelijk bouwen en verdichting.
De volgende afbeelding toont een fragment van de visiekaart van de structuurvisie.
Fragment visiekaart Structuurvisie Noord-Holland 2040
Het plangebied ligt in het bestaand stedelijk gebied. De structuurvisie stelt dat binnenstedelijke ontwikkelingen boven ontwikkelingen buiten de bebouwde kom gaan. De voorgenomen ontwikkeling is derhalve in lijn met het gestelde in de structuurvisie.
3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening
Tegelijk met de Structuurvisie is op 21 juni 2010 de Provinciale Ruimtelijke Verordening vastgesteld door Provinciale Staten van Noord-Holland. Naar aanleiding van nieuwe wetgeving en/of provinciaal beleid wordt de PRV regelmatig aangepast. De laatste versie van de PRV is op 12 december 2016 vastgesteld en op 1 maart 2017 in werking getreden.
De Provinciale Ruimtelijke Verordening stelt regels en voorwaarden waaraan de inhoud van onder ander (gemeentelijke) bestemmingsplannen moet voldoen.
Zoals reeds aangegeven in
toelichting paragraaf 3.2.1 is het plangebied aangewezen als bestaand stedelijk gebied. Voor het bestaand stedelijk gebied worden in de PRV geen regels gegeven. Wel worden er een aantal regels gegeven die voor het gehele provinciale grondgebied gelden. Navolgend wordt op de regels, die van toepassing zijn op de voorgenomen ontwikkeling, ingegaan.
Planspecifiek
Zoals reeds aangegeven in
toelichting paragraaf 3.2.1 ligt het plangebied binnen het bestaand stedelijk gebied. Artikel 5a van de PRV stelt dat een bestemmingsplan uitsluitend kan voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. De regio heeft deze afspraken gemaakt in het 'Regionaal Actie Programma Regio Alkmaar'. In
toelichting paragraaf 3.3.1 wordt uiteengezet dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de afspraken uit het programma.
3.2.3 Provinciale woonvisie 2010-2020
Op 25 mei 2010 is de Provinciale woonvisie 2010-2020 'Goed Wonen in Noord-Holland' vastgesteld door Provinciale Staten van Noord-Holland. De woonvisie is een verdere uitwerking van de structuurvisie, waarin de kwaliteit van wonen centraal staat.
De doelstelling voor 2020 is dat de inwoners van Noord-Holland beschikken over voldoende woningen met een passende kwaliteit en in een aantrekkelijk woonmilieu. Om hiertoe te komen zijn de volgende drie speerpunten benoemd:
- betere afstemming tussen vraag en aanbod voor alle consumenten en vooral voor doelgroepen die minder kansen hebben op het vinden van een geschikte woning;
- betere afstemming van voorzieningen in de woonomgeving op de vraag van bewoners;
- verbetering van de duurzaamheid van het woningaanbod en de woonomgeving.
De speerpunten uiten zich onder meer in het zorgen voor voldoende gevarieerd, volwaardig en betaalbaar aanbod aan woningen voor starters en jongeren. Onder meer door te zorgen voor realisatie van betaalbare koop- en huurwoningen (zowel sociaal als vrijesectorhuur).
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van 15 sociale huurwoningen. Hierdoor draagt het bij aan het provinciale beleidsdoel om te zorgen voor meer betaalbaar aanbod. Daarnaast valt het plangebied binnen het Regionaal Actie Programma voor de Regio Alkmaar. In
toelichting paragraaf 3.3.1 wordt op dit actieprogramma verder ingegaan.
3.2.4 Monitor Woningbouw 2013
Op 8 oktober 2013 is de Monitor Woningbouw 2013 vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland. Het belangrijkste doel van de monitor is het inzichtelijk maken van de voortgang bij het bereiken van woningbouwdoelstellingen, nu en in de toekomst. De basis van de monitor wordt gevormd door de doelstellingen, uitkomsten en afspraken in de regionale actieprogramma's.
In het Regionaal Actie Programma Regio Alkmaar (zie
toelichting paragraaf 3.3.1) heeft de regio Alkmaar als doelstelling 13.770 woningen tot 2020 opgenomen. De jaarlijkse productie ligt tot op heden lager dan de in de RAP opgenomen doelstelling. De netto groei en het aantal afgegeven omgevingsvergunningen is de laatste jaren stabiel. Een sterke daling van de productie zoals in veel andere regio's is hierdoor niet te verwachten. De actuele verwachting is dat in 2015 de achterstand op de opgave ongeveer 1.700 woningen bedraagt. De doelstelling in het RAP is beduidend hoger dan de recente provinciale bevolkingsprognose (woningbehoefte van circa 9.000 woningen in de periode (2010-2020). De achterstand is daarmee niet problematisch omdat de daadwerkelijke behoefte lager ligt dan waar, bij het opstellen van het RAP is uitgegaan. Wat betreft de planvoorraad en de betaalbaarheid komt de verhouding in de plannen overeen met de doelstellingen.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van 15 sociale huurwoningen. Hierdoor draagt het bij aan het provinciale beleidsdoel om te zorgen voor meer en betaalbaar woningaanbod.
3.3.1 Regionaal Actie Programma Regio Alkmaar
De provincie Noord-Holland en alle gemeenten in Noord-Holland hebben met elkaar regionale actieprogramma's wonen opgesteld. Hiermee geven zij uitvoering aan de Provinciale woonvisie 2010-2020. In de regionale actieprogramma's wonen staan per regio afspraken over het aantal te bouwen woningen en de kwaliteit ervan. Deze afspraken worden nader kwalitatief uitgewerkt in de Regionale Woonvisie Regio Alkmaar, zie
toelichting paragraaf 3.3.2.
Op het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is het Regionale Actie Programma (RAP) Regio Alkmaar van toepassing. De regio Alkmaar heeft in z'n totaliteit tot 2020 ongeveer 13.000-14.000 woningen in de planning zitten. De behoefte is, op basis van de huishoudensontwikkeling, bijna 10.000 woningen. De verstedelijkingsafspraken gaan ook uit van dit aantal. Ervan uitgaande dat een overplanning van 30% noodzakelijk is om tot de gewenste productie te kunnen komen (wegens planuitval en vertraging), is er dus nauwelijks sprake van overplanning. Daar komt bij dat in de periode tot 2020 een aantal woningen zal worden gesloopt. Met deze 'onttrekkingen' dient rekening te worden gehouden bij de productieafspraken in regionaal verband. Dit betekent dat de geplande productie nagenoeg op orde is om de huishoudenontwikkeling te faciliteren.
Wat betreft de kwaliteit van de woningen wordt het volgende gesteld:
- de geplande productie bevat te veel appartementen, in totaal ca. 5.100. Dit aantal moet theoretisch teruggebracht worden tot ca. 2.000. Dat maakt echter de opgave voor grondgebonden nultredenwoningen weer groter;
- de vraag ligt vooral bij grondgebonden nultredenwoningen. Deze opgave is moeilijk in nieuwbouw te realiseren; ook de bestaande voorraad moet hierin een grote rol spelen (opplussen). Een ander alternatief zit in appartementen met een optimale prijs-kwaliteitverhouding, nabij voorzieningen en met grote buitenruimte: deze kunnen de vraag naar grondgebonden nultredenwoningen deels weer verschuiven naar appartementen.
- in de geplande periode is de verhouding huur-koop en goedkoop-duur redelijk passend bij de vraag.
De gemeente Heiloo heeft in het totale nieuwbouwprogramma voor de regio een geplande productie in de periode 2010 tot 2020 van 987 woningen en de sloop van 60 woningen. Voorliggend bestemmingsplan maakt 15 woningen mogelijk binnen het plangebied. De geplande woningen betreffen eengezinswoningen. De voorgenomen ontwikkeling past hiermee kwalitatief en kwantitatief binnen het RAP.
3.3.2 Regionale Woonvisie Regio Alkmaar
De regio Alkmaar heeft zijn beleid op het gebied van wonen vastgelegd in de regionale woonvisie. De gemeente Heiloo maakt, samen met de gemeenten Alkmaar, Bergen, Castricum, Graft-de Rijp, Heerhugowaard, Langedijk en Schermer deel uit van de regio Alkmaar. Op 1 juli 2013 heeft de raad van de gemeente Heiloo ingestemd met de Regionale Woonvisie Regio Alkmaar.
In de regionale woonvisie wordt ingegaan op de woonsituatie nu en in de toekomst op het gebied van woonlasten, woonruimte en de verdeling van de woonruimte, duurzaamheid en de relatie tussen wonen, zorg en welzijn.
De regio Alkmaar wil een aantrekkelijke regio zijn waar de huidige en toekomstige inwoners graag willen blijven wonen en een gewenste wooncarrière kunnen maken. De veranderende huishoudensamenstelling (vergrijzing, combinatie wonen met zorg, alleenstaande ouders na echtscheiding), betaalbaarheid en toevoegen van het juiste aanbod vormen de opgaven. Omdat het, anders dan voorheen, moeilijker is om oplossingen in de nieuwbouw te realiseren moet juist nu de focus op het waarborgen van de totale voorraad in de regio worden gelegd zowel huur als koop, zodat deze voor een ieder bereikbaar blijft of wordt. Daarnaast is het de uitdaging om te zorgen dat de aantallen nieuwbouw sowieso gerealiseerd worden met aandacht voor het betaalbare segment.
Voor de regio Alkmaar is de 'Doelgroep van beleid' de categorie inkomens tot €48.000 (grens soc. koop) met daarbinnen nadruk op de categorie €38.500 (grens sociale huur/huurtoeslaggrens). Bij nieuwbouw zal in ieder geval minimaal 30% sociale woningbouw (huurtoeslaggrens €681,02 en koopwoningen bereikbaar voor inkomens tot €48.000) gerealiseerd moeten worden.
Om de visie waar te kunnen maken worden in de regionale woonvisie acties weergegeven waar de komende jaren aan gewerkt wordt. Om realisatie van de in het Regionaal Actie Programma opgenomen afspraken te stimuleren heeft de provincie een woonfonds. Om in aanmerking te komen voor een bijdrage uit het provinciale woonfonds kunnen regio’s concrete projectvoorstellen indienen. Bij de uitvoering van de acties zal onderzocht worden voor welke een beroep gedaan zal worden op het woonfonds.
Onderhavige ontwikkeling maakt 15 sociale huurwoningen mogelijk. Hiermee draagt het plan bij aan het gestelde in de woonvisie: het realiseren van nieuwbouw met aandacht voor het betaalbare segment.
3.3.3 Prestatieafspraken 2017-2020 Goed wonen achter de duinen
Vanaf 1 juli 2015 is de nieuwe Woningwet in werking getreden. Belangrijk onderdeel hiervan is het maken van prestatieafspraken tussen gemeenten, de woningcorporatie en haar huurdersorganisaties. De drie partijen overleggen vanuit een gelijkwaardige positie en formuleren gezamenlijke volkshuisvestelijke ambities. In de prestatieafspraken wordt vastgelegd welke bijdrage iedere partij levert aan de realisatie van de gestelde ambities. Met deze afspraken geven de drie partijen concreet invulling aan de lokale, gemeentelijke opgaven op het gebied van wonen, die volgend zijn op de woonvisies binnen de gemeenten Bergen, Castricum, Heiloo en Uitgeest.
Op 7 december 2016 heeft de gemeente Heiloo de Prestatieafspraken 2017 – 2020 met woningcorporatie Kennemer Wonen ondertekend. Voor de gemeente Heiloo is dat geconstateerd is dat er de komende vijf jaar uitbreiding van de voorraad sociale huurwoningen gewenst is om aan de vraag te voldoen. Er ligt op korte termijn een flinke opgave, vooral in de kwalitatieve transformatie:
- de woningvoorraad bevat (te) veel grote woningen;
- de voorraad is nog onvoldoende geschikt voor de flinke groei van 1-persoons huishoudens;
- de instroom van vergunninghouders heeft de komende jaren invloed op het aantal woningen dat beschikbaar komt voor de reguliere woningzoekenden.
Ook in het Woningmarktonderzoek Heiloo 2017 (Stec Groep, februari 2017) wordt een tekort een sociale huurwoningen geconstateerd.
Planspecifiek
Kennemer Wonen en de gemeente Heiloo streven er naar om, naast de bestaande plannen voor sociale woningbouw, meer geschikte locaties voor sociale woningbouw te vinden. De ontwikkeling van 15 sociale huurwoningen op de locatie Noordergeestkerk past hier uitstekend in.
3.4.1 Toekomstvisie 2030
In 2013 is door de inwoners, de maatschappelijke instellingen, de ondernemers van Heiloo en de gemeente Heiloo de 'Toekomstvisie 2030: de kracht van Heiloo' opgesteld. Op 7 oktober 2013 heeft de raad van de gemeente Heiloo de kernwaarden van de toekomstvisie onderschreven.
Heiloo is in 2030 een dorp waar natuur, ruimte, bewustzijn en verbinding de belangrijkste waarden zijn. In Heiloo is in 2030 ruimte in de ruimste zin van het woord: er is fysieke ruimte, er is ruimte voor initiatieven, er wordt ruimte gegeven aan elkaar, en er is ruimte voor wonen, werken en recreëren. Heiloo ligt niet alleen in een groene omgeving, ook bij huis is de natuur dichtbij. Mensen in Heiloo gaan in 2030 bewust om met elkaar en met hun omgeving, en zij voelen zich met elkaar verbonden.
De uitgangspunten van de Toekomstvisie 2030 zijn:
- Heiloo blijft een zelfstandige gemeente maar werkt samen met gemeenten in de regio om de dienstverlening en het voorzieningenniveau op een kwalitatief hoog peil te houden;
- Heiloo is een forensengemeente;
- Inwoners, ondernemers en maatschappelijke organisaties nemen verantwoordelijkheid voor een duurzame toekomst (People, Planet, Profit);
- Iedereen voert de regie over zijn eigen leven en is in principe verantwoordelijk voor het voorzien in eigen behoeften.
De toekomstvisie is de basis (geweest) voor een structuurvisie en een strategische visie. Op de structuurvisie wordt in
toelichting paragraaf 3.4.2 nader ingegaan.
3.4.2 Structuurvisie 2030
Op 3 november 2014 is de Structuurvisie 2030 vastgesteld door de raad van de gemeente Heiloo. De structuurvisie beschrijft hoe de gemeente denkt dat Heiloo er in 2030 op ruimtelijk gebied uit ziet. De structuurvisie is een uitwerking en verdieping van de ruimtelijke aspecten uit de Toekomstvisie 2030. Het zijn de ruimtelijke ontwikkelingen die op dit moment zijn te voorzien en die relevant zijn voor de toekomstige ruimtelijk-fysieke inrichting van Heiloo. Al deze aspecten vormen het vertrekpunt voor de structuurvisie en zijn de basis van de feitelijke opdracht voor Heiloo tot 2030. Deze opdracht is vertaald naar de volgende missie:
- Het dorpse karakter van Heiloo versterken;
- De diversiteit aan het woningaanbod vergroten;
- Een goede balans tussen rood (bebouwing), groen (plantsoenen, bos, agrarische gebied etc.), blauw (oppervlakte water) en grijs (infrastructuur)realiseren;
- Het bevorderen van duurzaamheid, waaronder energiezuinig en milieubewust leven;
- Optimaliseren van maatschappelijke voorzieningen, recreatiemogelijkheden en accommodatiegebruik;
- Verbeteren werkgelegenheid door optimaliseren bedrijvigheid, zakelijke dienstverlening, detailhandel, horeca en toerisme.
Aan de hand van de thema's wonen, werken, verplaatsen en verblijven, vermaken en verblijven, leren en zorgen en recreëren en bewaren wordt de missie verder uitgewerkt.
Planspecifiek
Met betrekking tot voorliggend bestemmingsplan is met name het thema wonen van belang. Het plangebied valt op de structuurvisiekaart (zie de volgende afbeelding) binnen de begrenzing bebouwd gebied waar woningbouw voortgezet moet worden.
Structuurvisiekaart Heiloo
Met betrekking tot nieuwbouwwoningen geeft de structuurvisie aan dat deze binnen de vastgestelde contour gebouwd moeten worden. Speerpunten hierbij zijn:
- Heiloo streeft naar een evenwichtige bevolkingssamenstelling;
- Heiloo op de kaart zetten;
- Vraaggericht bouwen uitgangspunt;
- Heiloo zorgt voor passende huisvesting voor kwetsbare groepen.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling, de realisatie van 15 sociale huurwoningen binnen het bestaand stedelijk gebied van de gemeente Heiloo, is in lijn met het gestelde in de structuurvisie.
3.4.3 Welstandsnota 2013
De Welstandsnota 2013 is in november 2013 vastgesteld door de raad van de gemeente Heiloo. De welstandsnota gaat over architectuur; wat mag, wat mag niet en wat wenselijk is voor de architectuur van een bouwplan in Heiloo. De Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit adviseert over bouwplannen aan de hand van beoordelingscriteria die in de welstandsnota zijn vastgelegd. De welstandsnota is echter meer dan een toetsingsinstrument voor ingediende bouwplannen. De welstandsnota wil ook een kennis- en inspiratiebron voor wat betreft de stedenbouwkundige en architectonische karakteristieken van Heiloo zijn.
De navolgende afbeelding toont de gebiedskaart uit de welstandsnota.
Gebiedskaart welstandsnota, plangebied aangegeven binnen woongebieden met 2c
Planspecifiek
Het plangebied aan de Noordergeeststraat valt binnen de categorie 'woongebieden' van de Welstandsnota, in het deelgebied 2c Noordergeest. In dit deelgebied hebben de straten een uitgesproken groen karakter met grasbermen. De woonbebouwing is gevarieerd: vrijstaande woningen, korte rijenwoningen en langere blokken met gestapelde woningen in twee en drie lagen wisselen elkaar af.
Naast de algemene welstandscriteria opgesteld voor alle woongebieden binnen Heiloo gelden voor deelgebied Noordergeest de volgende aanvullende criteria. Wat betreft de ligging in de omgeving en aansluiting op het maaiveld: indien er sprake is van privé-voortuinen die zonder erfafscheiding doorlopen in openbare grasbermen moet dit kunnen worden gehandhaafd in de nieuwe situatie. Wat betreft de massa en gevelcompositie: per strook rijwoningen moet de eenheid worden gehandhaafd. Daarnaast zijn binnen een strook rijwoningen ondergeschikte variaties van individuele woningen mogelijk.
De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de welstandscriteria van de gemeente Heiloo. Bij de aanvraag omgevingsvergunning wordt het ontwerp nader getoetst aan de Welstandscriteria.
3.4.4 Groenbeleidsplan Heiloo 2012-2022
Op 6 februari 2012 is het Groenbeleidsplan Heiloo 2012-2022 vastgesteld door de raad van de gemeente Heiloo. In het groenbeleidsplan is beschreven hoe met het groen van Heiloo moet worden omgegaan zodat de beeldkwaliteit zijn waarde houdt. Naast een visie op het groen worden uitgangspunten voor de inrichting en acties ten behoeve van beheer benoemd. Als concrete vertaling van de integrale groenvisie worden zes kernuitgangspunten onderscheiden die de basis vormen voor een groen Heiloo tot 2021:
- Respecteer de landschappelijke onderlegger en maak belangrijke groenelementen zichtbaar en bescherm ze!
- Behoud en versterk de groene structuur!
- Groen voor groen!
- Ga versnippering van groen tegen!
- Stem beheer af op streefbeeld!
- Versterk de identiteit van de woonomgeving!
- Zorg voor meer betrokkenheid door inwoners bij het groen!
Om zorg te dragen voor een constante groene kwaliteit is een lijst met uitgangspunten opgesteld die als input gebruikt kan worden bij onder andere nieuwe stedenbouwkundige plannen. Voor verschillende elementen (dorpsentrees, gebiedsontsluitingswegen, hoofdroutes, woonstraten, parkeerplaatsen) staat aangegeven hoe groen hier gebruikt kan worden om de groene kwaliteit te verbeteren. Het Groenbeleidsplan geeft kortom aan hoe belangrijk groen is voor de uitstraling van Heiloo en op welke wijze de groenstructuur verbeterd kan worden.
Planspecifiek
Een groot deel van de bestaande bomen en groen blijft behouden bij de ontwikkeling van de 15 woningen. Met name het deel van het plangebied dat grenst aan de Noordergeeststraat zal zijn herkenbare groene uitstraling behouden. Daarnaast krijgen de grondgebonden woningen een tuin en worden de parkeerhavens omzoomd met hagen. De voorgenomen ontwikkeling sluit hiermee zo veel mogelijk aan op de bestaande groenstructuur en is daarmee passend binnen het groenbeleidsplan van de gemeente Heiloo.
3.4.5 Bomenbeleidsplan Heiloo 2008
Het karakter van Heiloo wordt voor een groot deel bepaald door de grote hoeveelheid bomen. Er wordt gestreefd naar behoud van dit bomenbestand. Omdat landelijk wet- en regelgeving ontbreekt, is het aan de gemeente om een sturende rol in de omgang met bomen te vervullen. Om hieraan invulling te geven is op 3 november 2008 het Bomenbeleidsplan Heiloo 2008 vastgesteld door de raad van de gemeente Heiloo. In dit bomenbeleidsplan wordt uiteengezet op welke wijze een boom als beeldbepalend of monumentaal wordt bestempeld en hoe de gemeente Heiloo daar de voor- en nadelen van ondervindt. Doel van het bomenbeleidsplan is het waarborgen en verstevigen van de huidige kwaliteit en kwantiteit en het karakter van Heiloo voor de toekomst. Om het voorgaande beleidsmatig in te kaderen worden in het bomenbeleidsplan de volgende beleidsuitgangspunten gehanteerd:
- herkenbaarheid;
- leefbaarheid;
- veiligheid;
- duurzaamheid.
Planspecifiek
Een groot deel van de bestaande bomen en groen blijft behouden bij de ontwikkeling van de 15 woningen. Hiermee is de voorgenomen ontwikkeling passend binnen het Bomenbeleidsplan Heiloo.
3.4.6 Parkeerbeleidsplan Gemeente Heiloo 2010
De raad van de gemeente Heiloo heeft in 2010 het Parkeerbeleidsplan Heiloo 2010 vastgesteld. In het parkeerbeleidsplan is aan de hand van de huidige parkeersituatie en bijbehorende problemen en opmerkingen een nieuw parkeerbeleid voor de gemeente Heiloo beschreven. Hierbij komen de volgende parkeerthema's aan bod:
- parkeren voor diverse deelgebieden;
- parkeernormen voor inbreiding- en nieuwbouwlocaties;
- parkeren bij scholen;
- grenzen gebied blauwe zone;
- uitgifte parkeerontheffingen;
- systematiek voor het vaststellen van parkeerknelpunten;
- parkeren van grote voertuigen;
- fietsparkeren bij winkelcentra en bij openbare voorzieningen;
- gehandicaptenparkeren;
- fiets- en/of autowrakken;
- heilooërprofiel.
De kapstok voor het parkeerbeleid van de gemeente Heiloo is een groen, sociaal, veilig en duurzaam Heiloo waarbij de fiets op de eerste en de auto op de tweede plaats komt. Omdat ruimte schaars is, moet beschikbare (parkeer)ruimte zo efficiënt mogelijk worden benut, voordat er eventueel nieuwe ruimte wordt vrijgemaakt.
Aan de hand van parkeernormen wordt het aantal parkeerplaatsen dat in een gebied nodig is bepaald. Een parkeernorm geeft het aantal benodigde parkeerplaatsen per functie. Bij de hantering van parkeernormen hanteert de gemeente een sturend parkeerbeleid en niet een vraagvolgend.
Planspecifiek
Voor het bepalen van het aantal benodigde parkeerplaatsen zijn de parkeernormen uit het Parkeerbeleidsplan Heiloo 2010 aangehouden. Het plangebied is aangemerkt als 'schil'/'overloopgebied van het centrum'. Voor het plangebied betekent dit dat voor de beoogde woningen, categorie 1-2 (sociale huur), een parkeernormen geldt van 1,4 parkeerplaats per woning.
In de paragraaf Verkeer en parkeren (zie
toelichting paragraaf 4.12) is een nadere berekening opgenomen van de parkeerbehoefte die volgt uit het initiatief. Hieruit blijkt dat er ruimvoldoende parkeerplaatsen zich bevinden op de locatie om te voorzien in de parkeerbehoefte.
3.4.7 Duurzaam bouwen beleid 2018
Op 3 maart 2014 is het 'Duurzaam bouwen beleid 2018' vastgesteld door de raad van de gemeente Heiloo. Dit beleid, dat ambitieuzer is dan het landelijk beleid, heeft als doelstelling verduurzaming van alle woningen in Heiloo op de vijf duurzaam bouwen thema's (groen, water, energie, materialen, leefomgeving). De nadruk ligt hierbij op energie, waarin de redenering van de 'Trias Energetica' wordt gevolgd. Dat wil zeggen eerst de vraag naar energie terugdringen, vervolgens de restvraag proberen in te vullen met duurzame energie en tenslotte gebruik maken van energie-efficiënte apparatuur.
Het potentieel voor energiebesparing in de gebouwde omgeving op korte termijn zit vooral in de bestaande woningbouw (ca. 68%). Bij nieuwbouw gaat de gemeente in discussie met als doel 10% efficiënter dan de Rijksnorm te bouwen. De ontwikkelende partijen hebben hierbij de verantwoordelijkheid voor de uitvoering en controle van de duurzame maatregelen. En waar mogelijk zal het experiment gezocht worden om bouwinnovaties aan te jagen.
Ontwikkelaars, woningcorporaties, toekomstige kopers en particulieren met verbouwingsplannen zullen vroeg in het proces geïnformeerd worden. Via de afdeling projecten, bouw- en woningtoezicht, ruimtelijke ordening, volkshuisvesting en handhaving zal verwezen worden naar onze samenwerking met het RUD NHN (regionale uitvoeringsdienst Noord Holland noord), voor een ‘advies op maat’ gesprek. Daarnaast wil de gemeente de te behalen ambitieniveaus zo veel mogelijk in de afspraken vastleggen. In de anterieure overeenkomst wordt hieraan invulling gegeven.
Planspecifiek
De gemeente Heiloo en ontwikkelaar Kennemer zijn voornemens de woningen duurzaam te bouwen en zonnepanelen te plaatsen. Ook de openbare ruimte wordt door duurzaam mogelijk ingericht.
3.4.8 Woonvisie Heiloo 2007-2012
De vastgestelde Woonvisie Heiloo geeft een overzicht van het regionale en gemeentelijke beleid omtrent de volkshuisvesting en de zorgcomponent. De belangrijkste thema's zijn het huisvesten van starters, jonge gezinnen en, gezien de vergrijzing van de bevolking, senioren. Volgend op de Strategische Visie en het collegeprogramma zijn ook de kwaliteit van de woningen en de woonomgeving en de woningbouwproductie speerpunten van beleid.
De grootste opgave op het gebied van volkshuisvesting is de aankomende vergrijzing. Er moet rekening gehouden worden met een extra en specifieke vraag naar woningen die geschikt zijn voor ouderen. Ook in het kader van de extramuralisering moet geïnvesteerd worden op het gebied van wonen en zorg.
Strategische nieuwbouw kan ingezet worden om de doorstroming op de woningmarkt te bevorderen. Uit het Woningbehoefte Onderzoek (WBO) van het ministerie van VROM komt dit duidelijk naar voren. Nieuwbouw in de dure sector leidt tot de langste verhuisketens en dus de meeste doorstroming. Uiteindelijk komen er ook goedkope huur- en koopwoningen vrij. Aangezien verhuisketens over gemeentegrenzen heen gaan wil dit niet zeggen dat de goedkope woningen altijd in Heiloo vrij komen.
Naast het bevorderen van de doorstroming kunnen er bij strategische nieuwbouw ook woningen aan de voorraad worden toegevoegd waar een tekort aan is. Denk hierbij bijvoorbeeld aan woningen geschikt voor meerdere doelgroepen, zoals bijvoorbeeld nultredenwoningen.
In de Woonvisie Heiloo 2007-2012 heeft Heiloo zich gecommitteerd om bij nieuwbouw minimaal 25% in categorie 1 en 15% in categorie 2 te realiseren. De daarbij behorende prijs- en inkomensklassen zijn gebaseerd op de Regionale Woonvisie Noord-Kennemerland 2005-2015. Inmiddels is er een nieuwe regionale woonvisie vastgesteld.
De volgende tabel geeft de situatie in 2015 weer. De woningcategorieën uit de Woonvisie Heiloo 2007-2012 zijn aangepast aan de huurprijsgrenzen overeenkomstig de Wet op de Huurtoeslag, evenals de koopprijsgrens. De overige prijsklassen zijn aangepast overeenkomstig de nieuwe Regionale Woonvisie Regio Alkmaar 2013-2020.
Inkomen in relatie tot woningprijs (2015) |
Categorie | % te realiseren nieuwbouw in Heiloo | mogelijkheden in de koop | mogelijkheden in de huur |
1 | 25 | tot €177.975,- | kernvoorraad (tot €567,87) |
2 | 15 | €177.975,- tot €225.000,- | huurtoeslaggrens (€576,87 tot €710,68) |
3 | 30 | €225.000,- tot €325.000,- | vrije sector huur (> €710,68) |
4 | 30 | vanaf €325.000,- | vrije sector huur (> €710,68) |
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van 15 sociale huurwoningen. Hiermee wordt bijgedragen aan de beleidsdoelstelling van het realiseren van woningen in categorie 2, woningen onder de huurtoeslaggrens.
4 Milieu- & omgevingsaspecten
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
- het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
- het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
- het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
- de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
PlanspecifiekUit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van voorliggend ruimtelijk plan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2.000 woningen of meer. Omdat het in dit geval slechts om 15 woningen gaat, is een m.e.r.-beoordeling niet vereist en kan volstaan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
In het kader van dit ruimtelijke plan zijn de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit ruimtelijke plan te nemen. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten. De kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zijn niet van dien aard dat er aanleiding bestaat tot het opstellen van een milieueffectrapportage.
4.2 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Planspecifiek
De gronden waarop de nieuwe bebouwing is gesitueerd zijn momenteel in gebruik als maatschappelijke gronden, verkeer en tuin. Dit gebruik zal in de toekomstige situatie wijzigen naar een strenger bodemgebruik. Bodemonderzoek is derhalve noodzakelijk om te verantwoorden dat de bodem geschikt is voor de bestemming ‘Wonen’. Een verkennend bodem- en verhardingsonderzoek is uitgevoerd op 8 juni 2017 (HB Adviesbureau, Verkennend bodem- en verhardingsonderzoek ter plaatse van de Noordergeeststraat 9 te Heiloo, 8 juni 2017), zie
bijlagen bij toelichting bijlage 2
In het verkennend bodem-en verhardingsonderzoek wordt het onderstaande geconcludeerd:
Grond
- De bovengrond is licht verontreinigd met lood, zink en plaatselijk met PAK (Wonen). De ondergrond is niet verontreinigd (Landbouw & natuur). De zandlaag direct onder de slakkenfundatie (MM06, boringen 06 en 07) is niet verontreinigd met vanadium;
- De aangetoonde concentraties komen overeen met de achtergrondwaarden (80-percentiel), zoals deze zijn opgenomen in de bodemkwaliteitskaart.
Grondwater
- Het grondwater is licht verontreinigd met naftaleen, som-1,2-dichloorethenen en somdichloorpropanen.
Asfalt
- Het asfalt met een oppervlakte van circa 1.500 m2 en een gemiddelde dikte van 61 mm en derhalve een tonnage van 230 ton is in zijn geheel niet teerhoudend.
Fundatie
- De slakkenfundatie is indicatief sterk verontreinigd met barium en vanadium en licht verontreinigd met de overige parameters (vermoedelijk niet herbruikbare N-bouwstof). De steen- en slakkenfundatie is licht verontreinigd met vanadium en PCB (vermoedelijk herbruikbare Nbouwstof).
Veiligheid
- voor de verwijdering van de niet teerhoudende asfaltverharding zijn geen specifieke veiligheidsmaatregelen van toepassing. Er dienen wel maatregelen te worden genomen tegen stofvorming en onvoorziene situaties;
- indien werkzaamheden worden uitgevoerd in de grond geen veiligheidsklasse van toepassing is;
- indien werkzaamheden worden uitgevoerd in het fundatiemateriaal onder het zuidelijk deel van het parkeerterrein wordt geadviseerd om veiligheidsklasse 2T van toepassing te stellen;
- indien werkzaamheden worden uitgevoerd in het fundatiemateriaal onder het noordelijk deel van het parkeerterrein wordt geadviseerd om de basisklasse van toepassing te stellen.
Conclusie
Aangezien op de locatie een sterk verontreinigde slakkenfundatie aanwezig is onder de asfaltverharding op het zuidelijke deel van het parkeerterrein, zijn ten behoeve van de voorgenomen herontwikkeling zowel financieel als procedureel belemmerende factoren aanwezig.
Opgemerkt wordt dat:
- de aangetoonde verontreinigingen in de bovengrond vermoedelijk in relatie staat met de ligging van de onderzoekslocatie in een oud woongebied en het voormalig gebruik, danwel van oudsher aanwezig in de bovengrond;
- de oorzaak van de aangetoonde verontreinigingen in het grondwater zijn niet bekend;
- vooralsnog geen verkennend asbest onderzoek in de bodem is uitgevoerd;
- voor de uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden de CROW publicatie 132 van toepassing is gesteld;
- de voor het werk te treffen veiligheidsmaatregelen zijn beschreven in de publicatie CROW132 (4e geheel herziene druk d.d. december 2008);
- de voor het werk te treffen veiligheidsmaatregelen opgenomen dienen te zijn in een Veiligheids- en Gezondheidsplan (V&G-plan);
- de veiligheidskundige van de uitvoerende partij voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden een definitieve uitspraak dient te doen;
- voorafgaand aan de werkzaamheden dient door de aannemer een schollen- of freesplan opgesteld te worden. Hierin wordt aangegeven hoe wordt omgegaan met stofvorming en onvoorziene situaties.
Aanbevolen wordt:
- de voorliggende rapportage in verband met de aanvraag van een omgevingsvergunning aan de gemeente Heiloo te overleggen;
- de onderzoeksresultaten in verband met de voorgenomen overdracht van de locatie bij het koopcontract te voegen;
- de onderzoeksresultaten bij de aanbestedingsbescheiden/het bestek te voegen;
- indien ontgravingswerkzaamheden c.q. afvoer van grond plaatsvindt van meer dan 50 m³ nietsterk verontreinigde grond, minimaal 5 werkdagen van tevoren een 'Melding verplaatsing nieternstig verontreinigde grond' ingevolge de Wet Bodembescherming te overleggen aan het gemeentelijk orgaan BUCH en de RUD NHN;
- bij het werken met verontreinigde grond, wegfundatie en/of grondwater arbeidshygiënische maatregelen te treffen. Een overzicht van de arbeidshygiënische en organisatorische maatregelen is opgenomen in de CROW 132 "Werken in of met verontreinigde grond en verontreinigd (grond)water";
- tijdens de uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden alert te zijn op afwijkende bodemlagen;
- bij de bouw- en herinrichtingswerkzaamheden rekening te houden met de aangetoonde bodemkwaliteit;
- af te stemmen met de RUD NHN of aanvullend asbest in grondonderzoek conform de NEN 5707 noodzakelijk is voorafgaand aan de nieuwbouw.
4.3 Waterhuishouding
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
4.3.1 Generiek beleid
Op Rijksniveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes(drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
WaterwetCentraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet wordt elke zes jaar een Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is het rijksplan voor het waterbeleid in Nederland. Op 22 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
4.3.2 Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Op 16 december 2015 is het Waterprogramma 2016-2021 vastgesteld door het algemeen bestuur van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. In het Waterprogramma 2016 – 2021 wordt antwoord gegeven op de vragen:
- Hoe wordt in de toekomst gezorgd voor veilige dijken, droge voeten en voldoende schoon en gezond water in Hollands Noorderkwartier?
- Welke benadering wordt daarvoor gekozen?
- Welke kosten en inzet gaan daarmee gepaard?
Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) presenteert in het Waterprogramma het beleid, de maatregelen, de programma's en de projecten die ze in de periode 2016 – 2021 gaan uitvoeren. Het Hoogheemraadschap bouwt voort op de regionale Deltavisie en verankert de landelijke Deltabeslissingen. Met het Waterprogramma wordt richting gegeven aan het waterbeheer tussen 2016 en 2021. Dat is nodig, want de klimaatverandering en de veranderende maatschappij dwingen tot aanscherping en heroverweging van onze keuzes. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Veranderende patronen in communicatie en participatie in de maatschappij vragen grotere betrokkenheid en intensievere dialoog met de partners en belanghebbenden. Bovendien zijn er steeds meer partijen betrokken bij het waterbeheer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk.
Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Eind 2009 is de 'Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier' vastgesteld door het hoogheemraadschap. De regels in de keur zijn onder te verdelen in twee categorieën: gebodsbepalingen en verbodsbepalingen. Met de geboden worden derden verplicht het aan hen toegewezen onderhoud aan waterstaatswerken uit te voeren. De verboden zijn er om te voorkomen dat wijzigingen worden aangebracht in waterstaatswerken, waardoor ze niet (goed) meer functioneren. Zo is het bijvoorbeeld verboden om zonder toestemming van het hoogheemraadschap een steiger in het water aan te leggen of een sloot te dempen.
De regels uit de keur zijn vastgelegd in het keurdocument. De legger uit dit keurdocument bepaalt waar de geboden en verboden uit de keur van toepassing zijn.
4.3.3 Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In dit kader is op 2 mei 2017 de digitale watertoets ingevuld. Hieruit is gebleken dat de normale procedure gevolgd kan worden. Dit betekent dat het Hoogheemraadschap in overleg met de gemeente zal bekijken hoe in het plan rekening kan worden gehouden de waterhuishoudkundige belangen.
De maatregelen die mogelijk genomen moeten worden zijn verwerkt in voorliggende waterparagraaf. Deze waterparagraaf zal ten tijde van de ter inzage legging van voorliggend bestemmingsplan aan het hoogheemraadschap voorgelegd worden.
Watercompensatie
Een ruimtelijke ontwikkeling moet voldoen aan de belangrijkste minimale voorwaarde: het 'standstill beginsel'. Dit beginsel houdt in dat, als gevolg van een ontwikkeling, geen verslechtering van de waterhuishouding mag ontstaan. Volgens artikel 4.2 van de Keur van het Hoogheemraadschap dient een toename van verharding van meer dan 800 m² in de vorm van nieuw open water te worden gecompenseerd.
Navolgende tabel toont de verhardingsbalans voor het plangebied. Hierbij is uitgegaan van de stedenbouwkundige invulling zoals weergegeven in
toelichting paragraaf 2.2 met het maximum aantal van 15 woningen.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in circa 228 m² toename verharding. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat binnen deze toename ook ca. 865 m² waterpasserende bestrating is opgenomen. Omdat de ontwikkeling van het initiatief een dermate klein gevolg heeft voor de waterhuishoudkundige situatie hoeven er geen compenserende maatregelen uitgevoerd te worden. Er wordt geconcludeerd dat er in de nieuwe situatie geen sprake is van een verhoging van de “waterbelasting” maar eerder van een verbetering.
Waterafvoer
De bebouwing dient te voldoen aan het beleid van het Hoogheemraadschap over de afvoer van hemelwater en vuilwater. Dit houdt in dat het hemelwater wordt afgekoppeld en het vuilwater via het riool afgevoerd wordt. De voordelen van het afkoppelen van hemelwater zijn:
- de riolering wordt ontlast waardoor minder overstorten van ongezuiverd rioolwater optreden;
- de zuivering krijgt minder schoon water te verwerken waardoor het zuiveringsrendement verbetert;
- schoon hemelwater wordt geloosd in het gebied waar het valt, zodat er in droge tijden geen gebiedsvreemd water ingelaten hoeft te worden.
In de huidige situatie is er een gemengd rioolstelsel aanwezig in de Vinkenbaan. In de Noordergeeststraat liggen 3 riolen te weten een DWA riool, een HWA-/IT riool en een HWA afvoerriool vanuit winkelcentrum ’t Loo. Het vuilwater van de nieuw te bouwen woningen zal op de bestaande gemengde- dan wel de DWA riolering worden aangesloten. Voor de opvang van de 15 woningen zijn de aanwezige stelsels voldoende gedimensioneerd.
Mede in het kader van de klimaat adaptatie wordt er voor gekozen om het hemelwater in de plaatselijk ondergrond te infiltreren. Dit betekent concreet dat hemelwater van de woningen en van de nieuwe verhardingen niet op de aanwezige riolering wordt aangesloten. In plaats hiervan zal het hemelwater geborgen + geïnfiltreerd worden middels waterpasserende bestrating onder de parkeerplaatsen of via een aan te leggen wadi constructie langs de Noordergeeststraat. Gezien de aanwezige bodemopbouw en de ervaring met locaties in de directe omgeving moet dit zonder problemen kunnen plaatsvinden. Ter bevestiging zal nog wel een onderzoek ter bepaling van de meest recente k-waarde worden uitgevoerd.
Waterlopen
In, of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen waterlopen aanwezig.
4.4 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
- verzorgingstehuizen;
- psychiatrische inrichtingen;
- medisch centra;
- poliklinieken;
- medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
Voor dit bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd (Peutz bv, Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai, Woningbouw Noordergeestkerk te Heiloo, rapportnummer H 6256-1-RA, d.d. 25 augustus 2017), zie
bijlagen bij toelichting bijlage 4.
Geluidbelasting ten gevolge van de Noordergeeststraat
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat de geluidbelasting Lden ter plaatse van de gevels van de geprojecteerde woningen ten gevolge van de Noordergeeststraat op woningblok 2 (de 10 woningen aan de Noordergeeststraat) ten hoogste 49 dB bedraagt inclusief 5 dB aftrek ex artikel 110g Wgh. De geluidbelasting ter plaatse van de gevels van de woningen in woningblok 2 (de 5 woningen op het voormalige parkeerterrein) voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
Geluidbelasting ten gevolge van de overige wegen
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat de geluidbelasting van alle woningen (woningblok 1 en 2) ten gevolge van de overige wegen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
Gecumuleerde geluidbelasting
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat de gecumuleerde geluidbelasting ter plaatse van de gevels van de woningen ten hoogste 55 dB bedraagt (zonder aftrek ex artikel 110g Wgh). Conform het Bouwbesluit 2012 dient de karakteristieke geluidwering van de gevel minimaal gelijk te zijn aan de geluidbelasting ten gevolge van wegverkeer minus 33 dB, met een minimum van 20 dB. Voor de woningen met een gecumuleerde geluidbelasting van 54 tot
en met 55 dB dient de karakteristieke geluidwering van de gevel derhalve hoger te bedragen dan de minimum waarde van 20 dB. De benodigde karakteristieke geluidwering van de gevel van de woningen varieert dan tussen 21 en 22 dB afhankelijk van de optredende geluidbelasting op de betreffende gevel. Dit betreft aldus de geadviseerde waarde in het kader van het realiseren van een goed wooncomfort (geen wettelijke eis).
De optredende gecumuleerde geluidbelasting zonder aftrek ex artikel 110g Wgh op de gevels van de geprojecteerde woningen zijn volgens de 'kwaliteitsindicatie geluid' van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) beoordeeld tussen redelijk en zeer goed. De ontwikkeling is uitvoerbaar wat betreft het aspect geluid.
4.5 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
- scholen;
- kinderdagverblijven;
- verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
Planspecifiek
Met behulp van de NIBM-tool is gekeken of de voorgenomen ontwikkeling in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse. De volgende afbeelding toont de ingevulde NIBM-tool. Hierbij is gebruik gemaakt van de verkeersgegevens in
toelichting paragraaf 4.12 Verkeer en parkeren.
Uit de ingevulde NIBM-tool blijkt dat het extra verkeer als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling niet in betekenende mate is. De voorgenomen ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is, met behulp van de Atlas Leefomgeving (van o.a. ministerie I&M en RIVM), wel gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Op de volgende afbeeldingen zijn de achtergrondconcentraties over 2015 van fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) weergegeven. Uit deze afbeeldingen blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse voldoet aan de gestelde grenswaarde van 40 µg/m3 voor fijnstof PM10, 25 µg/m3 fijnstof PM2,5 en 40 µg/m3 voor stikstofdioxide NO2.
Concentratie fijnstof (PM10) 2015
Concentratie fijnstof (PM2,5) 2015
Concentratie stikstofdioxide (NO2) 2015
4.6 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De volgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart:
Uitsnede risicokaart met globale begrenzing plangebied (groene ster)
Uit de risicokaart en de beoordeling van de Omgevingsdienst (d.d. 15 november 2016) blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen en/of transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen aanwezig zijn. De afstand tot de spoorlijn bedraagt ruim 165 meter. Het aspect externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.7 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) wordt onderscheid gemaakt in niet-bindende richtafstanden voor de omgevingstypen 'gemengd gebied'" en 'rustige woonwijk/ rustig buitengebied'. De omgeving van het plangebied wordt gezien de ligging aangemerkt als een rustige woonwijk.
Wonen wordt in het kader van bedrijven en milieuzonering gezien als een gevoelige functie. Er is daarom gekeken naar de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van het plangebied. Uit raadpleging van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan en een beoordeling van de omgevingsdienst (d.d. 16 november 2016) blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen bedrijven (met bijbehorende geluidsemissie) aanwezig zijn. Op basis van het voorgaande vormt het aspect bedrijven en milieuzonering daarom geen belemmering voor het initiatief en is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.
4.8 Cultuurhistorie
Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in de diverse ruimtelijke plannen. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat 'een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden' in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.
Binnen het plangebied zijn geen monumenten of cultuurhistorische waardevolle elementen aanwezig. Daarnaast zijn er in de directe omgeving van het plangebied eveneens geen monumenten aanwezig. Ook ligt het plangebied niet in een cultuurhistorisch waardevol gebied. Daarmee is uitgesloten dat de ontwikkeling eventuele monumentale/cultuurhistorische waarden aantast.
4.9 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
Planspecifiek
De gemeentelijke beleidskaart geeft aan dat het om een gebied gaat dat een archeologische verwachting heeft. Dat houdt in dat voor het plangebied archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd. In voorliggend bestemmingsplan blijven de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 1 en Waarde - Archeologie 2 gehandhaafd. Hiermee is geborgd dat er geen aantasting van deze waarden plaatsvindt ten gevolge van de ontwikkeling van de woningen.
Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning winnen zij advies in bij een archeologisch deskundige over de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige aantasting plaatsvindt of kan plaatsvinden aan de archeologische waarden.
4.10 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingsweg 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
- bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
- decentralisatie van verantwoordelijkheden;
- vereenvoudiging van regels.
Gebiedsbescherming
Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken.
Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in hat kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het NNN vormt een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvatten bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
- vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
- verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
- verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:
- strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
- andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.
Ten opzichte van de Flora- en faunawet zijn circa 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplannen) toegevoegd. Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een ecologische quickscan uitgevoerd (NatuurBeleven bv, 14 juni 2017, zie
bijlagen bij toelichting bijlage 5). Gedurende dit bezoek is dit gebied en de directe omgeving beoordeeld op het mogelijk voorkomen van beschermde planten- en diersoorten.
Soortenbescherming
Op het terrein ontbreken vaste verblijfplaatsen van beschermde dieren. Ondergrondse ruimten zijn niet geschikt als verblijfplaats van vleermuizen. In de ondergelopen kelder zijn geen beschermde vissen of amfibieën aanwezig. Op het terrein staan bomen en struiken. Parkvogels maken gebruik van struiken en bomen, en van de bodem, om te broeden. Houtduif broedt er, vermoedelijk ook winterkoning en merel, algemene soorten als heggenmus, tjiftjaf, fitis, zwartkop, vink groenling e.d. kunnen in dit type biotoop broeden. Dit type locaties wordt in de nacht in de regel gebruikt door gewone dwergvleermuizen om te foerageren, deze dieren hebben hun vaste verblijfplaatsen in de huizen in de omgeving, niet op dit terrein. Beschermde soorten werden niet waargenomen en zijn hier ook niet te verwachten.
In de regio van Heiloo worden de gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger, rosse vleermuis en watervleermuis waargenomen. Er zijn recent geen waarnemingen gedaan voor vleermuizen in het werkgebied. Wel zijn voor Laatvlieger, Dwergvleermuis en Ruige dwergvleermuis waarnemingen opgegeven langs de Spoorlaan, op enkele honderden meters afstand van de locatie.
- Gewone dwergvleermuis is zeer algemeen en zal het werkgebied kunnen gebruiken als foerageergebied. Vaste verblijfplaatsen zijn vooral in woonhuizen. Soms wordt gebruik gemaakt van vleermuiskasten, de aanwezige kast hangt echter ‘op halfelf’ en is zo niet bruikbaar.
- Ruige dwergvleermuis maakt vooral in de nazomer gebruik van allerlei bomen. Aanwezigheid is op voorhand niet uit te sluiten.
- Laatvlieger heeft vaste verblijfplaatsen in gebouwen en is niet te verwachten.
- Rosse vleermuis en watervleermuis leven in oude holle bomen en zijn hier niet te verwachten.
Waarnemingen van de beschermde rugstreeppad zijn niet bekend van de bebouwde kom van Heiloo (wel in de polders).
Gebiedsbescherming
Binnen een afstand van drie kilometer zijn geen Natura 2000 gebieden, geen Wetlands en geen Nationale parken. Binnen een straal van drie kilometer zijn gebieden die deel uitmaken van het NatuurNetwerk Nederland (Ecologische Hoofdstructuur), zie navolgende afbeelding.
NatuurNetwerk Nederland (Ecologische Hoofdstructuur) in de omgeving van het plangebied (blauwe ster)
Conclusie
In verband met de aanwezigheid van algemene broedvogels is het van belang om rooiwerkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren of te werken op een manier dat vogels niet tot broeden komen (vogelverschrikkers gebruiken). De aanwezigheid van vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen kan worden uitgesloten. De te kappen bomen zijn niet geschikt voor vleermuizen. Effect op doorgaande routes van vleermuizen is niet aan de orde.
Effecten op het NatuurNetwerk Nederland (Ecologische Hoofdstructuur) zijn niet te verwachten als gevolg van het terugbrengen van bebouwing binnen de bebouwde kom.
Op grond van bovenstaande analyse worden effecten op beschermde planten- en diersoorten uitgesloten; de plannen van de bebouwing in het plangebied zijn niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming.
4.11 Leidingen
In het plangebied of de directe omgeving zijn geen planologisch relevante (beschermingszones van) leidingen zoals rioolpersleidingen of hoofdwatertransportleidingen gelegen. Er bevinden zich ook geen (beschermingszones van) hoogspanningsverbindingen in de omgeving van het plangebied.
Hiermee vormt het aspect leidingen geen belemmering voor de realisatie van de voorgenomen ontwikkeling.
4.12 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogde nieuwe ontwikkeling op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied. Voor het maken van een inschatting van het benodigde aantal parkeerplaatsen en de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn parkeerkencijfers en kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' richtlijnen voor parkeernormen en kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende parkeerplaatsen en wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
Verkeer
De voorgenomen ontwikkeling betreft 15 sociale huurwoningen. Voor het bepalen van het aantal benodigde parkeerplaatsen zijn de parkeernormen uit het Parkeerbeleidsplan Heiloo 2010 aangehouden. Het plangebied is aangemerkt als 'schil'/'overloopgebied van het centrum'. Voor de beoogde woningen, categorie 1-2 (sociale huur), waarmee er een parkeernormen geldt van 1,4 parkeerplaats per woning. Deze norm leidt tot een verkeersgeneratie tussen de 4,2 en 5,0 verkeersbewegingen per etmaal per woning, wat uitkomt op gemiddeld 69 extra verkeersbewegingen per etmaal als gevolg van de ontwikkeling.
De Noordergeeststraat en de Vinkenbaan beschikken over voldoende capaciteit om de toename van gemiddeld 69 motorvoertuigbewegingen per etmaal op te vangen.
Parkeren
De voorgenomen ontwikkeling betreft 15 sociale huurwoningen. Rekening houdend met de parkeernorm van 1,4 parkeerplaatsen per woning (zie
toelichting paragraaf 3.4.6 voor nadere uitleg) ontstaat er een behoefte aan 21 parkeerplaatsen. Het huidige parkeerterrein biedt ruimte voor 52 parkeerplaatsen, deze werden voor een groot deel gebruikt door de bezoekers van de voormalige kerk. In de nieuwe situatie worden 17 van de benodigde parkeerplaatsen toegevoegd aan het vernieuwde parkeerterrein. Ten zuiden van de groenstrook aan de Noordergeeststraat zijn 8 parkeerplaatsen geprojecteerd, de benodigde 4 parkeerplaatsen worden hier opgelost. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de parkeerbehoefte die volgt uit het initiatief.
5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc.. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
5.3 Planregels
Voor het opstellen van de planregels is uitgegaan van de gemeentelijke standaard. Op deze wijze beschikt de gemeente over zoveel als mogelijk uniforme plannen.
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk kent een standaardopbouw:
- Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
- Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
- Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
5.4 Wijze van bestemmen
Voorliggend bestemmingsplan bevat de bestemmingen 'Wonen', 'Tuin', 'Verkeer', 'Groen', 'Waarde - Archeologie - 1' en 'Waarde - Archeologie - 2'. Binnen deze bestemmingen kan de voorgenomen ontwikkeling gerealiseerd worden.
Voor is de planregels is aangesloten op het vigerend bestemmingsplan 'Heiloo Noordoost' en de standaard welke binnen de gemeente Heiloo gangbaar is. Een nadere toelichting op de regels is dan ook niet noodzakelijk.
6 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid Wro of naar aanleiding van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, 3°van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan of de beheersverordening, dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan.
In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
‘Anderszins verzekerd’ betekent dat voor de desbetreffende gronden de kosten van de grondexploitatie al op een andere manier gedekt worden. Daarvan is sprake als:
1. de gemeente eigenaar is van de grond;
2. er (in beginsel) op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan een overeenkomst over de grondexploitatie gericht op de bouwplannen is gesloten en de gemeente kan aannemen dat de overeenkomst wordt nagekomen door de wederpartij.
Het deel van de gronden waarop de 10 woningen worden gerealiseerd is in bezit van Kennemer Wonen, het deel waarop de vijf woningen worden gerealiseerd in in bezit van de gemeente. Middels een overeenkomst zijn er afspraken gemaakt over de (toekomstige) eigendomsverhoudingen en eventuele uitruil van gronden.
Anterieure overeenkomst
Naast onderhavig bestemmingsplan is een anterieure overeenkomst opgesteld. In deze anterieure overeenkomst zijn afspraken opgenomen over de realisatie met bijbehorend kostenverhaal.
Daarnaast is een plankostenoverzicht gemaakt waaruit blijkt dat het plan financieel uitvoerbaar is voor zowel de gemeente Heiloo als de woningcorporatie Kennemer Wonen.
Kennemer Wonen heeft (intern) een haalbaarheidsonderzoek verricht met als uitkomst dat het project haalbaar is onder de financiële uitgangspunten zoals afgesproken met de gemeente en opgenomen in de Anterieure overeenkomst c.q. samenwerkingsovereenkomst.
7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
7.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.2 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg
Er heeft vooroverleg plaatsgevonden met de provincie Noord-Holland, het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier en de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord. Er zijn geen wijzigingen aangebracht in het ontwerpbestemmingsplan naar aanleiding van de reacties van de genoemde partijen.
7.3 Verslag inspraak
Gedurende een termijn van zes weken (donderdag 6 juli 2017 tot en met woensdag 16 augustus 2017) heeft het voorontwerp bestemmingsplan Noordergeestkerk ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er acht inspraakreacties ingediend. In de Nota van beantwoording, die als bijlage bij deze toelichting is gevoegd, zijn de inspraakreacties voorzien van een gemeentelijke reactie. Zie
bijlagen bij toelichting bijlage 6
7.4 Verslag zienswijzen
Gedurende een termijn van zes weken (donderdag 23 november 2017 tot en met woensdag 3 januari 2018 ) heeft het ontwerp bestemmingsplan Noordergeestkerk ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er zowel individuele als collectieve zienswijzen ingediend. In de Reactienota zienswijzen, die als bijlage bij deze toelichting is gevoegd, zijn de zienswijzen voorzien van een gemeentelijke reactie. Naar aanleiding van de zienswijzen in het ontwerpbestemmingplan op enkele onderdelen aangepast. Zie
bijlagen bij toelichting bijlage 7.