direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Middenweg 606D te Heerhugowaard
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0398.BP92MIDDENWEG606D-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan is het planvoornemen voor de nieuwbouw van een woning aan de Middenweg 606D op de plek waar nu een tweetal bedrijfsloodsen staan. Het betreffende perceel heeft in het bestemmingsplan Buitengebied 2014 de bestemming 'Bedrijf', waardoor de oprichting van de woning planologisch niet is toegestaan. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het geldend bestemmingsplan herzien en de bestemming van het perceel gewijzigd naar 'Wonen'. Het bestemmingsplan biedt daarmee een passend juridisch-planologisch kader voor de ontwikkeling.

Dit bestemmingsplan is als digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar plan opgezet. Verder wordt er binnen de gemeente Heerhugowaard gestreefd naar vrijwel identieke regels. Deze zijn eenvoudig opgesteld, zodat ze heldere richtlijnen geven voor de bebouwingsmogelijkheden van de gronden en het gebruik van de gronden en gebouwen. In het kader van dienstverlening wordt het daarmee voor iedereen mogelijk om de verbeelding (plankaart) en regels ook thuis te raadplegen via het internet.

Het plan bestaat uit

  • een plantoelichting met bijlagen;
  • planregels met bijlagen;
  • een verbeelding.

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Heerhugowaard aan de Middenweg ter hoogte van nummer 606 B en D. De bedrijfsbebouwing van het hoveniersbedrijf is meegenomen vanwege de toevoeging van een aanduiding op het perceel. Het plangebied bevindt zich op enige afstand ten noorden van De Noord. Onderstaand figuur geeft het plangebied, gemarkeerd in het rood, weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0398.BP92MIDDENWEG606D-VA01_0001.jpg"

Figuur 1 Ligging van het plangebied (vogelvlucht vanuit zuidelijke richting)

1.3 Geldende planologische regelingen

Het bestemmingsplan 'Middenweg 606D' vervangt de volgende planologische regeling:

  • Bestemmingsplan Buitengebied 2014, zoals vastgesteld op 25 oktober 2016.

De gronden binnen het plangebied zijn binnen het geldende bestemmingsplan bestemd als "Bedrijf". De voor "Bedrijf" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijfsgebouwen ten behoeve van:
    • 1. het bedrijf als genoemd in de bij het geldende bestemmingsplan behorende bedrijvenlijst ;
    • 2. de bedrijven die zijn genoemd in de bij het geldende bestemmingsplan behorende Staat van bedrijfsactiviteiten onder de milieucategorieën 1 en 2 met uitzondering van geluidzoneringsplichtige- en Bevi - inrichtingen;
    • 3. productie gebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voeding- en genotmiddelen;
  • b. garage ter plaatse van de aanduiding "garage" met de daarbij behorende voor het garagebedrijf normale detailhandel;
  • c. bedrijfswoning uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning";
  • d. bijbehorende bouwwerken;
  • e. bouwwerken geen gebouw zijnde
  • f. met de daarbij behorende:
  • g. erven en terreinen;
  • h. parkeervoorzieningen;
  • i. groen;
  • j. wegen, straten en paden;

In het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2014', zijn op de planlocatie een dubbelbesteming 'waarde - archeologie 3' en een dubbelbestemming 'waarde - archeologie 4' van toepassing. Op deze gronden geldt een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde. Uitzondering op deze bouwregels zijn bouwplannen waarvoor niet dieper wordt ontgraven dan 0,40 meter, bouwplannen met een ingreep kleiner dan 500m2 respectievelijk 2500m2 en waarvoor niet dieper wordt gegraven dan 0,40 meter en het verbouwen van woningen zolang het bestaande bruto vloeroppervlak niet toeneemt.

Als doormiddel van advies kan worden aangetoond dat met het uitvoeren van het bouwplan er geen archeologische waarden worden verstoord, verlenen burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen of bouwwerken geen gebouw zijnde.

1.4 Leeswijzer

Het voorliggende hoofdstuk is een inleiding op het planvoornemen en een beschrijving van het plangebied. Hoofdstuk 2 beschrijft de ontstaansgeschiedenis van het plangebied en gaat zowel op bestaande als de toekomstige situatie van het plangebied in. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het relevante beleidskader beschreven op nationaal , provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Hoofdstuk 4 behandelt de milieu- en omgevingsaspecten die van toepassing zijn op het planvoornemen. De juridische aspecten komen aan bod in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de financieel-economische haalbaarheid van het planvoornemen. Het laatste hoofdstuk, hoofdstuk 7, geeft inzicht in maatschappelijke haalbaarheid. Rapportages van de uitgevoerde onderzoeken zijn te vinden in de bijlagen van de toelichting. Hierop volgend zijn de regels behorende bij dit bestemmingsplan opgenomen met de daarbij horende bijlage.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Ontstaansgeschiedenis

Het gebied dat nu de gemeente Heerhugowaard vormt was omstreeks 800 bedekt met veen. Ontginning van het veen door de mens in combinatie met stormvloeden leidde ertoe dat in de regio vele meren ontstonden, waaronder het meer Heerhugowaard. Rijke kooplieden en notabelen in de Gouden Eeuw zagen nieuwe beleggingsmogelijkheden in het inpolderen van gebieden in de Kop van Noord - Holland.

De Alkmaarse regenten, met name Nanning van Foreest en Floris van Teylingen, namen het voortouw bij de inpoldering van Heerhugowaard. In 1631 viel de polder Heerhugowaard droog. Waar de droogmakerijen de Beemster en de Schermer goede landbouwgrond opleverde, viel dat in Heerhugowaard erg tegen. De nieuwe polder bleek een armetierig stukje grond te zijn waar niets op wilde groeien. Nog geen veertig jaar later gingen er stemmen op om de hele Waert maar weer onder te laten lopen. Als viswater zou het gebied meer opleveren dan als landbouwgrond. Zo ver is het niet gekomen maar tot circa 1850 leidde de polder een kommervol bestaan. Na 1850 viel er door de technologische vooruitgang eindelijk iets te verdienen. Tot achttienhonderd waren het vooral de regenten uit Alkmaar en Amsterdam, die de grond in Heerhugowaard bezaten.

In de negentiende eeuw kwam daar verandering in en kwamen de boerderijen met de bijbehorende grond steeds meer in handen van de mensen die er woonden en werkten. De landbouwcrisis van 1875 was de oorzaak van een verandering in de agrarische structuur. Van extensieve landbouw schakelde men over op intensieve tuinbouw, omdat daarvoor veel minder grond nodig was. Dat betekende meer bedrijven. De meeste boeren kochten niet meer grond dan zij zelf konden bewerken. De grond waarvan voorheen één landbouwer leefde, leverde nu inkomsten op voor een veelvoud aan tuinbouwers met hun gezinnen. Rond negentienhonderd was de bevolking dan ook behoorlijk uitgebreid. Voldoende voor de vestiging van een kleine middenstand. Er kwamen bakkers, kruideniers, wagenmakers, manufacturiers én een kerk. Tot eind jaren twintig bloeide het Heerhugowaardse ondernemersleven. De economische crisis van de jaren dertig en direct daarna de Tweede Wereldoorlog brachten echter minder goede tijden. Pas na de oorlog bloeide Heerhugowaard economisch weer op. De ruilverkaveling van eind jaren zestig en de komst ven het kassengebied Alton veranderde het landschap. Door de aanleg van fietspaden verdwenen de karakteristieke sloten aan weerszijden van de Middenweg. Veel boerderijen, ook in Heerhugowaard-De Noord, werden gesloopt en vervangen door gewone huizen.

Na de oorlog was er veel vraag naar grond voor woningbouw. In Nederland heerste grote woningnood. De eerste bouwgolf vond voornamelijke in de grote steden plaats. De tweede bouwgolf voltrok zich rond de zogenaamde groeikernen. In Noord - Holland waren dat Alkmaar, Hoorn en Purmerend. De taakstelling die deze groeikernen niet konden verwezenlijken werd in Heerhugowaard gerealiseerd. De economisch weinig aantrekkelijke polder was daarvoor uitermate geschikt. In 1986 is de gemeente aangewezen als Vinex- locatie. In het kader van die aanwijzing is de woonwijk Stad van de Zon gerealiseerd. Daarnaast worden de wijken De Draai en De Broekhorn ontwikkeld. De gemeente Heerhugowaard telt nu circa 55.000 inwoners.

2.2 Bestaande situatie

De planlocatie ligt in het meest noordelijke deel van de gemeente aan de Middenweg; een bebouwingslint met woningen en bedrijven waaronder een aantal bedrijven met kassen. In de bestaande situatie bevinden zich in het plangebied drie aaneengesloten bedrijfsgebouwen, welke deels in slechte staat verkeren. Bedrijfsgebouw 1 en 2 bevinden zich op het peceel van Middenweg 606D en bedrijfsgebouw 3 op het perceel van Middenweg 606B. Bedrijfsgebouw 3 heeft de functieaanduiding 'detailhandel'. Aan de oostkant, ter hoogte van bedrijfsgebouw 3 staat een kas. Ten noorden van bedrijfsgebouw 3 staat een hoveniersloods. In de directe omgeving van het plangebied, zijn enkele grote bedrijven gevestigd, waarvan veruit de meeste volgens het vigerende bestemmingsplan tot 'Stille opslag' worden gerekend. De rest van de directe omgeving van het plangebied bestaat uit landerijen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0398.BP92MIDDENWEG606D-VA01_0002.png"

Figuur 2. De bestaande situatie met het plangebied omlijnd in blauw (Bron: Breddels Architecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.0398.BP92MIDDENWEG606D-VA01_0003.png"

Figuur 3. De bestaande situatie gezien vanuit westelijke richting vanaf de Middenweg

afbeelding "i_NL.IMRO.0398.BP92MIDDENWEG606D-VA01_0004.jpg"

Figuur 4. De bedrijfsgebouwen verkeren in slechte staat

2.3 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie zullen de bedrijfsgebouwen 1en 2 gesloopt zijn en hebben plaatsgemaakt voor een vrijstaande woning op het perceel behorende bij Middenweg 606 D. Bedrijfsgebouw 3 zal in stand worden gehouden. De kas, die zich ten oosten van bedrijfsgebouw 3 bevindt zal in het bestemmingsplan de aanduiding "kas" krijgen.

De jonge bomen, het braamstruweel en de ruigte ten oosten van de te slopen schuren op perceel 606 D vormen mogelijk leefgebied voor wezel en in mindere mate ook voor bunzing. Met het uitvoeren van het planvoornemen zullen deze verwijderd worden. In de paragraaf ecologie wordt hier nader op ingegaan. Ter compensatie zal elders op het terrein een nieuw gebied worden ingericht ten behoeve van deze marterachtigen. Een aparte memo met het inrichtingsplan voor het compensatie bosje is te vinden in Bijlage 1 van de toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0398.BP92MIDDENWEG606D-VA01_0005.png"

Figuur 5. De nieuwe situatie, met het plangebied omlijnd in blauw (Bron: Breddels Architecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.0398.BP92MIDDENWEG606D-VA01_0006.png"

Figuur 6. Vogelvlucht vanuit het oosten met op de voorgrond de Middenweg 606D (Bron: Breddels Architecten)

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk zijn de belangrijkste beleidsdocumenten op rijks-, provinciaal-, regionaal- en lokaal niveau samengevat, voor zover deze documenten relevant beleid en/of besluiten omvatten ten aanzien van dit bestemmingsplan.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In het voorjaar van 2012 is de ontwerp Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De visie is vernieuwend in de zin dat ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden worden. In de structuurvisie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn).

De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk “concurrerend, bereikbaar en leefbaar & veilig”. Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.

De drie hoofddoelstellingen en 13 nationale belangen zijn:

  • 1. Concurrerend = Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:
    • a. Nationaal belang 1: een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijkeregio’s met een concentratie van topsectoren.
    • b. Nationaal belang 2: Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie.
    • c. Nationaal belang 3: Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen viabuisleidingen.
    • d. Nationaal belang 4: Efficiënt gebruik van de ondergrond.

  • 2. Bereikbaar = Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:
    • a. Nationaal belang 5: Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s inclusief de achterlandverbindingen.
    • b. Nationaal belang 6: Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarweg.
    • c. Nationaal belang 7: Het in stand houden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen.

  • 3. Leefbaar & veilig = Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn:
    • a. Nationaal belang 8: Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s.
    • b. Nationaal belang 9: Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.
    • c. Nationaal belang 10: Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten.
    • d. Nationaal belang 11: Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten.
    • e. Nationaal belang 12: Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten.

De rijksverantwoordelijkheid voor het systeem van goede ruimtelijke ordening is zonder hoofddoelstelling, als afzonderlijk belang opgenomen:

  • Nationaal belang 13: Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Voor alle nationale opgaven worden rijksinstrumenten ingezet, waarbij financiering slechts één van de instrumenten is. Ook decentrale overheden en marktpartijen dragen bij aan de realisatie van nationale opgaven. Het planvoornemen (sloop van een deel van de bedrijfsbebouwing en de nieuwbouw van een woning) is niet in strijd met de hiervoor benoemde nationale belangen.

3.2.2 Besluit algemene regels omgevingsrecht

Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).

De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. In de loop van 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijksvaarwegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, het Natuurnetwerk Nederland, de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater langs de Maas en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer. Ook is het onderwerp duurzame verstedelijking in de regelgeving opgenomen. In het Barro zijn geen regels opgenomen die van belang zijn voor het onderhavige project met uitzondering van het onderwerp duurzame verstedelijking waarop in het navolgende wordt ingegaan.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Per 1 oktober 2012 is de Ladder voor duurzame verstedelijking als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen, ten einde zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en leegstand te voorkomen. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waarbij een nieuwe vereenvoudigde Laddersystematiek geldt. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een optimale en zorgvuldige benutting van de ruimte nagestreefd. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. Deze motiveringsplicht is in artikel 3.1.6, lid 2, Bro als volgt geformuleerd: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

Voordat deze voorwaarden echter een rol van betekenis spelen, moet eerst de voorvraag worden beantwoord of inderdaad sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Artikel 3.1.6, lid 2 van het Bro is dusdanig geformuleerd dat de genoemde voorwaarden pas van belang zijn wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het begrip 'stedelijke ontwikkeling' is daarbij als volgt gedefinieerd: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Hierbij geldt dat een voorziene ruimtelijke ontwikkeling voldoende substantieel dient te zijn om als stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt.

Er is geen ondergrens bepaald voor wat een stedelijke ontwikkeling is. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid voor realisatie van een woning op een voormalige bedrijfsperceel. Op basis van jurisprudentie blijkt echter dat de bouw van enkele woningen niet wordt gezien als een stedelijke ontwikkeling. De voorgenomen woningbouw vindt bovendien plaats op een reeds bebouwde locatie. De woning komt in de plaats voor de vervallen bedrijfsbebouwing. Voorliggende ontwikkeling is dusdanig kleinschalig, dat geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de ladder is in zoverre niet van toepassing op voorliggend plan.

De Ladder voor duurzame verstedelijking leidt niet tot beperkingen voor het voorliggend bestemmingsplan.

3.3 Provinciaal en regionaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Noord Holland 2050

De Omgevingsvisie Noord Holland 2050 is op 19 november 2018 door Provinciale Staten vastgesteld en vervangt de Structuurvisie Noord-Holland 2040. De visie probeert vanuit de bestaande kwaliteiten en de kansen die veranderingen met zich meebrengen, een richting te geven aan de toekomst. In de visie komen de thema’s gezondheid, veiligheid, klimaatadaptatie en landschap aan bod, alsook een aantal generieke principes voor het gebruik van de fysieke leefomgeving. Ook worden er vijf samenhangende bewegingen beschreven. Bewegingen die laten zien hoe de provincie omgaat met opgaven die op de samenleving afkomen en die zij graag wil faciliteren. De provincie geeft hier een aantal ontwikkelingsprincipes en randvoorwaarden aan mee om de beweging naar de toekomst te kunnen maken. Het gaat om de volgende bewegingen:

  • Dynamisch schiereiland – hier is het benutten van de unieke ligging leidend waarbij de kustverdediging voorop staat en waar toeristische en recreatieve kansen benut kunnen worden en natuurwaarden worden toegevoegd.

  • Metropool in ontwikkeling – hierin wordt beschreven hoe de Metropoolregio Amsterdam steeds meer als één stad gaat functioneren en dat de reikwijdte van de metropool groter wordt. Door het ontwikkelen van een samenhangend metropolitaan systeem wordt de agglomeratiekracht vergroot.

  • Sterke kernen, sterke regio’s – deze beweging gaat over de ontwikkeling van centrumgemeenten die daarmee het voorzieningenniveau in de gehele regio waarin ze liggen vitaal houden en de kernen hun herkenbare identiteit behouden.

  • Nieuwe energie – in deze beweging gaat het over het benutten van de economische kansen van de energietransitie en circulaire economie.

  • Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving – deze beweging gaat over het ontwikkelen van natuurwaarden in combinatie met het versterken van de (duurzame) agrifoodsector.

Heerhugowaard/Langedijk is aangemerkt als groenstedelijke kern direct ten noorden van centrumstad Alkmaar. Groenstedelijke kernen zijn aanvullend en versterkend op de centrumstad en bieden woon- en werkmilieus passend bij dit type kern. Op basis van regionale afstemming en met als basis demografische ontwikkeling en prognoses zorgen regio's dat er in de verschillende gemeenten een goed en complementair woningaanbod is.

3.3.2 Provinciale verordering Noord-Holland

De Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) stelt regels waaraan bestemmingsplannen, wijzigings- en uitwerkingsplannen, beheersverordeningen en (tijdelijke) omgevingsvergunningen waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan, dienen te voldoen. De vigerende provinciale verordering is nog in lijn met de Structuurvisie Noord-Holland 2040. In tegenstelling tot de Structuurvisie Noord-Holland 2040 is de verordening bindend. De PRV wordt regelmatig aangepast naar aanleiding van nieuwe wetgeving en/of provinciaal beleid. Voorliggend bestemmingsplan is getoetst aan de PRV zoals deze op 1 februari 2019 in werking is getreden.

Het plangebied maakt deel uit van het verstedelijkte lint van de Middenweg. De gemeente beoordeelt de locatie dan ook als een binnenstedelijke transformatieplek. Een deel van de aanwezige bedrijfsschuren in het plangebied verkeren momenteel in een slechte staat van onderhoud en staan tevens als een groot blok parallel aan de Middenweg. Door het slopen van een deel van de bestaande bedrijfsbebouwing, zullen deze storende elementen uit het landschap verdwijnen. Dit sluit aan bij het provinciale beleid om storende bebouwing op te ruimen. Tevens zal het huis die op de locatie wordt gebouwd, haaks op de Middenweg komen te staan. Dit past bij de rest van de verkaveling in de directe omgeving en zorgt voor meer openheid naar de achterliggende landerijen toe. Het creëren van het compensatiebosje draagt bij aan een toename van de natuurwaarden. Met het planvoornemen zal het karakter van het lint versterkt worden en zal een verbetering optreden in de ruimtelijke kwaliteit.

3.3.3 Provinciale woonvisie, het Regionaal Actie Programma en de Regionale Woonvisie

Op 27 september 2010 hebben Provinciale Staten de Provinciale Woonvisie "Goed Wonen in Noord-Holland 2010-2020" vastgesteld. In deze visie staat als doelstelling: "In 2020 beschikken de inwoners van Noord-Holland over voldoende woningen met een passende kwaliteit en in een aantrekkelijk woonmilieu". De Regionale Actieprogramma’s (RAP’s) zijn voor de provincie het instrument om dit doel te bereiken. De RAP 2016 - 2020 toont een prognose naar de behoefte van het aantal woningen en een indicatie van de hoeveelheid woningen die zullen worden gerealiseerd. Uit de RAP blijkt dat er een behoefte bestaat voor rond de 250 te realiseren woningen per jaar vanaf 2016 tot 2026 in de gemeente Heerhugowaard.

In 2005 hebben de regiogemeenten de regionale Woonvisie 2005-2015 vastgesteld. Sindsdien is er veel veranderd. De gegevens van de RAP geven een actueler beeld van de woningmarkt en de nieuwbouwprojecten die in voorbereiding zijn. Daarom is, aan de hand van de RAP, gewerkt aan een nieuwe Regionale Woonvisie regio Alkmaar 2013-2020. Deze is medio 2013 vastgesteld in de 8 gemeenten van de regio. Hieruit is gebleken dat tot het jaar 2020 er een sterke behoefte is aan vrijstaande koopwoningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0398.BP92MIDDENWEG606D-VA01_0007.jpg"

Figuur 7. Kansrijkheid van toevoegingen in de regio Alkmaar

Het planvoornemen om een vrijstaande woning te realiseren ter vervanging van verslechterde bedrijfsbebouwing sluit aan bij de regionale behoefte voor een goed en complementair woningaanbod .

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Heerhugowaard 2020

De gemeenteraad heeft op 13 september 2011 de Structuurvisie Heerhugowaard 2020, met uitgangspunten en richtlijnen voor de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente voor de komende 10 jaar, vastgesteld. De structuurvisie is een verplichting, die voortvloeit uit de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 van kracht is geworden en is een brede visie op de toekomst van de gemeente die het kader vormt voor alle ruimtelijke ontwikkelingen. De structuurvisie geeft richting aan zowel de wijze waarop delen van het gemeentelijk grondgebied worden ontwikkeld, als aan de eisen die daaraan worden gesteld. In de structuurvisie komen de ambities van de verschillende beleidsterreinen samen. De doelen en wensen worden vervolgens vertaald in een uitvoeringsprogramma.

afbeelding "i_NL.IMRO.0398.BP92MIDDENWEG606D-VA01_0008.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0398.BP92MIDDENWEG606D-VA01_0009.png"

Figuur 8. Structuurvisie Heerhugowaard 2020

Het plangebied ligt in het landelijke buitengebied met bedrijvigheid. Het buitengebied heeft weinig overeenkomsten met andere wijken in Heerhugowaard en heeft een sterk dorps karakter. Het dorp De Noord kenmerkt zich ondanks een lichte afname, nog altijd door een sterke sociale cohesie en betrokkenheid. De lintstructuur, met bomen langs de oudere wegen en her en der verspreid wat boerderijen gericht op het lint, is kenmerkend voor het buitengebied van Heerhugowaard. De omvangrijke erfbeplantingen rond de meeste boerderijen, bepalen ook voor een groot deel het landschappelijke beeld.

3.4.2 Woningbehoefte onderzoek 2005 - 2015

De eigen woningbehoefte is de komende jaren nog omvangrijk. Deze woningvraag wordt vooral veroorzaakt door starters (daling gemiddelde woningbezetting) en senioren die een beter passende woning zoeken. Verder ontstaat een toenemende behoefte door de in gang gezette deconcentratie vanuit de zorginstellingen en de wens de wachtlijsten in de bijzondere zorg terug te dringen. In het collegeprogramma is de basisbehoefte geraamd op tenminste 250 woningen per jaar exclusief de aanvullende woningvraag door de zorgsector (deconcentratie en terugdringen wachtlijsten)

RIGO Research en Advies BV heeft onderzoek verricht naar de woningbehoefte in Heerhugowaard (mei 2003. Dit onderzoek laat zien dat er tot 2030 minimaal 1.850 woningen gebouwd dienen te worden om de eigen woningbehoefte op te kunnen vangen. Uitgangspunten hierbij zijn een migratiesaldo in de regio van 0 en de bouw van voldoende woningen in de regio. De maximale woningbehoefte tot 2030 bedraagt 5.150 woningen. Mede op basis van de resultaten van het uitgevoerde woningbehoeftenonderzoek kan worden geconcludeerd dat de komende jaren (vanaf 2007) een gemiddelde bouwproductie noodzakelijk is voor de eigen woningbehoefte van tenminste 310 woningen per jaar inclusief een 60-tal woningen ten behoeve van de deconcentratie. Het woningbehoeftenonderzoek geeft een duidelijk signaal dat het verstandig is, gelet op de enorme demografische verschuiving, na de voltooiing van de VINEX-taak, al voor te sorteren op de vergrijzinggolf van na 2015 alsmede op de grote toename van het aantal een- en tweepersoonshuishoudens.

Tot 2007 is er in Heerhugowaard nog een aanzienlijk aantal woningen gebouwd, waardoor een instroom van huishoudens van overwegend 25 tot 45 jarigen was verzekerd. Dit is de belangrijkste doelgroep voor nieuwbouwwoningen op VINEX-locaties. Vanaf 2007 wordt met de nieuwbouw ingespeeld op de demografische ontwikkelingen in Heerhugowaard en de bijbehorende woningbehoefte. In de periode 2007 tot 2015 neemt vooral de leeftijdsgroep van 45 jaar en ouder nog in omvang toe. Dit houdt in dat de komende jaren een aanzienlijke kwaliteitsvraag kan worden verwacht van doorstromers. De vraag naar starterswoningen zal daarentegen nauwelijks toenemen, omdat het aantal starters na 2006 ongeveer gelijk blijft. Na 2015 neemt de vergrijzing, die al voor die tijd op gang is gekomen, aanzienlijk toe. De toename in het aantal huishoudens doet zich bijna alleen voor onder huishoudens van 65 jaar en ouder en dan ook nog voor een belangrijk deel onder de 75-plussers. In deze groep neemt de behoefte aan zorg en daarop aangepaste woningen toe. Ook is voor deze groep de bereikbaarheid van voorzieningen belangrijk.

Gelet op het bovenstaande is het verstandig te gaan bouwen voor de groep van 45 tot 65 jarigen, oftewel de ouderen van de toekomst. Deze groep neemt in deze periode nog in omvang toe en is meer geneigd tot verhuizen dan de ouderen van nu. Door tegemoet te komen aan hun vraag naar luxe eengezinswoningen en ervoor te zorgen dat deze woningen levensloopbestendig zijn, wordt een deel van de toekomstige vraag naar ouderenwoningen na 2006 al afgevangen. De woningen moeten de mogelijkheid bieden om op de begane grond een slaapkamer en badkamer te realiseren. Gelet op het voorgestane sociaalduurzame wijkenbeleid van de gemeente Heerhugowaard zal er sprake moeten zijn van een gevarieerd woningaanbod (diversiteit in woningtypologieën en bijbehorende “prijskaartjes”) zodat eveneens een gevarieerde wijkpopulatie ontstaat. De gemeente streeft er naar in de periode vanaf 2007 maximaal in te zetten op capaciteitsuitbreiding binnen het bestaande stedelijke gebied. Echter, gelet op de mogelijke capaciteit van bestaande locaties, is een nieuwe woningbouwlocatie noodzakelijk.

Het planvoornemen is een kleinschalige vorm van woninginbreiding op een transformatieplek waarop een vrijstaande woning kan worden gerealiseerd in het hogere segment. Het plan is niet in strijd met het gemeentelijke woningbouwbeleid.

3.4.3 Groenstructuurplan Heerhugowaard

Voor de groenstructuur van Heerhugowaard is een plan opgesteld die door de gemeenteraad op 23 maart 2010 is vastgesteld. Deze visie is opgenomen in het bestuurlijk traject Structuurvisie 2010 – 2020. De groenstructuurvisie is een leidraad voor de sociale, ruimtelijke en stedenbouwkundige ontwikkeling van de gemeente waar groene ruimten in het geding zijn. De groenstructuur visie bestaat uit vijf deelvisies te weten:

  • 1. Historische structuur:
    door de aanwezigheid van uniforme boomlinten op ontginningsassen en verbindingswegen wordt de historische structuur van de droogmakerij zichtbaar gemaakt.
  • 2. Contrast:
    het contrast tussen polderlandschap en stedelijk gebied is zichtbaar doordat er zichtlijnen naar het polderlandschap zijn die een doorkijk bieden naar de open ruimte. Daarnaast hebben de belangrijkste entrees van de stad een verhoogde sierwaarde.
  • 3. Natuurwaarde:
    de groeninrichting heeft een zo groot als mogelijke natuurwaarde door het zoveel als mogelijk toepassen van ecologisch groenbeheer en door het verbinden van gebieden met een hoge ecologische waarde of potentie.
  • 4. Recreatiewaarde:
    de groengebieden met een recreatieve (neven)functie hebben recreatiewaarde doordat de groeninrichting is aangepast aan de recreatieve behoeften van de diverse gebruikers met de nadruk op bruikbaarheid, reinheid en veiligheid.
  • 5. Duurzame inrichting in drie klassen:
    de groeninrichting heeft een zo groot als mogelijke mate van duurzaamheid, waarbij de gemeente is opgedeeld in drie zones die elk de mate waarmee dit wordt nagestreefd weerspiegelen.

De 5 deelvisies dienen als uitgangspunt voor het groenbeleid en beheer.

Het planvoornemen is niet in strijd met het groenstructuurplan

3.4.4 Waterplan Heerhugowaard 2006 - 2015

De gemeenschappelijke visie van de gemeente Heerhugowaard en het Hoogheemraadschap staat beschreven in het ‘Waterplan Heerhugowaard 2006 – 2015’. Door de integrale aanpak worden het water (kwalitatief en kwantitatief), wonen, werken, recreatie en de natuur in hun onderlinge relaties in het waterplan in beeld gebracht, met een bijbehorende aanpak en invulling in de vorm van streefbeelden. Belangrijk in het streefbeeld voor het stedelijk gebied is de beleving van water. Niet alleen water als zichtbaar element, maar ook de beleving van water door erop of eraan te recreëren. Hiertoe worden mogelijkheden gecreëerd door het opheffen van barrières. De waterkwaliteit in dit streefbeeld voldoet aan de eisen voor een gezond watersysteem en zodoende aan de eisen die recreatie op en aan het water mogelijk maakt.

Het planvoornemen is niet in strijd met het Waterplan Heerhugowaard 2006 - 2015.

3.4.5 Duurzaamheid

Op alle ruimtelijke schaalniveaus hebben keuzen gevolgen voor de kwaliteit van de leefomgeving. Één van de ruimtelijke instrumenten die de gemeente ter beschikking staat is het bestemmingsplan. De vormgeving van duurzame ambities krijgen daarmee concreet gestalte in ruimtelijke en stedenbouwkundige plannen. Deze duurzame ambities zijn in het Heerhugowaardse programma duurzaamheid “Strategie Duurzame Ontwikkeling 2016 - 2019“ vastgelegd. Het streven is een energieneutraal Heerhugowaard in 2030. Wettelijk zijn er de komende jaren aanscherpingen te verwachten op het gebied van duurzaam bouwen. Vanuit het collegeprogramma wordt duurzaamheid breder getrokken dan alleen energie. Ook het sociaal domein: zorg, veiligheid en levensloopbestendigheid, en het economisch domein zijn hier bij gevoegd.

Om ervoor te zorgen dat dit realiteit wordt, dienen deze niet alleen in het voornoemde programma “Strategie Duurzame Ontwikkeling 2016 - 2019“ terug te komen, maar moeten ze doorwerken naar plannen en projecten binnen de gemeente. Duurzaamheid heeft een brede betekenis en het uitgangspunt van het programma duurzaamheid is dan ook People, Planet, Purpose. Een uiting van deze verbreding, dus geen Profit, dat misschien gelezen wordt alsof het alleen om economie gaat, terwijl duurzaamheid ook vertaald wordt naar winst op andere domeinen en ons steeds doet afvragen: wat willen toevoegen aan onze stad?

Met behulp van deze paragraaf wordt inzichtelijk gemaakt welke ambities worden nagestreefd met de beoogde ontwikkeling. Onderstaand volgt een algemeen overzicht van mogelijkheden. Over de maatregelen die bij dit specifieke project worden toegepast wordt in een latere planfase uitgebreider ingegaan.

  • Zongericht verkavelen of bouwen:

Een gebied zodanig inrichten dat zoveel mogelijk passieve en actieve zonne-energie wordt benut. Dit kan passief bijvoorbeeld door opwarming door de zon van het gebouw of actief. Voorbeelden van het passief benutten van zonne-energie zijn bv grote dakoverstekken, serres, grote ramen op het zuiden, kleine op het noorden en zomernachtventilatie. Voorbeelden van het actief benutten van zonne-energie zijn bv zonnepanelen voor elektriciteitsopwekking en zonneboilers voor warm water. Besteed in een stedenbouwkundig plan aandacht aan de inpassing van deze passieve en actieve maatregelen;

  • Vergroening van de stad:

Toepassen van groene(sedum) daken en groene gevels om de leefbaarheid en het comfort in de stad te verbeteren. Heeft ook sociale functie. Aangetoond is dat mensen zich prettiger voelen in een groene omgeving. Groene daken en gevels bieden voordelen in de vorm van: afkoeling in de zomer en isolatie in de winter, retentie van regenwater, verlenging van de levensduur van daken, verminderen van de energie consumptie (van bijvoorbeeld airco en verwarming), verbeteren van de luchtkwaliteit en geluidsreductie, ruimte bieden aan dier en plantensoorten. Besteed in een stedenbouwkundig plan aandacht aan de inpassing van deze maatregelen:

  • Retentie van hemelwater en vertraagde afvoer:

Gebouwen en woningen en omliggende terreinen zodanig inrichten dat hemelwater wordt vastgehouden voor lozing op een later tijdstip dan wel voor hergebruik;

  • Compact bouwen:

Een bouwvorm waarbij de verhouding tussen het gebruiksoppervlak (vloeroppervlak) en het verliesoppervlak (gevels en daken) zo gunstig mogelijk is en de transmissieverliezen klein zijn;

  • Warmtelevering door gebruik van restwarmte:

Restwarmte die in het gebied of in de nabijheid gelegen gebieden (ivm te hoge transportverliezen) vrijkomt, benutten voor verwarming van gebouwen en woningen;

  • Warmteopwekking door een kleinschalige warmte- krachtinstallatie:

Dit betreft het gebruik maken van overige duurzame energiebronnen, bijvoorbeeld aardwarmte, koude- of warmteopslag in de bodem, zonne-energie, biomassacentrales en warmtepompen;

Het planvoornemen voldoet aan de thans geldende wettelijke voorwaarden voor gasloos bouwen en aan de wetgeving ten aanzien van de EPC. In het bijzonder kan gemeld worden dat het plan niet leidt tot een toename van het verharde oppervlak en dat er op een deel van de bebouwing een vegetatiedak wordt gerealiseerd. Met het oog op de natuurwaarden wordt een boselement gerealiseerd dat naast het hoofddoel (het bieden van een habitat voor marterachtigen) ook gunstig is voor de biodiversiteit in het algemeen, voor klimaatadaptatie en voor de CO2 balans.

3.4.6 Nota Ruimtelijke Kwaliteit

In 2016 is de Nota Ruimtelijke Kwaliteit Heerhugowaard 2016 vastgesteld ter vervanging van de daarvoor geldende welstandsnota. De nota ruimtelijke kwaliteit valt onder het Fysieke domein. Samen met het bestemmingsplan en het beeldkwaliteitsplan maakt deze onderdeel uit van het ruimtelijk kwaliteitsbeleid. Dit zijn de instrumenten waarmee de gemeente regie kan voeren op de ruimtelijke verschijningsvorm van gebouwen en hun omgeving en waarin de aanwezige cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden een belangrijke rol spelen bij de beleving van ontwikkelingen en (ver)bouwplannen. Het bestemmingsplan stuurt met name op de situering en de hoofdvorm. De nota ruimtelijke kwaliteit en het beeldkwaliteitsplan op gevels, materialisatie en detaillering. Het bestemmingsplan geeft een bouwrecht, maar geen bouwplicht en stuurt niet op beeldkwaliteit. Dit is de reden dat er een overlap aanwezig is tussen het bestemmingsplan en de nota ruimtelijk beleid als het gaat om de situering en de hoofdvorm. Dit gaat voornamelijk op bij de historische linten, het buitengebied en inbreidlocaties.

afbeelding "i_NL.IMRO.0398.BP92MIDDENWEG606D-VA01_0010.png"

Figuur 9. Deelgebied Buitengebied en Lintbebouwing met in rood het plangebied

Deelgebied: Buitengebied en Lintbebouwing:

Het beleid is hier vooral gericht op het in stand houden en bij nieuwe ontwikkelingen versterken van het karakter en de eenheid van de lintbebouwing langs de weg. De mogelijkheid blijft open tot vernieuwen binnen de bestaande context met behoud van de bestaande cultuurhistorische en landschappelijke waarden.

Situering:

  • Bij de lintbebouwing gaat het om het behouden en herstellen van het kleinschalige, diverse en ruimtelijke karakter. Waarbij zoveel mogelijk doorzichten mogelijk blijven.
  • Bebouwing is in positie en massa afgestemd op de verkavelingsrichting.
  • Voorgevel en publieksgerichte functies zijn gericht op de straat.
  • Er wordt niet gebouwd aan gebouwen die in vorm en massa afwijken. In uitzonderlijke gevallen wordt samengevoegd via een tussenlid met platte afdekking.

Hoofdvorm:

  • Per kavel is er één hoofdmassa met een eenduidige hoofdvorm.
  • De gekozen kapvorm moet passen bij de al aanwezige kapvormen op het perceel. De gebouwen bestaan uit een onderbouw met een hellend dak dat niet is afgeplat. Minimale dakhelling 30 graden, maximale dakhelling 65 graden.
  • Bijgebouwen zijn ondergeschikt aan de hoofdmassa. Nokhoogte van bijgebouwen zijn minimaal 1 meter lager dan het hoofdgebouw. Indien de goothoogte van de woning op de eerste verdiepingsvloer ligt, moet het boeideel van het bijgebouw op gelijke hoogte of lager liggen. Uitzondering hierop zijn de agrarische bedrijven en woonboerderijen, hier geldt dat bijgebouwen in positie en uitwerking ondergeschikt zijn aan het hoofdgebouw.
  • In geval van een dwarskap is bij vervangende nieuwbouw de oorspronkelijke richting van de kap maatgevend.
  • Samenvoeging van woningen mag slechts met instandhouding van de korrelgrootte van het lint (de verhoudingen tussen de verschillende bouwvolumes in de directe omgeving moeten visueel intact blijven).
  • Bij hoeksituaties gericht naar het openbaar gebied is er ontwerpaandacht voor de naar het openbaar gebied gerichte gevels. Gevels zijn niet compleet gesloten, maar voorzien van raampartijen.

Het planvoornemen is niet in strijd met de opgestelde criteria van de Nota Ruimtelijke Kwaliteit.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de milieu-aspecten die van belang zijn voor het planvoornemen. Het bevat een inventarisatie van de verschillende milieu- en omgevingsaspecten, alsmede de resultaten van de verschillende onderzoeken. Daarbij komen onder andere de volgende aspecten aan de orde: geluid, milieuzoneringen, water (waterparagraaf), luchtkwaliteit, bodem, cultuurhistorie en archeologie, ecologie, duurzaamheid en energie, externe veiligheid en andere belemmeringen.

4.2 Geluidhinderaspecten

De Wet geluidhinder (Wgh) is er op gericht om de geluidhinder vanwege onder andere spoorweglawaai, industrielawaai en wegverkeerslawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de 'geluidsbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid.

Wanneer binnen een geluidzone langs (spoor)wegen of rondom een geluidgezoneerd industrieterrein nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd, moet door middel van akoestisch onderzoek worden vastgesteld of aan de grenswaarden uit de Wgh wordt voldaan.

Aangezien in de omgeving van het plangebied geen sprake is van spoorweglawaai en geluidzones ten behoeve van industrielawaai, afkomstig van een aangewezen gezoneerd industrieterrein, richt deze paragraaf zich alleen op wegverkeerslawaai.

Onderzoek wegverkeerslawaai
Voor het planvoornemen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het rapport van dit akoestisch onderzoek (Bijlage 2) richt zich op de geluidsbelasting vanwege wegverkeerslawaai afkomstig van het verkeer op de Middenweg op de gevels van de te realiseren woning in het kader van het bestemmingsplan Middenweg 606 D te Heerhugowaard in de gemeente Heerhugowaard.

 

Uit het onderzoek blijkt dat de te realiseren woning niet voldoen aan de wettelijke eisen wat betreft het wegverkeerslawaai. De overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting bedraagt maximaal 4 dB.

Om de realisatie van deze woning mogelijk te maken dient het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Heerhugowaard hogere waarden te verlenen. In het rapport is gemotiveerd waarom maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied zowel stedenbouwkundig als functioneel niet mogelijk zijn. Dit houdt onder andere verband met de aanwezige rooilijn alsmede dat het oprichten van schermen en/of wallen voor incidentele geluidsgevoelige gebouwen niet haalbaar is. Daarbij is getoetst aan de landelijke wetgeving.

De overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting bedraagt maximaal 4 dB. Omdat maatregelen aan de weg of tussen de weg en de woning niet mogelijk zijn, zal er in de te realiseren woning, indien noodzakelijk, zodanige gevelmaterialen worden toegepast dat de wettelijke binnenwaarde van 33 dB bij gesloten deuren en ramen niet wordt overschreden. In het traject waarin de omgevingsvergunning voor het bouwen van de betreffende gebouw wordt voorbereid, dient de aard en mate van isolatie van de gevels te worden bepaald door de architect. Bij toetsing van het binnenniveau van geluidgevoelige bebouwing moet worden gerekend met gevelbelasting zonder aftrek conform artikel 110g van de Wet geluidhinder.

Conclusie
Het planvoornemen wordt uitvoerbaar geacht als het college ermee instemt om hogere waarden te verlenen.

4.3 Milieuzonering

Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals die uitgangspunt is van de Wro, geldt eveneens de noodzakelijkheid tot een voldoende ruimtelijk-functionele afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en hindergevoelige functies (waaronder woningen). Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst in de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) uit 2009. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten (betreffende geluid, geur, stof en gevaar) redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De grootste afstand is bepalend.

In de genoemde VNG-publicatie worden twee omgevingstypen onderscheiden. Bij het omgevingstype 'rustige woonwijk of rustig buitengebied' wordt functiescheiding nagestreefd. Hiertoe worden minimale richtafstanden gehanteerd, waarbij een bepaalde bij een bedrijf of voorziening behorende milieucategorie een zoneringsafstand ten opzichte van hindergevoelige functies inhoudt. Bij het omgevingstype ‘gemengd gebied’ is sprake van functiemenging. In tegenstelling tot rustige woongebieden zijn in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van woningen mogelijk. Hiertoe mogen de aangegeven minimale richtafstanden met één afstandsstap worden verkleind (milieucategorie 1 wordt 0, 2 wordt 1, 3.1 wordt 2, et cetera). De publicatie geeft aan dat een lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid als gemengd gebied kan worden beschouwd. Hier kan een verhoogde milieubelasting voor geluid van toepassing zijn en kleinere richtafstanden rechtvaardigen.

Bedrijvigheid in de directe omgeving van woningen kan (milieu)hinder vanwege geluid, geur, stof, gevaar en dergelijke veroorzaken voor deze woningen. Op grond van de Wet milieubeheer (Wm) zijn bedrijven en instellingen verplicht te voldoen aan de eisen van een AMvB, dan wel een milieuvergunning te hebben voor de exploitatie van het bedrijf, waarbij rekening gehouden dient te worden met de omliggende woonbebouwing. Door middel van milieuwet- en regelgeving wordt (milieu)hinder voor hindergevoelige functies, zoals woningen, zo veel mogelijk voorkomen.

Toetsing
Het is gebruikelijk om bij de toetsing van milieuzonering te meten vanaf de grens van de bedrijfsbestemming. Er kan in deze specifieke situatie echter gesteld worden dat de werkzaamheden van de hovenier grotendeels op een externe locatie plaatsvinden. De werkzaamheden binnen de bestemming zijn beperkt en daarmee kan gerechtvaardigd worden dat er wordt gemeten vanaf de rand van de bedrijfsbebouwing waar deze activiteiten plaatsvinden in plaats van de bestemmingsgrens. De activiteiten die wel buiten plaatsvinden zijn meegenomen in een akoestisch onderzoek, uitgevoerd door Witteman geluid. Dit onderzoek is verderop in deze paragraaf besproken.

 

Het hoveniersbedrijf gelegen op het perceel van Middenweg 606B bestaat uit een hoveniersloods, welke gebruikt wordt voor de stalling van het gereedschap en een werkbusje met een aanhanger, een bedrijfsgebouw met de aanduiding detailhandel voor het bossen van bloemen (bedrijfsgebouw 3) en een kas. Naast de hoveniersloods ligt ook nog een grondopslag. Zie ook paragraaf 2.2 Bestaande situatie.

De hoveniersloods en grondopslag zijn volgens de VNG publicatie te classificeren als milieucategorie 3.1 met een grootste minimale richtafstand van 50 meter. Het bedrijfsgebouw met de aanduiding detailhandel valt onder milieucategorie 1 met een grootste minimale richtafstand van 10 meter en de kas is te classifiseren als milieucategorie 2 met een grootste minimale richtafstand van 30 meter. Al deze richtafstanden zijn gebasseerd op het aspect geluid. Omdat er sprake is van een gemengd gebied kunnen deze richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, zoals ook vermeld in de VNG publicatie. De woning ligt op voldoende afstand van de bedrijfsbebouwing.

Akoestisch onderzoek
Met behulp van akoestisch onderzoek, uitgevoerd door Witteman Geluid is tevens aangetoond dat met het bouwen van een woning op het naast gelegen perceel, geen bedrijfshinder ontstaat. Het rapport van dit akoestisch onderzoek is te vinden in Bijlage 4.

Met een wettelijk voorgeschreven overdrachtsmodel, dat voldoet aan de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai (HMRI), is het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT en LAmax op de gevels van de woning berekend. Voor het onderzoek is de Representatieve Bedrijfssituatie (RBS) vastgesteld. Uit het onderzoek is het volgende gebleken:

  • 1. Door het hoveniersbedrijf zal het berekend langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT in de periode 07.00-19.00 uur op de maatgevende voorgevels van de nieuw te bouwen woning niet hoger zijn dan 36 dB(A). De grenswaarde van 50 dB(A) uit tabel 2.17a van het Activiteitenbesluit wordt niet overschreden.

  • 2. Het niveau van kortstondige verhogingen (piekgeluiden) LAmax, blijft op de gevels van de woning beperkt tot maximaal 64 dB(A), als gevolg van een enkele op het terrein rijdende vrachtauto voor de laad- en losactiviteiten. Dit is echter uitgesloten van de grenswaarde toetsing; artikel 2.17, lid 1b uit het activiteitenbesluit.

  • 3. Ondanks dat het plan volgens de VNG richtwaarden als omgevingstype gemengd gebied kan worden beschouwd, wordt voor de gevels van de woning en op de perceelgrens en in de tuinen ruim voldaan aan de richtwaarde van 45 dB(A).

  • 4. Gebleken is dat op de grenzen van de aangeduide tuingebieden, zoals opgenomen in bijlage II van het rapport, de VNG richtwaarde voor het LAmax niveau van 65 dB(A), in de periode 07.00 - 19.00 uur met maximaal 3 dB(A) wordt overschreden. De de overschrijding is slechts op een dag in de maand aanwezig, met slechts twee overschrijdingspieken, door een vrachtauto die het terrein op en afrijdt voor de containerwisselling; De pieken zijn niet vermijdbaar. Hoofdstuk 10 van het rapport bevat een motivering waarom maatregelen niet kosten effectief en niet nodig zijn, om de 3 dB(A) overschrijding op te heffen. Als gevolg van de sporadisch optredende LAmax niveaus van 68 dB(A) op de tuingrenzen, is de geluidkwaliteit in de tuinen zeer aanvaardbaar. Om te voorkomen dat bijbehorende bouwwerken worden gebouwd in het gebied dat geen onderdeel uitmaakt van de tuingebieden, maar wel is bestemd voor de woonfunctie, is de aanduiding “verblijfsgebied uitgesloten” op de verbeelding en in de regels opgenomen. Bijbehorende bouwwerken die worden gebruikt ten behoeve van het verblijf, zijn niet toegestaan.

  • 5. De geluidbelasting vanwege de indirecte hinder, door de aan- en afrijdende voertuigen, heeft met een waarde van 21 dB(A) geen betekenis.

  • 6. De projectie van de nieuwe woning op de daarvoor bestemde kavel is niet beperkend voor de bedrijfsuitvoering van het Hoveniersbedrijf. Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening.

Conclusie
Het planvoornemen kan wat betreft het aspect milieuzonering uitvoerbaar geacht worden.

4.4 Water

Het waterbeleid op rijksniveau is verwoord in het Nationaal Waterplan. Het provinciaal waterbeleid is verwoord in het Waterplan 2010 - 2015. Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft het Waterprogramma 2016-2021 opgesteld. Dit is enerzijds een voortzetting van het lopende beleid, anderzijds anticipeert het op een tijdige en doelmatige realisatie van de KRW en het NBW. De gemeenschappelijke visie van de gemeente Heerhugowaard en het Hoogheemraadschap staat beschreven in het ‘Waterplan Heerhugowaard 2006 – 2015’.

4.4.1 Algemeen

Het Waterprogramma is het equivalent van het vijfde Waterbeheersplan dat het hoogheemraadschap wettelijk verplicht is te maken. Het is dus ook een verplichte planvorm. Niet alleen in het kader van de Waterwet, ook in het kader van het Bestuursakkoord Water wordt met dit Waterprogramma invulling gegeven aan de afspraken over de programmering en uitvoering van het waterbeheer.

De komende jaren staat het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier voor de taak het beheergebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Deze thema's zijn in dit Waterprogramma nader uitgewerkt. Het Rijk heeft inmiddels beleid ontwikkeld om de gevolgen van klimaatverandering het hoofd te bieden, onder meer met het Deltaprogramma. In dit Waterprogramma bouwt het hoogheemraadschap voort op de eigen Deltavisie (2012), waarbij de landelijke Deltabeslissingen zijn verankerd.

Wateroverlast is schadelijk, maar niet levensbedreigend. De komende periode ontwikkelt het hoogheemraadschap een basisniveau voor de preventie en wordt gezamenlijk werk gemaakt van gevolgbeperking. De flexibele besturing van het systeem wordt vergroot en verbeterd en er wordt een schaderegeling afgesproken.

Waar mogelijk neemt het hoogheemraadschap het groot onderhoud van stedelijk water over van gemeenten. De adviesrol in de ruimtelijke ordening wordt versterkt, om verbeteringen in het watersysteem te kunnen koppelen aan ruimtelijke ontwikkelingen. Het programma Wateropgave wordt afgerond, waardoor het risico op wateroverlast beperkt wordt.

Zoet water wordt kostbaar en minder vanzelfsprekend. De kans op zoet watertekort wordt in de komende jaren groter, onder invloed van de klimaatverandering. Het hoogheemraadschap zorgt daarom voor een duurzame en eerlijke verdeling van het zoet water met de huidige infrastructuur. Dat wordt gedaan door duurzaam beheer van de beschikbare hoeveelheid schoon zoet water. Er wordt een programma opgesteld voor het uitwerken van de voorgenomen strategie.

Voor schoon en gezond water worden lopende uitvoeringsprogramma's en beheersactiviteiten voortgezet. In overleg met de partners zijn maatregelen bepaald voor de Kaderrichtlijn Water (KRW), waarvoor een resultaatverplichting is aangegaan. Het programma 2e Fase KRW-doelen10 vervangt het huidige KRW-programma, omdat dit een ruimere doelstelling heeft gekregen. Gewerkt wordt nu ook aan de opgaven die worden bepaald door belangen en eisen van de omgeving.

Het hoogheemraadschap werkt nauw samen met de gemeenten in het gebied en met PWN aan een doelmatig en duurzaam afvalwaterketenbeheer. Er wordt stevig ingezet op innovaties die hieraan bijdragen, op effectgericht werken en op bronaanpak.

4.4.2 Keur van het Hoogheemraadschap

De Keur is een speciale verordening van het Hoogheemraadschap waarin de regels voor het beheer, gebruik en onderhoud van waterstaatswerken zijn opgenomen. Particulieren, bedrijven en andere overheden zijn verplicht zich aan de Keur te houden. De huidige Keur is in september 2016 vastgesteld.

Artikel 3.3 Verbod versnelde afvoer door nieuw verhard oppervlak:
Op grond van artikel 3.3 is het verboden zonder watervergunning van het bestuur neerslag versneld tot afvoer te laten komen. Door extra versnelde afvoer van neerslag vanaf verhard oppervlak wordt het watersysteem dat in beheer is bij het waterschap zwaarder belast.

In verhard gebied vindt nauwelijks of geen wegzijging in de bodem plaats. Vrijwel alle neerslag stroomt, direct of via een rioolstelsel, af naar het oppervlaktewater. Dit betekent dat bij intensieve neerslag het oppervlaktewater onmiddellijk een grote afvoerpiek volledig moet opvangen. Er is dan immers geen vertraging in de afstroom via de bodem en er is ook geen sprake meer van verdamping, opname door beplanting of wegzijging naar het grondwater.

Bij de aanleg van nieuw verhard oppervlak moeten compenserende voorzieningen worden aangelegd, die ten doel hebben de versnelde afstroming van neerslag tegen te gaan. Het hoogheemraadschap bepaalt welke compenserende voorzieningen toelaatbaar zijn en het verbindt hieraan in de watervergunning voorschriften die noodzakelijk zijn voor de instandhouding en goede werking van die voorzieningen. Het hoogheemraadschap kan hiervoor ook algemene regels of beleidsregels vaststellen. Het goed doorlopen van het proces van watertoetsen kan de vergunningverlening op basis van dit artikel vergemakkelijken.

Mocht een initiatiefnemer toch ingrepen plegen met vergaande invloed op de waterhuishouding, dan heeft het waterschap het juridisch instrumentarium om ongewenste afvoeren van verharde oppervlakken op het bestaande waterstelsel tegen te gaan.

4.4.3 Watertoets

Op 26 september 2018 is er bij het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier een watertoets doorlopen ten behoeve van het planvoornemen. De rapportage van deze watertoets is te vinden in Bijlage 3. Met de ingevulde gegevens is bepaald dat het plan een beperkte invloed heeft op de waterhuishouding en dat de korte procedure kon worden gevolgd voor de watertoets. Met betrekking tot de verharding binnen het planvoornemen stelt het hoogheemraadschap dat er geen toename van verharding plaatsvindt, dit omdat de bedrijfsloodsen worden gesloopt. Omdat dit verder geen gevolg heeft voor de waterhuishoudkundige situatie hoeven er geen compenserende maatregelen uitgevoerd te worden. Ondanks dat er geen toename in verharding plaatsvindt moet genoemd worden dat er ook een sedumdak zal worden gecreërd wat zal helpen bij de geleidelijke afvoer van hemelwater naar het rioolsysteem. Omdat er geen sprake is van activiteiten die als gevolg kunnen hebben dat vervuild hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt, adviseert het hoogheemraadschap om voor de nieuwe ontwikkeling een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen.

Het planvoornemen wordt wat betreft het aspect water uitvoerbaar geacht.

4.5 Luchtkwaliteit

Van de lucht kun je niet leven, maar zonder schone lucht evenmin. Om dit laatste te bewerkstelligen moet bij ruimtelijke plannen, verkeersplannen en milieuvergunningen het aspect luchtkwaliteit volwaardig in de beoordeling en besluitvorming worden meegenomen. Op 15 november 2007 is daarom de ‘Wet luchtkwaliteit’ in werking getreden. Met de ‘Wet luchtkwaliteit’, bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De wet kent op het gebied van de luchtkwaliteit eisen, welke zijn opgenomen in Hoofdstuk 5 titel 2 van de ‘Wet milieubeheer’. Deze luchtkwaliteitseisen hebben betrekking op plaatsen waar naar redelijke verwachting mensen blootgesteld staan aan luchtverontreiniging. De luchtkwaliteitseisen zijn vastgelegd in normen in de vorm van grenswaarden, plandrempels en alarmdrempels.

Omdat in Heerhugowaard de komende jaren diverse ruimtelijke plannen worden ontwikkeld, waarbij de luchtkwaliteit voor problemen kan zorgen, is een Luchtkwaliteitplan (LKP) opgesteld. Ook het gebied, waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft, is in het gemeentelijk luchtkwaliteitplan getoetst aan de wettelijke luchtkwaliteitsnormen. Daaruit is gebleken dat de wettelijke luchtkwaliteitsnormen in dit gebied voor de komende jaren niet zullen worden overschreden.

Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij nieuwe ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de desbetreffende voorziening toe rijdt en hiervan wegrijdt. Deze cijfers staan beschreven in publicatie 381 van het CROW. Met de bouw van een vrijstaande koopwoning worden er volgens de publicatie van het CROW, maximaal 8.6 verkeersbewegingen gegenereert. Dit komt dus neer op ongeveer 9 verkeersbewegingen (naar boven afgerond) per weekdag.

Met de NIBM-tool kan vervolgens een worst case berekening worden uitgevoerd voor de gevolgen van extra voertuigbewegingen op de luchtkwaliteit. De NIBM-tool is in 2008 ontwikkeld door het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil. De NIBM-tool wordt jaarlijks door InfoMil geactualiseerd. Er kan gesteld worden dat het aantal extra verkeersbewegingen in feite nog lager zal zijn dan de berekende 9 gezien er reeds op de locatie al verkeersbeweging plaatsvond ten behoeve van bedrijfsvoering van de te slopen bedrijfsbebouwing. Voor de berekening is echter van dit maximale aantal uitgegaan. Onderstaande figuur laat de NIBM tool zien met de uitkomst. De bijdrage van het extra verkeer is niet in betekenende mate voor de luchtkwaliteit.

Het planvoornemen is voor wat betreft luchtkwaliteit uitvoerbaar.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0398.BP92MIDDENWEG606D-VA01_0011.png"

Figuur 10. De NIBM tool en de uitkomst van de berekening

4.6 Bodem

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat in de toelichting op een ruimtelijk plan inzicht verkregen moet worden in de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder meer duidelijkheid over de noodzakelijke financiële investering in een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering moet bestaan. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is daarom onderdeel van de onderzoeksverplichting bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan. Daarnaast geldt in het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de volksgezondheid dat het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming, zoals wonen, in beginsel moet worden voorkomen.

Om de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem in kaart te brengen is in het plangebied door Landview een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 5 en wordt onderstaand aangehaald.

Conclusie
Uit het onderzoek blijkt dat de hypothese dat geen bodemverontreiniging aanwezig is, behalve van nature verhoogde concentraties, kan worden bevestigd. Hierbij is er nog niet vastgesteld of er daadwerkelijk asbest aanwezig is. Bij boring 5 is een puinlaag aangetroffen. Deze puinlaag kan mogelijk wijzen op de aanwezigheid van asbest. Het is daarom nodig om na de sloop van de bedrijfsbebouwing een verkennend asbest onderzoek conform NEN 5707/5897 te laten uitvoeren. Dit onderzoek is noodzakelijk alvorens er over kan worden gegaan tot de aanvraag van de Omgevingsvergunning bouwen.

In de mengmonsters van de boven- en ondergrond zijn geen verhogingen van de overige onderzochte stoffen aangetroffen. In het grondwater is een lichte verhoging van arseen aangetroffen. In (delen van) Nederland worden in het grondwater veelvuldig verhoogde concentraties arseen en of barium geconstateerd, waarvoor een natuurlijke oorzaak wordt verondersteld. In het kader van verkennend bodemonderzoek op niet-verdachte locaties wordt aan een vervolgonderzoek geen hoge prioriteit gegeven.

De aangetroffen verhoging is dusdanig gering en verklaarbaar uit omgevingsfactoren, dat voor het instellen van een vervolgonderzoek geen aanleiding wordt gezien.

Op de locatie bestaan, op grond van de resultaten van dit onderzoek, geen risico's voor de volksgezondheid of de ecologie bij het beoogde gebruik, wonen met tuin voor wat betreft de hierboven genoemde stoffen (asbest uitgezonderd). Het voorkomen van asbest zal nader onderzocht moeten worden.

4.7 Natuurwaarden

Naar natuur in de stad is in Heerhugowaard geen onderzoek gedaan. Voor incidentele bouwplannen in de gemeente Heerhugowaard wordt, indien nodig, een natuurtoets opgesteld. Voor het onderhavige planvoornemen is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd door BügelHajema Adviseurs. De conclusie uit de rapportage van dit onderzoek is in de volgende paragraaf opgenomen.

4.7.1 Ecologisch onderzoek

Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. De Wet natuurbescherming is op 1 januari 2017 in werking getreden en betreft zowel soortenbescherming als bescherming van (Europese) natuurgebieden. Het ecologisch onderzoek is opgenomen in Bijlage 6.

Conclusie
Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan.

Van het doen van aanvullend onderzoek of de aanvraag van een ontheffing op grond van de Wnb is in voorliggende situatie geen sprake, mits een opgaande beplanting met struweel en ruigte kan worden ingepast op het perceel (zie Bijlage 1). Bij uitvoering van het project dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen van vogels. Daarnaast wordt geadviseerd om opgeslagen materialen buiten de kwetsbare overwinteringsperiode van rugstreeppad (half oktober - eind maart) te verwijderen en om vestiging van rugstreeppad tijdens de aanlegfase te voorkomen.

Een nadere analyse in het kader van de gebiedenbescherming van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is niet noodzakelijk. Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten. Voor deze activiteit is daarom geen vergunning op grond van de Wnb nodig. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening.

4.7.2 Stikstofberekening

Inleiding
In het kader van het bestemmingsplan Middenweg 606D t.b.v. de nieuwbouw van een woning te Heerhugowaard is de depositie van stikstof ten gevolge van de bouw en het gebruik van de woning in de gemeente Heerhugowaard berekend.

Het project maakt de sloop van twee bedrijfsloodsen en de bouw van een woning mogelijk. De depositie van stikstof in Natura 2000-gebieden ten gevolge van de emissie van NOx en NH3 van deze ontwikkeling, alsmede van het verkeer van en naar de locatie is berekend met het programmapakket AERIUS (31 oktober 2019). De bijbehorende rapportage en de rekenresultaten zijn terug te vinden in Bijlage 7.

Rekenresultaten en conclusie
De berekening met AERIUS genereert een rekenresultaat en een pdf bestand waarin wordt geconstateerd dat er geen natuurgebieden zijn met een overschrijding van een projectbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar. Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Een vergunning van de Wnb is in het kader van de stikstofdepositie dan ook niet nodig.

4.8 Cultuurhistorie en archeologie

Het Europees verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (het verdrag van Valletta) is ingevoerd middels een wijziging van de Monumentenwet (Wet op de archeologische monumentenzorg, WAMZ) die op 1 september 2007 in werking is getreden. Het Verdrag heeft tot doel om archeologie te laten fungeren als inspiratiebron en toevoeging van kwaliteit aan de ruimtelijke ontwikkeling van stad en land, ook wel culturele planologie genoemd. Hiermee wordt tot uitdrukking gebracht dat het archeologisch onderzoek en de juridisch – planologische vertaling daarvan een volwaardige plaats heeft gekregen in het planologisch afwegingsproces. De WAMZ gaat uit van: het zoveel mogelijk bewaren van archeologische waarden in de bodem, het bevorderen van een in een zo vroeg mogelijk stadium van ruimtelijke ordening rekening houden met archeologische waarden en het principe “de verstoorder betaald” voor het archeologisch onderzoek en de eventuele opgraving.

De WAMZ kent drie verschillende regimes:

  • voor m.e.r. plichtige projecten;
  • voor het bouwen en uitvoering van werken in het kader van bestemmingsplannen en afwijkingsprocedures;
  • voor ontgrondingen.

Het gemeentebestuur heeft een globale inventarisatie van archeologische waarden voor de hele gemeente laten uitvoeren als bedoeld in artikel 38a van de Monumentenwet. De resultaten van het onderzoek zijn weergeven op de “Beleidskaart Archeologie” behorende bij de Nota Erf Goed, die als onderlegger dient voor bestemmingsplannen.

4.8.1 Archeologie

In het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 2014', zijn op de planlocatie een dubbelbesteming 'waarde - archeologie 3' en een dubbelbestemming 'waarde - archeologie 4' van toepassing. Op deze gronden geldt een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde. Uitzondering op deze bouwregels zijn bouwplannen waarvoor niet dieper wordt ontgraven dan 0,40 meter, bouwplannen met een ingreep kleiner dan 500m2 respectivelijk 2500 m2 en waarvoor niet dieper wordt gegraven dan 0,40 meter en het verbouwenvan woningen zolang het bestaande bruto vloeroppervlak niet toeneemt. Als doormiddel van advies kan worden aangetoond dat met het uitvoeren van het bouwplan er geen archeologische waarden worden verstoord, verlenen burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen of bouwwerken geen gebouw zijnde.

Onderzoek
Door ingenieursbureau MUG is voor de planlocatie een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is te vinden in Bijlage 8. Hieruit is naar voren gekomen dat de kans op aanwezigheid van archeologische resten uit de prehistorie en uit de middeleeuwen tot en met nieuw tijd binnen het onderzoeksgebied klein is. Het onderzoeksgebied ligt niet op of in de directe nabijheid van een oeverwal. Op de oeverwallen was in het neolithicum bewoning mogelijk. Het neolithische en middeleeuwse niveau is bovendien met het ontstaan van het meer Heerhugowaard sterk aangetast en/of verspoeld. De kans op het aantreffen van behoudenswaardigearcheologische resten uit de prehistorie of de middeleeuwen is klein. In de 17e eeuw werd de Heerhugowaard drooggelegd en werd het land weer in gebruik genomen. Het onderzoeksgebied bleef onbebouwd tot in de jaren ’60 van de vorige eeuw. De kans op behoudenswaardige archeologische resten uit de nieuwe tijd is daarom klein. Er is een zeer geringe kans op toevalsvondsten die samenhangen met het gebruik van het meer, zoals resten van scheepvaart en visserij.

MUG adviseert om geen vervolgonderzoek uit te voeren. De kans op het aantreffen van archeologische resten binnnen het onderzoeksgebied is klein.

Het planvoornemen is voor wat betreft archeologie uitvoerbaar.

4.8.2 Cultuurhistorie

De landschappelijke en cultuurhistorische waarden die de provincie Noord-Holland belangrijk vindt, staan in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018. De leidraad biedt, per gebied, praktische handvatten aan partijen die nieuwe ontwikkelingen mogelijk willen maken. De leidraad laat zien hoe zij in dergelijke gevallen met landschappelijke en cultuurhistorische elementen kunnen omgaan en wat per gebied de ambitie is voor de ruimtelijke kwaliteit. De leidraad is digitaal uitgewerkt in de informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie. De Leidraad is meegenomen in de Omgevingsvisie van de provincie.

Het gebied waarop het voorliggende bestemmingsplan betrekking heeft, is getoetst aan de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie van de provincie Noord-Holland. In het gebied liggen geen rijksmonumenten en komen geen bouwkundige punten, lijnen of vlakken van enige waarde voor. De Middenweg, Van Veenweg en Rustenburgerweg worden op de voorheen geldende cultuurhistorische waardenkaart welliswaar aangemerkt als historische geografische lijnen van hoge waarde, waabij de motivering voor het toekennen van die hoge waarde luidt: “Kenmerkend voor de landschapsgenese van West-Friesland zijn de vele landaanwinningen. Deze polders zijn zeer rationeel ingericht. De wegen vormen hierin een zeer herkenbaar element. De waarde van de rechte polderwegen ligt met name in de hoge ruimtelijke en genetische samenhang tussen verkaveling, wegen, wonen langs wegen en het rationele afwateringspatroon”. Door de expansie van Heerhugowaard is de hoge ruimtelijke en genetische samenhang tussen verkaveling, wegen, wonen langs wegen en het rationele afwateringspatroon met name in de bebouwde kom grotendeels verloren gegaan. Voor de Middenweg is een visie opgesteld om de Middenweg haar verloren positie op sociaal-, economisch- en cultureel gebied terug te geven.

In de omgeving van het plangebied liggen diverse gemeentelijke monumenten en panden die door de gemeente worden aangemerkt als beeldbepalend. Gemeentelijke monumenten worden beschermd door de monumentenverordening. Beeldbepalende panden hebben geen wettelijk beschermde status. Door extra welstandstoezicht wordt getracht de oorspronkelijke architectuur van deze panden zoveel mogelijk te behouden. Voor de monumenten vigeert de monumentenlijst. De bepalende panden worden genoemd in Monumentaal Heerhugowaard.

4.8.3 Monumenten

In de gemeente Heerhugowaard komen diverse objecten met monumentale waarde voor, zoals rijksmonumenten, provinciale en gemeentelijke monumenten. Heerhugowaard heeft vijftig gemeentelijke monumenten, één provinciaal monument en 5 rijksmonumenten. Geen van deze monumenten bevinden zich binnen het plangebied.

Ten aanzien van cultuurhistorie is het planvoornemen uitvoerbaar. Het planvoornemen sluit aan op de lintstructuur van de Middenweg.

4.9 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over de opslag, transport en/of bewerking van gevaarlijke stoffen. Het beleid van de externe veiligheid is gelegitimeerd door de doelstelling dat de risico’s van bedrijfsmatige activiteiten met gevaarlijke stoffen beheerst worden en in wisselwerking hiermee andere ruimtelijke activiteiten in de nabijheid hiervan. Met de inwerkingtreding van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is een aanzet gegeven tot het opstellen van normen voor externe veiligheid. Het besluit is gepubliceerd in het Staatsblad van 10 juni 2004 en in werking getreden op 27 oktober 2007. Het besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt de taken en verantwoordelijkheden van de leidingexploitant en de gemeenten. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

In de directe nabijheid van het plangebied ligt er geen risicobron. Op een afstand van circa 280 meter bevindt zich wel een buisleiding maar de afstand tot het plangebied is dusdanig groot dat er geen risico bestaat met betrekking tot de externe veiligheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0398.BP92MIDDENWEG606D-VA01_0012.png"

Figuur 11. Ligging plangebied ten opzichte van de buisleiding

Het aspect externe veiligheid wordt niet als belemmering voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen van dit bestemmingsplan gezien.

4.10 Kabels, leidingen, straalpaden en andere belemmeringen

Planologische relevante buisleidingen dienen in het bestemmingsplan te worden bestemd. De bestemming leiding wordt gecombineerd met de bestemming van de gronden waarin de leiding is gelegen en beperkt de rechten en het gebruik van die gronden (de zogenaamde dubbelbestemming). Planologisch relevante leidingen zijn:

  • hoofdtransportleidingen;
  • hoogspanningsleidingen van 50 KV en hoger;
  • buisleidingen voor het transport van brandbare gassen met een druk van 20 bar of hoger;
  • buisleidingen voor het transport van brandbare vloeistoffen met een diameter van 400 mm en groter;
  • buisleidingen voor het transport van giftige stoffen;
  • buisleidingen met een diameter van 400 mm en groter en gelegen buiten de bebouwde kom;
  • buisleidingen voor het transport van afvalwater van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier met een diameter van 400 mm en groter (hoofdleidingen van en naar de afvalwaterzuiveringsinrichting);
  • optisch vrije paden (straalpaden).

Niet-planologisch relevante leidingen behoeven geen bescherming/regeling in het bestemmingsplan. Deze leidingen (riool(pers)leidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) vervullen uitsluitend een functie voor de aanwezige functies in het gebied (kavelaansluitingen) en kunnen ook zonder planologische regeling worden aangelegd. Deze leidingen zijn veelal aangelegd langs en/of in combinatie met aanwezige infrastructuur. Bij de technische uitwerking van het plan wordt de veiligheid van deze kabels en leidingen gewaarborgd via het KLIC-systeem. Binnen het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen aanwezig.

4.11 Verkeer en parkeren

Elke ruimtelijke functie trekt een bepaalde hoeveelheid verkeer aan en genereert daarmee een parkeerbehoefte. Bij ruimtelijke ontwikkelingen kan de vraag naar parkeerplaatsen stijgen. In dat geval is het van belang dat die ontwikkeling ook gepaard gaat met de aanleg van parkeerplaatsen. Uitgangspunt van het planvoornemen is dat per toegevoegde wooneenheid ook voldoende parkeerplaatsen worden toegevoegd. Hiermee voorziet het plan als zodanig op zichzelf in de behoefte aan parkeerplaatsen die hiermee ontstaat. Ingevolge het gemeentelijk parkeerbeleid van Heerhugowaard dient er op eigen terrein voorzien te worden in de benodigde parkeerplaatsen.

Voor een ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid). In publicatie nr. 381 'Toekomstbestendig parkeren; van parkeerkencijfers naar parkeernormen' (2018) van het CROW (het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte) zijn vuistregels en kengetallen aangereikt om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen. De richtlijnen van het CROW gaan uit van een bandbreedte van minimale en maximale parkeerkencijfers. Het CROW gaat in haar richtlijnen uit van een tweetal gebiedsindelingen, namelijk naar stedelijkheidsgraad en een verdere verdeling binnen de betreffende gemeente. Onder stedelijkheidsgraad wordt het aantal adressen per km² verstaan. Er zijn vijfstedelijkheidsgradenonderscheiden. De omgevingsadressendichtheid van de gemeente Heerhugowaard ligt tussen de 1500 en de 2000 adressen per km2 (bron: CBS, demografische kerncijfers per gemeente). Deze omgevingsadressendichtheid wordt gekwalificeerd als 'sterk stedelijk'. De ligging van het plangebied kan als zijnde 'buitengebied'worden gekwalificeerd.

In publicatie nr. 381 van het CROW (2018) staan parkeerkencijfers voor een vrijstaande koop weergegeven. Het maximale kencijfers voor dit type woning in een sterk stedelijke stedelijkheidsgraad in het buitengebied bedragen 2,8 parkeerplaatsen per woning. Het planvoornemen voorziet in de realisatie van 3 parkeerplaatsen op eigen terrein en voldoet hiermee aan de parkeerbehoefte.

De realisatie van de woning leidt ook tot een toename van de verkeersaantrekkende werking van en naar het plangebied. In de CROW publicatie staan ook kencijfers genoemd wat betreft de verkeersgeneratie die verschillende type woningen tot stand brengen. Voor een vrijstaande koopwoning is het bijbehorende maximale kencijfer 8,6 extra verkeersbewegingen per woning. Uitgaande van een worst-case scenario kunnen er naar boven afgerond 9 extra verkeersbewegingen per weekdagetmaal op de toevoerende Middenweg (en de daar aan voorafgaande overige wegen) als gevolg van het planvoornemen worden verwacht. Vanwege de capaciteit van omliggende wegen is dit niet van een dusdanige orde van grootte dat hierdoor problemen voor de verkeersafwikkeling hoeven te worden verwacht.

Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt aangegeven welke bestemmingen in het plan zijn opgenomen en hoe deze de inhoud van het plan regelen. Deze toelichting dient als uitleg over de wijze waarop de bestemmingsregels moeten worden uitgelegd en de reden waarom deze zijn opgenomen. In de paragraaf over het juridisch systeem wordt nader uitleg gegeven over de verhouding met wet- en regelgeving naast het bestemmingsplan. In de handhavingparagraaf is aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt gehandhaafd.

5.2 Juridisch systeem

Ruimtelijke ordening is niet een eigen zelfstandig belang, maar de belangenafweging zelf. Het doel is te komen tot een afstemming van alle ruimtelijk relevante beslissingen. De Wet ruimtelijke ordening heeft geen primaat boven andere ruimtelijk relevante wetgeving. Het is van belang dat de facetlijnen tijdig worden uitgezet, zodat andere beleidsvelden daarop kunnen inspelen. Conflicterende ruimteclaims kunnen worden voorkomen als er duidelijke dwarsverbanden worden gelegd. Een probleem vormt de planningsstructuur in de diverse beleidsvelden, die vaak anders verloopt dan die in de ruimtelijke ordening. Een andere complicerende factor is dat de besluitvorming vaak dwars door de overheidsniveaus heen loopt.

Onderkend moet worden dat er naast de Wet ruimtelijke ordening ook behoefte is aan wetgeving die de bij een bepaalde ingreep in de bodem betrokken belangen afweegt (bijvoorbeeld de Ontgrondingenwet), of een bepaald gebruik in het bijzonder beschermt (bijvoorbeeld de Boswet). Niet ieder belang, waaraan een aspect van ruimtelijke ordening is verbonden, kan door de Wet ruimtelijke ordening worden beheerst. Het uitgangspunt is ‘afstemming op maat’, waarbij een creatief gebruik van het beschikbare instrumentarium wordt nagestreefd. Dit geldt in het bijzonder voor de milieuwetgeving die vele raakvlakken heeft met de ruimtelijke ordeningswetgeving. Het milieubelang klinkt steeds vaker door als randvoorwaarde bij het formuleren van het ruimtelijk beleid.

Een bestemmingsplan moet worden aangemerkt als recht in de zin van artikel 99 van de Wet op de rechtelijke organisatie. Bij conflicterende regelgeving gelden de algemene voorrangsregels voor wetten; een hogere wet gaat voor lagere wet en een bijzondere wet gaat voor een algemene wet.

Dit bestemmingsplan is een op ontwikkeling gericht plan. De aanleiding voor het bestemmingsplan wordt gevormd door een concrete ontwikkeling. Daarvoor is een gedetailleerde bestemmingsregeling de aangewezen planvorm. Een gedetailleerd plan biedt directe rechtszekerheid aan de belanghebbenden en is een duidelijk toetsingskader voor het beoordelen van (bouw)aanvraag. De bestemmingen zijn gedetailleerd in de regels en in de verbeelding van het bestemmingsplan opgenomen.

5.2.1 De Wabo en het vergunningvrij bouwen

Sinds 1 oktober 2010 geldt de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Artikel 2.1 is het kernartikel van de wet en noemt in de eerste plaats de activiteiten waarvoor op grond van de wet een omgevingsvergunning is vereist. Voor het bestemmingsplan zijn met name de in lid 1 onder a, (bouwen) b (aanleggen) en c (gebruik) genoemde activiteiten van belang. De vergunningsplicht vloeide, voor het grootste deel van de activiteiten, die in het eerste lid worden genoemd, voor de inwerkingtreding van de Wabo, voort uit afzonderlijke wetten, zoals de Woningwet (bouwvergunning), Wet milieubeheer (milieuvergunning) en het bestemmingsplan (vrijstelling). Deze vergunningstelsels zijn nu volledig geïntegreerd in de Wabo. Een bouwvergunning heet sinds het in werkingtreden van de Wabo een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Het artikel voorziet in lid 3 ook in de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur uitzonderingen te maken op de omgevingsvergunningplicht

(vergunningsvrije activiteiten).

Een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt in het algemeen op twee punten aan het bestemmingsplan getoetst namenlijk:

  • 1. de omvang (lengte, breedte, hoogte, percentage, enz.);
  • 2. gebruik (wonen, detailhandel, horeca, enz.).

Als aan de eisen van het bestemmingsplan wordt voldaan, is het bestemmingsplan geen grond om de vergunning te weigeren. Wordt niet aan de eisen van het bestemmingsplan voldaan dan kunnen Burgemeester en wethouders met een omgevingsvergunning afwijken van het bestemmingsplan. Afwijken van het bestemmingsplan kan zowel voor de omvang als voor het gebruik. Het is aan Burgemeester en wethouders om te beoordelen of zij van die bevoegdheid gebruik maken.

De uitzonderingen op de omgevingsvergunningplicht worden genoemd in artikel 2.3 van de Wabo, juncto bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Artikel 2.3 lid 1 van het Bor heeft alleen betrekking op het verbod dat wordt genoemd in artikel 2.1 onder a (bouwen) van de Wabo. Het tweede lid van het artikel heeft zowel betrekking op het verbod genoemd onder a als onder c (bouwen en gebruik). Dat betekent dat de onder lid 1 genoemde categorieën alleen vergunningvrij zijn als het gebruik conform het bestemmingsplan is of met een omgevingsvergunning wordt afgeweken van het gebruik van het bestemmingsplan. De in lid 2 genoemde catgorieën zijn altijd, ongeacht het gebruik, vergunningvrij. In bijlage II artikel 3 worden de activiteiten genoemd die alleen vergunning vrij zijn als het gebruik confom het bestemmingsplan is danwel met een omgevingsvergunning wordt afgeweken van het gebruik van het bestemmingsplan. In artikel 2 van bijlage worden de activiteiten genoemd die ongeacht het gebruik vergunningvrij zijn.

In artikel 5 van bijlage II wordt de reikwijdte van de uitzonderingen waarvoor geen vergunning is vereist weer beperkt. Deze beperkingen gelden o.a voor illegaal gebruik, voor monumenten als bedoeld artikel 1 onder d van de Monumentenwet, veiligheidszones rondom een munitieopslag of een inrichting voor activiteiten met ontplofbare stoffen en voor veiligheidszones vanwege het overschrijden van het plaatsgebonden risico van 10 tot de macht -6 als gevolg van de aanwezigheid van een transportroute, buisleiding of inrichting danwel vanwege de ligging in een belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van een buisleiding.

Vergunningvrij betekent niet regelvrij. Ook bouwwerken die vergunningvrij zijn moeten voldoen aan het bouwbesluit, redelijke eisen van welstand, het Burgelijk Wetboek enz. De burger is zelf verantwoordelijk voor de toetsing van zijn bouwinitiatief aan de regelgeving. Handhaving door het bevoegd gezag gebeurt achteraf.

5.3 Inleidende regels

In het eerste hoofdstuk van de planregels worden begrippen verklaard die in de planregels voorkomen en wordt ook aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen.

5.3.1 Begrippen

In artikel 1 zijn de begripsbepalingen opgenomen. Begripsbepalingen zijn nodig om een planologisch - juridische precisering ten opzichte van het algemeen spraakgebruik te verkrijgen. In beginsel dient er voor gewaakt te worden een begrip een sterk van het spraakgebruik afwijkende betekenis te geven. Begripsbepalingen zijn alleen dan nodig indien het begrip gebruikt wordt in de planregels en dit begrip zonder nadere definitie tot verwarring zou kunnen leiden. Men kan voorts een definitie nodig hebben indien een term of woord in verschillende wettelijke regelingen niet dezelfde betekenis heeft, of wanneer men een woord wil afzetten tegen een ander woord (bijvoorbeeld woning tegenover zomerhuis). Een aantal begrippen is vastgelegd in de RO - Standaarden, een uitgave van het ministerie van Infrastructuur en Milieu. Van de definiëring van deze begrippen, mag niet worden afgeweken.

5.3.2 Wijze van meten

In het artikel ‘Wijze van meten’ is aangegeven hoe moet worden gemeten. Het betreft hier technische zaken die deels landelijk zijn voorgeschreven en deels aanvullend zijn opgenomen. Daar waar het in het algemeen spraakgebruik wel duidelijk is wat wordt bedoeld met bijvoorbeeld de hoogte van een gebouw, is het in juridische zin toch van belang om aan te geven dat daarbij gemeten moet worden vanaf het 'peil' tot het hoogste punt van het gebouw. Daarbij wordt het begrip 'peil' uitgelegd onder de begripsbepalingen. Over de wijze waarop in algemene zin 'gemeten' moet worden bestaat zo dus geen verschil van mening.

Voor het bepalen van de bouwhoogte worden ondergeschikte bouwdelen als schoorstenen en antennes niet meegerekend. Bij het bepalen van de goothoogte worden incidentele verhoogde goten, zoals bij dakkapellen, wolfseinden en dergelijke buiten beschouwing gelaten. Omdat dit niet in de RO - Standaarden is geregeld, is in de bouwregels is opgenomen dat deze goten niet aan de goothoogte worden getoetst.

Voor de dakhelling is aangegeven dat deze alleen geldt voor het dakvlak. Incidentele doorbrekingen van het dakvlak zijn voor het bestemmingsplan van minder belang. De doorbreking van het dakvlak kan wel onderdeel uitmaken van een welstandstoetsing.

De oppervlakte moet buitenwerks worden gemeten en op het peil. Het vloeroppervlak in gebouwen is niet van belang. Voorts is aangegeven dat bovengrondse bouwonderdelen vanaf één meter boven peil moeten worden meegerekend. Hiermee wordt oneigenlijke uitbreiding van gebouwen boven de toegestane oppervlakte voorkomen. De inhoud moet boven peil worden gemeten. Ondergrondse ruimten tellen niet mee voor het bepalen van de inhoud.

5.4 Bestemmingsregels

De systematiek van de planregels zijn zoveel mogelijk gebaseerd op de modelregels van de gemeente Heerhugowaard, waarbij ook gekeken is naar de regels van het geldende bestemmingsplan.

5.4.1 Bedrijf

De op de verbeelding voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2. Volgens vaste jurisprudentie dient de toelaatbaarheid van milieubelastende activiteiten in bestemmingsplannen te worden afgestemd op de aanwezigheid van gevoelige functies in de omgeving. Voor de bestemming 'Bedrijf' is het gebruikelijk om voor dit doel een zogenaamde 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' op te nemen. Deze staat geeft inzicht in de toelaatbare milieucategorieën van bedrijfsactiviteiten. In de planregels wordt aangegeven welke milieucategorieën op welke locatie zijn toegestaan. Milieuzonering zorgt ervoor dat bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en behouden en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven worden gesitueerd. Het waar nodig ruimtelijk scheiden van bedrijven en woningen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
  • het tegelijk daarmee aan bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

De belangrijkste bouwstenen voor de milieuzonering zijn de richtafstandenlijsten in bijlage 1 'Staat van bedrijfsactiviteiten'.

Voor categorie 1 is de maatgevende richtafstand 10 meter en voor categorie 2, 30 meter. In het bestemmingsplan is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om tevens bedrijven te kunnen toestaan die naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die genoemd zijn in de 'Staat van bedrijfsactiviteiten' onder de milieucategorieën 1 en 2. In de praktijk betekent dat, dat in voorkomende gevallen omgevingsvergunning kan worden verleend voor bedrijven in de milieucategorie 3.1, waarvan de maatgevende richtafstand 50 meter bedraagt, mits die maatgevende richtafstand door het treffen van extra voorzieningen teruggebracht kan worden tot 30 meter of minder. Deze regeling geldt niet voor Bevi inrichtingen.

Op de locatie Middenweg 606B is het bestaande hoveniersbedrijf toegestaan. Dit bedrijf is expliciet genoemd in de regels. De bouwwerken ten behoeve van het bedrijf worden binnen een bouwvlak gebouwd. Een bedrijfswoning is niet toegestaan. Ten behoeve van de kas is de aanduiding "kas" opgenomen waarbij ter plaatse van de aanduiding "kas" uitsluitend een kas is toegestaan. Ook voorziet de bestemming bedrijf in de aanduididing "detailhandel", waarbij ter plaate van de aanduiding "detailhandel" uitsluitend productiegebonden detailhandel is toegestaan, met uitzondering van detailhandel in voeding- en genotmiddelen;

5.4.2 Wonen

Dit artikel heeft betrekking op de toegestane woonvorm. De bestemming 'Wonen' ziet op de realisatie van vrijstaande woningen.

5.4.2.1 Bouwen

De woning met de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken en overkappingen dient binnen het op de bestemmingsverbeelding aangegeven bouwvlak of op het daartoe bestemde erf te worden gerealiseerd. Het gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan 70 m². Ter plaatse van het kadastrale perceel nr. 3886 mag het gezamenlijke oppervlak van bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw niet meer bedragen dan 150 m².

Ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - verblijfsgebied uitgesloten" mogen geen bijbehorende bouwwerken en overkappingen ten behoeve van een verblijfsgebied mogen worden gebouwd. Dit heeft te maken met de geluidscontour voortkomend uit het naastgelegen hoveniersbedrijf.

Het gemeentebestuur heeft als uitgangspunt dat woningen moeten kunnen meegroeien met de woonwensen van bewoners. Dit heeft inmiddels geleid tot omgevingsvergunningen voor dakkapellen, erkers en serres. Recent is daar de mogelijkheid voor het verlenen van omgevingsvergunning voor het maken van een dakopbouw bijgekomen. Een dakopbouw is een constructie waarbij doormiddel van een verhoging van het dak een bruikbare ruimte op de bovenverdieping wordt verkregen. Dit kan in allerlei vormen. Verhoging van de goot vanuit één zijde van het dakvlak (zgn. kattenrug) of vanuit beide dakvlakken. In beide gevallen zal sprake zijn van een verhoging van de bouw- en goothoogte over de gehele breedte van de woning. Dakopbouwen zijn alleen toegestaan aan de achterzijde van de woningen wanneer wegens strijd met het bouwbesluit en / of de welstandsnota een dakkapel niet kan worden gerealiseerd. Dakopbouwen aan de voor- en achterzijde van de woning zijn alleen toegestaan bij een tot één blok behorende rijenwoningen waar deze dakopbouwen al aanwezig waren ten tijde van de terinzagelegging van dit bestemmingsplan. Deze afwijkingen met een omgevingsvergunning zijn in dit bestemmingsplan opgenomen als een recht.

5.4.2.2 Gebruik

Hoofdfunctie
De hoofdfunctie van woningen en woongebouwen is de bewoning door één gezin per eenheid. In Artikel 1 Begrippen is aangegeven wat onder een woning en een huishouden wordt verstaan. Op grond van deze definities kan, in samenhang met het in de regels aanmerken van bewoning van één woning door meer huishoudens als een met het bestemmingsplan strijdig gebruik, tegen het huisvesten van meer huishoudens in één woning worden opgetreden.

Zorg
Door maatschappelijke instellingen worden woningen voor vormen van sociale opvang gebruikt die niet vallen onder het begrip huishouden, zoals gedefinieerd in het bestemmingsplan. Op grond van het bestemmingsplan is het niet meer mogelijk om deze vormen van sociale opvang te faciliteren, omdat het om meer huishoudens per woning of onzelfstandige bewoning gaat. In dit plan komen deze situaties niet voor. Om in de toekomst toch medewerking te kunnen verlenen aan mogelijke verzoeken, kan met een omgevingsvergunning afgeweken worden van het bestemmingsplan. Er moet dan wel sprake zijn van wonen, maar niet van een duurzaam gemeenschappelijk huishouden en zelfstandige bewoning. De verleende omgevingsvergunning kan van de ene instelling overgedragen worden aan een andere instelling, mits het gebruik waarvoor omgevingsvergunning is verleend, opvolgend is. Instellingen die een beroep doen op deze regeling moeten voldoen aan de Kwaliteitswet zorginstellingen.

De Kwaliteitswet zorginstellingen geldt voor alle instellingen in de zorgsector. Ook de commerciële zorginstellingen moeten aan deze wet voldoen. De wetgever stelt eisen waaraan de zorginstelling moet voldoen. De wijze waarop de zorginstelling hieraan voldoet is vrij. De instellingen vullen dat zelf in. De wetgever richt zich hierbij tot de zorgaanbieder en stelt dat de zorg transparant moet zijn voor alle betrokkenen. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) houdt toezicht op de naleving van de Kwaliteitswet.

Bedrijf-aan-huis
Daarnaast worden woningen in toenemende mate gebruikt als bakermat voor de vestiging en / of de uitoefening van een beroep of bedrijf. Traditioneel zijn het de zogenaamde vrije beroepen waarbij een aangepast gedeelte van de woning voor de uitoefening van het beroep wordt gebruikt. De praktijk leert evenwel dat woningen ook worden gebruikt voor een bonte verzameling van andere beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten zoals opticiens, verzekeringsagentschappen, kap- en schoonheidssalons, hondentrimsalons en dergelijke. Uit de jurisprudentie blijkt dat de Raad van State een strikte scheiding aanbrengt tussen vrije beroepen en andere beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten. Vrije beroepen worden, omdat ze van oudsher vanuit de woning worden beoefend, geacht onder de bestemming wonen te vallen. De overige beroepen worden doorgaans uitgeoefend op specifiek daarvoor aangewezen locaties. Deze specifieke vestigingsomstandigheden maken dat de vestiging van overige beroepen en bedrijven in woningen in strijd is met de bestemming wonen. Om startende ondernemers te stimuleren, telewerk en andere arbeidsvormen te bevorderen en handhavingsproblemen te voorkomen wil de gemeente de vrije beroepen en de overige beroepen en bedrijven, die zich lenen voor een uitoefening vanuit de woning, gelijkschakelen. De vestiging van overige beroepen en bedrijven in woningen is toegestaan, zolang er geen sprake van overlast is en de woning in overwegende mate als woning wordt gebruikt. In de specifieke gebruiksregels zijn de voorwaarden waaronder vestiging van een beroep en of bedrijf in een woning is toestaan, opgenomen.

Detailhandel is in principe niet toegestaan, omdat detailhandel vanuit woningen bij een bepaalde omvang het voorzieningenniveau van de gemeente in gevaar kan brengen. Detailhandel kan ook een uitstraling naar de openbare ruimte hebben door de openingstijden, het af en aan rijden en het parkeren van bezoekers. Maar producten die op het betreffende perceel vervaardigd zijn mogen wel worden verkocht.

Webwinkels
Inmiddels heeft de webwinkel zijn intrede gedaan en is er ook al jurisprudentie over. Zo mag een webwinkel volgens de uitspraak van de Raad van State d.d. 13 april 2011 zich niet vestigen in een woonwijk, als men een uitstraling heeft van een winkel en de klanten de goederen aldaar komen ophalen (met verkeersaantrekkende werking als gevolg).

Ook het hebben van alleen opslag van goederen bij een webwinkel wordt aangemerkt als detailhandel. Het aantal klachten staat niet in verhouding tot het aantal webwinkels. Dit geeft eigenlijk aan dat webwinkels niet de overlast opleveren waar eerst voor werd gevreesd. De webwinkel is daarom in de bedrijf-aan-huis-regeling is opgenomen onder de volgende voorwaarden;

  • opslag van goederen moet plaatsvinden binnen het maximaal toegestane oppervlak voor de bedrijfsuitoefening;
  • er mag geen afhaaladres en geen uitstalling ten verkoop aanwezig zijn.

Gastouderopvang
Verder vindt er wel eens gastouderopvang plaats in de woning. Ook dit is in de bedrijf-aan-huis-regeling opgenomen onder de voorwaarde dat het aantal kinderen beperkt blijft tot maximaal 6 (eigen kinderen meegerekend).

Bed & Breakfast
Met ingang van 23 januari 2013 is beleid in werking getreden met betrekking tot het exploiteren van een bed & breakfast in de woning. Omdat de planologische effecten behorende bij een bedrijfsvoering van maximaal 2 kamers (maximaal 4 slaapplaatsen) zeer gering wordt geacht, is voor dit aantal kamers geen binnenplanse afwijking opgenomen maar is het als een recht opgenomen bij de bedrijf aan huis regeling in de gebruiksbepaling. Dit laat onverlet dat overige regelgeving m.b.t. bed & breakfastgelegenheden in acht moet worden genomen zoals het bijhouden van een nachtregister als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht.

Afwijking van de regels
Langs de Middenweg, de Van Veenweg, de Beukenlaan en de Rustenburgerweg kunnen burgemeester en wethouders omgevingsvergunning verlenen voor het gebruik van een groter deel van de woning voor beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten. Deze wegen behoren tot de oorspronkelijke structuur van de gemeente. De woningen langs deze wegen zijn over het algemeen wat groter dan in de nieuwbouw van Heerhugowaard en van oudsher zijn er bedrijven langs deze wegen gevestigd. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor een gebruik van een groter deel van de woning voor de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit moet het wel gaan om een woning die beduidend groter is dan de gemiddelde eengezinswoning.

Meldingsplicht milieuwetgeving
Van de voorwaarde dat de uitoefening van een beroep of bedrijf niet meldingsplichtig mag zijn in het kader van de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving kan worden afgeweken via een omgevingsvergunning voor die activiteiten die al jaren zonder problemen in woonwijken plaatsvinden, maar op grond van deze regeling niet zijn toegestaan. Te denken valt aan een tandarts of een dierenarts die over een röntgenapparaat beschikt en daardoor meldingsplichtig is op grond van de Kernenergiewet. Bij het verlenen van de omgevingsvergunning

5.5 Algemene regels

De formulering van deze planregels is wettelijk vastgelegd en heeft betrekking op de algemene regels die voor het hele plangebied gelden ongeacht de specifieke bestemming.

5.5.1 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing. Hierdoor wordt voorkomen dat met gebruikmaking van privaatrechtelijke overeenkomsten, de publiekrechtelijke regels worden ondergraven.

5.5.2 Algemene afwijkingsregels

Dit artikel biedt o.a. de mogelijkheid om met een omgevingsvergunning af te wijken van de regels van het bestemmingsplan voor kleine maatoverschrijdingen die het gevolg zijn van standaardmaten, waardoor het bouwwerk net niet past binnen de maatvoering van het bestemmingsplan. De omgevingsvergunning kan worden verleend tot maximaal 10 procent van de in het bestemmingsplan gegeven maten. Het is niet de bedoeling dat de omgevingsvergunning wordt gebruik om standaard 10 procent groter te bouwen dan op de verbeelding staat aangegeven. Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning dient aanvrager gemotiveerd aan te geven waarom van de afwijkingsmogelijkheid gebruik moet worden gemaakt.

Het kan zijn dat het toepassen van deze algemene afwijkingsmogelijkheid vanuit stedenbouwkundig oogpunt, vanwege de belangen van omwonenden of vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening, ongewenst is. Mocht dit het bij een bepaalde maximale maat het geval zijn, dan zal in de bestemmingsregels worden aangegeven dat de algemene afwijkingsbevoegdheid niet toegepast kan worden.

De omgevingsvergunning, waarbij wordt afgeweken van de regels van het bestemmingsplan, kan ook worden verleend voor utilitaire bouwwerken en voorzieningen ten dienste van het ontvangen van telefoonradio- en televisiesignalen. Bij utilitaire bouwwerken gaat meestal om bouwwerken van nutsbedrijven, waarvan de oppervlakte te klein is om deze op de verbeelding als een afzonderlijke bestemming aan te geven of waarvan de situering op voorhand niet bekend is.

Met de komst van het mobiele netwerk is er grote behoefte aan zendmasten. Om een woud van masten te voorkomen, streeft de gemeente naar een gemeenschappelijk gebruik van de zendmasten door de diverse, elkaar beconcurrerende bedrijven. De omgevingsvergunning wordt alleen verleend, indien de noodzaak wordt aangetoond en de aanvrager de bereidheid uitspreekt ook anderen in de gelegenheid te stellen van deze voorziening gebruik te maken.

5.5.3 Overgangs- en Slotregels

Overgangsregels zijn van toepassing op situaties (gebruik) die op het moment van het van kracht worden van dit bestemmingsplan van het nieuwe plan afwijken, dan wel op basis van een geldige omgevingsvergunning nog gebouwd mogen worden (bouwwerken). Met deze overgangsregels wordt duidelijk dat die afwijking toegestaan is, maar wel begrensd is tot de bestaande afwijking.

Tenslotte wordt in de regels vastgelegd op welk moment het bestemmingsplan is vastgesteld en onder welke titel het plan heeft.

5.6 Uitvoerbaarheid en handhaving

5.6.1 Uitvoerbaarheid

Ingevolge artikel 3.1.6. onder f van het Besluit ruimtelijke ordening, dienen in de toelichting bij een bestemmingsplan de uitkomsten van het onderzoek naar de uitvoerbaarheid van het plan weergegeven te worden. Die uitvoerbaarheid kan onderscheiden worden in maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid.

5.6.1.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Ten aanzien van de maatschappelijke uitvoerbaarheid is in de eerste plaats een breed draagvlak nodig voor de regels die in het bestemmingsplan zijn opgenomen. Deze regels komen gedeeltelijk voort uit wettelijke verplichtingen. Daarnaast is bestuurlijk draagvlak van belang. Dit wordt bevorderd door het bestemmingsplan goed af te stemmen op het gewenste ruimtelijk beleid van het rijk en de provincie, als ook op de wensen en ambities van het lokale bestuur. Zij zijn het immers die na vaststelling ook de handhaving van het plan ter hand moeten nemen. Behalve door de wet gestelde eisen en bestuurlijke overeenstemming over het plan, is het maatschappelijk draagvlak onder de bevolking van groot belang.

In het hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid wordt gerapporteerd over de verplichte overleggen met instanties en de gehouden inspraakprocedure.

5.6.1.2 Financiële uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor de gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening worden de bouwwerken genoemd waarvoor een exploitatieplan moet worden opgesteld. Van het vaststellen van een exploitatieplan kan op basis van artikel 6.12 lid 2 onder a Wet ruimtelijke ordening worden afgezien als er op een andere wijze is voorzien in het verhaal van kosten.

In het hoofdstuk Financieel-economische uitvoerbaarheid wordt nader ingegaan op de financiële onderbouwing van dit bestemmingsplan.

5.6.2 Handhaving

Handhaving en toezicht op de uitvoering zijn geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet ruimtelijke ordening. Burgemeester en wethouders zijn primair verantwoordelijk voor de bestuursrechtelijke handhaving. Aan de aan burgemeester en wethouders opgedragen zorgplicht tot handhaving ligt de in de rechtspraak ontwikkelde ‘beginselplicht tot handhaving’ ten grondslag. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal ingeval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen.

Om inzicht te bieden in het (gemeentelijk) handhavingsbeleid is in de Wro voorzien in verplichte rapportages, zoals een jaarlijks handhavingsplan en een handhavingsverslag.

5.6.2.1 Gemeentelijk handhavingsbeleid

Er is daarom een kadernota ‘Handhaving’ opgesteld. Deze kadernota is de eerste aanzet tot een verdere, integrale professionalisering van de handhaving en vormt de basis voor de uitvoeringsnota’s Milieu, Bouwen, Brandveiligheid en Overige vergunningen.

In deze uitvoeringsnota’s is voor de desbetreffende werkvelden concreet aangegeven hoe tot een goede en adequate uitvoering van de handhavingstaken gekomen wordt, met als voornaamste doel het verbeteren van de naleving van regelgeving door burgers en bedrijven. Per taakveld zal jaarlijks een (onderling afgestemd) handhavingprogramma worden vastgesteld, waarin staat aangegeven welke doelen zijn gesteld. De handhavingprogramma’s vinden op hun beurt weer een vertaling in werkplannen.

De burgers moeten er in beginsel aanspraak op kunnen maken dat met het bestemmingsplan strijdige situaties worden aangepakt. Een recht op handhaving bestaat niet, maar de gemeente moet deugdelijke en zwaarwegende argumenten hebben om niet tot handhaving over te gaan. Handhaving is dus niet alleen maar een zaak die uitsluitend aan het beleid van de gemeente is overgelaten. Als legalisatie niet mogelijk is, moet in beginsel worden opgetreden. Wil er zicht op legalisatie zijn, dan moeten er concrete en realistische stappen zijn gezet.

5.6.2.2 Wet op de economische delicten

Bij wet van 30 juni 2004 zijn de strafbepalingen van de Wet op de Ruimtelijke Ordening overgeheveld naar de Wet op de economische delicten. Onder deze wet zijn de volgende delicten gebracht:

  • handelingen in strijd met gebruiksvoorschriften en aanlegvergunningenstelsel;
  • na afloop van een tijdelijke ontheffing het niet herstellen van de situatie in de vorige toestand of het in overeenstemming brengen van de situatie met het bestemmingsplan;
  • handelingen in strijd de aanlegvoorschriften in een voorbereidingsbesluit, een besluit van Gedeputeerde Staten of een vervangingsbesluit;
  • het niet in overeenstemming met de bestemming brengen van werken en werkzaamheden na aanzegging daartoe door burgemeester en wethouders, die zijn uitgevoerd na afloop van de termijn die in de aanlegvergunning is genoemd.

Deze normoverschrijdingen zullen worden aangemerkt als overtreding en als een economisch delict. Strafrechtelijk optreden is ook mogelijk bij overtredingen waarvan de gevolgen niet meer ongedaan kunnen worden gemaakt, overtredingen die zich telkens weer herhalen en kortdurende overtredingen. Er kan maximaal een geldboete worden opgelegd van € 45.000,-. Tevens biedt de wet de mogelijkheid de overtreder de verplichting op te leggen om op eigen kosten de gevolgen van het delict goed te maken. Het openbaar ministerie is belast met de uitvoering van de Wet op de economische delicten en voert daarin een geheel eigen beleid. Een combinatie van bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving behoort ook tot de mogelijkheden.

Hoofdstuk 6 Financieel-economische uitvoerbaarheid

Indien sprake is van een bouwplan en voor de goedkeuring van dit bouwplan een wijziging of afwijking van het geldende bestemmingsplan noodzakelijk is, is een gemeente verplicht om haar kosten op de initiatiefnemer en/of grondeigenaar te verhalen. Er moet een exploitatieplan worden vastgesteld ter verzekering van het verhaal van kosten. In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn categorieën aangewezen waarbij deze verplichting van toepassing is. Het gaat daarbij om de volgende categorieën:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m² brutovloeroppervlakte of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m² brutovloeroppervlakte bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m² brutovloeroppervlakte.

Van het vaststellen van een exploitatieplan kan op basis van artikel 6.12 lid 2 onder a Wet ruimtelijke ordening worden afgezien als er op een andere wijze is voorzien in het verhaal van kosten.

Voor de onderhavige ontwikkeling worden de proceskosten en de ontwikkelingskosten en het risico op planschade gedragen door de ontwikkelende partijen. Er zijn geen bijzondere kosten voor de aanleg van ontsluitingen, kabels en leidingen. Met de ontwikkelende partijen is daarnaast een exploitatie en planschadeverhaalovereenkomst afgesloten.

Er is om die reden geen aanleiding voor het opstellen van een exploitatieplan aangezien alle kosten op een andere wijze worden gedekt.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg artikel 3.1.1. Bro

In het kader van het bestuurlijk vooroverleg overeenkomstig artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is dit bestemmingsplan aan verschillende maatschappelijke instanties aangeboden die daarmee in de gelegenheid zijn gesteld om een overlegreactie op het plan in te dienen. Er is geen aanleiding geweest om het bestemmingsplan aan te passen. Gelet op het kleinschalige karakter van dit bestemmingsplan is verder geen inspraakprocedure voor het plan gevolgd.

Tervisielegging ontwerp
Het ontwerpbestemmingsplan heeft overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) met ingang van 29 mei 2020 gedurende een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is aan een ieder de gelegenheid geboden om een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan in te dienen. Binnen de hiervoor bedoelde termijn zijn geen zienswijzen ontvangen en dit heeft niet geleid tot een aanpassing van het bestemmingsplan. Wel heeft er nadien een ambtshalve wijziging plaatsgevonden. Hierbij is onder 4.11 de paragraaf Verkeer en parkeren toegevoegd aan hoofdstuk 4 van de toelichting van dit bestemmingsplan en is artikel 6 Algemene gebruiksregels met het lid 6.1 toegevoegd aan de regels van dit bestemmingsplan. Deze wijzigingen zijn opgenomen als 'Staat van wijzigingen' bij het Vaststellingsbesluit. Het bestemmingsplan is gewijzigd vastgesteld op 27 oktober 2020.