Actualisatieplan Heerhugowaard 2015    

Planregels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan:     

Het bestemmingsplan Actualisatieplan Heerhugowaard 2015 met identificatienummer NL.IMRO.0398.BP48ACTUALISATIE2-VA02 van de gemeente Heerhugowaard.

1.2 Bestemmingsplan:     

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en de daarbij behorende bijlagen).

1.3 Aanduiding:     

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Aanduidingsgrens:     

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 Aan-huis-gebonden beroep:     

Een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.6 Bebouwing:     

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.7 Bebouwingspercentage:     

Een in de regels of op de verbeelding aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

1.8 Bestaand aantal woningen     

Het aantal woningen dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan legaal aanwezig is en/of in uitvoering is krachtens een bouwvergunning/omgevingsvergunning voor het bouwen en/of gebruiken van een woning, dan wel nog gebouwd kan worden met gebruikmaking van een reeds verleende vrijstelling op grond van de WRO, een ontheffing op basis van de Wro of een afwijkingsprocedure op basis van de Wabo.

1.9 Bestemmingsgrens:     

De grens van een bestemmingsvlak.

1.10 ABC goederen:     

Auto's, boten, caravans en daarmee direct samenhangende artikelen, zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en/of materialen;

1.11 Agrarisch bedrijf:     

Een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, waarbij het bewerken, verwerken en/of bewaren van die gewassen en/of dieren op het eigen bedrijf is toegestaan, daaronder mede begrepen het bewerken, verwerken en/of bewaren van gewassen en/of dieren van derden als aanvulling op het eigen productieniveau, waarbij het eigen productieniveau niet mag worden overschreden en waarbij naar vorm onderscheid wordt gemaakt in:

1.11.1 Grondgebonden agrarisch bedrijf / niet grondgebonden agrarisch bedrijf     

een agrarisch bedrijf, waarvan de exploitatie geheel of nagenoeg geheel wordt ontleend aan de groeikracht van de grond als agrarisch productiemiddel (grondgebonden agrarisch bedrijf), danwel een agrarisch bedrijf, waarvan de exploitatie niet of nauwelijks wordt ontleend aan de groeikracht van de grond als agrarisch productiemiddel (niet grondgebonden agrarisch bedrijf) en naar omvang in:

a Volwaardig agrarisch bedrijf     

een agrarisch bedrijf met volledige werkgelegenheid voor ten minste één arbeidskracht met een aanvaardbaar inkomen, waarbij de continuïteit van het bedrijf voor langere termijn is gewaarborgd;

b Reëel agrarisch bedrijf     

een agrarisch bedrijf met werkgelegenheid voor ten minste een halve arbeidskracht, waarbij de continuïteit van het bedrijf voor langere termijn is gewaarborgd en dat als doelstelling heeft door te groeien naar een volwaardig agrarisch bedrijf;

c Deeltijd agrarisch bedrijf     

een agrarisch bedrijf met werkgelegenheid voor minder dan een halve arbeidskracht, maar wel met marktoriëntatie, waarbij de continuïteit van het bedrijf voor langere termijn is gewaarborgd;

d Hobby agrarisch bedrijf     

een bedrijf met een omvang van ten minste 1,5 hectare land, het erf daarbij inbegrepen, in eigendom, pacht of een combinatie daarvan en dat een agrarische productie ontplooit van minimaal 5 standaardbedrijfseenheden of een gelijke productieomvang uitgedrukt in soortgelijke eenheden;

1.12 Bestemmingsvlak:     

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.13 Bed & breakfast:     

Een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt. Een bed & breakfast is gevestigd in een woonhuis of bijgebouw en wordt gerund door de eigenaren van het betreffende huis.

1.14 Bestaand aantal woningen     

Het aantal woningen dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan legaal aanwezig is en/of in uitvoering is krachtens een bouwvergunning/omgevingsvergunning voor het bouwen en/of gebruiken van een woning, dan wel nog gebouwd kan worden met gebruikmaking van een reeds verleende vrijstelling op grond van de WRO, een ontheffing op basis van de Wro of een afwijkingsprocedure op basis van de Wabo.

1.15 Bijbehorend bouwwerk:     

Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.16 Bouwen:     

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.17 Bouwlaag:     

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.18 Bouwgrens:     

De grens van een bouwvlak.

1.19 Bouwperceel:     

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.20 Bouwperceelgrens:     

De grens van een bouwperceel.

1.21 Bouwvlak:     

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.22 Bouwwerk:     

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.23 Dak:     

Iedere bovenbeëindiging van een bouwwerk.

1.24 Detailhandel:     

Een bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, zulks met uitzondering van horeca activiteiten.

1.25 Dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling:     

Een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio’s en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.

1.26 Dienstverlening:     

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten.

1.27 Eerste bouwlaag:     

Eerste bouwlaag is de begane grondlaag.

1.28 Erotisch getinte vermaakfunctie:     

Een vermaakfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal.

1.29 Gebouw:     

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.30 Groothandel:     

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, instellingen, dan wel personen ter aanwending in een ander bedrijf.

1.31 Hoofdgebouw:     

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.32 Horecabedrijf:     

Een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt; de volgende categorieën horeca-instellingen worden onderscheiden:

1.32.1 Horeca van categorie 1     

Horecabedrijven die gelet op de aard en de omvang zowel uit functionele als uit milieu-overwegingen niet of nauwelijks storend werken op de bestaande en/of toekomstige functies van de omgeving van deze bedrijven en waarbij het accent ligt op het verstrekken van maaltijden (bijvoorbeeld een restaurant).

1.32.2 Horeca van categorie 2     

Horecabedrijven die gelet op de aard en de omvang zowel uit functionele als uit milieu-overwegingen in geringe mate storend werken op de bestaande en/of toekomstige functies van de omgeving van deze bedrijven en waarbij het accent ligt op het verstrekken van lunches of snacks (bijvoorbeeld een cafetaria, lunchroom, tearoom, broodjeszaak of ijssalon).

1.32.3 Horeca van categorie 3     

Horecabedrijven die gelet op de aard en de omvang zowel uit functionele als uit milieu-overwegingen in min of meer ernstige mate storend werken op de bestaande en/of toekomstige functies van de omgeving van deze bedrijven en waarbij het accent ligt op het (vrijwel) uitsluitend verstrekken van dranken (bijvoorbeeld een café, bar, café-restaurant en zaalverhuur)

1.32.4 Horeca van categorie 4     

Horecabedrijven die gelet op de aard en de omvang zowel uit functionele als uit milieu-overwegingen in ernstige mate storend werken op de bestaande en/of toekomstige functies van de omgeving van deze bedrijven en waarbij het accent ligt op het dansen en het verstrekken van dranken (discotheek).

1.32.5 Horeca van categorie 5     

Horecabedrijven die gelet op de aard en de omvang zowel uit functionele als uit milieu-overwegingen in geringe mate storend werken op de bestaande en/of toekomstige functies van de omgeving van deze bedrijven en waarbij het accent ligt op het verstrekken van nachtverblijf, al dan niet in combinatie met het verstrekken van maaltijden (bijvoorbeeld een hotel, pension of jeugdherberg).

1.33 Huishouden:     

De bewoning van een woning door een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzame, gemeenschappelijke huishouding voeren en waarbij sprake is van zelfstandige bewoning.

1.34 Kantoor:     

Een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van instellingen en bedrijven.

1.35 Kleinschalige bedrijfsmatige activiteit:     

De in de bijlage 1 (Bedrijvenlijst ontleend aan de brochure Bedrijven en Milieuzonering VNG) genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.

1.36 Kunstwerk:     

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.

1.37 Maatschappelijk:     

Educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening.

1.38 Mantelzorg:     

langdurige, intensieve zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt verleend aan iemand die hulpbehoevend is op het fysieke- psychische en/of sociale vlak door één of meer leden uit diens directe- dan wel sociale omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie;

1.39 Onderkomen:     

Een voor verblijf geschikt bouwwerk, waaronder begrepen al dan niet aan zijn bestemming onttrokken voer- of vaartuig, ark, caravan, woon- of stacaravan, voor zover geen bouwwerk zijnde, alsmede een tent.

1.40 Pand:     

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.41 Peil:     

  1. voor bouwwerken, waarvan de hoofdingang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven;
  3. indien in of op het water wordt gebouwd: het waterpeil.

1.42 Productiegebonden detailhandel:     

Detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

1.43 Prostitutie:     

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.44 Recreatief medegebruik:     

Een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan.

1.45 Recreatieve bewoning:     

De bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie.

1.46 Seksinrichting:     

Een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.47 Snijdende voorgevelrooilijn:     

de (denkbeeldige) doorgetrokken voorgevelrooilijn van de woning van een woningrij, welke de voorgevelrooilijn van de woning van de dwars daarop geplaatste andere woningrij kruist;

1.48 Uitbouw:     

Een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.49 Voorgevelrooilijn:     

Alle naar de naastgelegen wegen toegekeerde bouwgrenzen van het hoofdgebouw.

1.50 Webwinkel     

uitoefening van detailhandel waarbij goederen uitsluitend worden verkocht door middel van een schriftelijke en/of elektronische opdracht en die niet ter plaatse ter hand worden gesteld.

1.51 Winkel:     

Een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel.

1.52 Woning:     

Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.53 Woongebouw:     

Een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

1.54 Woonhuis:     

Een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

1.55 Woonschip:     

  1. Elk vaar- of drijftuig, dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd als of te oordelen naar zijn constructie en/of inrichting uitsluitend of in hoofdzaak bestemd is tot als hoofdbewoning geldend dag- en/of nachtverblijf van één huishouden;
  2. een vaar- of drijftuig, als bedoeld onder a. in opbouw;
  3. een casco dat tot vaar- of drijftuig, als bedoeld onder a. kan worden opgebouwd;
  4. elk vaar- of drijftuig, waarin of waarop bedrijfsmatige of soortgelijke activiteiten worden uitgeoefend of dat daartoe is ingericht;
  5. de overblijfselen van een vaar- of drijftuig, als bedoeld onder a. tot en met c.

1.56 Zomerhuis:     

Een gebouw dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor recreatieve bewoning.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Lengte, breedte en diepte van gebouwen:     

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren.

2.2 De dakhelling:     

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 De goothoogte van een bouwwerk:     

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c. q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 De inhoud van een bouwwerk:     

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 De bouwhoogte van een bouwwerk:     

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, valbeveiligingen voor dakterrassen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.6 De oppervlakte van een bouwwerk:     

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 Afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:     

Tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend hoofdgebouw, waar die afstand het kortst is.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Agrarisch met waarden     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor "Agrarisch met waarden" aangewezen gronden in het bestemmingsplan Actualisatieplan 2015 zijn bestemd voor zijn bestemd voor:

  1. de uitoefening van het grondgebonden volwaardig, reëel of in deeltijd uitgeoefend agrarisch bedrijf en uitsluitend op de locaties, die in gebruik zijn of waren voor de uitoefening van dierenhouderijbedrijven met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering: de uitoefening van dierenhouderijbedrijven met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
  2. de instandhouding en bescherming van cultuurhistorische- landschappelijke- en ecologische waarden, waarbij het verboden is om, anders dan voor toegestane bouwwerken, werken en werkzaamheden, de bovenste 50 centimeter van de bodem van de voor Agrarisch met waarden bestemde gronden te ontgraven;
  3. de uitoefening van het intensieve agrarisch bedrijf ter plaatse van de aanduiding "intensieve veehouderij";
  4. bedrijfsgebouwen;
  5. kassen ten behoeve van teeltondersteuning ;
  6. bedrijfswoningen;
  7. paardenhouderij ter plaatse van de aanduiding "paardenhouderij";
  8. bijbehorende bouwwerken;
  9. bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van het houden van paarden;
  10. praktijk- en kantoorruimten voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of bedrijf;

met als nevenfuncties:

  1. bed en breakfast accommodatie;
  2. dagrecreatieve voorzieningen zoals een theetuin;
  3. kamperen binnen het bouwvlak;
  4. trekkershutten;
  5. webwinkel;
  6. detailhandel in ter plaatse voortgebrachte agrarische producten en/of op een ander agrarisch bedrijf voortgebrachte soortgelijke agrarische producten;

met daarbij behorende:

  1. erven en terreinen;
  2. wegen, fiets- en voetpaden;
  3. water;
  4. groen.

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Algemene bouwregel     

De omgevingsvergunning wordt tevens geweigerd indien door het verlenen van de vergunning meer dan 800 m2 aan bebouwing en/of gesloten verharding kan worden gerealiseerd en de aanvrager geen overeenkomst met de waterbeheerder kan overleggen, waaruit blijkt dat, in het kader van de watertoets, het door de beheerder te bepalen voldoende oppervlak of volume aan waterberging ten hoeve van de waterhuishouding wordt gerealiseerd.

3.2.2 Hoofdgebouwen binnen het bouwvlak     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak gelden de volgende regels:

  1. bedrijfsgebouwen mogen alleen ten behoeve van het volwaardig- en het reëel agrarisch bedrijf gebouwd, verbouwd en/of herbouwd en ten behoeve van het in deeltijd uitgeoefend agrarisch bedrijf verbouwd en/of herbouwd worden;
  2. per volwaardig agrarisch bedrijf mag één bedrijfswoning worden gebouwd;
  3. ten aanzien van aanvragen om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen ten behoeve van een nieuwe agrarische bedrijfswoning vragen burgemeester en wethouders advies aan een deskundige met betrekking tot de omvang en de continuïteit van het bedrijf, waarbij de omvang van het bedrijf mag worden uitgedrukt in SBE, NGE, SO of andere grootheden die hiervoor geschikt zijn en bij de continuïteit leeftijd, opleiding, ervaring en vakkennis van de ondernemer en het aanwezig zijn of het meewerken van een bedrijfsopvolger in beschouwing worden genomen;
  4. bestaande tweede bedrijfswoningen mogen worden gehandhaafd en conform deze bouwvoorschriften verbouwd en/of uitgebreid worden;
  5. bestaande tweede bedrijfswoningen mogen, zolang er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf, worden herbouwd mits de aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen binnen één jaar na de sloop van onderhavige woning wordt ingediend; daarbij blijft het aantonen van de noodzaak van een tweede agrarische bedrijfswoning achterwege;
  6. bedrijfsgebouwen mogen worden gebouwd achter (het verlengde van) de achtergevel van de bedrijfswoning;
  7. de goothoogte van een bedrijfsgebouw mag niet meer bedragen dan 6,00 meter ;
  8. de bouwhoogte van een bedrijfsgebouw mag niet meer bedragen dan 9,50 meter;
  9. de goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 4,00 meter;
  10. de bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10,00 meter;
  11. de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer dan 750 m3 bedragen;
  12. goten van ondergeschikte bouwdelen zoals dakkapellen, dakopbouwen e.d. worden niet getoetst aan de goothoogte;
  13. de bedrijfswoning mag aan de voorzijde worden uitgebreid met een uitbouw met lengte van maximaal 2/3 deel van de gevellengte en een diepte van 1,50 meter of een entree met een lengte van maximaal 1/3 deel van de gevellengte en een diepte van 1,50 meter, ongeacht de situering van de uitbouw of entree, binnen of buiten het agrarisch bouwvlak en/of een uitbouw aan de zijgevel van de woning met een lengte van maximaal 4,50 meter, gerekend vanuit de voorgevellijn van de uitbouw of entree aan de voorgevel en een diepte van 1,50 meter, waarbij de inhoud van uitbouw of entree niet wordt gerekend tot de inhoud van de bedrijfswoning;
  14. met de bouw van een bedrijfswoning mag worden begonnen, als de bedrijfsgebouwen zijn gerealiseerd of naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders de bouw van de bedrijfsgebouwen voldoende is gevorderd;
  15. ten behoeve van de teeltondersteuning bij een duurzaam op de vollegrondstuinbouw of bollenteelt gericht bedrijf mogen kassen worden gebouwd achter (het verlengde van) de bedrijfswoning, waarvan:
    1. de goothoogte niet meer dan 5.00 meter mag bedragen;
    2. de bouwhoogte niet meer dan 8,00 meter mag bedragen;
  16. het aantal trekkershutten mag niet meer bedragen dan 2;
  17. de oppervlakte van een trekkershut mag niet meer bedragen dan 28 m2
  18. de goothoogte van een trekkershut mag niet meer bedragen dan 3,00 meter;
  19. de bouwhoogte van een trekkershut mag niet meer bedragen dan 3,50 meter.
3.2.3 Bijbehorend bouwwerk binnen het bouwvlak     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak gelden de volgende regels:

  1. bij iedere bedrijfswoning mogen vrijstaande bijbehorende bouwwerken worden gebouwd, waarvan de gezamenlijk oppervlakte niet meer dan 70 m2 mag bedragen;
  2. bij een kampeerterrein mogen vrijstaande bijbehorende bouwwerken ten behoeve van sanitaire voorzieningen worden gebouwd, waarvan het gezamenlijk oppervlak niet meer dan 50 m2 mag bedragen;
  3. de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag niet meer dan 3,00 meter bedragen;
  4. de bouwhoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag niet meer dan 5,50 meter bedragen.
3.2.4 Bouwwerken geen gebouw zijnde binnen het bouwvlak     

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde binnen het op de verbeelding bouwvlak gelden de volgende regels:

  1. de hoogte van kunstmest- of voedersilo's mag niet meer dan 15 meter bedragen;
  2. de wandhoogte van water- en mestbassins mag niet meer dan 4,00 meter bedragen;
  3. de hoogte van erfafscheiding voor de voorgevelrooilijn van de woning mag niet meer dan 1,30 meter bedragen;
  4. de hoogte van een erfafscheiding voor de voorgevelrooilijn van de woning ter plaatse van de oprit mag niet meer dan 2,50 meter bedragen;
  5. de hoogte van een erfafscheiding achter de voorgevelrooilijn van de woning van de woning mag niet meer dan 2,00 meter bedragen;
  6. de hoogte van andere bouwwerken geen gebouw zijnde mag niet meer dan 6,00 meter bedragen;
  7. de oppervlakte van bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van het houden van paarden mag niet meer bedragen dan 1500 m2;
  8. de hoogte van een omheining van een bouwwerk geen gebouw zijnde ten behoeve van het houden van paarden mag niet meer bedragen dan 1,50 meter.
3.2.5 Gebouwen buiten het agrarisch bouwvlak     

Buiten het bouwvlak mogen geen bouwwerken worden gebouwd, behoudens:

  1. te herbouwen bestaande agrarische bedrijfsgebouwen waarvan
    1. het oppervlak van het bouwwerk niet meer mag bedragen dan het oppervlak van het bouwwerk dat is /wordt gesloopt;
    2. de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3,00 meter;
    3. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5,00 meter;
3.2.6 Bouwwerken geen gebouw zijnde buiten het bouwvlak     

Buiten het bouwvlak mogen geen bouwwerken geen gebouw zijnde worden geplaatst / aangelegd, behoudens:

  1. perceelsafscheidingen waarvan:
    1. de hoogte van perceelsafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1,50 meter;
    2. ter plaatse van de toegang tot percelen de hoogte van perceelsafscheidingen niet meer mag bedragen dan 2,00 meter;

3.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. het bepaalde in lid 3.2.2 onder f voor het bouwen van bedrijfsgebouwen voor (het verlengde van) de achtergevel, indien dat noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;
  2. het bepaalde in lid 3.2.2 onder g en h voor een goothoogte van maximaal 7,00 meter en een bouwhoogte van maximaal 12,00 meter, als daardoor het woonmilieu van derden niet onevenredig wordt geschaad;
  3. het bepaalde in lid 3.2.4 onder b voor een wandhoogte van mest- en waterbassins binnen het bouwvlak tot een hoogte van 5,50 meter, mits landschappelijke- en culturele waarden niet worden geschonden en het woonmilieu van derden niet onevenredig wordt geschaad;
  4. van het bepaalde in lid 3.2.4 onder g voor het bouwen van een bouwwerk geen gebouw zijnde ten behoeve van het houden van paarden of een deel daarvan buiten het bouwvlak, maar wel aansluitend aan het bouwvlak, mits landschappelijke inpasbaar;
  5. van het bepaalde in lid 3.2.5 voor de bouw van één dierenverblijf voor landbouwhuisdieren door een niet - agrariër als eigenaar van de betrokken gronden waarvan:
    1. de oppervlakte niet meer dan 30 m2 mag bedragen;
    2. de goothoogte niet meer dan 3,00 meter mag bedragen;
    3. de bouwhoogte niet meer dan 5,00 meter mag bedragen;
    4. bij situering van het bouwwerk in de nabijheid van een waterloop: het bouwwerk op minimaal 5,00 meter uit de waterloop, gemeten vanaf de bovenkant van het talud, moet worden geplaatst.

en

  1. per eigenaar slechts eenmaal bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.5 en aan de omgevingsvergunning het gebruiksvoorschrift wordt verbonden dat het bouwwerk uitsluitend als dierenverblijf mag worden gebruikt;

De omgevingsvergunning voor de afwijking genoemd onder d en e wordt niet verleend als het bouwwerk komt te liggen binnen een straal van 100 meter van de bestemming "Natuur", en/of de dubbelbestemmingen "Waterstaat - Waterkering", Waarde - Cultuurhistorie of "Waarde Ecologie";

3.4 Specifieke gebruiksregels     

3.4.1 Gebruik van de bedrijfswoning     

Naast een gebruik van de bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken voor wonen zijn de volgende gebruiksmogelijkheden toegestaan:

  1. de uitoefening van een aan huis verbonden beroep en/of dienstverlenend bedrijf of dienstverlenende instelling, een webwinkel of gastouderopvang, onder de voorwaarden dat:
    1. niet meer dan 1/3e deel van de als verblijfsgebied aan te merken vloeroppervlakte van de woning met de daarbij bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 45 m2, voor de uitoefening van het beroep of bedrijf wordt gebruikt;
    2. geen vergunning- en/of meldingsplicht op grond van de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving vereist is;
    3. detailhandel uitsluitend is toegestaan in producten en diensten die op het betreffende perceel zijn vervaardigd;
    4. bij het gebruik van een garage, parkeergelegenheid op het eigen erf mogelijk is en wordt gerealiseerd;
    5. bij een webwinkel opslag van goederen binnen het maximaal toegestane oppervlak voor de bedrijfsmatige activiteit blijft, geen afhaaladres en geen uitstalling ten verkoop aanwezig is;
    6. bij gastouderopvang het aantal op te vangen kinderen niet meer mag bedragen dan 6.
  2. mantelzorg, onder de voorwaarde dat:
    1. door een deskundige is aangetoond dat de verzorging in verband met medische, psychische en/of sociale omstandigheden noodzakelijk is en de mantelzorger in staat is de mantelzorg langdurig te verlenen;
    2. door de vestiging van extra woonruimte er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van belangen omwonenden en bedrijven;
    3. parkeren plaatsvindt op eigen erf;
  3. bed en breakfast voor ten hoogste 2 kamers en maximaal 4 slaapplaatsen in de woning en/of in de bijbehorende bouwwerken van de woning voor een oppervlakte van maximaal 50 m2.
3.4.2 Nevenfuncties bij een agrarisch bedrijf     

Voor nevenfuncties bij een agrarisch bedrijf geldt dat:

  1. het gezamenlijk oppervlak van de in lid 3.1 onder l t/m p van dit artikel genoemde nevenfuncties, uitgezonderd het kamperen binnen het bouwvlak, niet meer mag bedragen dan 300 m2 en mogen alleen worden uitgeoefend in combinatie met de hoofdfunctie;
  2. het maximum verkoopvloeroppervlakte binnen de bestaande gebouwen voor detailhandel in ter plaatse voortgebrachte agrarische producten en/of op een ander bedrijf voortgebrachte agrarische producten niet meer mag bedragen dan 70 m2 en maximaal 10 m2 aan de weg;
  3. het aantal kampeerplaatsen op een kampeerterrein binnen het bouwvlak niet meer mag bedragen dan 15, onder de voorwaarde dat er:
    1. voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein aanwezig is;
    2. geen sprake is van vaste kampeermiddelen;

en is alleen toegestaan van 1 maart tot en met 31 oktober.

3.4.3 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten en detailhandel, anders dan bij deze regels is toegestaan;
  3. het gebruik van een bedrijfswoning voor meer dan één huishouden;
  4. het gebruik van bedrijfsgebouwen voor wonen.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. van het bepaalde in lid 5.1 ten behoeve van het toestaan van huisvesting voor tijdelijke werknemers onder voorwaarde dat:
    1. de huisvestingsvoorziening wordt gesitueerd binnen het agrarisch bouwvlak;
    2. de huisvesting plaatsvindt ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering;
    3. het een ondergeschikte functie ten opzichte van een volwaardig agrarisch bedrijf betreft;
    4. de tijdelijke werknemers noodzakelijk zijn voor een goede agrarische bedrijfsvoering;
    5. het aantal te huisvesten werknemers niet meer bedraagt dan 40 personen;
  2. het bepaalde in lid 3.4.1 onder c voor een bed en breakfast accommodatie voor ten hoogste 5 kamers en maximaal 10 slaapplaatsen, waarbij het oppervlak van de bed en breakfast accommodatie niet meer mag bedragen dan 40% van het vloeroppervlak van de woning en de bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 125 m2 onder de voorwaarde dat er voldoende parkeergelegenheid op eigen erf aanwezig is;
  3. van het bepaalde in lid 3.4.2 onder c voor het situeren van het kampeerterrein of een deel daarvan buiten het bouwvlak, maar wel aansluitend aan het bouwvlak, waarbij burgemeester en wethouders voorwaarden kunnen stellen aan de situering en landschappelijke inpassing van het kampeerterrein. 

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

3.6.1 Werken geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden, waarvoor een omgevingsvergunning nodig is     

Het is verboden op of in de in lid 3.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het college van burgemeester en wethouders, de volgende werken geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren:

a het aanleggen van nieuwe waterlopen;

3.6.2 Uitzonderingsregel     

Het verbod als bedoeld in lid 5.7.1 is niet van toepassing op werken geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden die:

  1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
3.6.3 Toetsingscriteria     

De werken geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden als bedoeld in lid 5.7.1 zijn slechts toelaatbaar indien en voor zover dit niet strijdig is met de waarde cultuur historie, zoals vastgelegd het rapport "Gemeente Heerhugowaard een historisch-geografische inventarisatie (inclusief de karakteristieke bebouwing)".

3.6.4 Adviesprocedure     

Alvorens over een omgevingsvergunning voor werken geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden (lid 5.7.1) te beslissen, winnen het college van burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij een deskundige op het gebied van cultuur omtrent de vraag of door de voorgenomen werken geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden de waarde cultuur, zoals vastgelegd het rapport "Gemeente Heerhugowaard een historisch-geografische inventarisatie (inclusief de karakteristieke bebouwing)" niet onevenredig wordt geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.

Artikel 4 Bedrijf - 1     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Bedrijf - 1aangewezen gronden in het bestemmingsplan Actualisatieplan 2015 zijn bestemd voor:

  1. gebouwen ten behoeve van:
    1. bedrijven die genoemd zijn in bijlage 1 behorend bij het bestemmingsplan Zandhorst e.o. onder de milieucategorieën I, II, III en IV, zoals aangegeven op de verbeelding;
    2. productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotsmiddelen;
    3. kantoren, voor zover deze ten dienste staan van de op het perceel gevestigde producvtiebedrijven;
  2. bedrijfswoningen, indien en voor zover de gronden op de verbeelding zijn voorzien van de aanduiding "bedrijfswoning toegestaan";

met de daarbij behorende:

  1. tuinen, erven en terreinen;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. groenvoorzieningen;
  4. wegen, straten en paden;
  5. bouwwerken, geen gebouw zijnde.

4.2 Bouwregels     

4.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. de bestaande gebouwen mogen worden gehandhaafd, verbeterd en vernieuwd en mogen worden uitgebreid, indien is of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  2. een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  3. het bebouwingspercentage mag per bouwperceel niet meer dan het op de verbeelding aangegeven percentage bedragen;
  4. indien er meer bebouwingsoppervlakte aanwezig is op een bedrijfsperceel, mag het reeds aanwezige bebouwingsoppervlak worden teruggebouwd;
  5. de afstand tussen een gebouw en de zijdelingse perceelgrens van de bij het betreffende bedrijf behorende gronden, moet minimaal 2,5 meter bedragen;
  6. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan de op de verbeelding aangegeven bouwhoogte bedragen;
  7. maximaal 30% van het brutovloeroppervlak mag ten behoeve van de functie kantoor worden gebruikt, met een maximum van 2000m2.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen;
  2. de hoogte van lichtmasten en technische installaties mag niet meer dan 15 meter bedragen;
  3. de hoogte van reclametekens voor bedrijven mag niet meer bedragen dan 3,80 meter met een maximale breedte van 1,50 meter;
  4. de hoogte van reclametekens voor bedrijfsverzamelgebouwen mag niet meer dan 5,0 meter bedragen;
  5. de hoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2,0 meter bedragen;

4.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de milieusituatie;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

4.4 Afwijken van de bouwregels     

4.4.1 Zelfstandige stalling     

Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen voor het bouwen van vrijstaande of aangebouwde kleine gebouwtjes zoals rijwieloverkappingen, portiersloges, traforuimten, wachthuisjes en dergelijke, met een maximum oppervlakte van 30 m2 en geen grotere hoogte dan 3,0 m, mits voldaan kan worden aan de eigen parkeerbehoefte;

4.4.2 Vergroten bebouwingspercentage     

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen voor het overschrijden van het bebouwingspercentage tot ten hoogste 80%, mits middels een bedrijfsvervoersplan aangetoond kan worden dat op eigen terrein in de parkeerbehoefte kan worden voorzien;

4.4.3 Vlaggenmasten     

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen voor het overschrijden van de maximale hoogte van reclametekens ten behoeve van vlaggenmasten met een maximale hoogte van 12,0 meter;

4.4.4 Verhogen bouwhoogte     

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen voor het verhogen van de bouwhoogte tot 21 meter onder de volgende voorwaarden:

  1. de bebouwing bijdraagt aan de gewenste ruimtelijke kwaliteit;
  2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

4.4.5 Overschrijden bouwgrens     

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen voor het gedeeltelijk buiten het bouwvlak bouwen van een bedrijfsgebouw, mits:

  1. De breedte niet meer is dan de 70% van de gevelbreedte;
  2. De uitbouw overschrijding van de voorgevelrooilijn niet meer bedraagt dan 2,50 meter;
  3. De afstand tot de perceelgrens ten minste 5 meter is;
  4. Er aangetoond kan worden dat er voldoende parkeergelegenheid op eigen erf aanwezig blijft.
  5. De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
  6. De verkeersveiligheid, brandveiligheid c.q. brand- en rampbestrijding gewaarborgd is.

4.5 Specifieke gebruiksregels     

4.5.1 Parkeren     

Het parkeren ten behoeve van de bedrijfsbestemming dient plaats te vinden op eigen erf.

4.5.2 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven, anders dan die welke zijn genoemd in bijlage 1 behorend bij het bestemmingsplan Zandhorst e.o. onder de milieucategorieën I, II, III, IV en V zoals nader aangeduid op de verbeelding;
  2. het opslaan van goederen op onbebouwde gronden tot een hoogte van 3,0 meter binnen een afstand van 2,0 meter van de erfgrens;
  3. de vestiging van grote lawaaimakers als bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen en vergunningenbesluit milieubeheer;
  4. het gebruik als bedrijfswoning, hieronder begrepen het realiseren van woonruimte in een gedeelte van een bedrijfsgebouw, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoningen;
  5. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan bedoeld in lid 4.1 sub a onder 2;
  6. het gebruik van kantoren anders dan bedoeld in lid 4.1 sub a onder 3;
  7. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;

4.6 Afwijken van de gebruiksregels     

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van de milieusituatie, ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 4.1 sub a onder 1 ten behoeve van:

  1. het vestigen van bedrijven die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 behorend bij het bestemmingsplan Zandhorst e.o. onder de milieucategorieën I, II, III, IV en V;
  2. het vestigen van een detailhandel in ABCgoederen, in alszodanig op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlakken;

met dien verstande dat het verzoek om ontheffing mede wordt beoordeeld op de milieu, ontsluitings- en parkeersituatie;

Artikel 5 Bedrijf - 3     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Bedrijf - 3' aangewezen gronden in het bestemmingsplan Zandhorst e.o. zijn bestemd voor:

  1. gebouwen ten behoeve van:
    1. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1, behorend bij het bestemmingsplan Zandhorst e.o. onder de milieucategorieën I en II;
    2. productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voeding- en genotmiddelen;
    3. bedrijfswoningen, indien en voor zover de gronden op de verbeelding zijn voorzien van de aanduiding "bedrijfswoning toegestaan";
    4. detailhandel in ABCgoederen;

met de bij de bestemming behorende:

  1. tuinen, erven en terreinen;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. groenvoorzieningen;
  4. wegen, straten en paden;
  5. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 7 Centrum     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Centrum' aangewezen gronden in het bestemmingsplan Actualisatieplan 2015 zijn bestemd voor:

  1. gebouwen ten behoeve van:
    1. detailhandel;
    2. dienstverlening;
    3. wonen;

met de bij de bestemming behorende:

  1. verkeers- , parkeer- en groenvoorzieningen;
  2. tuinen, erven en terreinen;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

7.2 Bouwregels     

7.2.1 Hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’ is aangegeven;
  3. indien op de verbeelding geen bebouwingspercentage staat aangegeven, mag het bouwvlak voor 100% worden bebouwd;
  4. de goothoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte (m)' is aangegeven;
  5. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  6. de goot- en bouwhoogte van een gebouw mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goothoogte (m), maximale bouwhoogte (m)’ is aangegeven;
  7. goten van ondergeschikte bouwdelen zoals dakkapellen, dakopbouwen e.d. worden niet getoetst aan de goothoogte;
  8. van de eis dat een bouwwerk binnen een op de verbeelding aangegeven bouwvlak moet worden gebouwd, mag worden afgeweken voor het overschrijden van de bouwgrens ten behoeve van het maken van: galerijen, balkons en (brand)trappen en trappenhuizen tot een breedte van maximaal 2,00 meter en luifels tot een breedte van maximaal 2,50 meter.
  9. van de eis dat een bouwwerk binnen een op de verbeelding aangegeven bouw- of bestemmingsvlak moet worden gebouwd mag worden afgeweken voor het overschrijden van die bouw- of bestemmingsgrens ten behoeve van het maken van: goot- en dakoverstekken, plinten, pilasters, kozijnen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten e.d. tot een breedte van maximaal 0,60 meter.
7.2.2 Bijgebouwen     

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:

  1. maximaal 5% van de bij het hoofdgebouw behorende gronden buiten het bouwvlak en binnen het bestemmingsvlak mag worden aangewend voor het bouwen van aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen;
  2. de goothoogte van een aangebouwd bijgebouw mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bouwwerk waarop wordt aangesloten en zoveel hoger als constructie- en isolatietechnisch op grond van bouwtechnische regelgeving nodig is;
  3. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer bedragen dan 3,00 meter;
  4. de bouwhoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 4,50 meter bedragen.
7.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheiding mag niet meer dan 2,00 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheiding vóór de naar de weg gekeerde gevel c. q. het verlengde daarvan niet meer dan 1,30 meter mag bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 8,00 meter bedragen, met uitzondering van kunstobjecten waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 12,00 meter.

7.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de milieusituatie;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de waarborging van gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  6. het aantal en de situering van parkeervoorzieningen;
  7. de maximumafstand van de bebouwing tot de zijdelingse bouwperceelsgrenzen.

7.4 Specifieke gebruiksregels     

7.4.1 Wonen     
  1. ter plaatse van de aanduiding ‘wonen’ is vanaf de tweede bouwlaag uitsluitend wonen toegestaan;
  2. In iedere woning is de uitoefening van een aan huis gebonden beroep en/of dienstverlenend bedrijf of dienstverlenende instelling toegestaan onder de voorwaarden dat:
    1. niet meer dan 1/3e deel van het als verblijfsgebied aan te merken vloeroppervlakte van de woning met de daarbij behorende bijgebouwen, met een maximum van 45 m², voor de uitoefening van het beroep of bedrijf wordt gebruikt;
    2. geen omgevingsvergunning of meldingsplicht op grond van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer of andere milieuwetgeving vereist is;
    3. detailhandel is uitsluitend toegestaan in producten en diensten die op het betreffende perceel zijn vervaardigd.
7.4.2 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  2. het gebruik van een woning voor meer dan één huishouden.

Artikel 8 Centrum - 3     

8.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Centrum - 3' aangewezen gronden in het bestemmingsplan Oud Centrum zijn naast de oorspronkelijk opgenomen bestemmingsomschrijvingen tevens bestemd voor:

  1. horeca tot en met categorie 2 ter plaatse van de functieaanduiding "horeca tot en met categorie 2"

Artikel 9 Groen     

De bestemming 'Groen' zoals opgenomen in het bestemmingsplan "Actualisatieplan 2014" wordt als volgt gewijzigd:

9.1 Bestemmingsomschrijving     

De verwijzing naar bestemmingsplan "Oosttangent" wordt gewijzigd in bestemmingsplan "Oosttangent tussen Rustenburgerweg en Beukenlaan".

9.2 Specifieke gebruiksregels     

9.2.1 Strijdig gebruik     

De verwijzing naar bestemmingsplan "Oostangent" in lid b wordt gewijzigd in bestemmingsplan "Oosttangent tussen Rustenburgerweg en Beukenlaan".

Artikel 10 Tuin     

10.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Tuin' aangewezen gronden in het bestemmingsplan Actualisatieplan 2015 zijn bestemd voor:

  1. tuinen en erfverhardingen;
  2. als er een garage oprit aanwezig is, het parkeren op die garage oprit;
  3. natuurvriendelijke oevers als de bestemming 'Tuin' grenst aan de bestemming 'Water'.

10.2 Bouwregels     

10.2.1 Uitbouw en entree     
  1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en/of overkappingen worden gebouwd, met uitzondering van:
    1. een uitbouw met een diepte van 1,50 meter en een lengte van maximaal 2/3e deel van de gevellengte van de voorgevel van het hoofdgebouw of
    2. een entree met een breedte van 1/3e deel van de voorgevellengte van het hoofdgebouw en/of een uitbouw aan de zijgevel van de woning met een lengte van maximaal 4,50 meter, gerekend vanuit de voorgevellijn van de uitbouw of entree aan de voorgevel en een diepte van 1,50 meter of
    3. een overkapping boven de voor- of achterdeur van de woning met een diepte van maximaal 1 meter en een breedte van 1/3e deel van de voor- of achtergevellengte;
  2. de bouwhoogte van de uitbouw, entree of overkapping boven de voor- of achterdeur mag niet hoger zijn dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bouwwerk waarop wordt aangesloten en zoveel hoger als constructie- en isolatietechnisch op grond van geldende bouwtechnische regelgeving nodig is;
  3. Voor de uitbouw aan de zijgevel geldt dat de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens tot de uitbouw tenminste 1,50 meter moet bedragen.
10.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van:

  1. erfafscheidingen achter de naar de weg toegekeerde gevellijn waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2,00 meter;
  2. erfafscheidingen vóór de naar de weg toegekeerde gevellijn, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,30 meter;
  3. afscheidingen ten behoeve van huisafvalcontainers waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,30 meter.

10.3 Specifieke gebruiksregels     

10.3.1 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de tuin als parkeerplaats, buiten de garage oprit.

Artikel 11 Tuin - 1     

De voor Tuin - 1 aangewezen gronden in het bestemmingsplan Heerhugowaard Zuid West zijn bestemd voor:

11.1 Bouwregels     

Ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 1" is over de lengte van de

voorgevel een luifel ter breedte van 3,50 meter toegestaan

Artikel 12 Tuin - 1     

12.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Tuin - 1' aangewezen gronden in het bestemmingsplan Actualisatieplan 2015 zijn bestemd voor:

  1. tuinen en erfverhardingen;
  2. als er een garage oprit aanwezig is, het parkeren op die garage oprit;
  3. het parkeren buiten de garage oprit van maximaal 1 personenauto per woning;
  4. natuurvriendelijke oevers als de bestemming 'Tuin-1' grenst aan de bestemming 'Water'.

12.2 Bouwregels     

12.2.1 Uitbouw en entree     
  1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en/of overkappingen worden gebouwd, met uitzondering van:
    1. een uitbouw met een diepte van 1,50 meter en een lengte van maximaal 2/3e deel van de gevellengte van de voorgevel van het hoofdgebouw of
    2. een entree met een breedte van 1/3e deel van de voorgevellengte van het hoofdgebouw en/of een uitbouw aan de zijgevel van de woning met een lengte van maximaal 4,50 meter, gerekend vanuit de voorgevellijn van de uitbouw of entree aan de voorgevel en een diepte van 1,50 meter of
    3. een overkapping boven de voor- of achterdeur van de woning met een diepte van maximaal 1 meter en een breedte van 1/3e deel van de voor- of achtergevellengte;
  2. de bouwhoogte van de uitbouw, entree of overkapping boven de voor- of achterdeur mag niet hoger zijn dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bouwwerk waarop wordt aangesloten en zoveel hoger als constructie- en isolatietechnisch op grond van geldende bouwtechnische regelgeving nodig is;
  3. Voor de uitbouw aan de zijgevel geldt dat de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens tot de uitbouw tenminste 1,50 meter moet bedragen.
12.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van:

  1. erfafscheidingen achter de naar de weg toegekeerde gevellijn waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2,00 meter;
  2. erfafscheidingen vóór de naar de weg toegekeerde gevellijn, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,30 meter;
  3. afscheidingen ten behoeve van huisafvalcontainers waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,30 meter.

12.3 Specifieke gebruiksregels     

12.3.1 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de tuin als parkeerplaats, buiten de garage oprit, voor meer dan één auto per woning.

Artikel 13 Tuin - 2     

13.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Tuin - 2' aangewezen gronden in het bestemmingsplan Actualisatieplan 2015 zijn bestemd voor:

  1. tuinen en erfverhardingen;
  2. als er een garageoprit aanwezig is, het parkeren op die garageoprit;
  3. het parkeren buiten de garageoprit van maximaal 2 personenauto's per woning;
  4. natuurvriendelijke oevers als de bestemming 'Tuin - 2' grenst aan de bestemming 'Water'.

13.2 Bouwregels     

13.2.1 Uitbouw en entree     
  1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en/of overkappingen worden gebouwd, met uitzondering van:
    1. een uitbouw met een diepte van 1,50 meter en een lengte van maximaal 2/3e deel van de gevellengte van de voorgevel van het hoofdgebouw of
    2. een entree met een breedte van 1/3e deel van de voorgevellengte van het hoofdgebouw en/of een uitbouw aan de zijgevel van de woning met een lengte van maximaal 4,50 meter, gerekend vanuit de voorgevellijn van de uitbouw of entree aan de voorgevel en een diepte van 1,50 meter of
    3. een overkapping boven de voor- of achterdeur van de woning met een diepte van maximaal 1 meter en een breedte van 1/3e deel van de voor- of achtergevellengte;
  2. de bouwhoogte van de uitbouw, entree of overkapping boven de voor- of achterdeur mag niet hoger zijn dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bouwwerk waarop wordt aangesloten en zoveel hoger als constructie- en isolatietechnisch op grond van geldende bouwtechnische regelgeving nodig is;
  3. Voor de uitbouw aan de zijgevel geldt dat de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens tot de uitbouw tenminste 1,50 meter moet bedragen.
13.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van:

  1. erfafscheidingen achter de naar de weg toegekeerde gevellijn waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2,00 meter;
  2. erfafscheidingen vóór de naar de weg toegekeerde gevellijn, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,30 meter;
  3. afscheidingen ten behoeve van huisafvalcontainers waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,30 meter.

13.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van:

De realisering van een carport ter plaatse van in het bestemmingsplan aangeduide parkeerplaatsen met een maximale breedte van 3,0 meter en een maximale lengte van 6,0 meter onder de voorwaarde dat:

  1. de als Tuin, Tuin-1 of Tuin-2 bestemde gronden voor niet meer dan 50% worden overkapt;
  2. de carport wordt uitgevoerd als open constructie zonder zijwanden;
  3. de carport wordt afgekoppeld van riolering;
  4. het ontwerp wordt afgestemd op het ontwerp van de woning;
  5. er geen bezwaren bestaan vanuit stedenbouwkundig en verkeerskundig oogpunt:

13.4 Specifieke gebruiksregels     

13.4.1 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de tuin als parkeerplaats, buiten de garageoprit, voor meer dan twee auto's per woning.

 

Artikel 15 Verkeer - 1     

15.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Verkeer - 1' aangewezen gronden in het bestemmingsplan Actualisatieplan 2015 zijn bestemd voor:

  1. straten;
  2. paden;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. verkeersvoorzieningen;
  5. groenvoorzieningen;
  6. water;
  7. ontmoetingsplaatsen;
  8. sport- en speelvoorzieningen;
  9. gebouwen ten behoeve van openbare- en nutsvoorzieningen;

met de bij de bestemming behorende:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstwerken;
  2. kunstobjecten.

15.2 Bouwregels     

15.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. ten hoogste 5 % van de gronden met de bestemming Verkeer - 1 mag worden bebouwd;
  2. de oppervlakte van enig bouwwerk mag niet meer bedragen dan 25 m²;
  3. de goothoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 3,50 meter;
  4. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 4,50 meter.
15.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag voor speeltoestellen niet meer dan 6,00 meter en voor de overige niet meer dan 8,00 meter bedragen;
  2. de bouwhoogte van kunstobjecten mag niet meer dan 12,00 meter bedragen.

15.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 15.2.2 onder a en toestaan dat de bouwhoogte van speeltoestellen maximaal 10 meter mag bedragen, mits de privacy van omliggende woningen niet wordt geschaad.

Artikel 16 Verkeer - Verblijf     

16.1 Bestemmingsomschrijving     

De bestemming 'Verkeer - Verblijf' zoals opgenomen in het bestemmingsplan "Actualisatieplan 2014" wordt als volgt gewijzigd:

De verwijzing naar bestemmingsplan "Oostangent" wordt gewijzigd in bestemmingsplan "Oosttangent tussen Rustenburgerweg en Beukenlaan".

Artikel 17 Water     

17.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Water aangewezen gronden in het bestemmingsplan Actualisatieplan 2015 zijn bestemd voor:

  1. waterberging;
  2. waterhuishouding;
  3. waterlopen;
  4. groen;
  5. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'brug' voor een brug, dam en duiker;
  6. horeca tot en met categorie 2 ter plaatse van de functieaanduiding "horeca tot en met categorie 2";

met de bij de bestemming behorende:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde,
  2. kunstobjecten;
  3. tewaterlaatplaatsen.

17.2 Bouwregels     

17.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3,50 meter, gerekend vanaf peil, bedragen;
  2. de bouwhoogte van kunstobjecten mag, gerekend vanaf peil, niet meer dan 12,00 meter bedragen;
  3. bij bebouwing ter plaatse van de functieaanduiding "horeca tot en met categorie 2" moet, als de bebouwing op palen wordt gebouwd, tenminste 1,10 meter boven het waterpeil vrij blijven van bebouwing;
  4. ter plaatse van de functieaanduiding "horeca tot en met categorie 2" is maximaal één gebouw met een oppervlakte van maximaal 315 m2, een bouwhoogte van 10,50 meter boven het waterpeil en een goothoogte van 4,0 meter boven het waterpeil toegestaan;
  5. ter plaatse van de functieaanduiding "horeca tot en met categorie 2" is maximaal één bouwwerk, geen gebouw zijnde als terras en ontsluiting behorende bij het onder 8.2.1. onder c genoemde gebouw toegestaan met een oppervlakte van maximaal 260 m2;

17.3 Specifieke gebruiksregels     

17.3.1 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. een ligplaats voor woonschepen als bedoeld in artikel 1 onder woonschip:
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;

Artikel 18 Wonen     

18.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Wonen' aangewezen gronden in het bestemmingsplan Actualisatieplan 2015 zijn bestemd voor:

  1. wonen, uitsluitend in de vorm van aaneen gebouwde woningen en twee-onder-één-kap woningen;
  2. bijgebouwen;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'zorgwoning uitgesloten' is geen mantelzorgfunctie toegestaan.

met de daarbij behorende:

  1. erven;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. natuurvriendelijke oevers als de bestemming 'Wonen' grenst aan de bestemming 'Water'.

18.2 Bouwregels     

18.2.1 Hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woningen worden gebouwd;
  2. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  3. het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’ is aangegeven;
  4. indien op de verbeelding geen bebouwingspercentage is aangegeven, mag het bouwvlak voor 100% worden bebouwd;
  5. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  6. de goothoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' is aangegeven;
  7. de goot- en bouwhoogte van een gebouw mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)’ is aangegeven;
  8. goten van ondergeschikte bouwdelen zoals van dakkapellen en dergelijke worden niet getoetst aan de goothoogte;
  9. van de eis dat een bouwwerk binnen een op de verbeelding aangegeven bouw- of bestemmingsvlak moet worden gebouwd mag worden afgeweken voor het overschrijden van die bouw- of bestemmingsgrens ten behoeve van het maken van goot- en dakoverstekken, plinten, pilasters, kozijnen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en dergelijke tot een breedte van maximaal 0,50 meter.
18.2.2 Bijgebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde     

Voor het bouwen van bijgebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  1. bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  2. voor het bouwen van bijgebouwen buiten het bouwvlak geldt dat:
    1. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde bij een hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan 1/3e deel van de bij het hoofdgebouw behorende gronden buiten het bouwvlak en binnen het bestemmingsvlak, mits het gezamenlijk oppervlak van de bouwwerken niet meer bedraagt dan 40 m²;
    2. voor zover de gronden als bedoeld onder 1 een oppervlakte hebben van meer dan 120 m²; 10% van het oppervlak meer dan 120 m² mag worden bebouwd tot een bebouwd oppervlak van ten hoogste 20 m² boven de in onder b 1 van dit lid genoemde maximum oppervlakte;
  3. bijgebouwen mogen zowel vrijstaand als aangebouwd, dan wel als uitbreiding van het hoofdgebouw worden gebouwd;
  4. ten aanzien van aangebouwde, dan wel als uitbreiding van het hoofdgebouw gebouwde bijgebouwen geldt, dat:
    1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3,50 meter;
    2. de goothoogte niet hoger mag zijn dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw waarop wordt aangesloten en zoveel hoger als constructie- en isolatietechnisch op grond van geldende bouwtechnische regelgeving nodig is;
  5. ten aanzien van vrijstaande bijgebouwen geldt, dat:
    1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3,50 meter;
    2. de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3,00 meter;
  6. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2,50 meter, met uitzondering van erfafscheidingen achter de naar de weg toegekeerde voorgevellijn en het denkbeeldig verlengde daarvan, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2,00 meter mag bedragen en erfafscheidingen vóór de naar de weg toegekeerde voorgevellijn en het denkbeeldig verlengde daarvan, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 1,30 meter mag bedragen.
18.2.3 Dakopbouwen     

Voor het bouwen van dakopbouwen op hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. wanneer wegens strijd met het Bouwbesluit en / of de Welstandsnota, zoals die luiden op het tijdstip van tervisielegging van dit bestemmingsplan, een dakkapel niet gerealiseerd kan worden, mag, ten behoeve van de bouw van een dakopbouw aan de achterzijde van de woning de op verbeelding aangegeven bouwhoogte met 2,00 meter worden verhoogd, mits de ruimte tussen de onderzijde van de dakopbouw en de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, minimaal het equivalent van drie rijen dakpannen bedraagt;
  2. een dakopbouw is niet toegestaan bij een doorlopende kap over meerdere verdiepingen;
  3. bij tot één blok behorende rijenwoningen, waar op het tijdstip van de ter visie legging van dit bestemmingsplan reeds dakopbouwen aan de voor- en achterzijde of de achterzijde van de woning aanwezig zijn, mag, om de reeds aanwezige situatie te kunnen herhalen, de op de verbeelding aangegeven bouwhoogte ten behoeve van de bouw van een dakopbouw met 2,00 meter worden verhoogd, mits de ruimte tussen de onderzijde van de dakopbouw en de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, minimaal het equivalent van drie rijen dakpannen bedraagt.

18.3 Specifieke gebruiksregels     

18.3.1 Gebruik van de woning     

In iedere woning of bijgebouw is de uitoefening van een aan huis gebonden beroep en/of dienstverlenend bedrijf of dienstverlenende instelling en/of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit toegestaan onder de voorwaarden dat:

  1. niet meer dan 1/3e deel van de als verblijfsgebied aan te merken vloeroppervlakte van de woning met de daarbij behorende bouwwerken, met een maximum van 45 m², voor de uitoefening van het beroep of bedrijf wordt gebruikt;
  2. geen omgevingsvergunning of meldingsplicht op grond van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer of andere milieuwetgeving vereist is;
  3. detailhandel uitsluitend is toegestaan in producten en diensten die op het betreffende perceel zijn vervaardigd;
  4. bij het gebruik van een garage, parkeergelegenheid op het eigen erf mogelijk is en wordt verwezenlijkt;
  5. een vloeroppervlak van ten minste 5 m2 bij een breedte van ten minste 1,8 meter en een hoogte daarboven van ten minste 2,3 meter beschikbaar blijft voor bergruimte;
  6. bij een webwinkel opslag van goederen binnen het maximaal toegestane oppervlak voor de bedrijfsmatige activiteit blijft, geen afhaaladres en geen uitstalling ten verkoop aanwezig is;
  7. bij gastouderopvang het aantal op te vangen kinderen niet meer bedraagt dan 6;
  8. bij bed en breakfast ten hoogste 2 kamers en maximaal 4 slaapplaatsen in de woning en/of in de bijgebouwen van de woning worden aangeboden met een oppervlakte van maximaal 50 m2.
18.3.2 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  3. het gebruik van een woning voor meer dan één huishouden.

18.4 Afwijken van de gebruiksregels     

18.4.1 Afwijken van de meldingsplicht milieu     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de voorwaarde dat de uitoefening van een beroep en/of bedrijf niet meldingsplichtig mag zijn in het kader van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer voor: type A bedrijven als bedoeld in artikel 1.2 van voornoemd besluit, indien blijkt dat deze activiteit niet of nauwelijks van invloed is op het woonmilieu.

18.4.2 Afwijken strijdig gebruik     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het verbod om de woning te gebruiken voor meer dan één huishouden als bedoeld lid 18.3.2 onder c, voor een gebruik van de woning voor, afhankelijk van de grootte van de woning, maximaal vijf éénpersoonshuishoudens per woning of onzelfstandige bewoning door maximaal vijf personen ten behoeve van maatschappelijke opvang.

Afwegingscriteria

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning betrekken Burgemeester en wethouders in ieder geval de volgende aspecten:

  1. de aanvraag moet worden gedaan door een maatschappelijke organisatie die voldoet aan de Kwaliteitswet zorginstellingen;
  2. het moet gaan om een vorm van wonen;
  3. de mate waarin reeds omgevingsvergunningen voor maatschappelijke opvang in de directe omgeving van de onderhavige woning zijn verleend;
  4. de aanwezigheid van voldoende parkeergelegenheid;

Artikel 19 Wonen     

19.1 Bestemmingsomschrijving     

het aantal woningen bedraagt niet meer dan het bestaande aantal.

Waarbij het bestaand aantal woningen gedefinieerd wordt als:

"Het aantal woningen dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan legaal aanwezig is en/of in uitvoering is krachtens een bouwvergunning/omgevingsvergunning voor het bouwen en/of gebruiken van een woning, dan wel nog gebouwd kan worden met gebruikmaking van een reeds verleende vrijstelling op grond van de WRO, een ontheffing op basis van de Wro of een afwijkingsprocedure op basis van de Wabo"

19.2 Afwijken van de gebruiksregels     

De volgende afwijkingsbevoegdheid wordt aan deze bestemmingen toegevoegd:

19.2.1 Afwijken strijdig gebruik     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de bestemmingsomschrijving en meer woningen toestaan onder de voorwaarden dat:

  1. er geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken optreedt;
  2. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving wordt gewaarborgd;
  3. de parkeerdruk in de directe omgeving niet onevenredig wordt vergroot.

Artikel 20 Wonen - 1     

20.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden in het bestemmingsplan Actualisatieplan 2015 zijn bestemd voor:

  1. wonen, uitsluitend in de vorm van vrijstaande woningen;
  2. bijgebouwen;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'zorgwoning uitgesloten' is geen mantelzorgfunctie toegestaan.

met de bij de bestemming behorende:

  1. erven;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. natuurvriendelijke oevers als de bestemming 'Wonen - 1' grenst aan de bestemming 'Water'.

20.2 Bouwregels     

20.2.1 Hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woningen worden gebouwd;
  2. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  3. het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’ is aangegeven;
  4. indien op de verbeelding geen bebouwingspercentage is aangegeven, mag het bouwvlak voor 100% worden bebouwd;
  5. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  6. de goothoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' is aangegeven;
  7. de goot- en bouwhoogte van een gebouw mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)’ is aangegeven;
  8. goten van ondergeschikte bouwdelen zoals dakkapellen, dakopbouwen en dergelijke worden niet getoetst aan de goothoogte;
  9. van de eis dat een bouwwerk binnen een op de verbeelding aangegeven bouw- of bestemmingsvlak moet worden gebouwd mag worden afgeweken voor het overschrijden van die bouw- of bestemmingsgrens ten behoeve van het maken van goot- en dakoverstekken, plinten, pilasters, kozijnen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en dergelijke tot een breedte van maximaal 0,60 meter.
20.2.2 Bijgebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde     

Voor het bouwen van bijgebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  1. bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  2. voor het bouwen van bijgebouwen buiten het bouwvlak geldt dat:
    1. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde bij een hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan 1/3e deel van de bij het hoofdgebouw behorende gronden buiten het bouwvlak en binnen het bestemmingsvlak, mits het gezamenlijk oppervlak van de bouwwerken niet meer bedraagt dan 40 m²;
    2. voor zover de gronden buiten het bouwvlak een oppervlakte hebben van meer dan 120 m², 10% van het oppervlak meer dan 120 m² mag worden bebouwd tot een bebouwd oppervlak van ten hoogste 20 m² boven de in onder b 1 van dit lid genoemde maximum oppervlakte;
  3. bijgebouwen mogen zowel vrijstaand als aangebouwd, dan wel als uitbreiding van het hoofdgebouw worden gebouwd;
  4. ten aanzien van aangebouwde, dan wel als uitbreiding van het hoofdgebouw gebouwde bijgebouwen geldt, dat:
    1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5,50 meter;
    2. de goothoogte niet hoger mag zijn dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw waarop wordt aangesloten en zoveel hoger als constructie- en isolatietechnisch op grond van geldende bouwtechnische regelgeving nodig is;
  5. ten aanzien van vrijstaande bijgebouwen geldt, dat:
    1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3,50 meter;
    2. de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3,00 meter;
  6. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2,50 meter, met uitzondering van erfafscheidingen achter de naar de weg toegekeerde gevellijn, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2,00 meter mag bedragen en erfafscheidingen vóór de naar de weg toegekeerde gevellijn, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 1,30 meter mag bedragen.
20.2.3 Dakopbouwen     

Voor het bouwen van dakopbouwen op hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. wanneer wegens strijd met het Bouwbesluit en / of de Welstandsnota, zoals die luiden op het tijdstip van tervisielegging van dit bestemmingsplan, een dakkapel niet gerealiseerd kan worden, mag, ten behoeve van de bouw van een dakopbouw aan de achterzijde van de woning, de op de verbeelding aangegeven bouwhoogte met 2,00 meter worden verhoogd, mits de ruimte tussen de onderzijde van de dakopbouw en de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, minimaal het equivalent van drie rijen dakpannen bedraagt.

20.3 Specifieke gebruiksregels     

20.3.1 Gebruik van de woning     

In iedere woning of bijgebouw is de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep en/of dienstverlenend bedrijf of dienstverlenende instelling en/of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit toegestaan onder de voorwaarden dat:

  1. niet meer dan 1/3e deel van de als verblijfsgebied aan te merken vloeroppervlakte van de woning met de daarbij behorende bouwwerken, met een maximum van 45 m², voor de uitoefening van het beroep of bedrijf wordt gebruikt;
  2. geen omgevingsvergunning of meldingsplicht op grond van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer of andere milieuwetgeving vereist is;
  3. detailhandel uitsluitend is toegestaan in producten en diensten die op het betreffende perceel zijn vervaardigd;
  4. bij het gebruik van een garage, parkeergelegenheid op het eigen erf mogelijk is en wordt verwezenlijkt;
  5. een vloeroppervlak van ten minste 5 m2 bij een breedte van ten minste 1,8 meter en een hoogte daarboven van ten minste 2,3 meter beschikbaar blijft voor bergruimte;
  6. bij een webwinkel opslag van goederen binnen het maximaal toegestane oppervlak voor de bedrijfsmatige activiteit blijft, geen afhaaladres en geen uitstalling ten verkoop aanwezig is;
  7. bij gastouderopvang het aantal op te vangen kinderen niet meer bedraagt dan 6;
  8. bij bed en breakfast ten hoogste 2 kamers en maximaal 4 slaapplaatsen in de woning en/of in de bijgebouwen van de woning worden aangeboden met een oppervlakte van maximaal 50 m2.
20.3.2 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  3. het gebruik van de woning voor meer dan één huishouden.
  4. het gebruik van bijgebouwen voor

20.4 Afwijken van de gebruiksregels     

20.4.1 Afwijken van de meldingsplicht milieu     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de voorwaarde dat de uitoefening van een beroep en/of bedrijf niet meldingsplichtig mag zijn in het kader van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer voor: type A bedrijven als bedoeld in artikel 1.2 van voornoemd besluit, indien blijkt dat deze activiteit niet of nauwelijks van invloed is op het woonmilieu.

20.4.2 Afwijken van het gebruik van de woning     

Burgemeester en wethouders kunnen voor woningen langs de Middenweg en de Van Veenweg met een omgevingsvergunning afwijken van het onder a van dit lid genoemde maximum verlenen tot een maximum van 100 m², mits niet meer dan 1/3e van het bruto vloeroppervlak van de woning met de daarbij behorende bijgebouwen voor de uitoefening van een beroep of bedrijf wordt gebruikt, het woonmilieu en de belangen van derden daardoor niet onevenredig worden geschaad en er voldoende parkeergelegenheid op eigen erf aanwezig is.

20.4.3 Afwijken strijdig gebruik woning     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het verbod om de woning te gebruiken voor meer dan één huishouden als bedoeld lid 20.3.2 onder c, voor een gebruik van de woning voor, afhankelijk van de grootte van de woning, maximaal vijf éénpersoonshuishoudens per woning of onzelfstandige bewoning door maximaal vijf personen ten behoeve van maatschappelijke opvang.

Afwegingscriteria

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning betrekken Burgemeester en wethouders in ieder geval de volgende aspecten:

  1. de aanvraag moet worden gedaan door een maatschappelijke organisatie die voldoet aan de Kwaliteitswet zorginstellingen;
  2. het moet gaan om een vorm van wonen;
  3. de mate waarin reeds omgevingsvergunningen voor maatschappelijke opvang in de directe omgeving van de onderhavige woning zijn verleend;
  4. de aanwezigheid van voldoende parkeergelegenheid;

Artikel 21 Wonen - 2     

21.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden in het bestemmingsplan Actualisatieplan 2015 zijn bestemd voor:

  1. wonen, uitsluitend in de vorm van woongebouwen;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'zorgwoning uitgesloten' is geen mantelzorgfunctie toegestaan.

met de bij de bestemming behorende:

  1. erven;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
  3. natuurvriendelijke oevers als de bestemming 'Wonen - 2' grenst aan de bestemming 'Water'.

21.2 Bouwregels     

21.2.1 Hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. als hoofdgebouw mag uitsluitend een woongebouw gebouwd worden;
  2. het woongebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  3. het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’ is aangegeven;
  4. indien op de verbeelding geen bebouwingspercentage is aangegeven, mag het bouwvlak voor 100% worden bebouwd;
  5. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  6. de goothoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' is aangegeven;
  7. de goot- en bouwhoogte van een gebouw mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)’ is aangegeven;
  8. goten van ondergeschikte bouwdelen zoals dakkapellen, dakopbouwen en dergelijke worden niet getoetst aan de goothoogte;
  9. van de eis dat een bouwwerk binnen een op de verbeelding aangegeven bouw- of bestemmingsvlak moet worden gebouwd mag worden afgeweken voor het overschrijden van die bouw- of bestemmingsgrens ten behoeve van het maken van goot- en dakoverstekken, plinten, pilasters, kozijnen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en dergelijke tot een breedte van maximaal 0,60 meter.
21.2.2 Bijgebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde     

Voor het bouwen van bijgebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  1. bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  2. voor het bouwen van bijgebouwen buiten het bouwvlak geldt, dat:
    1. de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde bij een hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan 1/3e deel van de bij het hoofdgebouw behorende gronden buiten het bouwvlak en binnen het bestemmingsvlak, mits het gezamenlijk oppervlak van de bouwwerken niet meer bedraagt dan 40 m²;
    2. voor zover de onder het vorige lid bedoelde grond een oppervlakte heeft van meer dan 120 m²; 10% van het oppervlak meer dan 120 m² mag worden bebouwd tot een bebouwd oppervlak van ten hoogste 20 m² boven de in onder b 1 van dit lid genoemde maximum oppervlakte;
  3. bijgebouwen mogen zowel vrijstaand als aangebouwd, dan wel als uitbreiding van het hoofdgebouw worden gebouwd;
  4. ten aanzien van aangebouwde, dan wel als uitbreiding van het hoofdgebouw gebouwde bijgebouwen geldt, dat:
    1. de bouwhoogte mag niet meer dan 3,50 meter bedragen;
    2. de goothoogte mag niet hoger zijn dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw waarop wordt aangesloten en zoveel hoger als constructie- en isolatietechnisch op grond van geldende bouwtechnische regelgeving nodig is;
  5. ten aanzien van vrijstaande bijgebouwen geldt, dat:
    1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3,50 meter;
    2. de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3,00 meter;
  6. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2,50 meter, met uitzondering van erfafscheidingen achter de naar de weg toegekeerde gevellijn, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2,00 meter mag bedragen en erfafscheidingen vóór de naar de weg toegekeerde gevellijn, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 1,30 meter mag bedragen.

21.3 Specifieke gebruiksregels     

21.3.1 Gebruik van de woning     

In iedere woning of bijgebouw is de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep en/of dienstverlenend bedrijf of dienstverlenende instelling en/of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit toegestaan onder de voorwaarden dat:

  1. niet meer dan 1/3e deel van de als verblijfsgebied aan te merken vloeroppervlakte van de woning met de daarbij behorende bouwwerken, met een maximum van 45 m², voor de uitoefening van het beroep of bedrijf wordt gebruikt;
  2. geen omgevingsvergunning of meldingsplicht op grond van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer of andere milieuwetgeving vereist is;
  3. detailhandel uitsluitend is toegestaan in producten en diensten die op het betreffende perceel zijn vervaardigd;
  4. bij het gebruik van een garage, parkeergelegenheid op het eigen erf mogelijk is en wordt verwezenlijkt;
  5. een vloeroppervlak van ten minste 5 m2 bij een breedte van ten minste 1,8 meter en een hoogte daarboven van ten minste 2,3 meter beschikbaar blijft voor bergruimte;
  6. bij een webwinkel opslag van goederen binnen het maximaal toegestane oppervlak voor de bedrijfsmatige activiteit blijft, geen afhaaladres en geen uitstalling ten verkoop aanwezig is;
  7. bij gastouderopvang het aantal op te vangen kinderen niet meer bedraagt dan 6;
  8. bij bed en breakfast ten hoogste 2 kamers en maximaal 4 slaapplaatsen in de woning en/of in de bijgebouwen van de woning worden aangeboden met een oppervlakte van maximaal 50 m2.
21.3.2 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  3. het gebruik van de woning voor meer dan één huishouden.

21.4 Afwijken van de gebruiksregels     

21.4.1 Afwijken van de meldingsplicht milieu     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de voorwaarde dat de uitoefening van een beroep en/of bedrijf niet meldingsplichtig mag zijn in het kader van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer voor: type A bedrijven als bedoeld in artikel 1.2 van voornoemd besluit, indien blijkt dat deze activiteit niet of nauwelijks van invloed is op het woonmilieu.

Artikel 22 Wonen - 6     

22.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Wonen - 6 aangewezen gronden in het bestemmingsplan Actualisatieplan 2015 zijn bestemd voor:

  1. wonen, uitsluitend in de vorm van vrijstaande woningen en woongebouwen;
  2. bijbehorende bouwwerken;

met de bij de bestemming behorende:

  1. erven;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. natuurvriendelijke oevers.

22.2 Bouwregels     

22.2.1 Hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. als hoofdgebouw mogen uitsluitend vrijstaande woningen of woongebouwen worden gebouwd;
  2. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mogen uitsluitend bijgebouwen worden gebouwd;
  4. het maximaal aantal wooneenheden mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven;
  5. de gebouwen binnen een bouwvlak dienen onder één kap te worden gebouwd danwel bouwkundig met elkaar in verbinding te staan;
  6. de goot- en bouwhoogte van een gebouw mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)’ is aangegeven;
  7. goten van ondergeschikte bouwdelen zoals dakkapellen, dakopbouwen en dergelijke worden niet getoetst aan de goothoogte;
  8. van de eis dat een bouwwerk binnen een op de verbeelding aangegeven bouw- of bestemmingsvlak moet worden gebouwd mag worden afgeweken voor het overschrijden van die bouw- of bestemmingsgrens ten behoeve van het maken van goot- en dakoverstekken, plinten, pilasters, kozijnen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en dergelijke tot een breedte van maximaal 0,60 meter.
22.2.2 Bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. vrijstaande bijgebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen';
  3. de goot- en bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)’ is aangegeven;
22.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2,50 meter, met uitzondering van erfafscheidingen achter de naar de weg toegekeerde gevellijn, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2,00 meter mag bedragen en erfafscheidingen vóór de naar de weg toegekeerde gevellijn, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 1,30 meter mag bedragen.

22.3 Specifieke gebruiksregels     

22.3.1 Gebruik van de woning     

In iedere woning of bijbehorend bouwwerk is de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep en/of dienstverlenend bedrijf of dienstverlenende instelling en/of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit toegestaan onder de voorwaarden dat:

  1. niet meer dan 1/3e deel van de als verblijfsgebied aan te merken vloeroppervlakte van de woning met de daarbij behorende bouwwerken, met een maximum van 45 m², voor de uitoefening van het beroep of bedrijf wordt gebruikt;
  2. geen omgevingsvergunning of meldingsplicht op grond van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer of andere milieuwetgeving vereist is;
  3. detailhandel uitsluitend is toegestaan in producten en diensten die op het betreffende perceel zijn vervaardigd;
  4. bij het gebruik van een garage, parkeergelegenheid op het eigen erf mogelijk is en wordt verwezenlijkt;
  5. bij een webwinkel opslag van goederen binnen het maximaal toegestane oppervlak voor de bedrijfsmatige activiteit blijft, geen afhaaladres en geen uitstalling ten verkoop aanwezig is en geen reclame-uiting aan de gevel aanwezig is;
  6. bij gastouderopvang het aantal op te vangen kinderen niet meer mag bedragen dan 6;
  7. bed en breakfast voor ten hoogste 2 kamers en maximaal 4 slaapplaatsen in de woning en/of in de bijbehorende bouwwerken van de woning voor een oppervlakte van maximaal 50 m2.

22.3.2 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  3. het gebruik van de woning voor meer dan één huishouden.

22.4 Afwijken van de gebruiksregels     

22.4.1 Afwijken van de meldingsplicht milieu     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de voorwaarde dat de uitoefening van een beroep en/of bedrijf niet meldingsplichtig mag zijn in het kader van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer voor: type A bedrijven als bedoeld in artikel 1.2 van voornoemd besluit, indien blijkt dat deze activiteit niet of nauwelijks van invloed is op het woonmilieu.

22.4.2 Afwijken strijdig gebruik woning     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het verbod om de woning te gebruiken voor meer dan één huishouden als bedoeld lid 22.3.2 onder c, voor een gebruik van de woning voor, afhankelijk van de grootte van de woning, maximaal vijf éénpersoonshuishoudens per woning of onzelfstandige bewoning door maximaal vijf personen ten behoeve van maatschappelijke opvang.

22.4.3 Afwegingscriteria     

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning betrekken Burgemeester en wethouders in ieder geval de volgende aspecten:

  1. de aanvraag moet worden gedaan door een maatschappelijke organisatie die voldoet aan de Kwaliteitswet zorginstellingen;
  2. het moet gaan om een vorm van wonen;
  3. de mate waarin reeds omgevingsvergunningen voor maatschappelijke opvang in de directe omgeving van de onderhavige woning zijn verleend;
  4. de aanwezigheid van voldoende parkeergelegenheid.

22.4.4 Afwijken bed and breakfast     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 22.3.1 onder g, voor een bed en breakfast accommodatie voor ten hoogste 5 kamers en maximaal 10 slaapplaatsen, waarbij het oppervlak van de bed en breakfast accommodatie niet meer mag bedragen dan 40% van het vloeroppervlak van de woning en de bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 125 m2 onder de voorwaarde dat er voldoende parkeergelegenheid op eigen erf aanwezig is.

Artikel 23 Wonen - Uit te werken     

23.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Wonen - Uit te werken gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen;
  2. voorzieningen, waaronder maatschappelijke voorzieningen, dienstverlenende bedrijven, horecabedrijven en detailhandelsbedrijven;
  3. verkeers- en parkeervoorzieningen, waaronder geluidbeperkende voorzieningen;
  4. sport- en speelvoorzieningen;
  5. groenvoorzieningen,
  6. water;
  7. openbare nutsvoorzieningen

met de daarbij behorende:

  1. gebouwen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. tuinen en erven;
  4. verhardingen;
  5. groenvoorzieningen en water;
  6. kunstwerken;
  7. kunstobjecten

23.2 Uitwerkingsregels     

Burgemeester en wethouders werken de in lid (23.1 )omschreven bestemming uit met inachtneming van de volgende regels:

23.2.1 Ten aanzien van wonen     
  1. Het aantal te bouwen woningen bedraagt niet meer dan 3000;
  2. De gemiddelde woningdichtheid varieert van 25 tot 35 woningen per hectare.
  3. Ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven specifieke bouwaanduiding - Oostdijkzône varieert de gemiddelde woningdichtheid van 10 tot 20 woningen per hectare;
  4. Het maximum aantal bouwlagen bedraagt niet meer dan 4.
  5. Ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven specifieke bouwaanduiding - Oostdijkzône bedraagt het maximum aantal bouwlagen niet meer dan 3;
  6. Ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven specifieke bouwaanduiding - Accent bedraagt het maximum aantal bouwlagen niet meer dan 6;
  7. Binnen de op de verbeelding aangegeven vrijwaringszone - molenbiotoop mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 4,75 respectievelijk 6.00 meter;
  8. Ter plaatse van de bouwaanduiding 'nokrichting' in het gebied binnen de molenbiotoopzone dient van de woningen zodanig te zijn dat de windreductie op de molen tot een minimum wordt beperkt;
  9. Binnen het op de verbeelding met een functieaanduiding aangegeven gebied 'centrum' bedraagt het maximum aantal bouwlagen niet meer dan 8.
  10. De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 2,50 meter, met uitzondering van antennes en kunstobjecten waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan 12 meter.
  11. De geluidsbelasting op de woningen vanwege wegverkeerslawaai bedraagt niet meer dan 48 dB(A) dan wel een door het college van burgemeester en wethouders voorafgaand aan de vaststelling van een uitwerkingsplan toegekende hogere waarde.
23.2.2 Ten aanzien van voorzieningen     
  1. Ten behoeve van voorzieningen mogen gronden met een gezamenlijk oppervlak van niet meer dan 22.000 m² worden aangewezen;
  2. de hoogte van bouwwerken voor de voorzieningen en de combinatie van voorzieningen en wonen bedraagt niet meer dan 8 bouwlagen;
23.2.3 Ten aanzien van verkeers- en parkeervoorzieningen (waaronder geluidbeperkende voorzieningen)     
  1. Ten behoeven verkeers- en openbare parkeervoorzieningen mogen gebouwen worden gebouwd met een inhoud van niet meer dan 25 m3 waaronder mede begrepen telefooncellen en wachthuisjes;
  2. De hoogte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan 2,50 meter;
  3. De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals masten, bruggen en kunstobjecten mag niet meer dan 12 meter bedragen.
23.2.4 Ten aanzien van groen-, sport- en speelvoorzieningen     
  1. In de noordelijke helft van het plangebied worden sportvoorzieningen gerealiseerd.
  2. De inhoud van bouwwerken waaronder gebouwen ten behoeve van onderhoud en beheer mag ten hoogste 100 m3 bedragen;
  3. De bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan 4 meter bedragen;
  4. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals masten, speeltoestellen, kunstobjecten en bruggen mag niet meer dan 12 meter bedragen.
23.2.5 Ten aanzien van water     
  1. Minimaal 12% van de oppervlakte van het brutoplangebied moet worden bestemd voor water.
  2. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals masten, bruggen en kunstobjecten mag niet meer dan 12 meter bedragen.
23.2.6 Ten aanzien van openbare nutsvoorzieningen     
  1. De oppervlakte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 25 m3;
  2. De bouwhoogte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  3. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals masten en kunstobjecten mogen niet meer dan 12 meter bedragen.
23.2.7 Ten aanzien van wegverkeerslawaai     

De bouw van geluidgevoelige objecten is uitsluitend toegestaan indien voldaan kan worden aan de in de Wet geluidhinder gestelde norm van 48 dB, dan wel aan de door Burgemeester en Wethouders verleend hogere grenswaarde.

23.3 Bouwregels     

23.3.1 Voorlopig bouwverbod     

Een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken mag niet worden verleend zolang de globale bestemming niet is uitgewerkt.

23.4 Afwijken van de bouwregels     

23.4.1 Doorbreken bouwverbod     

Een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken kan worden verleend zodra het desbetreffende uitwerkingsplan of een concept daarvoor ter inzage is gelegd, dan wel nog niet ter inzage is gelegd maar voldoende concreet is en naar verwachting rechtskracht zal verkrijgen.

Artikel 24 Waarde - Archeologie 3     

24.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden in het bestemmingsplan Actualisatieplan 2015 zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor archeologische waarden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemming(en).

24.2 Bouwregels     

24.2.1 Bouwverbod     

In afwijking van het bepaalde in de bouwregels van de andere daar voorkomende bestemmingen, mogen op de in lid 24.1 bedoelde gronden geen gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde worden gebouwd, met uitzondering van:

  1. ver-/herbouw van bestaande gebouwen ten behoeve van het bepaalde in regels van de andere daar voorkomende bestemming(en), als het bestaande bruto vloeroppervlak en of de inhoud van het gebouw, gelegen onder peil en tot 1,00 meter boven peil, niet worden vergroot of veranderd;
  2. bouwplannen, waarvoor niet dieper wordt ontgraven dan 0,40 meter;
  3. bouwplannen kleiner dan 500 m² en waarvoor dieper wordt ontgraven dan 0,40 meter.
24.2.2 Geen bouwverbod bij het niet verstoren van archeologische waarden     

Burgemeester en wethouders verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 24.2.1, omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen of bouwwerken geen gebouw zijnde in overeenstemming met het bepaalde in regels van de andere daar voorkomende bestemming(en), indien is gebleken dat het oprichten van het gebouw of bouwwerk geen gebouw zijnde niet zal leiden tot een verstoring van de archeologische waarden.

24.2.3 Afwijken bij het verstoren van archeologische waarden     

Voor zover het oprichten van het bouwwerk of een bouwwerk geen gebouw zijnde, waarvoor omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een verstoring van de archeologisch waarden, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde in lid 24.2.1, indien aan de vergunning de volgende regels worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
24.2.4 Rapport     

De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

24.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

24.3.1 Werken, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning nodig is     

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op de in lid 24.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren, voor:

  1. het vergraven, afgraven en egaliseren van gronden, voor een oppervlakte groter dan 500 m² en dieper dan 0,40 meter;
  2. bemalen.
24.3.2 Afwijken bij het verstoren van archeologische waarden     

Voor zover de in lid 24.3.1 genoemde werken geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning de volgende regels worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  3. de verplichting de werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
24.3.3 Rapport     

De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

24.3.4 Geen omgevingsvergunning vereist     

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 24.3.1 is niet vereist voor:

  1. werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden, die behoren tot het normale onderhoud en beheer;
  2. werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden, die op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning.

Artikel 25 Waarde - Archeologie 4     

25.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden in het bestemmingsplan Actualisatieplan 2015 zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor archeologische waarden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemming(en).

25.2 Bouwregels     

25.2.1 Bouwverbod     

In afwijking van het bepaalde in de bouwregels van de andere daar voorkomende bestemmingen, mogen op de in lid 25.1 bedoelde gronden geen gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde worden gebouwd, met uitzondering van:

  1. ver-/herbouw van bestaande gebouwen ten behoeve van het bepaalde in regels van de andere daar voorkomende bestemming(en), als het bestaande bruto vloeroppervlak en of de inhoud van het gebouw, gelegen onder peil en tot 1,00 meter boven peil, niet worden vergroot of veranderd;
  2. bouwplannen, waarvoor niet dieper wordt ontgraven dan 0,40 meter;
  3. bouwplannen kleiner dan 2.500 m² en waarvoor dieper wordt ontgraven dan 0,40 meter.
25.2.2 Geen bouwverbod bij het niet verstoren van archeologische waarden     

Burgemeester en wethouders verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 25.2.1, omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen of bouwwerken geen gebouw zijnde in overeenstemming met het bepaalde in regels van de andere daar voorkomende bestemming(en), indien is gebleken dat het oprichten van het gebouw of bouwwerk geen gebouw zijnde niet zal leiden tot een verstoring van de archeologische waarden.

25.2.3 Afwijken bij het verstoren van archeologische waarden     

Voor zover het oprichten van het bouwwerk of een bouwwerk geen gebouw zijnde, waarvoor omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een verstoring van de archeologisch waarden, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde in lid 25.2.1, indien aan de vergunning de volgende regels worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
25.2.4 Rapport     

De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

25.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

25.3.1 Werken, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning nodig is     

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op de in lid 25.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren, voor:

  1. het vergraven, afgraven en egaliseren van gronden, voor een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,40 meter;
  2. bemalen.
25.3.2 Afwijken bij het verstoren van archeologische waarden     

Voor zover de in lid 25.3.1 genoemde werken geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning de volgende regels worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  3. de verplichting de werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
25.3.3 Rapport     

De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

25.3.4 Geen omgevingsvergunning vereist     

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 25.3.1 is niet vereist voor:

  1. werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden, die behoren tot het normale onderhoud en beheer;
  2. werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden, die op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning.

Artikel 26 Waarde - Cultuurhistorie     

26.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden in het bestemmingsplan Actualisatieplan 2015 zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, de bescherming en het herstel van de cultuurhistorische, bouwhistorische en beeldbepalende elementen in de op die grond gelegen bouwwerken.

De bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' is secundair ten opzichte van de bestemming 'Waarde - Archeologie' en primair ten opzichte van de andere bestemmingen.

26.2 Bouwregels     

26.2.1 Hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. de maximale en minimale goot- en bouwhoogte is de goot- en bouwhoogte welke ten tijde van de ter visie legging van het ontwerpbestemmingsplan rechtmatig is / was gerealiseerd of waarvoor een onherroepelijke omgevingsvergunning is verleend;
  2. de maximale breedte van het hoofdgebouw is de breedte van het hoofdgebouw welke ten tijde van de ter visie legging van het ontwerpbestemmingsplan rechtmatig is / was gerealiseerd of waarvoor een onherroepelijke omgevingsvergunning is verleend;
  3. als voorgevellijn geldt de voorgevellijn welke ten tijde van de ter visie legging van het ontwerpbestemmingsplan rechtmatig is / was gerealiseerd of waarvoor een onherroepelijke omgevingsvergunning is verleend;
  4. in afwijking van het bepaalde onder c mag, op voorwaarde dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristiek en ruimtelijke kwaliteit van de omgeving, de voorgevellijn overschreden worden ten behoeve van:
    1. goot- en dakoverstekken met een maximale diepte van 0,60 meter;
    2. erkers met een maximale diepte van 0,80 meter;
    3. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, gevel- en kroonlijsten, luifels, zonneschermen, overstekende daken en vergelijkbare onderdelen van gebouwen;
  5. de toegestane dakhelling is de dakhelling welke ten tijde van het ter visie leggen van het ontwerpbestemmingsplan rechtmatig is / was gerealiseerd of waarvoor een onherroepelijke omgevingsvergunning is verleend.

26.3 Afwijken van de bouwregels     

 

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 26.2.1 onder a en b voor het realiseren van een kleinere of grotere goot- en bouwhoogte en breedte van het hoofdgebouw onder de voorwaarde dat:

  1. de bij de regels van de onderliggende bestemming aangegeven maximale goot- en bouwhoogte en maximale breedte niet wordt overschreden en;
  2. het hoofdgebouw wordt vernieuwd of verbouwd waarbij een restauratieve aanpak van de voorgevel en het dak voorop staat;
  3. de karakteristiek en ruimtelijke kwaliteit van de omgeving niet in onevenredige mate worden aangetast.

26.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

26.4.1 Werken geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden, waarvoor een omgevingsvergunning nodig is     

Het is verboden op of in de in lid 26.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het college van burgemeester en wethouders, ter plaatse van de in lid 26.1 bedoelde gronden, de volgende werken geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanbrengen van hoogopgaand en/of diepwortelende beplanting, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting;
  2. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  3. het verrichten van grondroeractiviteiten (b.v. het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage) anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  4. diepploegen;
  5. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
  6. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  7. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
  8. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen.
26.4.2 Uitzonderingsregel     

Het verbod als bedoeld in lid 26.4.1 is niet van toepassing op werken geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden die:

  1. vallen onder normaal beheer en onderhoud;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
26.4.3 Toetsingscriteria voor het verlenen van de vergunning     

De werken geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden als bedoeld in lid 26.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien en voor zover dit niet strijdig is met de waarde cultuur historie, zoals vastgelegd het rapport 'Gemeente Heerhugowaard een historisch-geografische inventarisatie (inclusief de karakteristieke bebouwing)' dat als bijlage bij dit bestemmingsplan is gevoegd.

26.4.4 Adviesprocedure     

Alvorens over een omgevingsvergunning voor werken geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden als bedoeld in lid 26.4.1 te beslissen, winnen het college van burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij een deskundige op het gebied van cultuur omtrent de vraag of door de voorgenomen werken geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden de waarde cultuur, zoals vastgelegd het rapport 'Gemeente Heerhugowaard een historisch-geografische inventarisatie (inclusief de karakteristieke bebouwing)' niet onevenredig wordt geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.

26.5 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om een dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie toe te voegen, te wijzigen danwel te verwijderen met dien verstande dat;

  1. toevoegen uitsluitend mogelijk is indien een object aangewezen is als monument of beeldbepalend pand op basis van artikel 3 van de gemeentelijke Erfgoedverordening 2010 of de dan geldende verordening die de Erfgoedverordening 2010 vervangt;
  2. wijzigen uitsluitend mogelijk is indien de wijziging voortvloeit uit een besluit als bedoeld in artikel 8 van de gemeentelijke Erfgoedverordening 2010 of de dan geldende verordening die de Erfgoedverordening 2010 vervangt;
  3. verwijdering uitsluitend mogelijk is indien de aanwijzing als monument of beeldbepalend pand is ingetrokken conform artikel 9 van de gemeentelijke Erfgoedverordening 2010 of de dan geldende verordening die de Erfgoedverordening 2010 vervangt.
  4. De procedure voor het middels deze wijzigingsprocedure toevoegen, wijzigen danwel verwijderen van de dubbelbestemming kan indien gewenst gelijktijdig gevoerd worden met de besluitvorming op basis van de gemeentelijke Erfgoedverordening 2010 of de dan geldende verordening die de Erfgoedverordening 2010 vervangt

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 27 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 28 Algemene gebruiksregels     

28.1 Parkeervoorzieningen     

Het bestaande gebruik en de bestaande gebouwen mogen worden gehandhaafd, verbeterd en vernieuwd en mogen worden uitgebreid, indien is of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;

Artikel 29 Algemene afwijkingsregels     

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de bij recht op de verbeelding en/of in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of de intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  4. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10,00 meter;
  5. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40,00 meter;
  6. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, wordt vergroot, mits:
    1. de oppervlakte van de plaatselijke verhoging niet meer dan 10 m² bedraagt;
    2. de hoogte van de plaatselijke verhoging niet meer bedraagt dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw.

29.1 Algemene Afwijkingsregels     

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, afwijken van de bouwregels en toestaan dat:

  1. de bij recht op de verbeelding en/of in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages worden vergroot;
  2. bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  3. de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10,00 meter;
  4. de hoogte ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40,00 meter;
  5. de maximale (bouw)hoogte van gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, wordt vergroot, mits:
    1. de oppervlakte van de plaatselijke verhoging niet meer dan 10 m² bedraagt;
    2. de hoogte van de plaatselijke verhoging niet meer bedraagt dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw.

en afwijken van de bestemmingsregels voor het toestaan van:

  1. utilitaire bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen, waarvan:
    1. de goothoogte niet meer dan 3,00 meter mag bedragen;
    2. de bouwhoogte niet meer dan 5,50 meter mag bedragen;
    3. de oppervlakte niet meer dan 25 m2 mag bedragen.

29.2 Bijzondere afwijkingsregels     

De algemene afwijkingsregels van het bestemmingsplan Beveland 2010 worden gewijzigd in die zin dat de in artikel 8.1 onder g opgenomen mogelijkheid om een prostitutie en/of seksinrichting komt te vervallen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en Slotregels     

Artikel 30 Overgangsrecht     

30.1 Overgangsrecht bouwwerken     

30.1.1 Bouwregels     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouw- of omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
30.1.2 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

30.1.3 Illegale bouwwerken     

Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar gebouwd zijn zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

30.2 Overgangsrecht gebruik     

30.2.1 Voortzetten van strijdig gebruik     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

30.2.2 Veranderen van strijdig gebruik     

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

30.2.3 Hervatten van strijdig gebruik     

Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

30.2.4 Illegaal gebruik     

Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 31 Slotregel     

Deze regels kunnen worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Actualisatieplan Heerhugowaard 2015' van de gemeente Heerhugowaard.

Toelichting bestemmingsplan     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Algemeen     

Op grond van artikel 3.1.2 van de Wet ruimtelijke ordening dienen bestemmingsplannen eenmaal in de tien jaar te worden herzien. De gemeente Heerhugowaard heeft recent een grote inhaalslag gemaakt en beschikt nu over een groot aantal recente plannen.

De maatschappij en landelijke wetgeving blijft echter in ontwikkeling. Omdat de plannen recentelijk zijn aangepast zou het verwerken van die ontwikkeling pas over langere tijd meegenomen kunnen worden. Om na de intensieve inhaalslag ervoor te zorgen dat de bestemmingsplannen actueel blijven is er besloten om een jaarlijkse herziening voor te bereiden (indien nodig) waarbij recente ontwikkelingen gebundeld worden voor besluitvorming. Er is daarom vanuit efficiëntie oogpunt besloten om de diverse punten die naar voren zijn gekomen uit de praktijk te bundelen en gezamenlijk in een partiële herziening op te nemen.

Voor de onderstaande punten is het wenselijk dat de ruimtelijke kaders worden aangepast:

  • Wijziging van de bestemming van diverse stukken "snippergroen" die verkocht zijn.
  • Wijziging van de bestemming van enkele stukken uitgegeven grond in de Draai.
  • Wijze van meten bij dakopbouwen, dakkapellen en kapvormen.
  • Vastleggen van het bestaand aantal woningen als uitgangspunt.
  • Vastleggen van de zorg voor voldoende parkeerplaatsen.
  • Vastleggen van de bouwmogelijkheden op de bestemmingen Tuin, Tuinen 1 en Tuinen 2 .
  • Wijziging van verwijzingen in het Actualisatieplan 2014 van bestemmingsplan Oosttangent naar "Oosttangent tussen Rustenburgerweg en Beukenlaan".
  • Opnemen van bestaande gemeentelijke monumenten en beeldbepalende panden in de bestemmingsplannen.
  • Opnemen van een passende regeling voor de woningen die gerealiseerd zijn op het perceel Jan Glijnisweg 89 en 89a op basis van een Uitgebreide Omgevingsvergunning.
  • Wijzigen van de bestemming voor het perceel Jan Glijnisweg 12 van Agrarisch in Wonen op basis van de ruimte-voor-ruimteregeling.
  • Wijzigen van de bestemming voor Middenweg 163, waarbij de mogelijkheid voor de vestiging van een supermarkt komt te vervallen.
  • Wijzigen van de maximale maten voor reclamezuilen in het bestemmingsplan Zandhorst zodat deze overeenkomen met de maximale maten die zijn toegestaan op basis van het recentere reclamebeleid.
  • Wijzigen van de bestemming "Bedrijf -3" van het bestemmingsplan Zandhorst, zodat de bestaande mogelijkheden voor ABC-goederen beter tot hun recht komen.
  • Wijzigen van het bestemmingsplan Oud Centrum aangezien openbare parkeerplaatsen per abuis bestemd zijn voor de bestemming Wonen in plaats van Verkeer.
  • Wijzigen van het bestemmingsplan Oud Centrum aangezien de mogelijkheden voor horeca-voorzieningen niet in overeenstemming zijn met de bestaande situatie.
  • Wijziging van het bestemmingsplan Stadshart, waarbij de bestemming Horeca ter plaatse van de Libelle komt te vervallen en gewijzigd wordt in aanduiding voor een Horecabestemming.

De precieze wijzigingen en de aanleiding voor de wijziging wordt beschreven hoofdstuk 5 Planbeschrijving.

Naar alle waarschijnlijkheid zal er uit de praktijk later blijken dat er nog aanvullende onderwerpen zijn die voor herstel in aanmerking komen. Ook latere ontwikkelingen, zoals verkoop van kleine percelen openbaar groen (snippergroen) of andere maatschappelijke wijzigingen kunnen aanleiding geven om bestemmingsplannen te herzien. Aangezien de huidige plannen zeer recent zijn vastgesteld zal daarom ook in de nabije toekomst gewerkt worden met een gemeentebrede partiële herziening om nieuwe ontwikkelingen op te nemen in de diverse plannen.

Deze partiële herziening is als digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar plan opgezet. Verder wordt er gestreefd naar vrijwel identieke regels. In het kader van dienstverlening wordt het daarmee voor iedereen mogelijk om bestemmingsplankaarten en voorschriften ook thuis te raadplegen via het internet.

1.2 Plangebied     

Deze partiële herziening heeft betrekking op het gehele grondgebied van Heerhugowaard. De in deze partiële herziening opgenomen aanpassingen, zoals de nieuwe definitie van het begrip "peil", worden direct in die nieuwe bestemmingsplannen meegenomen.

1.3 Doel     

Met de herziening van het bestemmingsplan wordt een actueel juridisch-planologisch kader voor de bestaande activiteiten opgesteld. Daarbij wordt rekening gehouden met mogelijke toekomstige wensen. Daarnaast wordt rekening gehouden met een aantal voorziene ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied.

1.4 Geldende planologische regelingen     

Deze partiële herziening heeft betrekking op alle vigerende bestemmingsplannen in de gemeente Heerhugowaard.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie     

2.1 Bestaande situatie     

2.1.1 Ruimtelijke structuur     

De partiële herziening zorgt niet voor veranderingen in de ruimtelijke structuur.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders     

3.1 Inleiding     

Deze partiële herziening bevat een groot aantal kleinere onderwerpen die vanuit juridisch oogpunt om herstel vragen of die inspelen op een maatschappelijk behoefte. De maatregelen hebben een geringe impact. Beleidskaders hebben een zeer globaal en grootschalig karakter. Door dit grote schaalverschil wordt er geen bestaand beleid doorkruist. Wel zijn er enkele onderwerpen die zodanig worden uitgevoerd dat rekening gehouden wordt met het bestaande beleid. Een voorbeeld hiervan is het uitsluiten van de mogelijkheden voor mantelzorg bij de nu uitgegeven gronden voor de Draai, omdat de gronden dicht nabij de aanwezige regionale aardgastransportleiding liggen.

De algemene beleidsstukken zijn samengevat. Deze stukken zijn te lezen op de gemeentelijke website: www.heerhugowaard.nl/beleidskaders_bestemmingsplannen

Ook kunnen via deze site de meeste stukken worden gedownload. Vanwege het zeer beperkte karakter van de partiële herziening wordt het algemene beleid niet verder opgenomen in deze tekst, maar wordt in de planbeschrijving per punt aangegeven wat de achterliggende reden is voor de betreffende regeling.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten     

4.1 Inleiding     

In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de milieu-aspecten die van belang zijn voor het gebied. Het bevat een inventarisatie van de verschillende milieu- en omgevingsaspecten, alsmede de resultaten van de verschillende onderzoeken. Daarbij komen onder andere de volgende aspecten aan de orde: geluid, milieuzoneringen, water (waterparagraaf), luchtkwaliteit, bodem, cultuurhistorie en archeologie, ecologie, duurzaamheid en energie, externe veiligheid en andere belemmeringen.

4.2 Water     

4.2.1 Algemeen     

Het waterbeleid op rijksniveau is verwoord in het Nationaal Waterplan. Het provinciaal waterbeleid is verwoord in het Waterplan 2010 - 2015. Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft het Waterbeheersplan 4 opgesteld. Dit is enerzijds een voortzetting van het lopende beleid, anderzijds anticipeert het op een tijdige en doelmatige realisatie van de KRW en het NBW. De gemeenschappelijke visie van de gemeente Heerhugowaard en het Hoogheemraadschap staat beschreven in het ‘Waterplan Heerhugowaard 2006 – 2015’. Door de integrale aanpak worden het water (kwalitatief en kwantitatief), wonen, werken, recreatie en de natuur in hun onderlinge relaties in het waterplan in beeld gebracht, met een bijbehorende aanpak en invulling in de vorm van streefbeelden.

4.2.2 Watertoets     

De partiële herziening heeft slechts zeer beperkte ruimtelijke gevolgen. De inhoudelijke wijzigingen hebben geen negatieve effecten voor het waterbeheer. Veel wijzigingen zorgen vooral voor wijzigingen gebruik van bestaande bebouwing, maar zorgen niet voor uitbreiding van bebouwing of verharding. Voor de projecten waarbij er wel wijzigingen zijn (aanpassingen van de Libelle en de percelen aan de Jan Glijnisweg 12 en Jan Glijnisweg 89 en 89a) is er op projectbasis al eerder overleg gevoerd met het Hoogheemraadschap. Er wordt daarom geen vooroverleg gevoerd of voorafgaand een watertoets opgesteld. Wel wordt het Hoogheemraadschap geïnformeerd over de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving     

5.1 Inleiding     

In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn vertaald naar de inhoud van het plan. Er wordt gemotiveerd aangegeven wat in het bestemmingsplan geregeld wordt en op welke wijze. Zijn er specifieke aandachtspunten dan zullen deze in het hoofdstuk beschreven worden.

  • Wijziging van de bestemming van diverse stukken "snippergroen" die verkocht zijn.
  • Wijziging van de bestemming van enkele stukken uitgegeven grond in de Draai.
  • Vastleggen van het bestaand aantal woningen als uitgangspunt.
  • Vastleggen van de zorg voor voldoende parkeerplaatsen.
  • Vastleggen van de bouwmogelijkheden op de bestemmingen Tuin, Tuin - 1 en Tuin - 2 .
  • Wijziging van verwijzingen in het Actualisatieplan 2014 van bestemmingsplan Oosttangent naar "Oosttangent tussen Rustenburgerweg en Beukenlaan".
  • Verbetering van bestemmingsplan Zuid Oost Hoek, waarbij een perceel dat nu als Groen bestemd is gewijzigd wordt in de bestemming Wonen.
  • Verbeteringen bij het bestemmingsplan Heerhugowaard Zuid West, het opnemen van een aanduiding sba-1 en het positief bestemmen van een deel van een woning.
  • Opnemen van bestaande gemeentelijke monumenten en beeldbepalende panden in de bestemmingsplannen.
  • Opnemen van een passende regeling voor de woningen die gerealiseerd zijn op het perceel Jan Glijnisweg 89 en 89a op basis van een Uitgebreide Omgevingsvergunning.
  • Wijzigen van de bestemming voor het perceel Jan Glijnisweg 12 van Agrarisch in Wonen op basis van de ruimte-voor-ruimteregeling.
  • Wijzigen van de bestemming voor Middenweg 163, waarbij de mogelijkheid voor de vestiging van een supermarkt komt te vervallen.
  • Wijzigen van de maximale maten voor reclamezuilen in het bestemmingsplan Zandhorst e.o. zodat deze overeenkomen met de maximale maten die zijn toegestaan op basis van het recentere reclamebeleid.
  • Wijzigen van de bestemming "Bedrijf -3" van het bestemmingsplan Zandhorst e.o., zodat de bestaande mogelijkheden voor ABC-goederen beter tot hun recht komen.
  • Wijzigen van het bestemmingsplan Oud Centrum aangezien openbare parkeerplaatsen per abuis bestemd zijn voor de bestemming Wonen in plaats van Verkeer.
  • Wijzigen van het bestemmingsplan Oud Centrum aangezien de mogelijkheden voor horeca-voorzieningen niet in overeenstemming zijn met de bestaande situatie.
  • Wijziging van het bestemmingsplan Stadshart, waarbij de bestemming Horeca ter plaatse van de Libelle komt te vervallen en gewijzigd wordt in een aanduiding voor een Horecabestemming, waarbij uitgegaan wordt van een horeca-categorie 3.
  • Beperken van prostitutie en seksinrichtingen en uitsluiten van deze functies binnen het plangebied van bestemmingsplan Beveland 2010.

5.2 Wijzigen bestemming percelen "Snippergroen"     

In de loop van de jaren zijn er kleine stukken groen (met bestemmingen Groen/Verkeer) verkocht in de nieuwe wijken. Deze kleinere percelen waren bij de uiteindelijke inrichting van de wijk niet (meer) nodig. Deze percelen zijn in veel gevallen verkocht aan de eigenaren van de naastgelegen woningen. Bij die verkoop is er wel rekening gehouden met de stedenbouwkundige uitgangspunten en de afwezigheid van leidingen. De gronden zijn echter vaak nog bestemd als Groen of Verkeer. Hierdoor worden de nieuwe eigenaren beperkt in de mogelijkheden die zij hebben op deze gronden. Vooral bij het oprichten van bijgebouwen, terwijl er vanuit stedenbouwkundig en praktisch oogpunt geen bezwaar is tegen deze mogelijkheden.

De diverse percelen zijn daarom gebundeld en worden door middel van dit Actualisatieplan voorzien van een passende bestemming. De percelen worden bestemd met Wonen, Wonen-1, Wonen-2, Tuin, Tuin-1 of Tuin-2 afhankelijk van de specifieke ligging en de indeling van de percelen.

Er is één perceel dat op het bedrijventerrein Zandhorst ligt, dat is verkocht aan het naastgelegen bedrijf. Dit perceel heeft een Bedrijf - 1 bestemming gekregen, zoals deze ook voor de omliggende percelen geldt. Daarbij zijn enkele kleinere verschillen ontstaan in de regels die het gevolg zijn van de wijzigingen in de landelijke standaarden voor bestemmingsplannen. Hierdoor is bijvoorbeeld de noodzaak vervallen voor een verwijziging naar het algemene gebruiksverbod en wordt er nu gesproken over de verbeelding in plaats van de plankaart. Ook is de afwijkingsmogelijkheid voor hoekpercelen aan de Amperestraat, Coulombstraat en Maxwellstraat niet opgenomen aangezien het verkochte snipperperceel niet langs één van deze wegen ligt. Tenslotte is de wijzigingsbevoegdheid voor het toevoegen van een aanduiding voor bestaande bedrijfswoningen niet opgenomen omdat er geen bestaande bedrijfswoning aanwezig is.

Daarnaast zijn enkele achterpaden bij woningen die voorheen een Groen bestemming hadden, maar die later verkocht zijn omdat er andere ontsluitingsmogelijkheden ontstonden, worden nu met een passende bestemming opgenomen. De bestemming die aan de percelen wordt gegeven sluit zo goed mogelijk aan op de omliggende percelen en de bestemmingssystematiek van Heerhugowaard.

5.3 Wijziging bestemming percelen De Draai     

Deze situatie is vergelijkbaar met de percelen Snippergroen. Bij de uitgifte en verkaveling van De Draai is er in eerste instantie een zeer brede groenstrook vrijgehouden waar de regionale aardgastransportleiding ligt. De zone is veel breder dan strikt noodzakelijk op basis van de beperkingen vanuit de Aardgastransportleiding noodzakelijk is. Er is echter wel sprake van een hoger groepsrisico, ook al wordt de oriëntatiewaarde niet overschreden.

De groenstrook rond de leiding is breder gemaakt om te kunnen voorzien in voldoende onverhard oppervlak zodat wateroverlast wordt voorkomen en om een groot wandelgebied te kunnen realiseren voor de bewoners.

Vervolgens zijn de gronden verkaveld en uitgegeven. Om een goede verkaveling te kunnen realiseren zijn er op een aantal plaatsen gronden uitgegeven die nu de bestemming Groen hebben. Hierdoor worden de nieuwe eigenaren beperkt in de mogelijkheden die zij hebben op deze gronden. Vooral bij het oprichten van bijgebouwen, terwijl er vanuit stedenbouwkundig en praktisch oogpunt geen bezwaar is tegen deze mogelijkheden.

Bij deze percelen moet echter wel rekening gehouden met de aanwezige aardgastransportleiding. In het kader van de ontwikkeling van de Draai is er onderzoek gedaan naar de gevolgen vanuit het oogpunt van externe veiligheid. Daaruit is gebleken dat er voldaan wordt aan de normen voor het plaatsgebonden risico en dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico niet wordt overschreden. Het is echter wel van belang om te realiseren dat er in dit geval wel degelijk sprake is van een risico. Daarom is de realisatie van bijgebouwen niet bezwaarlijk, maar het realiseren van bebouwing waarin ook verbleven wordt is niet verstandig. Personen die van mantelzorg gebruik maken zijn immers per definitie minder zelfredzaam dan de gemiddelde inwoner, terwijl de betreffende percelen nu juist dichter bij de aardgastransportleiding liggen.

Bij deze percelen is het daarom van belang om de mogelijkheden voor mantelzorg te beperken. Voor vergunningplichtige mogelijkheden is dit eenvoudig te regelen door bij het bestaande afwijkingenregime ook op te nemen dat er een advies van de Veiligheidsregio moet worden ingewonnen. Er zijn echter ook vergunningvrije mogelijkheden. Om te voorkomen dat er op basis van het vergunningvrije regime ongewenste risico's ontstaan wordt er daarom een aanduiding "zorgwoning uitgesloten" opgenomen. Hierdoor worden ook de vergunningvrije mogelijkheden voor mantelzorg beperkt. Vergunningvrije mogelijkheden voor mantelzorg zijn namelijk alleen mogelijk op het erf dat bij de woning hoort. Op basis van het Besluit omgevingsrecht, Bijlage II artikel 1 - wordt erf gedefinieerd als: "al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden".

Aangezien het straks geldende bestemmingsplan de inrichting voor mantelzorg verbiedt, zijn er ook geen vergunningvrije mogelijkheden voor mantelzorg. Om voldoende flexibiliteit te bieden kan van dit verbod worden afgeweken en mantelzorg toegestaan worden, mits er advies is ingewonnen van de Veiligheidsregio en de eventuele toename van het risico aanvaardbaar wordt geacht.

5.4 Vastleggen van het bestaand aantal woningen als uitgangspunt     

Op dit moment zijn er in veel bestemmingsplannen alleen grotere bouwvlakken opgenomen zonder dat is vastgelegd hoeveel woningen hier binnen gerealiseerd kunnen worden. Dat is een flexibele regeling, maar heeft als nadeel dat er daardoor onbeperkt gesplitst kan worden. Het splitsen van woningen kan aanzienlijke negatieve gevolgen hebben voor de woonkwaliteit. Omliggende woningen worden immers geconfronteerd met meer personen die zicht hebben op hun perceel. Daarnaast worden ruimten in de oorspronkelijke woning die voorheen niet als gebruiksruimte werden benut, na splitsing vaak wel als verblijfsruimte benut. Hierdoor ontstaat aantasting van de privacy. Bovendien heeft splitsing gevolgen voor de parkeerdruk. Een toename van het aantal bewoners heeft immers ook gevolgen voor het aantal auto's in de wijk.

Het is daarom van belang om als algemeen uitgangspunt vast te leggen dat het aantal woningen binnen de bouwvlakken niet mag toenemen met een afwijkingsbevoegdheid voor splitsing onder voorwaarden. Deze bepalingen worden toegevoegd aan de algemene regels die zijn opgenomen in Hoofdstuk 3 van de regels. Op deze wijze is het niet noodzakelijk om de woningen per bouwvlak vast te leggen, terwijl onbeperkt splitsen niet meer mogelijk is.

Aan de bestemmingsplannen wordt toegevoegd dat bij elke bestemming met de functie Wonen het bestaand aantal woningen niet meer mag bedragen dan het bestaand aantal, waarbij het bestaand aantal woningen als volgt wordt gedefinieerd:

"Het aantal woningen dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan legaal aanwezig is en/of in uitvoering is krachtens een bouwvergunning/omgevingsvergunning voor het bouwen en/of gebruiken van een woning, dan wel nog gebouwd kan worden met gebruikmaking van een reeds verleende vrijstelling op grond van de WRO, een ontheffing op basis van de Wro of een afwijkingsprocedure op basis van de Wabo."

5.5 Vastleggen van de verplichting om voldoende parkeerplaatsen te realiseren     

Op 29 november 2014 is de zogenaamde Reparatiewet BZK 2014 in werking getreden. Deze wet regelt formeel dat de grondslag voor het opnemen van stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening komt te vervallen. Alle stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening moeten worden opgenomen in bestemmingsplannen. Er geldt daarvoor een overgangstermijn tot 1 juli 2018. Na die datum verliezen de stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening hun (aanvullende) werking.

Voor 1 juli 2018 moet daarom gezorgd worden voor de aanpassing van de geldende bestemmingsplannen om de stedenbouwkundige bepalingen waaronder de verplichtingen om te voorzien in voldoende parkeerplaatsen te regelen in het bestemmingsplan. Door dat nu te regelen via dit Actualisatieplan worden in één keer alle vigerende plannen herzien wat betreft regels omtrent het parkeren.

Op 1 november 2014 is artikel 3.1.2 van het Besluit ruimtelijke ordening aangepast. Er is een onderdeel aan het Bro toegevoegd op grond waarvan het mogelijk is om zogenaamde 'wet-interpreterende' regels op te nemen in het bestemmingsplan. Geregeld is dat ten behoeve van de goede ruimtelijke ordening in een bestemmingsplan regels kunnen worden opgenomen, waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Hiermee is het mogelijk gemaakt om een regeling voor het parkeren op te nemen, zonder parkeernormen concreet vast te leggen en ook om te kunnen blijven werken met een parkeerfonds of fonds voor bovenwijkse voorzieningen. Uiteraard is het mogelijk om concrete normen op te nemen in het bestemmingsplan, maar juist vanwege het nieuwe artikel in het Bro is dat niet nodig.

Het is voldoende dat er in de regels wordt opgenomen, dat er voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden ten behoeve van de nieuwe functie. Deze bepaling wordt toegevoegd aan de algemene regels die zijn opgenomen in Hoofdstuk 3 van de regels. Voor de invulling van de vraag hoeveel parkeervoorzieningen noodzakelijk zijn, wordt gebruik gemaakt van de nu al bestaande beleidsregels. Deze beleidsregels kunnen tussentijds gewijzigd worden, zonder dat er een bestemmingsplanwijziging noodzakelijk is. Er wordt dan altijd getoetst aan het meest recente gemeentelijke beleid.

5.6 Vastleggen van de mogelijkheden voor de bestemmingen Tuin, Tuin-1 en Tuin-2     

Bij de vaststelling van het Actualisatieplan 2014 was voorgesteld om de mogelijkheden voor de bestemmingen Tuin, Tuin-1 en Tuin-2 te uniformeren. In de raadscommissie Stadsontwikkeling ontstond discussie over de gevolgen hiervan voor het eventueel realiseren van carports. Naar aanleiding van deze discussie is besloten om deze aanpassing niet bij het Actualisatieplan 2014 vast te stellen maar te betrekken bij het Actualisatieplan 2015 zodat er nog een goede regeling voor eventuele carports kan worden opgenomen.

Het oorspronkelijke voorstel wordt nu aangevuld met de mogelijkheid om af te wijken van het bestemmingsplan. Daarbij wordt bepaald dat voor parkeerplaatsen die op basis van het geldende bestemmingsplan binnen de bestemmingen Tuin, Tuin-1 en Tuin-2 aangewezen zijn als parkeerplaats, mogelijk is om een carport te realiseren met een maximale breedte van 3,0 meter, een maximale diepte van 6,0 meter.

Van deze afwijkingsbevoegdheid kan gebruik gemaakt worden mits er vanuit stedenbouwkundig oogpunt geen bezwaren tegen zijn, de carport als open constructie wordt uitgevoerd zonder zijwanden, het ontwerp wordt afgestemd op het ontwerp van de woning en er vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren tegen zijn.

Door deze aanvullende afwijkingsbevoegdheid kan tegemoet gekomen worden aan de wens die in de raadscommissie Stadsontwikkeling naar voren is gekomen, terwijl er anderzijds voldoende waarborgen zijn

5.7 Verbeteren verwijzing Actualisatieplan 2014     

Hoewel in het normaal spraakgebruik "bestemmingsplan Oosttangent" wordt gebruikt voor de nieuwe aangelegde verbinding tussen de Rustenburgerweg en de Beukenlaan, is de formele titel van het bestemmingsplan "bestemmingsplan Oosttangent tussen Rustenburgerweg en Beukenlaan". In het Actualisatieplan 2014 zijn enkele verbeteringen doorgevoerd naar aanleiding van gerechtelijke uitspraken. Daarbij is in de regels per abuis niet verwezen naar de formele titel. Om ervoor te zorgen dat er geen enkel misverstand kan ontstaan worden deze regels nu aangepast en wordt ervoor gezorgd dat er naar de formele titel wordt verwezen. Er zijn verder geen inhoudelijke wijzigingen van deze regels. Het gaat uitsluitend om een juridische verbetering van de verwijzing.

In de toelichting worden de volgende verbeteringen aangebracht:

Oorspronkelijke tekst Gewijzigde tekst
5.8. Verbeteringen bestemmingsplan Oosttangent 5.8. Verbeteringen bestemmingsplan Oosttangent tussen Rustenburgerweg en Beukenlaan
Het bestemmingsplan Oosttangent was opgesteld voorafgaand aan de aanleg van de Oosttangent. Het bestemmingsplan Oosttangent tussen Rustenburgerweg en Beukenlaan was opgesteld voorafgaand aan de aanleg van de Oosttangent.
Deze partiële herziening wijzigt het bestemmingsplan "Oosttangent" in die zin dat... Deze partiële herziening wijzigt het bestemmingsplan "Oosttangent tussen Rustenburgerweg en Beukenlaan" in die zin dat...
In de partiële herziening wordt vastgelegd dat geluidsvoorzieningen binnen het plangebied van het bestemmingsplan Oosttangent maximaal 3,5 meter hoog mogen zijn. In de partiële herziening wordt vastgelegd dat geluidsvoorzieningen binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Oosttangent tussen Rustenburgerweg en Beukenlaan" maximaal 3,5 meter hoog mogen zijn.
Deze zijn in de doeleindenomschrijving van het oorspronkelijk bestemmingsplan Oosttangent onder d. (voet- en fietspaden) en onder e. (parkeervoorzieningen). Deze zijn in de doeleindenomschrijving van het oorspronkelijk bestemmingsplan "Oosttangent tussen Rustenburgerweg en Beukenlaan" onder d. (voet- en fietspaden) en onder e. (parkeervoorzieningen).

5.8 Verbeteren bestemmingsplan Zuid Oost Hoek     

Bij het perceel Jan Glijnisweg 99 is in het bestemmingsplan Zuid Oost Hoek een perceel privégrond per abuis ingetekend met een groenbestemming. Er zijn langs de Jan Glijnisweg op een aantal plaatsen doorsteken naar het Huygenbos en percelen die in het bezit zijn van Staatsbosbeheer. Per abuis is er bij het intekenen van de bestemmingen vanuit gegaan dat deze gronden in eigendom waren bij Staatsbosbeheer. Daarom waren deze voorzien van een groenbestemming. Het gaat echter om privégronden van de naastgelegen woning.

Deze gronden worden alsnog voorzien van een passende bestemming conform het voorheen geldende bestemmingsplan en het bestaand gebruik. Het perceel krijgt aan de voorzijde voor de voorgevelrooilijn de bestemming Tuin-2 en naast en achter de woning de bestemming Wonen-1 zonder bouwvlak. Daarmee wordt de huidige situatie positief bestemd. De nu al aanwezige dubbelbestemming "Waarde - archeologie -3" blijft ook bij de nieuwe bestemming aanwezig. Deze wijze van bestemmen is ook bij alle omliggende percelen met een woonbestemming gebruikt.

5.9 Verbeteren bestemmingsplan Heerhugowaard Zuid West     

5.9.1 Verbetering specifieke bouwaanduiding Spinel 18 t/m 24     

Er is geconstateerd dat per abuis ter plaatse van de percelen Spinel 18 t/m 24 een 'specifieke bouwaanduiding - 1' (luifel/overkapping) opgenomen op de bestemming 'Wonen'. Deze aanduiding is echter op de verkeerde bestemming gelegd. De specifieke bouwaanduiding behoort aangegeven te worden op de bestemming 'Tuin -1'. In de regels wordt bij de bestemming "Wonen" ook niet verwezen naar deze bouwaanduiding, dat gebeurd alleen bij de bestemming "Tuin-1". Deze omissie wordt nu gecorrigeerd bij het Actualisatieplan. De wijziging heeft geen gevolgen voor de regels, maar gaat alleen om een correctie van de verbeelding/plankaart.

5.9.2 Verbetering bestemming Piriet     

Bij het controleren van het bestemmingsplan Heerhugowaard Zuid West bleek de entree aan de voorzijde bij de woning Piriet 3 bestemd te zijn met een bestemming Verkeer in plaats van Wonen, zoals bij alle overige woningen het geval was. Dit is een omissie op de verbeelding/plankaart. Deze omissie wordt nu gecorrigeerd bij het Actualisatieplan. De wijziging heeft geen gevolgen voor de regels, maar gaat alleen om een correctie van de verbeelding/plankaart.

5.10 Opnemen gemeentelijke monumenten, beeldbepalende panden en objecten     

Op dit moment moet er bij een aanvraag Omgevingsvergunning apart worden geraadpleegd of gebouwen zijn aangewezen als gemeentelijk monument of beeldbepalend pand. Ook voor potentiële kopers die het bestemmingsplan raadplegen kan dit betekenen dat zij deze informatie niet direct wordt meegenomen. Bij de grootschalige actualisatie zijn in eerste instantie alleen rijksmonumenten opgenomen omdat het erfgoedbeleid op dat moment nog in ontwikkeling was.

Inmiddels is de lijst met monumentale en beeldbepalende panden voldoende uitgewerkt. Er zijn slechts zeer beperkt aanpassingen geweest. Bovendien is de Omgevingswet in voorbereiding. Doelstelling hiervan is om de met de ruimte en stedelijk omgeving gepaard gaande regels zoveel mogelijk te bundelen zodat er een meer integrale afweging gemaakt kan worden bij het vaststellen van kaders en het verlenen van vergunningen. Het opnemen van de bestaande gemeentelijke monumenten en beeldbepalende panden past binnen dit streven.

Bij het opnemen zal de regeling zoals die nu al op basis van het erfgoedbeleid geldt worden opgenomen in het bestemmingsplan. Voor gemeentelijke monumenten beeldbepalende panden en objecten (in het overzicht van monumenten en beeldbepalende panden opgenomen onder het kopje karakteristieke panden, objecten en ensembles) en stolpen geldt dat de bestaande vormgeving ten tijde van het ter inzage leggen van dit bestemmingsplan Deze regelgeving is identiek aan de regels die zeer recentelijk zijn vastgelegd in het bestemmingsplan Buitengebied voor de gemeentelijke monumenten, beeldbepalende panden, objecten en stolpen.

Aan de regels wordt een algemene wijzigingsbevoegdheid toegevoegd om ervoor te zorgen dat de aanduidingen die op de verbeeldingen zijn opgenomen actueel blijven. Met deze wijzigingsbevoegdheid wordt het mogelijk om aanduidingen te verwijderen als een object niet meer aangewezen is als monument of beeldbepalend pand. Bijvoorbeeld als het bij een brand verloren is gegaan. Daarnaast kan er een aanduiding worden toegevoegd of gewijzigd als een object aangewezen wordt als monument of beeldbepalend pand op basis van de gemeentelijke Erfgoedverordening 2010 of als verzorgd is om een wijziging van de aanwijzing. Op deze wijze wordt gegarandeerd dat de meest actuele informatie weergegeven kan worden.

5.11 Positief bestemmen van Jan Glijnisweg 89 en 89a     

De woonboerderij aan de Jan Glijnisweg 89 - 89A in Heerhugowaard is in mei 2013 bij een grote brand verloren gegaan. Aan de bewoners, die beide eigenaar waren van één helft van de boerderij, is vergunning verleend om op de locatie twee vrijstaande woningen terug te bouwen.

Voor het perceel vigeert het bestemmingsplan “ZuidOostHoek” dat is vastgesteld door de gemeenteraad op 18 juni 2013. In het bestemmingsplan is het perceel bestemd als ‘Wonen’ en Tuin – 2. Tevens hebben de gronden een dubbelbestemming Waarde – Archeologie 3 ter bescherming van mogelijk aanwezige archeologische waarden. Het realiseren van twee vrijstaande woningen, is in strijd met het vigerend bestemmingsplan. Er is een Uitgebreide omgevingsvergunning verleend voor de herbouw van twee vrijstaande woningen. Door de vergunningverlening is de bebouwing gewijzigd, maar is het onderliggende bestemmingsplan niet aangepast. Om ervoor te zorgen dat bij een latere uitbreiding of bij het realiseren van bijgebouwen er opnieuw strijd met het bestemmingsplan ontstaat, is er nu een passende bestemming opgenomen voor de nieuwe woningen.

 

5.12 Wijzigen bestemming Jan Glijnisweg 12     

Het voornemen bestaat om het kassencomplex aan de Jan Glijnisweg 12 te slopen en hier enkele woonclusters te realiseren. Deze ontwikkeling is passend binnen de Ruimte voor Ruimte-regeling en sluit aan op het gemeentelijk beleid voor het buitengebied. Omdat de voorgenomen ontwikkeling in strijd is met het vigerende bestemmingsplannen wordt met dit bestemmingsplan een nieuw ruimtelijk-planologisch kader vastgelegd.

Voor deze ontwikkeling is vooroverleg gevoerd op basis van een voorontwerp-bestemmingsplan voor uitsluitend deze kavel. Vanwege de samenloop met dit Actualisatieplan is vanuit procedureel en praktisch oogpunt besloten om dit postzegelbestemmingsplan te integreren in dit Actualisatieplan. De toelichting van het voorontwerp is als bijlage bij dit Actualisatieplan gevoegd. In deze toelichting zijn alle relevante ruimtelijke aspecten benoemd en wordt gemotiveerd waarom de voorgenomen ontwikkeling past binnen een goede ruimtelijke ordening.

Op basis van dit voorontwerp is vooroverleg gevoerd met Provincie Noord-Holland en het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Beide instanties waren reeds eerder betrokken bij de ontwikkeling. De eerdere opmerkingen zijn verwerkt en beide instanties en hadden geen verdere aanvullingen.

De voorbereidingen voor deze ontwikkelingen zijn gevoerd op basis van een los bestemmingsplan voor deze locatie. Het Beeldkwaliteitsplan, dat een verplicht onderdeel is bij een ontwikkeling die op basis van de Ruimte-voor-Ruimte regeling tot stand komen, is als bijlage 1 bij dit bestemmingsplan gevoegd. Ook de uitgevoerde onderzoeken voor deze locatie zijn opgenomen als bijlage.

Omdat de voorbereidingen gevoerd zijn op basis van een los bestemmingsplan is ook de ruimtelijke afweging in eerste instantie in dat kader opgesteld. De ruimtelijke afweging is dan ook in eerste instantie als los document opgesteld. De relevante pagina's (pagina 5 tot en met 21) waarin de ruimtelijke afweging in is weergegeven, is als bijlage 7 bij dit bestemmingsplan gevoegd.

De financiële onderbouwing is naar aanleiding van de zienswijzen als bijlage 8 bijgevoegd. Daarnaast is opgemerkt dat de teksten in de bijlagen voor een deel verouderd zijn omdat verwezen wordt naar de Ruimte voor Ruimteregeling zoals die was opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie. Deze verordening is door de vaststelling van de Provinciale Ruimtelijke Verordening vervangen. Dit is juist, maar is ontstaan door de lange doorlooptijd. Na een evaluatie van de Ruimte voor Ruimte-regeling hebben Gedeputeerde Staten besloten wijzigingen aan te brengen in de uitvoeringsregeling. De Uitvoeringsregeling Ruimte voor Ruimte 2015 is op 16 december door Gedeputeerde Staten vastgesteld en op 14 januari 2015 in werking getreden. De inhoudelijke regeling en doelstelling is echter in stand gebleven.

5.12.1 Wijzigingen naar aanleiding van tussenuitspraak     

Tegen het vastgestelde bestemmingsplan Actualisatieplan 2015 is beroep aangetekend. Op 8 februari 2017 is één van de beroepen ongegrond verklaard. Daarna heeft de Raad van State in een tussenuitspraak van 8 maart 2017 geconcludeerd dat er nadere besluitvorming noodzakelijk is.

In het bestemmingsplan is uitgegaan van een afstand van 30 meter in verband met het zuid-westelijk gelegen bedrijf (de dierenkliniek) op basis van de VNG-richtlijn Bedrijven en Milieuzonering. Daarnaast moet er op basis van het Activiteitenbesluit een afstand van 50 meter aangehouden worden ten opzichte van de stal en de mestplaat in verband met kans op geurhinder. In het bestemmingsplan is een deel van de ontwikkeling aan de Jan Glijnisweg 12 rechtstreeks bestemd. Deze woningen voldoen aan de richtlijn-afstanden. Er was daarnaast een deel met de bestemming Wonen – Uit te werken (W-U) opgenomen. De Raad van State heeft ten aanzien van het deel van de nieuwe ontwikkeling met de bestemming W-U geconstateerd dat deze bestemming voor een aanzienlijk deel binnen de genoemde afstanden van 30 meter en 50 meter ligt. Daarnaast is er een beeldkwaliteitsplan aan het bestemmingsplan gekoppeld waarin strenge voorwaarden zijn opgenomen die bij de uitwerking in acht moeten worden genomen. Er is onvoldoende duidelijk gemaakt dat er bij de uitwerking voldaan kan worden aan zowel de minimale afstanden als de uitgangspunten van het beeldkwaliteitsplan.

In de tussenuitspraak is daarom gelegenheid geboden om:

  • Uitgaande van een ontwikkeling conform het beeldkwaliteitsplan, alsnog nader onderzoek te doen wat de gevolgen van de uitwerking zijn voor de bedrijfsvoering van de dierenkliniek, in het bijzonder de mestplaat en de stal. Te motiveren waarom eventuele effecten (geluid en geur) voor de nieuwe woningen in het gebied met de uit te werken bestemming aanvaardbaar zijn.
  • Een gewijzigd besluit te nemen indien uitwerking overeenkomstig het beeldkwaliteitsplan tot onaanvaardbare gevolgen leidt.

Op basis van de uitspraak is gestart met nader onderzoek. Er is geconcludeerd dat het niet mogelijk is om binnen de oorspronkelijk aangewezen W-Ubestemming zowel de gewenste afstanden aan te houden als te voldoen aan een goede stedenbouwkundige invulling. Als de bebouwing op voldoende afstand in het lint komt te staan dan komt dat de bebouwing binnen de W-Ubestemming zeer dicht of aansluitend aan de andere geplande woningen komt te staan. Ook wordt de bebouwing dan veel smaller. Dat is in strijd met de wens om doorzichten in stand te laten en de massale clustering van bebouwing die dan ontstaat sluit niet meer aan bij het karakter van het lint. Ook de gewenste stolpvorm is niet realiseerbaar binnen de smalle beschikbare gevelbreedte. Als de positie in het lint wordt losgelaten komt de woningbouw zeer ver achter de rooilijn te liggen en achter de andere bestaande en geplande woningen. Er is dan sprake van tweedelijns bebouwing die ver in het landelijk gebied komt te liggen. Dat is in strijd met het beeldkwaliteitsplan, de wens om in het lint te bouwen en te voorkomen dat er aantasting van privacy plaatsvindt.

Er is vervolgens gezocht naar een inpassing die past binnen een goede stedenbouwkundige invulling, rekening houdt met omliggende bebouwing, de uitgangspunten van het beeldkwaliteitsplan, de noodzakelijke afstanden tot de dierenkliniek en de tussenuitspraak van de Raad van State.

Er is een passend alternatief gevonden door de gewenste stolpbebouwing niet meer aan de zuidzijde, bij de dierenkliniek te plaatsen, maar om deze aan de noordkant te realiseren. Hierdoor ontstaan twee losse erven met daartussen de bestaande sloot.

verplicht

Naar aanleiding van de gewijzigde invulling is nader overleg gevoerd met de Provincie Noord-Holland in verband met de eisen die voortvloeien vanuit de Provinciale Ruimtelijke Verordening. De Provincie Noord-Holland kan zich vinden in deze alternatieve ontwikkeling. Er werden verzocht om twee wijzingen aan te brengen. In de eerste opzet was nog een brede vijverachtige waterpartij opgenomen en was het erf aan de zuidoostelijke kant van de bijgebouwen nog met een woonbestemming opgenomen. Het plan is aangepast naar aanleiding van de reactie van de Provincie. De waterpartijen worden als reguliere sloot uitgevoerd passend binnen de cultuurhistorische patronen van de polder. De erfbestemming is aangepast en de geclusterde bebouwing is meer aaneengesloten. Er worden nu twee duidelijk te onderscheiden erven gerealiseerd.

De gewijzigde planvorming heeft effecten voor omliggende woningen. De eigenaren van de noordoostelijke woning hebben eveneens beroep ingediend. De nieuwe stolpbebouwing komt dichter bij hun woning te staan. De afstand tussen hun woning en de nieuwe stolp bedraagt echter 30 meter. De stolp staat dichtbij de rooilijn van het lint en is er minder ruimte achter de woning bestemd als erf. Aan de achterzijde is alleen lage bebouwing mogelijk met een goothoogte van 3,0 meter en een bouwhoogte van 8,0 meter. De diepte van het nieuwe erf is gelijk aan de diepte van het erf van de naastgelegen woning. De effecten voor de naastgelegen woning zijn dan ook aanvaardbaar vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening.

De nieuwe stolpwoning komt tegenover bestaande bebouwing te staan. De eigenaar van deze woning is als initiatiefnemer betrokken bij het project en staat positief tegenover deze ontwikkeling. Een bijkomend effect van de wijzigingen is dat het aantal woningen dat ontwikkeld wordt verlaagd worden. Er was sprake van 4 woningen in de stolp. Er kan nu volstaan worden met 2 woningen. Dat betekent dat er minder woningen in het buitengebied gerealiseerd worden en heeft positieve effecten op de verkeersdruk aan de Jan Glijnisweg.

Het bestemmingsplan is dan ook gewijzigd. De bestemming Wonen - Uit te werken is vervallen. De zones aan beide zijden van de nieuwe ontwikkeling hebben een agrarische bestemming. Deze zones hebben een breedte van 30 meter. Daarmee wordt de openheid van de doorzichten gegarandeerd. Tussen de twee erven ligt een waterbestemming, zodat ook hier geen beplanting of bebouwing aanwezig kan zijn.

Bij het beoordelen van de omgevingsvergunningen wordt getoetst aan het oorspronkelijke beeldkwaliteitsplan ten aanzien van materialisering en erfinrichting. De gewijzigde verkaveling is toegevoegd en zal als uitgangspunt dienen voor de positionering van (bij)gebouwen. De hoofdbebouwing is rechtstreeks bestemd, zodat afwijken van de gewijzigde verkaveling slechts beperkt mogelijk is.

5.13 Wijzigen van de bestemming Middenweg 163     

Op dit moment is op deze locatie de Aldi gevestigd. Deze supermarkt wordt echter verplaatst naar een locatie waar er meer ruimte en mogelijkheden zijn. Er is onderzoek gedaan naar de marktruimte voor detailhandel en er zijn regionaal afspraken gemaakt over de vestiging van nieuwe detailhandelfuncties op basis van de verplichtingen voortvloeiend uit de Provinciaal Ruimtelijke Verordening. Naar aanleiding hiervan is in overleg met de Aldi overeengekomen om de mogelijkheden voor de vestiging van een supermarkt op de bestaande locatie van de Aldi te laten vervallen.

Deze gemaakte afspraken worden nagekomen door in het Actualisatieplan 2015 een aanduiding op te nemen voor het perceel Middenweg 163, waarmee de functie van een supermarkt op deze locatie wordt uitgesloten.

 

5.14 Wijzigen van bestemmingsplan Zandhorst e.o. ten aanzien van reclamezuilen     

In het bestemmingsplan Zandhorst en omstreken zijn reclamezuilen toegestaan tot maximaal 2,50 meter terwijl in de Welstandsnota en het reclamebeleid is opgenomen dat een maximale hoogtemaat van 3,80 meter eveneens mogelijk is met een maximale breedte van 1,50 meter.

Op dit moment wordt er regelmatig op basis van de landelijke "kruimelgevallenregeling" op dit punt afgeweken van het bestemmingsplan Zandhorst en omstreken aangezien de hogere zuilen op basis van de Welstandsnota niet bezwaarlijk zijn. In het kader van de deregulering worden nu de regels van het bestemmingsplan in lijn gebracht met de Welstandsnota. Dit bespaart afwijkingsprocedures en dus tijd en geld voor gemeente en initiatiefnemers.

5.15 Wijzigen van bestemmingsplan Zandhorst e.o. ten aanzien van ABCgoederen binnen de bestemming Bedrijf 3     

In het bestemmingsplan Zandhorst en omstreken is de zone langs het spoor en de Westtangent (De Frans) opgenomen. De bestaande bedrijvigheid in deze strook heeft de bestemming Bedrijf-3. Binnen deze bestemming zijn een aantal bestaande autodealers aanwezig (ABCgoederen). Bij de overige bestemmingen in Zandhorst e.o. met deze functies zijn die bedrijven algemeen toegestaan, danwel positief bestemd.

Bij de bestemming Bedrijf-3 is dit echter niet het geval. De bedrijven zijn echter wel toegestaan en te verplaatsen op basis van de algemene gebruiks- en afwijkingsregels. In de juridische toelichting bij het bestemmingsplan en het artikel Bedrijf-3 is ook expliciet aangegeven dat dergelijke bedrijven in de zone van de Frans aanwezig en toegestaan zijn. De situatie is daarmee werkbaar, maar voor verbetering vatbaar. Om duidelijker naar voren te brengen dat de bedrijven positief bestemd zijn, wordt in de gebruiksregels (artikel 9.1) opgenomen dat detailhandel in ABCgoederen zijn toegestaan.

5.16 Wijzigen van bestemmingsplan Oud Centrum, parkeerplaatsen krijgen de bestemming Verkeer     

Bij de uitvoering van het project Poort Halfweg zijn er op een strook waar voorheen garageboxen aanwezig waren, openbare parkeerplaatsen gerealiseerd. De parkeervoorzieningen liggen nu in de bestemmingsplan Oud-Centrum met de bestemming Wonen-4. Dit is niet in overeenstemming met het beoogde gebruik als openbare parkeervoorziening. De bestemming voor deze strook (in de onderstaande afbeelding, binnen het zwarte kader) wordt gewijzigd van de bestemming Wonen-4 in de bestemming Verkeer, net als het overige gebied dat gebruikt wordt voor het parkeren.

verplicht

 

5.17 Wijzigen van bestemmingsplan Oud Centrum, opnemen van juiste horecacategorie bij een bestaande functie     

Bij Poort Halfweg is een functieaanduiding 'tot en met horeca 2' ten onrechte niet opgenomen voor een gerealiseerde horeca-functie nabij Middenweg 245. Het gaat om een bestaande functie die op basis van een Uitgebreide Omgevingsvergunning is gevestigd, maar die niet positief bestemd is in het bestemmingsplan Oud Centrum. Op deze locatie is een lichte horeca-functie toegestaan met een geringe mate van verstoring, categorie 2 (bijvoorbeeld een cafetaria, lunchroom, tearoom, broodjeszaak of ijssalon). De planologische afweging over de aanvaardbaarheid van deze functie heeft reeds plaatsgevonden bij de vergunningverlening van het project Poort Halfweg. Daarbij is vastgesteld dat deze functie passend is binnen een goede ruimtelijke verordening. In dit Actualisatieplan wordt uitsluitend de bestaande functie voorzien van een passende bestemming.

5.18 Beperken van prostitutie en seksinrichtingen en uitsluiten op Beveland     

Op 1 oktober 2000 zijn prostitutie en seksinrichtingen uit het strafrecht gehaald. Voor deze, vanaf dan, legale bedrijfsvoering was het noodzakelijk om een lokaal afwegingskader op te stellen over de aanvaardbaarheid van deze functie naar aard, plaats en tijd. De gemeente Heerhugowaard heeft vervolgens op 28 maart 2001 beleid vastgesteld, samen met het paraplu-bestemmingsplan Prostitutieregeling. In deze documenten is vastgelegd waar, in welke vorm en onder welke voorwaarden deze functies binnen de gemeente Heerhugowaard gevestigd kunnen worden. Het volledig uitsluiten van deze functie is op basis van vaste jurisprudentie slechts in zeer uitzonderlijke gevallen mogelijk. Op basis van dit beleid zijn er in Heerhugowaard twee besloten prostitutie/seksinrichtingen mogelijk. Raam- en straatprostitutie is niet toegestaan. Dat zijn openlijke vormen van prostitutie. De mogelijkheden voor besloten prostitutie/seksinrichtingen in Heerhugowaard zijn niet rechtstreeks bestemd, maar als afwijkingsmogelijkheid opgenomen.

Zowel gebieden als beleid zijn echter aan verandering onderhevig. Het is daarom wenselijk om de huidige regels partieel te herzien. De maatschappij wordt mobieler en de regio speelt een steeds belangrijker rol. Tegelijkertijd is Heerhugowaard ook aan verandering onderhevig. Aan de zuidkant van Beveland wordt het Regionaal Topklinisch Interventie Centrum (RTIC) opgericht. Daarnaast is het Heerhugowaardse Stationsgebied volgens het provinciale knooppuntenbeleid "Maak Plaats!" een gebied dat de potentie heeft om te transformeren tot een hoogdynamische stedelijke zone die plaats biedt aan hoger beroepsonderwijs, voorzieningen én een bijpassend woon-werkmilieu. Voor het Stationsgebied is ook een structuurvisie vastgesteld die als leidraad zal dienen voor de ontwikkeling van dit gebied. De zone tussen RTIC en Stationsgebied zal eveneens aan verandering onderhevig zijn door deze nieuwe initiatieven en maakt deel uit van de boulevard van lichaam en geest.

Deze nieuwe initiatieven en ontwikkeling van dit gebied botsen met de vestiging van een besloten seksinrichting. Het besloten karakter staat haaks op de gewenste openheid en interactie tussen de diverse functies in het gebied. Daarnaast is het zeer realistisch dat als gevolg van de vestiging van het RTIC een grotere vraag naar bijvoorbeeld opleidingsfuncties of kerkelijke instellingen in het gebied van Beveland zal ontstaan. Op basis van het nu geldende prostitutiebeleid is de vestiging van een besloten seksinrichting in de nabijheid van deze functies niet wenselijk.

Het bestemmingsplan Beveland wordt dan ook gewijzigd. De ontheffingsmogelijkheid (tegenwoordig afwijkingsbevoegdheid) voor een prostitutie of seksinrichting opgenomen in artikel 8.1. onder g van het bestemmingsplan Beveland 2010 komt te vervallen. Deze aanpassing heeft niet tot gevolg dat de vestigng van een besloten prostitutie/seksinrichting in Heerhugowaard volledig wordt uitgesloten, zodat deze partiële herziening niet in strijd met de geldende jurisprudentie op dit vlak.

 

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten     

6.1 Inleiding     

In dit hoofdstuk wordt aangegeven welke bestemmingen in het plan zijn opgenomen en hoe deze de inhoud van het plan regelen. Deze toelichting dient als uitleg over de wijze waarop de bestemmingsregels moeten worden uitgelegd en de reden waarom deze zijn opgenomen. In de paragraaf over het juridisch systeem wordt nader uitleg gegeven over de verhouding met wet- en regelgeving naast het bestemmingsplan. In de handhavingparagraaf is aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt gehandhaafd.

6.2 Juridisch systeem     

Ruimtelijke ordening is niet een eigen zelfstandig belang, maar de belangenafweging zelf. Het doel is te komen tot een afstemming van alle ruimtelijk relevante beslissingen. De Wet ruimtelijke ordening heeft geen primaat boven andere ruimtelijk relevante wetgeving. Het is van belang dat de facetlijnen tijdig worden uitgezet, zodat andere beleidsvelden daarop kunnen inspelen. Conflicterende ruimteclaims kunnen worden voorkomen als er duidelijke dwarsverbanden worden gelegd. Een probleem vormt de planningsstructuur in de diverse beleidsvelden, die vaak anders verloopt dan die in de ruimtelijke ordening. Een andere complicerende factor is dat de besluitvorming vaak dwars door de overheidsniveaus heen loopt.

Onderkent moet worden dat er naast de Wet ruimtelijke ordening ook behoefte is aan wetgeving die de bij een bepaalde ingreep in de bodem betrokken belangen afweegt (bijvoorbeeld de Ontgrondingenwet), of een bepaald gebruik in het bijzonder beschermd (bijvoorbeeld de Boswet). Niet ieder belang, waaraan een aspect van ruimtelijke ordening is verbonden, kan door de Wet ruimtelijke ordening worden beheerst. Het uitgangspunt is ‘afstemming op maat’, waarbij een creatief gebruik van het beschikbare instrumentarium wordt nagestreefd. Dit geldt in het bijzonder voor de milieuwetgeving die vele raakvlakken heeft met de ruimtelijke ordeningswetgeving. Het milieubelang klinkt steeds vaker door als randvoorwaarde bij het formuleren van het ruimtelijk beleid.

Een bestemmingsplan moet worden aangemerkt als recht in de zin van artikel 99 van de Wet op de rechtelijke organisatie. Bij conflicterende regelgeving gelden de algemene voorrangsregels voor wetten; een hogere wet gaat voor lagere wet en een bijzondere wet gaat voor een algemene wet.

Dit bestemmingsplan is een conserverend plan. De nadruk ligt op de beheersfunctie van het plan. Daarvoor is een gedetailleerde bestemmingsregeling de aangewezen planvorm. Een gedetailleerd plan biedt directe rechtszekerheid aan de belanghebbenden en is een duidelijk toetsingskader voor het beoordelen van (bouw) aanvragen. De bestemmingen zijn gedetailleerd in de regels en in de verbeelding van het bestemmingsplan opgenomen.

6.2.1 Aanduidingen     

6.2.1.1 Functieaanduiding     

In dit bestemmingsplan wordt tevens gewerkt met functie-aanduidingen. Voor veel bestemmingen kan worden volstaan met de naam van een hoofdgroep van bestemming. Het kan echter gewenst zijn in het belang van een goede ruimtelijke ordening en van de leesbaarheid van het bestemmingsplan om specificaties aan te brengen. Bij een bestemming die meerdere functies kent kan worden gespecificeerd door middel van een functieaanduiding. Op deze wijze kan tot uitdrukking worden gebracht dat ter plaatse alleen een bepaalde, met name genoemde functie is toegestaan. Functie-aanduidingen lenen zich er ook voor om op een bepaalde locatie een specifieke, niet bij de bestemming passende functie mogelijk te maken.

Verder lenen functie-aanduidingen zich ook goed voor het bestemmen in meerdere lagen (ondergronds, begane grond, verdieping enz.). Ook het niet toestaan van een bepaalde functie kan via een functieaanduiding (met een -teken ervoor) worden aangegeven.

6.2.1.2 Bouwaanduiding     

Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken, worden bouwaanduidingen genoemd. Veel voorkomende bouwaanduidingen zijn: vrijstaand, aaneengebouwd, twee-aaneen, gestapeld, onderdoorgang, nokrichting, plat dak, kap, antennemast, karakteristiek, en bijgebouwen. Deze bouwaanduidingen zijn opgenomen in de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (hierna SVBP). Bij het opstellen van een bestemmingsplan kan – voor zover van toepassing – van deze bouwaanduidingen gebruik worden gemaakt. Met het oog op een goede ruimtelijke ordening kan het echter nodig zijn om ook met andere dan de daar genoemde bouwaanduidingen te werken. Dit kan door gebruik te maken van een verzamelaanduiding die aangeeft dat het hier om een specifieke bouwaanduiding (sba) gaat, dat wil zeggen een bouwaanduiding die niet in de lijst in de SVBP is opgenomen.

6.2.2 De Wabo en het vergunningvrij bouwen     

Sinds 1 oktober 2010 geldt de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) Artikel 2.1 is het kernartikel van de wet en noemt in de eerste plaats de activiteiten waarvoor op grond van de wet een omgevingsvergunning is vereist. Voor het bestemmingsplan zijn met name de in lid 1 onder a, (bouwen) b (aanleggen) en c (gebruik) genoemde activiteiten van belang. De vergunningsplicht vloeide, voor het grootste deel van de activiteiten, die in het eerste lid worden genoemd, voor de inwerkingtreding van de Wabo voort, uit afzonderlijke wetten, zoals de Woningwet (bouwvergunning), Wet milieubeheer (milieuvergunning) en het bestemmingsplan (vrijstelling). Deze vergunningstelsels zijn nu volledig geïntegreerd in de Wabo. Een bouwvergunning heet sinds het in werking treden van de Wabo een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Het artikel voorziet in lid 3 ook in de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur uitzonderingen te maken op de omgevingsvergunningplicht (vergunningsvrije activiteiten)

Een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt in het algemeen op twee punten aan het bestemmingsplan getoetst namelijk:

1 de omvang (lengte, breedte, hoogte, percentage enz.)

2 gebruik (wonen, detailhandel, horeca enz.)

Als aan de eisen van het bestemmingsplan wordt voldaan, is het bestemmingsplan geen grond om de vergunning te weigeren. Wordt niet aan de eisen van het bestemmingsplan voldaan dan kunnen Burgemeester en wethouders met een omgevingsvergunning afwijken van het bestemmingsplan. Afwijken van het bestemmingsplan kan zowel voor de omvang als voor het gebruik. Het is aan Burgemeester en wethouders om te beoordelen of zij van die bevoegdheid gebruik maken.

De uitzonderingen op de omgevingsvergunningplicht worden genoemd in artikel 2.3 van de Wabo, juncto bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Artikel 2.3 lid 1 van het Bor heeft alleen betrekking op het verbod dat wordt genoemd in artikel 2.1 onder a (bouwen) van de Wabo. Het tweede lid van het artikel heeft zowel betrekking op het verbod genoemd onder a als onder c (bouwen en gebruik). Dat betekent dat de onder lid 1 genoemde categorieën alleen vergunningvrij zijn als het gebruik conform het bestemmingsplan is of met een omgevingsvergunning wordt afgeweken van het gebruik van het bestemmingsplan. De in lid 2 genoemde categorieën zijn altijd, ongeacht het gebruik, vergunningvrij. In bijlage II artikel 3 worden de activiteiten genoemd die alleen vergunning vrij zijn als het gebruik conform het bestemmingsplan is. danwel met een omgevingsvergunning wordt afgeweken van het gebruik van het bestemmingsplan. In artikel 2 van bijlage worden de activiteiten genoemd die ongeacht het gebruik vergunningvrij zijn.

In artikel 5 van bijlage II wordt de reikwijdte van de uitzonderingen waarvoor geen vergunning is vereist weer beperkt. Deze beperkingen gelden o.a voor illegaal gebruik, voor monumenten als bedoeld artikel 1 onder d van de Monumentenwet, veiligheidszones rondom een munitieopslag of een inrichting voor activiteiten met ontplofbare stoffen en voor veiligheidszones vanwege het overschrijden van het plaatsgebonden risico van 10 tot de macht -6 als gevolg van de aanwezigheid van een transportroute, buisleiding of inrichting danwel vanwege de ligging in een belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van een buisleiding.

Vergunningvrij betekent niet regelvrij. Ook bouwwerken die vergunningvrij zijn moeten voldoen aan het bouwbesluit, redelijke eisen van welstand, het Burgelijk Wetboek enz. De burger is zelf verantwoordelijk voor de toetsing van zijn bouwinitiatief aan de regelgeving. Handhaving door het bevoegd gezag gebeurt achteraf.

6.3 Inleidende regels     

In het eerste hoofdstuk van de planregels worden begrippen verklaard die in de planregels voorkomen en wordt ook aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen.

6.3.1 Begrippen     

In artikel Artikel 1 zijn de begripsbepalingen opgenomen. Begripsbepalingen zijn nodig om een planologisch - juridische precisering ten opzichte van het algemeen spraakgebruik te verkrijgen. In beginsel dient er voor gewaakt te worden een begrip een sterk van het spraakgebruik afwijkende betekenis te geven. Begripsbepalingen zijn alleen dan nodig indien het begrip gebruikt wordt in de planregels en dit begrip zonder nadere definitie tot verwarring zou kunnen leiden. Men kan voorts een definitie nodig hebben indien een term of woord in verschillende wettelijke regelingen niet dezelfde betekenis heeft, of wanneer men een woord wil afzetten tegen een ander woord (bijvoorbeeld woning tegenover zomerhuis). Een aantal begrippen is vastgelegd in de RO - Standaarden, een uitgave van het ministerie van Infrastructuur en Milieu. Van de definiëring van deze begrippen, mag niet worden afgeweken.

6.3.2 Wijze van meten     

In het artikel ‘Artikel 2’ is aangegeven hoe moet worden gemeten. Het betreft hier technische zaken die deels landelijk zijn voorgeschreven en deels aanvullend zijn opgenomen. Daar waar het in het algemeen spraakgebruik wel duidelijk is wat wordt bedoeld met bijvoorbeeld de hoogte van een gebouw, is het in juridische zin toch van belang om aan te geven dat daarbij gemeten moet worden vanaf het 'peil' tot het hoogste punt van het gebouw. Daarbij wordt het begrip 'peil' uitgelegd onder de begripsbepalingen. Over de wijze waarop in algemene zin 'gemeten' moet worden bestaat zo dus geen verschil van mening.

Voor het bepalen van de bouwhoogte worden ondergeschikte bouwdelen als schoorstenen en antennes niet meegerekend. Bij het bepalen van de goothoogte worden incidentele verhoogde goten, zoals bij dakkapellen, wolfseinden en dergelijke buiten beschouwing gelaten. Omdat dit niet in de RO - Standaarden is geregeld, is in de bouwregels is opgenomen dat deze goten niet aan de goothoogte worden getoetst.

Voor de dakhelling is aangegeven dat deze alleen geldt voor het dakvlak. Incidentele doorbrekingen van het dakvlak zijn voor het bestemmingsplan van minder belang. De doorbreking van het dakvlak kan wel onderdeel uitmaken van een welstandstoetsing.

De oppervlakte moet buitenwerks worden gemeten en op het peil. Het vloeroppervlak in gebouwen is niet van belang. Voorts is aangegeven dat bovengrondse bouwonderdelen vanaf één meter boven peil moeten worden meegerekend. Hiermee wordt oneigenlijke uitbreiding van gebouwen boven de toegestane oppervlakte voorkomen. De inhoud moet boven peil worden gemeten. Ondergrondse ruimten tellen niet mee voor het bepalen van de inhoud.

6.4 Bestemmingsregels     

De systematiek van de planregels zijn zoveel mogelijk gebaseerd op de modelregels van de gemeente Heerhugowaard. In hoofdstuk 5 Planbeschrijving is een beschrijving opgenomen van de verschillende onderwerpen die in deze partiële herziening zijn opgenomen. Omdat dit grotendeels om zeer gedetailleerde wijzigingen gaat, vaak voor het positief bestemmen van bestaande of reeds vergunde situaties, worden deze niet herhaald maar wordt verwezen naar de beschrijving die is opgenomen in hoofdstuk 5.

6.5 Algemene regels     

De formulering van deze planregels is wettelijk vastgelegd en heeft betrekking op de algemene regels die voor het hele plangebied gelden ongeacht de specifieke bestemming.

6.5.1 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing. Hierdoor wordt voorkomen dat met gebruikmaking van privaatrechtelijke overeenkomsten, de publiekrechtelijke regels worden ondergraven.

6.5.2 Algemene afwijkingsregels     

Dit artikel biedt o.a. de mogelijkheid om met een omgevingsvergunning af te wijken van de regels van het bestemmingsplan voor kleine maatoverschrijdingen die het gevolg zijn van standaardmaten, waardoor het bouwwerk net niet past binnen de maatvoering van het bestemmingsplan. De omgevingsvergunning kan worden verleend tot maximaal 10 procent van de in het bestemmingsplan gegeven maten. Het is niet de bedoeling dat de omgevingsvergunning wordt gebruik om standaard 10 procent groter te bouwen dan op de verbeelding staat aangegeven. Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning dient aanvrager gemotiveerd aan te geven waarom van de afwijkingsmogelijkheid gebruik moet worden gemaakt. Het kan zijn dat het toepassen van deze algemene afwijkingsmogelijkheid vanuit stedenbouwkundig oogpunt, vanwege de belangen van omwonenden of vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening, ongewenst is. Mocht dit het bij een bepaalde maximale maat het geval zijn, dan zal in de bestemmingsregels worden aangegeven dat de algemene afwijkingsbevoegdheid niet toegepast kan worden.

De omgevingsvergunning, waarbij wordt afgeweken van de regels van het bestemmingsplan, kan ook worden verleend voor utilitaire bouwwerken en voorzieningen ten dienste van het ontvangen van telefoon- radio- en televisiesignalen. Bij utilitaire bouwwerken gaat meestal om bouwwerken van nutsbedrijven, waarvan de oppervlakte te klein is om deze op de verbeelding als een afzonderlijke bestemming aan te geven of waarvan de situering op voorhand niet bekend is.

6.5.3 Overgangs- en Slotregels     

Overgangsregels zijn van toepassing op situaties (gebruik) die op het moment van het van kracht worden van dit bestemmingsplan van het nieuwe plan afwijken, dan wel op basis van een geldige omgevingsvergunning nog gebouwd mogen worden (bouwwerken). Met deze overgangsregels wordt duidelijk dat die afwijking toegestaan is, maar wel begrensd is tot de bestaande afwijking.

Tenslotte wordt in de regels vastgelegd op welk moment het bestemmingsplan is vastgesteld en onder welke titel het plan heeft.

6.6 Uitvoerbaarheid en handhaving     

6.6.1 Uitvoerbaarheid     

Ingevolge artikel 3.1.6. onder f van het Besluit ruimtelijke ordening, dienen in de toelichting bij een bestemmingsplan de uitkomsten van het onderzoek naar de uitvoerbaarheid van het plan weergegeven te worden. Die uitvoerbaarheid kan onderscheiden worden in maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid.

6.6.1.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

Ten aanzien van de maatschappelijke uitvoerbaarheid is in de eerste plaats een breed draagvlak nodig voor de regels die in het bestemmingsplan zijn opgenomen. Deze regels komen gedeeltelijk voort uit wettelijke verplichtingen. Daarnaast is bestuurlijk draagvlak van belang. Dit wordt bevorderd door het bestemmingsplan goed af te stemmen op het gewenste ruimtelijk beleid van het rijk en de provincie, als ook op de wensen en ambities van het lokale bestuur. Zij zijn het immers die na vaststelling ook de handhaving van het plan ter hand moeten nemen. Behalve door de wet gestelde eisen en bestuurlijke overeenstemming over het plan, is het maatschappelijk draagvlak onder de bevolking en met name onder de bewoners en gebruikers van de wijken van groot belang.

6.6.1.2 Financiële uitvoerbaarheid     

Deze partiële herziening bevat een groot aantal kleinere onderwerpen. Als gevolg van het vaststellen van deze partiële herziening ontstaan geen hogere kosten. Mocht er gebruik gemaakt worden van de mogelijkheden van deze partiële herziening kan er in dat kader een overeenkomst aangegaan worden. Bij gebruik van de afwijkingsregels voor Mantelzorg is het aangaan van een overeenkomst zelfs een verplichting. Bij de toepassing kan dus maatwerk toegepast worden. Gelet hierop is er geen aanleiding om bij deze partiële herziening uit te gaan van een niet uitvoerbaar plan. Ook het opstellen van een exploitatieplan is niet nodig.

6.6.2 Handhaving     

Handhaving en toezicht op de uitvoering zijn geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet ruimtelijke ordening. Burgemeester en wethouders zijn primair verantwoordelijk voor de bestuursrechtelijke handhaving. Aan de aan burgemeester en wethouders opgedragen zorgplicht tot handhaving ligt de in de rechtspraak ontwikkelde ‘beginselplicht tot handhaving’ ten grondslag. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal ingeval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen.

Onder de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening is evenwel gebleken dat er onvoldoende garanties zijn voor het op adequaat niveau uitvoeren van het handhavingsbeleid van gemeenten. Er wordt vooral gecontroleerd en opgetreden op verzoek van derden. De Wro is er op gericht om deze geconstateerde tekortkomingen bij toezicht en handhaving weg te nemen. Om inzicht te bieden in het (gemeentelijk) handhavingsbeleid is in de Wro voorzien in verplichte rapportages, zoals een jaarlijks handhavingsplan en een handhavingsverslag.

6.6.2.1 Gemeentelijk handhavingsbeleid     

Voor de sectoren Stadsbeheer en Stadsontwikkeling (waar ruimtelijke ordening onder valt) is daarom de kadernota ‘Handhaving’ opgesteld. Deze kadernota is de eerste aanzet tot een verdere, integrale professionalisering van de handhaving en vormt de basis voor de uitvoeringsnota’s Milieu, Bouwen, Brandveiligheid en Overige vergunningen.

In deze uitvoeringsnota’s is voor de desbetreffende werkvelden concreet aangegeven hoe tot een goede en adequate uitvoering van de handhavingstaken gekomen wordt, met als voornaamste doel het verbeteren van de naleving van regelgeving door burgers en bedrijven. Per taakveld zal jaarlijks een (onderling afgestemd) handhavingprogramma worden vastgesteld, waarin staat aangegeven welke doelen zijn gesteld. De handhavingprogramma’s vinden op hun beurt weer een vertaling in werkplannen.

Per 1 februari 2008 is de handhaving van de vergunningverlening gescheiden en als zelfstandig taakveld ondergebracht in de afdeling Handhaving. De burgers moeten er in beginsel aanspraak op kunnen maken dat met het bestemmingsplan strijdige situaties worden aangepakt. Een recht op handhaving bestaat niet, maar de gemeente moet deugdelijke en zwaarwegende argumenten hebben om niet tot handhaving over te gaan. Handhaving is dus niet alleen maar een zaak die uitsluitend aan het beleid van de gemeente is overgelaten. Als legalisatie niet mogelijk is, moet in beginsel worden opgetreden. Wil er zicht op legalisatie zijn, dan moeten er concrete en realistische stappen zijn gezet. Een derde die om handhaving verzoekt, heeft een sterke positie.

6.6.2.2 Wet op de economische delicten     

Bij wet van 30 juni 2004 zijn de strafbepalingen van de Wet ruimtelijke ordening overgeheveld naar de Wet op de economische delicten. Onder deze wet zijn de volgende delicten gebracht:

  • handelingen in strijd met gebruiksvoorschriften en aanlegvergunningenstelsel;
  • na afloop van een tijdelijke ontheffing het niet herstellen van de situatie in de vorige toestand of het in overeenstemming brengen van de situatie met het bestemmingsplan;
  • handelingen in strijd de aanlegvoorschriften in een voorbereidingsbesluit, een besluit van Gedeputeerde Staten of een vervangingsbesluit;
  • het niet in overeenstemming met de bestemming brengen van werken en werkzaamheden na aanzegging daartoe door burgemeester en wethouders, die zijn uitgevoerd na afloop van de termijn die in de aanlegvergunning is genoemd.

Deze normoverschrijdingen zullen worden aangemerkt als overtreding en als een economisch delict. Strafrechtelijk optreden is ook mogelijk bij overtredingen waarvan de gevolgen niet meer ongedaan kunnen worden gemaakt, overtredingen die zich telkens weer herhalen en kortdurende overtredingen.

Er kan maximaal een geldboete worden opgelegd van € 45.000,-. Tevens biedt de wet de mogelijkheid de overtreder de verplichting op te leggen om op eigen kosten de gevolgen van het delict goed te maken. Het openbaar ministerie is belast met de uitvoering van de Wet op de economische delicten en voert daarin een geheel eigen beleid. Een combinatie van bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving behoort ook tot de mogelijkheden.

6.7 Overige wet- en regelgeving     

6.7.1 Welstandsnota     

In de gemeente Heerhugowaard zijn op basis van de ruimtelijke structuur en de daarmee samenhangende overeenkomsten in functionele-, stedenbouwkundige- en/of architectonische kenmerken gebieden in 6 categorieën te onderscheiden, namelijk: 1 (historische) linten, 2 woongebieden, 3 centrumgebieden, 4 bedrijventerreinen, 5 buitengebied en 6 overige gebieden. Deze gebieden zijn weer onderverdeeld in 22 deelgebieden. Per gebied is een welstandsniveau vastgesteld. Er zijn drie welstandsniveau namelijk: het bijzondere welstandsgebied, waar extra aandacht ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit is gewenst, het reguliere welstandsgebied, waar de basiskwaliteit (de ondergrens) moet worden gehandhaafd en het welstandsvrije gebied.

Hoofdstuk 7 Financieel-economische uitvoerbaarheid     

7.1 Financieel-economische uitvoerbaarheid     

Indien sprake is van een bouwplan en voor de goedkeuring van dit bouwplan een wijziging of afwijking van het geldende bestemmingsplan noodzakelijk is, is een gemeente verplicht om haar kosten op de initiatiefnemer en/of grondeigenaar te verhalen. Er moet een exploitatieplan worden vastgesteld ter verzekering van het verhaal van kosten. In artikel 6.2.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn categorieën aangewezen waarbij deze verplichting van toepassing is. Het gaat daarbij om de volgende categorieën:

  1. de bouw van een of meer woningen;
  2. de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  3. de uitbreiding van een gebouw met tenminste 1000 m² brutovloeroppervlakte of met een of meer woningen;
  4. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits tenminste 10 woningen worden gerealiseerd;
  5. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies tenminste 1500 m² brutovloeroppervlakte bedraagt;
  6. de bouw van kassen met een oppervlakte van tenminste 1000 m² brutovloeroppervlakte

Van het vaststellen van een exploitatieplan kan op basis van artikel 6.12 lid 2 onder a Wet ruimtelijke ordening worden afgezien als er op een andere wijze is voorzien in het verhaal van kosten.



Het Actualisatieplan 2015 bevat slechts enkele ontwikkelingen. De proceskosten en de kosten voor de ruimtelijke onderbouwing daarvan worden gedragen door de ontwikkelende partijen. Er zijn geen bijzondere kosten voor de aanleg van ontsluitingen, kabels en leidingen. Met de ontwikkelende partijen is daarnaast een exploitatie en planschadeverhaalovereenkomst afgesloten Er is dan geen aanleiding voor het opstellen van een exploitatieplan aangezien alle kosten op een andere wijze worden gedekt.

Hoofdstuk 8 Overleg en inspraak     

8.1 Overleg ex artikel 1.3.1 Bro en inspraak     

Overeenkomstig artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is vooroverleg met instanties gewenst als belangen die de instanties bewaken bij het plan betrokken zijn. Vanwege de zeer beperkte impact die deze partiële herziening heeft is er geen aanleiding om dit vooroverleg te voeren.

Om dezelfde reden is er eveneens afgezien van inspraak. Er zijn slechts zeer beperkt rechtstreekse gevolgen. Bovendien wordt het ontwerp van deze partiële herziening gedurende zes weken ter inzage gelegd. Een ieder die wil reageren kan ook gedurende deze periode reageren.