direct naar inhoud van 6.5 Ecologie
Plan: Woongebied I
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0396.BPwoongebiedI2010-VA01

6.5 Ecologie

Huidige situatie

Het plangebied bestaat voornamelijk uit bebouwing, verharding en tuinen. In het plangebied zijn echter ook enkele parken aanwezig. In de deze parken zijn de meeste ecologische waarden aanwezig.

Beoogde ontwikkelingen

Het plangebied is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Op de schoollocaties in het plangebied wordt echter de mogelijkheid tot uitbreiding gegeven. Als van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt worden, afhankelijk van de locatie, naar verwachting de volgende werkzaamheden uitgevoerd:

  • sloopwerkzaamheden;
  • verwijderen beplanting en bomen;
  • bouwrijp maken;
  • bouwwerkzaamheden.

Resultaten onderzoek

Deze paragraaf betreft een samenvatting van het uitgebreide bureauonderzoek zoals opgenomen in bijlage 1.

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). De EHS grenst wel aan de noordwestzijde van het plangebied. Het Natura 2000-gebied Noord-Hollands Duinreservaat, tevens EHS, ligt ongeveer 1,2 km ten noordwesten van het plangebied. Deze natuurgebieden worden, gezien de afstand en tussenliggende bebouwing, niet beïnvloed door de relatief kleinschalige ingrepen in het plangebied. De Natuurbeschermingswet en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Flora- en faunawet (Ffw) niet optreden.

In het plangebied komen naar verwachting de volgende beschermde soorten voor:

Tabel 6.2 Beschermde soorten

vrijstellingsregeling Ffw   tabel 1     dotterbloem, zwanenbloem, brede wespenorchis en grote kaardenbol

bosmuis, bunzing, wezel, egel, konijn, mol, rosse woelmuis, huisspitsmuis, veldmuis en woelrat

bruine kikker, gewone pad en de middelste groene kikker  
ontheffingsregeling Ffw   tabel 2     kleine modderkruiper  
  tabel 3   bijlage 1 AMvB   bittervoorn  
    bijlage IV HR   alle vleermuizen  
  vogels   cat. 1 t/m 4   huismus, steenuil, buizerd, grote gele kwikstaart  

Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Op de basisschoollocaties binnen het plangebied wordt uitbreiding mogelijk gemaakt. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

  • Er zal geen ontheffing nodig zijn voor de tabel 1-soorten van de Ffw waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Ffw geldt.
  • De aantasting en verstoring van vogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten.
  • Indien er sprake is van sloop van gebouwen of van de kap van bomen is nader onderzoek naar vleermuizen (tabel 3, bijlage IV HR) en vogels met een vaste nestplaats noodzakelijk (zie punt 1). Bij werkzaamheden in of aan een watergang is nader onderzoek naar vissen noodzakelijk (zie punt 2).
    • 1. Indien vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen en/of primaire vliegroutes of primaire foerageergebieden van vleermuizen en/of vogels aanwezig blijken te zijn en aangetast worden door toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, dan dient overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen. Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal de Ffw de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan. Indien de vereiste maatregelen niet mogelijk zijn, dient in nader overleg met de Dienst Regelingen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie bepaald te worden of het plan in zijn huidige vorm uitvoerbaar is.
    • 2. Indien in de watergangen beschermde vissen voorkomen dient aantasting voorkomen te worden door de soorten voorafgaand aan de werkzaamheden te verplaatsen. Deze werkzaamheden kunnen voor de kleine modderkruiper zonder ontheffing uitgevoerd worden, indien de aannemer beschikt over een goedgekeurde gedragscode. Als dit niet het geval is, moet een ontheffing aangevraagd worden. Voor de bittervoorn moet altijd een ontheffing aangevraagd worden. Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal overtreding van de Ffw niet plaatsvinden. De Ffw zal in dat geval de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan.
  • In de omgeving van het plangebied is het voorkomen van de rugstreeppad bekend. Vestiging van de rugstreeppad (tabel 3-soort) op te ontwikkelen locaties in het plangebied dient te worden voorkomen (en daarmee een ontheffingprocedure). De locaties dienen daarom (voorafgaand aan het uitvoeren van mogelijke grondwerkzaamheden) volledig afgeschermd te worden met antiworteldoek. De antiworteldoek dient een hoogte van 40/50 cm te hebben en dient 5 cm in de grond te worden geplaatst. Bovendien wordt aanbevolen de werkzaamheden op elkaar te laten aansluiten, zodat exemplaren van de rugstreeppad geen kans krijgen zich te vestigen in het gebied. Dit dient dan niet in het najaar of de winter te gebeuren, maar in het late voorjaar en de zomer, omdat anders de padden al op zoek zijn naar winterverblijfplaatsen in de grond.