direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Rijksstraatweg 178
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0396.BPrsw1782023-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

De aanleiding voor het opstellen van het voorliggend bestemmingsplan is het oprichten van een nieuw bedrijfsgebouw op de locatie van het bestaande tuinbouwbedrijf Kwekerij Maruwa direct ten zuiden van de locatie Rijksstraatweg 178 in het tuinbouwconcentratiegebied van Heemskerk.

Maruwa B.V. is opgericht in 1996 als veredelingsbedrijf voor diverse tuinbouwgewassen met een vestiging aan de Zuiderwentweg in Heemskerk. Maruwa B.V. komt voort uit v.o.f. W.G van Rixel en zn. opgericht in de jaren 80, eveneens gevestigd in Heemskerk, met als belangrijkste doelstelling het telen van snijbloemen met afzet op de Nederlandse bloemveilingen. De belangrijkste activiteit van Maruwa B.V. is het veredelen en selecteren van nieuwe sierteeltgewassen. Daarbij worden de nieuw verkregen soorten beschermd via patent, kwekers- en merkenrecht. In 2018 verkocht Maruwa B.V. een deel van dit intellectuele eigendom om zich te concentreren op veredeling en productie van sierteeltgewassen in Nederland.

Het voornemen bestaat om op locatie direct ten zuiden van Rijksstraatweg 178, kadastraal bekend als gemeente Heemskerk, sectie B, perceelnummer 3596 en 3597, een bedrijfsgebouw van circa 160 m2 te realiseren ten behoeve van de kwekerij. De realisatie van het bedrijfsgebouw is onderdeel van de geplande herontwikkeling van locatie ten zuiden van Rijksstraatweg 178 naar een zelfstandige kwekerijlocatie voor Maruwa B.V.

Op basis van het geldende bestemmingsplan is het niet toegestaan om een bedrijfsgebouw te realiseren buiten een bouwvlak. In het voorliggend bestemmingsplan wordt op de beoogde locatie een bouwvlak opgenomen, zodat het booegde bedrijfsgebouw kan worden gerealiseerd en voor kwekerij Maruwa een toekomstbestendige locatie ontstaat.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt direct ten zuiden van de locatie Rijksstraatweg 178 in het buitengebied van de gemeente Heemskerk. De omgeving van het plangebied bestaat uit een tuinbouwconcentratiegebied dat ten noorden en westen van de kern Heemskerk is gelegen. De Rijksstraatweg vormt de verbinding tussen de kernen Heemskerk en Castricum en vormt tevens de scheiding tussen het tuinbouwconcentratiegebied en het Natura2000-gebied 'Noordhollands Duinreservaat'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0396.BPrsw1782023-VA01_0001.png"

Luchtfoto van de omgeving van het plangebied

De directe omgeving van het plangebied bestaat voornamelijk uit agrarisch tuindersgebied met bijbehorende tuinderswoningen, recreatieve functies (camping, manege), een zorglocatie voor begeleid wonen en natuur. Ten zuiden van het plangebied liggen een tuinderswoning en een manage. Ten noorden van het plangebied is eveneens een tuinderswoning gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0396.BPrsw1782023-VA01_0002.png"

Globale ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0396.BPrsw1782023-VA01_0003.png"

Obliek met aanzicht op de locatie vanuit het zuiden

1.3 Geldend bestemmingsplan

Op basis van het geldende bestemmingsplan 'Partiële herziening Heemskerk Buitengebied – 2017' is de locatie bestemd als 'Agrarisch – Tuindersgebied' met dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 4'. Tevens geldt de gebiedsaanduiding 'overige zone – tuinbouwconcentratiegebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0396.BPrsw1782023-VA01_0004.png"

Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Partiële herziening Heemskerk Buitengebied - 2017'

1.4 Leeswijzer

In Hoofdstuk 1 wordt de aanleiding en doel van het plan toegelicht, evenwel als de ligging van het plangebied en het geldende bestemmingsplan. Hoofdstuk 2 gaat in op de planbeschrijving, waarna in Hoofdstuk 3 de toetsing aan het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid plaatsvindt. In Hoofdstuk 4 wordt de ontwikkeling getoetst aan de omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 bestaat uit de juridische toelichting van het plan, waarna de haalbaarheid van het plan in Hoofdstuk 6 wordt toegelicht.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Planvoornemen

Het planvoornemen voorziet in het opwaarderen van de bestaande kwekerijlocatie van Maruwa B.V. tot een zelfstandige bedrijfslocatie, waarbij een aantal teeltondersteunende voorzieningen en kassen worden opgericht. Initiatiefnemer wenst de effectiviteit van het veredelings- en selectieproces te verbeteren en voorziet deze activiteiten daarom te vestigen op de locatie aan de Rijsstraatweg. Het gaat onder andere om een aantal kleine glastuinbouwkassen, teeltondersteunende voorzieningen in de vorm van plat glas, een muurkas en ondersteunende energievoorzieningen. Verder wordt een nieuw bedrijfsgebouw gerealiseerd in de vorm van een gereedschapsschuur van circa 160 m2. Het klassieke veredelen van sierteeltgewassen vereist, in tegenstelling tot grootschalige productie, bescheiden kasoppervlakte. De locatie aan de Rijksstraatweg voldoet in de beoogde situatie aan de locatie-eisen voor de veredelingskwekerij.

Het bedrijfsgebouw kan niet worden gerealiseerd op basis van het geldend bestemmingsplan. Daarvoor is deze herziening voorzien. Daarnaast wordt aan de oostzijde van het plangebied een tijdelijk bedrijfsgebouw gerealiseerd. De bouw hiervan wordt geregeld met een tijdelijke omgevingsvergunning en maakt geen onderdeel uit van het voorliggend plan. De overige beoogde bedrijfsonderdelen kunnen binnen het geldend bestemmingsplan worden gerealiseerd op basis van de bestemming 'Agrarisch - Tuindersgebied'.

Gemeente Heemskerk heeft bouwblokken vergaard om voorliggend plan mogelijk te maken. Bij bestemmingsplanwijzigingen van voormalige agrarische bedrijfswoningen naar tuinderswoningen in het Tuinbouwconcentratiegebied worden agrarische bouwblokken vrijgemaakt die ingezet kunnen worden voor agrarische ontwikkelingen in het Tuinbouwconcentratiegebied. Dit is het resultaat van het beleid in het geldende bestemmingsplan en sluit aan bij de uitgangspunten uit de omgevingsvisie waarbij de gemeente streeft naar een toekomstbestendige en krachtige topsector tuinbouw.

2.1.1 Maatschappelijk verantwoord ondernemen

Maruwa B.V. faciliteert, in het kader van het Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen, de activiteiten van stichting Samen Tuinen. Deze stichting geeft dagbesteding in de vorm van zinvol werk op de kwekerij. Samen met de vier personeelsleden van Maruwa B.V. werken de deelnemers van Samen Tuinen op de kwekerij en werken zij mee aan de werkzaamheden van het veredelingsprogramma. Ook werken zij mee met de snijbloemenproductie van Maruwa B.V. Zinvol werk geeft een enorme voldoening en op deze manier draagt Maruwa B.V. een maatschappelijk steentje bij.

2.1.2 Duurzame energievoorziening

Maruwa B.V. is een gasloos bedrijf. De stroomvoorziening wordt ondersteund door 24 zonnepanelen met een totale opbrengst van 10.000 KWh. Windenergie zal voor de opwekking van stroom binnen Maruwa B.V. ook een belangrijke rol gaan spelen. Twee geluidsarme windwokkels moeten op jaarbasis tussen de 3.000- en 5.000 KWH gaan genereren waarmee de totale opwekking van elektriciteit duurzaam wordt afgedekt.

2.2 Inrichtingsplan

Op de navolgende figuur is een indicatieve inrichting van de toekomstige bedrijfssituatie weergegeven. Met de realisatie van de beoogde inrichting ontstaat een compacte kwekerij langs de Rijksstraatweg, zodanig dat de manage en de bestaande tuinderswoningen gezamenlijk een cluster van bebouwing vormen in het verder open agrarisch landschap. De inrichting wordt onder andere voorzien van een bomenlaan langs het ontsluitingspad.

Het bedrijfsgebouw waarvoor de voorliggende bestemmingsplanherziening noodzakelijk is, is op de inrichtingstekening aangegeven met nummer 4. Het gebouw wordt gerealiseerd op meer dan 5 meter afstand van de bestemming 'Verkeer', waarmee ruim invulling wordt gegeven aan de stedenbouwkundige voorwaarde van de gemeente om 5 meter afstand tot de weg aan te houden.

Het tijdelijke bedrijfsgebouw, wat geen onderdeel uitmaakt van het voorliggend plan, is op de inrichtingstekening weergegeven met nummer 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0396.BPrsw1782023-VA01_0005.png"

Indicatieve inrichting beoogde situatie

2.3 Afwijking geldend bestemmingsplan

De bestemming 'Agrarisch - Tuindersgebied' kent een ruime regeling, waarbinnen - ten behoeve van de gevestigde tuinbouwbedrijven - veel mogelijkheden bestaan. Ter plekke van de bestemming 'Agrarisch - Tuindersgebied' zijn de gronden bestemd voor onder andere de uitoefening van (glas)tuinbouw, akkerbouw. Bovendien zijn ook ondergeschikte infrastructurele voorzieningen mogelijk binnen de bestemming.

De beoogde bedrijfsonderdelen zijn allen mogelijk binnen de vigerende bestemming 'Agrarisch - Tuindersgebied', met uitzondering van de oprichting van de bedrijfsruimte van 160 m². Gebouwen niet zijnde kassen of teeltondersteunende voorzieningen met een permanent karakter dienen te worden opgericht binnen een bouwvlak. Het bouwen van een bedrijfsgebouw is daarmee alleen toegestaan wanneer sprake is van een bouwvlak. In het vigerend bestemmingsplan is op de planlocatie geen bouwvlak opgenomen. Daarmee is het oprichten van een bedrijfsgebouw vooralsnog niet mogelijk. Om het plan alsnog mogelijk te maken, dient het bestemmingsplan te worden gewijzigd.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld. Deze visie is door het Rijk opgesteld in het kader van de nieuwe Omgevingswet, die naar verwachting per 1 januari 2024 in werking treedt. Aan de hand van een toekomstperspectief is hierin de langetermijnvisie in beeld gebracht. Op nationale belangen wil het Rijk (net als nu) sturen en richting geven. Hiervoor worden de volgende vier prioriteiten onderscheiden:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie.
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkelingen van het landelijk gebied.

Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het Rijk de volgende drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaat voor enkelvoudige functies.
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Voor de toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied gelden de volgende beleidskeuzes:

  • 1. In het landelijk gebied wordt de balans verbeterd tussen het landgebruik en de omgevingswaarden van bodem, water en lucht.
  • 2. De biodiversiteit wordt beschermd, en het natuurlijk kapitaal wordt duurzaam benut.
  • 3. Er wordt een duurzaam en vitaal landbouw- en voedselsysteem gerealiseerd, gebaseerd op kringlopen en natuurinclusiviteit.
  • 4. Unieke landschappelijke kwaliteiten worden versterkt en beschermd. Nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied voegen landschapskwaliteit toe. Omgevingsbeleid wordt landschapsinclusief.

Beoordeling

Met het planvoornemen wordt de realisatie van een gereedschapsschuur op locatie mogelijk gemaakt, waarmee wordt aangesloten bij het initiatief van stichting Samen Tuinen om dagbesteding te bieden aan mensen met een achterstand tot de arbeidsmarkt. Dit initiatief bestaat onder andere uit de realisatie van een aantal kassen, de aanleg van zonnepanelen en de aanleg van een bomenrij. Met de aanleg van zonnepanelen wordt aangesloten bij het toekomstbestendig ontwikkelen van het landelijk gebied. Het initiatief is passend binnen het tuindersgebied en versterkt hiermee de kenmerken en identiteit van het gebied. Met het totale plan wordt werk gecreëerd én worden kansen geboden voor mensen met een achterstand tot de arbeidsmarkt, hiermee is sprake van een combinatie van functies. Tevens draagt voorliggend plan met de realisatie van kleinschalige kassen bij aan een duurzaam en vitaal landbouw- en voedselsyteem. Het planvoornemen is hiermee in lijn met de NOVI.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):

  • 1. project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • 2. kustfundament en de daarbuiten gelegen primaire waterkeringen;
  • 3. grote rivieren en rijksvaarwegen en de veiligheid daarom heen;
  • 4. toekomstige rivierverruiming van de Maastakken;
  • 5. Waddenzee en Waddengebied, en IJsselmeergebied;
  • 6. verstedelijking in het IJsselmeer;
  • 7. defensie;
  • 8. erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  • 9. hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • 10. Elektriciteitsvoorziening;
  • 11. ecologische hoofdstructuur.

Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.

Beoordeling

Het plangebied is niet gelegen binnen zonering van de Barro of Rarro waarbinnen voor het planvoornemen relevante restricties gelden. De Barro en het Rarro hebben dan ook geen consequenties voor onderhavige ontwikkeling en vormt derhalve geen belemmering voor het planvoornemen.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening: motivering duurzame verstedelijking

Op basis van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten bestemmingsplannen een motivering bevatten, waaruit blijkt dat sprake is van een 'duurzame verstedelijking' (voormalige ladder). Er worden eisen gesteld aan bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken.

De motivering duurzame verstedelijking richt zich op substantiële veranderingen en bouwplannen, die qua aard en omvang zodanig zijn, dat voor mogelijke leegstand elders gevreesd zou kunnen worden. Het doel is om overbodige bouwplannen (onder andere kantoren, woningen, bedrijven) te voorkomen en hergebruik te stimuleren.

In het geval dat het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de toelichting een beschrijving te bevatten van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient de toelichting, aanvullend op de beschrijving van de behoefte, tevens een motivering te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Daarbij kunnen de beschikbaarheid en geschiktheid van de ontwikkelingsmogelijkheden in bestaand stedelijk gebied een rol spelen. Het begrip stedelijke ontwikkeling is als volgt gedefinieerd: "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."

De ontwikkeling van een agrarisch bedrijf wordt niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. Een nadere motivering duurzame verstedelijking is hierom niet noodzakelijk.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie NH 2050 - Balans tussen economische groei en leefbaarheid

De Omgevingsvisie NH2050 is op 19 november 2018 door Provinciale Staten (PS) vastgesteld. In de Omgevingsvisie NH2050 staat een duurzame ontwikkeling van de fysieke leefomgeving centraal. De leefomgeving is de basis, met een samenleving die wensen en behoeften heeft en de leefomgeving gebruikt voor ruimtelijk- economische ontwikkelingen. De hoofdambitie is gericht op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid.

De belangrijkste onderwerpen zijn:

  • 1. Klimaatverandering bedreigt onze leefomgeving; de ambitie is een klimaatbestendig en waterrobuust Noord-Holland
  • 2. Verbetering van bodem, water- en luchtkwaliteit; de ambitie is het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving
  • 3. Biodiversiteit; de ambitie luidt deze te vergroten;
  • 4. Economische transitie; ambitie is een duurzame economie, met innovatie als belangrijke motor.
  • 5. Energietransitie; de ambitie is dat Noord-Holland als samenleving in 2050 volledig klimaatneutraal en gebaseerd is op (een maximale inzet op opwekking van) hernieuwbare energie.
  • 6. Mobiliteit: de ambitie is dat de inwoners en bedrijven van Noord-Holland zichzelf of producten effectief, veilig en efficiënt kunnen verplaatsen, waarbij de negatieve gevolgen van de mobiliteit op klimaat, gezondheid, natuur en landschap steeds nadrukkelijk meegewogen worden
  • 7. Wonen en Werken: de ambitie is dat vraag en aanbod van woon- en werklocaties (kwantitatief en kwalitatief) beter met elkaar in overeenstemming zijn;
  • 8. Landschap: de ambitie is het benoemen, behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie.

Met het planvoornemen wordt de realisatie van een bedrijfsgebouw ten behoeve van de bestaande kwekerij mogelijk gemaakt. De kwekerij is onderdeel van het tuinbouwconcentratiegebied van Heemskerk. In de agrarische sector zet de provincie in op clustering van sectoren die van elkaars nabijheid kunnen profiteren en waar dit vanuit duurzaamheidsperspectief voordelen biedt. Het gaat daarbij om een clustering van glastuinbouw, permanente bollen, zaadteelt en veredelingsbedrijven. De doorontwikkeling van het veredelingsbedrijf in het tuinbouwconcentratiegebied draagt bij aan de beoogde clustering en de economische ontwikkeling van de sector. Het betreffende tuinbouwbedrijf is een hoogwaardig bedrijf dat een bijdrage levert aan de ontwikkeling van de sector. Het plan draagt bij aan de ambities van de provincie Noord-Holland.

Daarnaast voorziet het bedrijf zelf op locatie in duurzame energie (onder andere door middel van zonne-energie), waarmee wordt aangesloten bij de energietransitie en het toekomstbestendig ontwikkelen van het landelijk gebied. De beoogde totaalontwikkeling op de locatie, die naast het bedrijfsgebouw wat met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, ook bestaat uit de ontwikkeling van onder andere kleinschalige kassen ondersteunende energievoorzieningen en landschappelijke inpassing draagt bij aan het verbeteren van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving op locatie.

Met het planvoornemen wordt invulling gegeven aan de ambities van de Omgevingsvisie NH2050.

3.2.2 Omgevingsverordening NH2020

De Omgevingsverordening NH2020 is door Provinciale Staten vastgesteld op 22 oktober 2020. De belangrijkste onderwerpen uit de Omgevingsvisie worden verankerd in de nieuwe Omgevingsverordening Noord-Holland. Deze vervangt alle bestaande verordeningen die betrekking hebben op de leefomgeving waaronder de Provinciale Ruimtelijke Verordening, de Provinciale Milieuverordening, de Waterverordeningen en de Wegenverordening.

In de Omgevingsverordening NH2020 zijn regels samengevoegd op het gebied van natuur, milieu, mobiliteit, erfgoed, ruimte en water. De provincie wil ontwikkelingen als woningbouw en windenergie mogelijk maken en het waardevolle Noord-Hollandse landschap beschermen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0396.BPrsw1782023-VA01_0006.png"

Uitsnede Omgevingsverordening NH2020 met de ligging van het plangebied

Het plangebied maakt deel uit van de volgende kaartlagen:

  • Landelijk gebied
  • Tuinbouwconcentratiegebied - (Glas)tuinbouwconcentratiegebied

De vestiging van een bestaand tuinbouwbedrijf is mogelijk in het tuinbouwconcentratiegebied. Het plan is getoetst aan de regels voor het vestigen van een agrarisch bedrijf in een tuinbouwconcentratiegebied. Daarbij dient te worden opgemerkt dat de gronden reeds worden gebruikt door het betreffende bedrijf en het niet om een nieuwe vestiging gaat.

Op basis van artikel 6.40 lid 2 kan een ruimtelijk plan kan ter plaatse van het werkingsgebied tuinbouwconcentratiegebied voorzien in agrarische bedrijven, waarbij artikel 6.33 eerste lid van overeenkomstige toepassing is, met dien verstande dat nieuwe bedrijfswoningen niet zijn toegestaan. Er wordt geen nieuwe bedrijfswoning en het plan past binnen de voorwaarden van artikel 6.33 eerste lid. In artikel 6.33 eerste lid is geregeld dat een bouwperceel maximaal 2 hectare bedraagt. Het plan blijft ruim onder de maximale omvang. Het toekennen van een nieuw bouwperceel is passend, aangezien de bestaande bouwvlakken binnen het tuinbouwconcentratiegebied worden benut door bestaande bedrijven en gezamenlijk een economisch sterk cluster vormen. Er wordt geen huisvesting van tijdelijke werknemers toegestaan.

Het plan past binnen de Omgevingsverordening NH2020 en draagt bij aan de ambities voor het tuinbouwconcentratiegebied.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Heemskerk 2040

Op 1 februari 2021 heeft de gemeenteraad van Heemskerk de Omgevingsvisie 2040 vastgesteld. De Omgevingsvisie biedt een stip op de horizon voor de ambities en doelstellingen, met als doel om te komen tot een veilige en gezonde fysieke leefomgeving. De gemeentelijke omgevingsvisie integreert de verschillende opgaven gemeentebreed en in de vier deelgebieden (centrum, woongebied, bedrijventerrein en buitengebied). Heemskerk ontplooit zich in een vitale regio op een duurzame en vernieuwende manier als een groene, aantrekkelijke en dorpse gemeente.

Om hier zo goed mogelijk een integrale invulling aan te geven bevat de omgevingsvisie vijf pijlers:

  • Een aantrekkelijk Heemskerk om in te wonen en te werken.
  • Een gezond Heemskerk voor mens, plant en dier.
  • Een mobiel Heemskerk met schone manieren van vervoer en veilige verbindingen.
  • Een levendig Heemskerk dat plezierig is om te bezoeken en in te verblijven.
  • Een karakteristiek Heemskerk waarvan inwoners trots zijn op haar identiteit, haar landschap en haar historische elementen.

Voor het Buitengebied wordt in de Omgevingsvisie gestreefd naar het behoud en versterking van de huidige karakteristieke kenmerken van het strand- en duingebied, de binnenduinrand en het polderlandschap. Er worden geen stedelijke ontwikkelingen toegestaan en de biodiversiteit wordt vergroot.

afbeelding "i_NL.IMRO.0396.BPrsw1782023-VA01_0007.png"

Uitsnede van de visiekaart buitengebied met globale ligging plangebied rood omlijnd

Uit de visiekaart voor het buitengebied kan worden opgemaakt dat het plangebied binnen de zonering 'Tuindersgebied' ligt. Binnen het aangewezen tuindersgebied streeft de gemeente naar een toekomstbestendige en krachtige topsector tuinbouw. De gemeente wil tuinbouwbedrijven de ruimte geven voor clustering en schaalvergroting. Zo kan de sector blijven investeren op het gebied van innovatie, verduurzaming en schone bedrijfsvoering. Behoud van het agrarische karakter, een goede landschappelijke inpassing en waar mogelijk versterking van de landschappelijke kwaliteiten worden hierbij als voorwaarde gesteld. Het tuindersgebied blijft zo een waardevol landschap, doorsneden door linten en landwegen en met een afwisseling tussen kassen en open gebieden. In het buitengebied wil de gemeente verder ruimte bieden voor kleinschalige maatschappelijke dagbesteding, zoals werken bij de tuinder of zorgboerderijen.

Beoordeling

De voorliggende ontwikkeling betreft de doorontwikkeling van een bestaand tuinbouwbedrijf. De doorontwikkeling van het bedrijf is in lijn met het faciliteren van de tuinbouwbedrijven in het tuindersgebied. De ontwikkeling gaat gepaard met een versterking van de landschappelijke kwaliteiten, onder andere door het aanleggen van een bomenrij. Het voornemen past hiermee binnen de Omgevingsvisie Heemskerk 2040.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Bedrijven- en milieuzonering

Vanuit het aspect 'goede ruimtelijke ordening' dient voldoende ruimtelijke scheiding te zijn tussen hinderveroorzakende (o.a. bedrijven) en hindergevoelige functies (waaronder woningen). Hiervoor worden de afstanden uit de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' als maatgevend beschouwd. Bovenstaande moet op twee manieren getoetst worden. Enerzijds wordt er gekeken of het perceel zelf veroorzaker is van hinder en anderzijds wordt bekeken of het perceel kwetsbaar is voor hinder.

De indicatieve richtafstanden uit de VNG-brochure gaan uit van de afstand die dient te worden gehouden van het gebiedstype 'rustige woonwijk'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Een gemengd gebied is een gebied met matige tot sterke functiemenging met functies zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan bijvoorbeeld de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen.

Indien sprake is van een 'gemengd gebied' mogen de richtafstanden met één afstandsstap worden verkleind (uitzondering is de richtafstand voor gevaar).

Beoordeling

Het plangebied ligt direct aan de gebiedsontsluitingsweg Rijksstraatweg en de directe omgeving bestaat uit een mix van bedrijfswoningen, een manege en agrarische gronden, die bestemd zijn voor intensieve tuinbouwactiviteiten. Door deze functiemenging en het feit dat het plangebied is gelegen direct langs de relatief drukke Rijksstraatweg is het plangebied aan te merken als omgevingstype 'gemengd gebied'. Het bijbehorende woon- en leefklimaat kan omschreven worden als 'levendig' en er is reuring. De richtafstanden uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen daarom in deze situatie, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd.

Het bedrijfsgebouw is geen verblijfsobject en wordt daarom niet als hindergevoelig aangemerkt. Hierom hoeft niet getoetst te worden aan de effecten die omliggende functies hebben op het woon- en leefklimaat op locatie. Voor omliggende bedrijven is het relevant dat zij niet worden belemmerd in de bedrijfsvoering. Voor de manege geldt een richtafstand van 50 m in het kader van geur. In paragraaf 4.4 Geur is omschreven op welke wijze is geborgd dat geen sprake is van een geurgevoelig object, zodat het plan niet leidt tot een belemmering voor de manege.

Daarnaast moet worden aangetoond dat met het toekennen van bouwmogelijkheden voor een nieuw bedrijfsgebouw sprake is van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot het woon- en leefklimaat van omliggende functies. Er is reeds sprake van een bestemming voor tuinbouwgrelateerde bedrijvigheid. Er wordt een nieuw bouwvlak toegekend. Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' geldt voor een tuinbouwbedrijf een richtafstand van 30 meter ten gevolge van het aspect geluid. Door de ligging in gemengd gebied kan de richtafstand van het tuinbouwbedrijf met één afstandsstap verkleind worden naar 10 meter. Het toe te kennen bouwvlak ligt op een afstand van respectievelijk circa 11 m en circa 35 m van de woningen Rijksstraatweg 178 en Rijksstraatweg 176. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstand.

Ten zuiden van het plangebied ligt een manege. De manege is bestemd als 'Recreatie - Dagrecreatie'; ter plekke van de aanduiding 'manege' zijn op basis van de regels van het geldend bestemmingsplan de reeds bestaande bedrijfswoningen toegestaan. Er is geen bestaande bedrijfswoning aanwezig. Daarmee geldt dat de manege geen gevoelig object is.

Conclusie

Gelet op bovenstaande vormt het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering voor het planvoornemen.

4.2 Geluid

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) te worden onderzocht of sprake is van geluidsoverlast. In de Wet geluidhinder is bepaald dat ten aanzien van zogenoemde 'geluidgevoelige objecten' wettelijke eisen gelden ten aanzien van de maximale geluidsbelasting.

De belangrijkste onderwerpen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. De Wet geluidhinder biedt geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai bij de aanleg en wijziging van wegen of bij de bouw van woningen in de buurt van wegen.

Hindergevoelig: Er is geen sprake van de oprichting van een geluidgevoelig object dat dient te worden getoetst aan de Wet geluidhinder. Daarmee hoeft het planvoornemen niet te worden getoetst op geluidveroorzakende objecten of (spoor-)wegen in de omgeving.

Hinderveroorzakend: Er wordt voldaan aan de richtafstanden voor geluid ten opzichte van de omliggende tuinderswoningen. Zie hiervoor paragraaf 4.1 Bedrijven- en milieuzonering. Hiermee kan worden gesteld dat vanuit geluidveroorzakend aspect wordt voldaan aan de Wet geluidhinder.

Conclusie

Gelet op bovenstaande vormt het aspect geluid geen belemmering voor het planvoornemen.

4.3 Bodem

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie. Met het voorliggend plan wordt de realisatie van een bedrijfsgebouw mogelijk gemaakt. Er is geen sprake van een planologische functiewijziging. De gronden zijn in de huidige en beoogde situatie bestemd voor agrarische doeleinden. Het uitvoeren van een bodemonderzoek is niet noodzakelijk in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Gelet op bovenstaande vormt het aspect bodem geen belemmering voor het planvoornemen.

4.4 Geur

Bij het verlenen van vergunningen voor veehouderijen en bij het opstellen van bestemmingsplannen of andere besluiten op het gebied van de ruimtelijke ordening moet rekening worden gehouden met de geurbelasting uit stallen van veehouderijen.

De op 1 januari 2007 in werking getreden Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt voor de vergunningverlening van veehouderijen het beoordelingskader. Deze wet geeft aan hoe bij een aanvraag voor een milieuvergunning de geuremissies uit stallen van veehouderijen en de geurbelasting op geurgevoelige objecten moet worden meegenomen.

De normen van de Wet geurhinder en veehouderij gelden in beginsel alleen voor de beoordeling van een aanvraag omgevingsvergunning, als een veehouderij zich wil vestigen of als een veehouderij wil uitbreiden. Het gaat dan dus over de relatie tussen een bestaand geurgevoelig object en een ontwikkeling van de veehouderij. Dit heet ook wel de 'directe werking' of 'directe norm'.

Beoordeling

Het plangebied ligt binnen de geurcontour van 50 meter van de naastgelegen manege. Met het planvoornemen wordt geen geurgevoelig object opgericht. Om dit juridisch te borgen is het oprichten van een geurgevoelig object uitgesloten in de planregels. In het bestemmingsplan wordt het gebruik van bedrijfsgebouwen binnen de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch uitgesloten – geurgevoelig object’ beperkt. In artikel 3.4.3 van het voorliggend bestemmingsplan wordt opgenomen dat, ter plekke van deze aanduiding, het gebruik van gebouwen als geurgevoelig object, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij, niet is toegestaan. Daarmee vormt het planvoornemen geen belemmering voor de bedrijfsvoering en de toekomstige ontwikkelingsmogelijkheden van de manege.

Conclusie

Gelet op bovenstaande vormt het aspect geur geen belemmering voor het planvoornemen.

4.5 Luchtkwaliteit

De gevolgen voor de luchtkwaliteit worden beoordeeld op basis van de Wet ruimtelijke ordening, de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk), de AMvB 'Niet in betekenende mate' (het Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM. Er dient, ook na realisatie van het planvoornemen, sprake te zijn van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij moet voldaan worden aan de geldende grenswaarden en luchtkwaliteitseisen.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven.

In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m2 bvo bij één ontsluitingsweg.

Het planvoornemen heeft betrekking op de realisatie van een bedrijfsgebouw van 160 m2. Hiermee is de ontwikkeling niet in te delen in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden.

Uit onderstaande berekening blijkt dat het extra verkeer dat het planvoornemen met zich meebrengt niet-in-betekenden mate bijdraagt aan de gevolgen voor de luchtkwaliteit. Extra onderzoek is derhalve niet nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0396.BPrsw1782023-VA01_0008.png"

Uit de NIBM-tool kan geconcludeerd worden dat het plan in het kader van luchtkwaliteit kan worden aangemerkt als Niet In Betekenende Mate (NIBM). Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het voorliggend plan.

4.6 Externe veiligheid

Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen.

Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's ter plaatse van het plangebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen.

Het Nederlandse externe veiligheidsbeleid is gebaseerd op twee elementen: een harde norm in de vorm van het plaatsgebonden risico en een oriënterende waarde in de vorm van het groepsrisico. De norm voor het plaatsgebonden risico bedraagt één op de miljoen (10-6) per jaar, ofwel 1 op de miljoen blootgestelde personen. Het hanteren van een norm voor het plaatsgebonden risico biedt een basisveiligheidsniveau voor de individuele burger in de omgeving van een risicovolle activiteit. Voor nieuwe situaties geldt deze norm als grenswaarde. Dat wil zeggen dat nieuwe kwetsbare bestemmingen buiten de 10-6 contour moeten zijn gelegen.

Het groepsrisico gaat over de impact van een calamiteit met veel dodelijke slachtoffers tegelijk. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbare aantal personen, de oriënterende waarde. Dit is een richtwaarde waarvan het bevoegd gezag, voldoende gemotiveerd, kan afwijken.

Beoordeling

Om het plaatsgebonden risico en het groepsrisico voor de toekomstige gebruikers van het plangebied in kaart te brengen is de kaart 'Veilige omgeving' geraadpleegd, welke ter hoogte van het plangebied hieronder is weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0396.BPrsw1782023-VA01_0009.png"

Uitsnede kaart 'Veilige leefomgeving' (Bron: Atlas Leefomgeving) met plangebied lichtblauw omlijnd

Op een afstand van circa 650 meter ten oosten van het plangebied ligt de buisleiding A-620 van de GasUnie. Gezien de afstand tot de buisleiding vormt de buisleiding geen belemmering voor het planvoornemen.

Eye Film Instituut

In deze inrichting worden in een voormalige bunker, onder geconditioneerde omstandigheden, oude nitrocellulose films (28.000 kg) opgeslagen. Deze inrichting valt eveneens onder de werkingssfeer van het Bevi. De inrichting bevindt zich op circa 2.460 meter van het plangebied.

In geval van een calamiteit (brand met snelle drukopbouw en een explosie tot gevolg) kan een toxische wolk ontstaan met een maximaal invloedsgebied van 4.500 meter. Het effectgebied van de 1%-letaliteitscontour van dit scenario ligt over het plangebied.

Plaatsgebonden risico

Uit de kaart 'Veilige leefomgeving' (valt buiten uitsnede kaart 'Veilige leefomgeving' in deze paragraaf) blijkt dat voor deze inrichting geen sprake is van een PR10-6-risicocontour. Het plaatsgebonden risico vormt dan ook geen belemmering voor het plan.

Groepsrisico

Uit de informatie van de kaart 'Veilige leefomgeving' blijkt dat sprake is van een effectafstand dodelijk van 4500 meter. Het plangebied ligt binnen deze effectafstand.

Voor Eye Film Instituut is een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) uitgevoerd. Deze QRA heeft aangetoond dat het groepsrisico de oriënterende waarde overschrijdt. De fN-curve is opgenomen in onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0396.BPrsw1782023-VA01_0010.png"

Curve van het groepsrisico

Uit de toelichting bij het vigerende bestemmingsplan blijkt dat onderzochte maatregelen om het groepsrisico te verlagen niet haalbaar zijn gebleken en dat de overschrijding van de oriënterende waarde acceptabel wordt geacht.

Voor voorliggend plan geldt dat planologisch slechts sprake is van een geringe toename van het bouwoppervlak binnen de effectafstand en dat feitelijk sprake is van een beperkte toename van het aantal personen binnen de effectafstand ten gevolge van het planvoornemen waardoor geen sprake zal zijn van een zichtbare rekenkundige toename van het groepsrisico.

Gelet op de ligging van het plan binnen het effectgebied van Eye Film Instituut zijn de risico's wel meegenomen in een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Gevolg planvoornemen

Gelet op bovenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor het planvoornemen.

4.7 Natuur

Voor de planologische procedure dient te worden vastgelegd dat de voorgenomen ontwikkeling uitvoerbaar is binnen de geldende natuurwetgeving. In natuurbescherming wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden en beschermde soorten.

4.7.1 Soortenbescherming

Wat betreft soortenbescherming is de Wet Natuurbescherming (Wnb) van toepassing. De soortenbescherming heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, een aantal vissen, libellen en vlinders, enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde dierensoorten en een aantal vaatplanten. Voor alle soorten, dus ook voor de soorten die niet onder de aangewezen bescherming vallen, of die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt de zogenaamde 'algemene zorgplicht' (art. 1.10 Wnb). Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan aanwezige soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen. De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er een ontheffing of vrijstelling is verleend.

Tevens geldt onder de Wet Natuurbescherming dat bij ruimtelijke ontwikkelingen naast de zorgplicht ook rekening gehouden moet worden met juridisch zwaarder beschermde soorten vanuit nationaal en Europees oogpunt. Beschermde soorten vanuit nationaal oogpunt betreffen soorten uit 'bijlage A en B' van de Wet Natuurbescherming. Beschermde soorten vanuit Europees oogpunt betreffen soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn, de soorten uit Bijlage 1 en 2 Verdrag van Bern, en Bijlage 1 verdrag van Bonn, en alle in Europa inheemse vogels (Vogelrichtlijn).

Beoordeling

Het plangebied is op dit moment onbebouwd. Er zijn geen planten, struiken of bomen gesitueerd binnen het plangebied. Met het planvoornemen vindt geen sloop van bestaande bebouwing of rooing van beplanting en bomen plaats. Op basis van de geldende bestemming 'Agrarisch - Tuindersgebied' wordt het plangebied reeds bedrijfsmatig gebruikt voor een agrarische bedrijfsvoering van het bestaande tuindersbedrijf. Er vindt teelt in open grond plaats. Het betreft gecultiveerde gronden die jaarrond in bewerking zijn. Het is daarom redelijkerwijs uit te sluiten dat de planlocatie fungeert als habitat voor beschermde soorten. Hiermee kunnen negatieve effecten op beschermde soorten op voorhand worden uitgesloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0396.BPrsw1782023-VA01_0011.png"

Impressie plangebied

4.7.2 Gebiedsbescherming

Er dient aannemelijk te worden gemaakt dat het plan geen negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van Europees beschermde Natura2000-gebieden en Natuur Netwerk Nederland (hierna NNN).

Het plangebied is niet gelegen in een Natura 2000-gebied of NNN, zodat er uitsluitend sprake is van externe werking. Het plangebied is niet gelegen binnen het NNN, zodat er uitsluitend sprake is van een externe werking. Het plangebied ligt op 30 meter afstand van het Noordhollands Duinreservaat, dat is aangemerkt als Natura2000-gebied en NNN. Ten oosten van het plangebied ligt op een afstand van ca. 420 meter eveneens een onderdeel van het NNN gelegen.

Gezien de kleinschalige aard van het planvoornemen (realiseren van een bedrijfsgebouw van 160 m2) kan worden gesteld dat geen sprake van negatieve effecten. Externe effecten als gevolg van een toename van stikstofdepositie zijn vanwege de kleinschaligheid van het planvoornemen op voorhand uit te sluiten. Verkeer van en naar de locatie gaan direct bij het verlaten van het plangebied op in het heersend verkeersbeeld op de Rijksstraatweg. Het voorgenomen gebruik van de gronden op basis van het geldende bestemmingsplan reeds toegestaan. Met voorliggend plan wordt uitsluitend een bouwvlak op locatie toegevoegd om de realisatie van het bedrijfsgebouw mogelijk te maken. Door het emissieloos realiseren van het kleinschalig bedrijfsgebouw en het feit dat de verkeersbewegingen direct op gaan in het heersende verkeersbeeld van de provinciale weg Rijksstraatweg zijn er geen stikstofeffecten te verwachten ten gevolge van voorliggend plan.

Een toename van stikstofemissie ten opzichte van de feitelijk bestaande en legale situatie ten tijde van de vaststelling van het plan wordt uitgesloten in de planregels. Daarmee is een toename van stikstofemissie met zekerheid uitgesloten. Vervolgonderzoek in het kader van de gebiedsbeschermingsparagrafen uit de Wet natuurbescherming ten aanzien van stikstof wordt hierom niet noodzakelijk geacht.

4.7.3 Conclusie

Gelet op bovenstaande vormt het aspect natuur geen belemmering voor het planvoornemen.

4.8 Verkeer en parkeren

De locatie wordt ontsloten via de Rijksstraatweg. Er wordt geen nieuwe ontsluiting toegevoegd. Er wordt gebruik gemaakt van de bestaande ontsluiting van Rijksstraatweg 178. Het planvoornemen niet leidt tot een significante wijziging van de verkeersstructuur ten opzichte van de bestaande situatie. De herontwikkeling leidt niet tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.

Het beoogde gebruik van de gronden ten behoeve van een tuinbouwbedrijf is op basis van het geldend bestemmingsplan al toegestaan; alleen de mogelijkheid tot realisatie van een kleinschalig bedrijfsgebouw wordt toegevoegd. De bedrijfsactiviteiten op locatie brengen een beperkte verkeersaantrekkende werking met zich mee.

Parkeren zal op eigen terrein plaatsvinden. Aan de voorzijde van het bedrijfsgebouw worden op eigen terrein zeven parkeerplaatsen gerealiseerd voor de medewerkers en bezoekers van de kwekerij. Hiermee wordt voorzien in de volledige parkeerbehoefte van de te realiseren eindsituatie. Er is op eigen terrein voldoende ruimte om deze parkeerplaatsen te realiseren. Parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd binnen de bestemming 'Agrarisch - Tuindersgebied' als ondergeschikte infrastructurele voorzieningen.

Gelet op het bovenstaande kan worden gesteld dat het aspect verkeer en parkeren geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

4.9 Water

4.9.1 Inleiding

In artikel 3.1.6, lid 1 onder b van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving dient te bevatten van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. In deze paragraaf wordt eerst ingegaan op het waterbeleid op verschillende overheidsniveaus en vervolgens wordt beschreven op welke wijze in het plangebied met water en watergerelateerde aspecten wordt omgegaan.

4.9.2 Beleid

Nationaal waterbeleid

Het Nationaal Waterprgramma 2022-2027 (NWP) is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2016-2021. Het NWP beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en het beheer van de rijkswateren en rijksvaarwegen. Voor het waterbeleid is het NWP een uitwerking van de Nationale Omgevingsvisie. Belangrijke onderdelen van het NWP zijn de stroomgebiedbeheerplannen, het overstromingsrisicobeheerplan en het Programma Noordzee, die als wettelijke bijlagen zijn opgenomen.

Nederland heef de komende tijd te maken met grote wateropgaven die bovendien in de toekomst steeds groter en complexer worden. Dit komt door een aantal samenhangende uitdagingen: klimaatverandering, bodemdaling, milieuverontreiniging, biodiversiteitsverlies en ruimtedruk. In de uitvoering ligt bovendien een grote opgave om verouderde infrastructuur zoals bruggen en sluizen in stand te houden en waar nodig te vervangen of te renoveren. De wateropgaven waar Nederland op dit moment voor staat, de uitdagingen richting de toekomst en de noodzaak van een integrale aanpak vormen de basis voor 3 hoofdambities van dit NWP:

  • Een veilige en klimaatbestendige delta.
  • Een concurrerende, duurzame en circulaire delta.
  • Een schone en gezonde delta met hoogwaardige natuur.

De wateropgaven staan niet op zichzelf; een integrale aanpak met andere opgaven in de fysieke leefomgeving, zoals de energietransitie, de woningbouw, herstel natuur en de landbouwtransitie is noodzakelijk. Het bodem­ en watersysteem stelt randvoorwaarden aan ruimtelijke ontwikkelingen. Om deze randvoorwaarden ook juridisch te laten doorwerken zijn inhoudelijke kaders nodig voor de inrichting en gebruik van wateren alsook voor ruimtelijke inrichting, landgebruik en de wijze van bouwen.

In Nederland komen veel opgaven voor de leefomgeving bij elkaar op een klein oppervlak. Niet alles kan, soms moeten keuzes worden gemaakt. Daarvoor zijn in het NWP een aantal afwegingsprincipes voor het waterbeleid en ­beheer opgenomen.

De drie hoofdambities voor het waterbeleid zijn in het NWP uitgewerkt voor verschillende thema’s – Klimaatadaptatie, Waterveiligheid, Zoetwaterverdeling en droogte, Waterkwaliteit, Grondwater, Scheepvaart – en voor de bijbehorende beheer­ en uitvoeringstaken van Rijkswaterstaat. Ook de samenhang van het waterbeleid met andere onderwerpen komt in het NWP aan bod: natuur, landbouw, bodem en ondergrond, landschap, verstedelijking, energietransitie en industrie.

Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, Waterplan 2022-2027

In het waterplan 2022 - 2027 wordt de koers voor de periode 2022- 2027 gepresenteerd en de opgaven waar het waterschap zelf, en met anderen, aan werkt. Met het waterbeheer wordt gezorgd voor voldoende, gezond en schoon water om van te leven, er te werken en te recreëren, voor mens, dier en natuur. De wereld om ons heen staat niet stil. Integendeel, er wordt geleefd in een dynamische tijd met meerdere wereldwijde transities en crises. Klimatologisch, ecologisch, technologisch en maatschappelijk verandert er veel.

Het maatschappelijk belang van water neemt steeds verder toe door klimaatverandering, drukte in de fysieke leefomgeving en toenemend watergebruik. Daardoor is er ook steeds meer aandacht en belang bij het waterbeheer. Het waterschap verwacht daarom de komende jaren het gesprek met de omgeving te intensiveren. Zodat het waterschap en omgeving gezamenlijk kunnen uitvinden hoe het waterbeheer toekomstbestendig gehouden wordt. Daarnaast kan met het waterbeheer bijgedragen worden aan maatschappelijke opgaven zoals biodiversiteitsherstel en de energietransitie.

Dit Waterplan geeft de koers op hoofdlijnen voor het waterbeheer in Hollands Noorderkwartier. Er wordt voortgebouwd op de regionale Deltavisie (2012), het Waterprogramma 2016-2021 (WBP5) en het Collegeprogramma 2019-2023. Het is de zesde Waterbeheerprogramma (WBP6). Het WBP is een wettelijke verplichting die volgt uit de Waterwet (die straks opgaat in de Omgevingswet) en het Bestuursakkoord Water. Als basis voor dit Waterplan hebben we het vorige plan (WBP5) tussentijds geëvalueerd en een langetermijnverkenning gedaan naar wat er op ons af komt. Dit Waterplan houdt daarnaast rekening met het Nationaal Water Programma van het Rijk en het Regionaal Waterprogramma van de Provincie Noord-Holland.

Regionaal waterprogramma Noord-Holland 2022-2027

Met dit programma wordt invulling gegeven aan het waterbeleid in Omgevingsvisie NH 2050 voor zover het uitvoering van Europese richtlijnen over water betreft. Een goede waterkwaliteit, duurzaam voorraadbeheer en bescherming tegen overstroming zijn de centrale elementen van het programma. Voor de deelprogramma’s oppervlaktewater, grondwater en overstromingsrisico’s is uitgewerkt welke doelen de provincie wil bereiken en hoe hieraan een bijdrage wordt geleverd met een breed pakket aan maatregelen. Daarbij wordt extra aandacht besteed aan natuurgebieden, drinkwaterwinningen en zwemwateren, die volgens Europese richtlijnen worden beschermd vanwege de specifieke eisen die hier gelden.

Water- en rioleringsplan Beverwijk en Heemskerk: Verbinden met water

Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, de gemeente Heemskerk en de gemeente Beverwijk hebben gezamenlijk het water- en rioleringsplan opgesteld. Het doel van het plan is om de regio op betaalbare wijze waterrobuust en duurzaam in te richten. Voor drie doelgroepen, opgedeeld in bewoners, bedrijven en de overheid, is een handreiking opgesteld hoe per doelgroep omgegaan kan worden met water. Ook voor woningcorporaties worden voorbeelden gegeven wat zij kunnen doen om de regio op betaalbare wijze waterrobuust en duurzaam in te richten. Enkele voorbeelden zijn:

  • Daken: aanleggen van groene daken en zonnepanelen voor een vertraagde afvoer van water om wateroverlast te verminderen of voorkomen. Draagt tevens bij aan prettig binnenklimaat.
  • Verharding: gebruik maken van waterdoorlatende bestrating om water effectief in de bodem te bergen. Daarnaast kan afstromend regenwater opgevangen worden in aangelegd open water. Wanneer de verharding toeneemt, dient extra verharding op eigen terrein gecompenseerd te worden met extra waterberging.
4.9.3 Huidige situatie

In de huidige situatie is het plangebied in totaliteit onverhard. De ondergrond heeft bodemprofiel EZ50A, kalkhoudende enkeerdgronden (matig fijn zand).

4.9.4 Toekomstige situatie

Met het planvoornemen wordt een bedrijfsgebouw van 160 m2 gerealiseerd. Hiermee neemt het totaal verhard oppervlak binnen het plangebied met 160 m2 toe. De realisatie van het bedrijfsgebouw maakt onderdeel uit van een totale ontwikkeling, zoals in paragraaf 2.1 reeds is toegelicht. Ten behoeve van het planvoornemen wordt de parkeerplaats ter plekke met circa 140 m² vergroot. Hiermee komt de totale verhardingstoename op 300 m². De geringe verhardingstoename op locatie ten gevolge van het planvoornemen is gezien de ligging binnen landelijk gebied van geen grote invloed op de omgeving van het plangebied.

Gemeente Heemskerk heeft beleid voor de aanleg van waterberging bij alle (ver-)nieuwbouw. Hierbij wordt de memo 'omgaan met water' gehanteerd. De opvang en berging van de neerslag op verharding/dakoppervlak dient berekend te zijn op een normbui van 70 mm. Voor voorliggend plan resulteert dit in een totale waterbergingsopgave van (300 * 0,07) 21 m³. Op het perceel is voldoende ruimte aanwezig om invulling te geven aan deze waterbergingsopgave. Hier kan gedacht worden aan hemelwaterinfiltratie binnen een wadi, de aanleg van infiltratiekratten of het opvang van hemelwater in een hemelwaterbassin. Voor de aansluiting van het vuilwater op de riolering dient onderzocht te worden of er een aansluiting mogelijk is op de aanwezige persleiding aan de Rijksstraatweg. Het gemaal staat ter hoogte van de Rijksstraatweg 178. De concrete invulling van de waterbergingsopgave en de aansluiting van het vuilwater wordt gegeven bij de aanvraag voor de bouwvergunning van het te realiseren bedrijfsgebouw.

Voor het plan is de digitale watertoets ingevuld. De digitale watertoets is toegevoegd als Bijlage 1 bij de toelichting. Uit de watertoets kan het volgende worden geconcludeerd:

  • Het plan kan de korte procedure doorlopen: Er is geen afstemming met het waterschap noodzakelijk.
  • Omdat dit een dermate klein gevolg heeft voor de waterhuishoudkundige situatie hoeven er geen compenserende maatregelen getroffen te worden.
  • Het plan komt overeen met de basisdoelstelling van het Hoogheemraadschap om het hemelwater van nieuwe oppervlakken zoveel mogelijk te scheiden van het afvalwater.
  • Het plan leidt niet tot een verontreiniging van oppervlaktewater.
4.9.5 Conclusie

Gelet op bovenstaande vormt het aspect water geen belemmering voor het planvoornemen.

4.10 Archeologie en Cultuurhistorie

Archeologie

In 2007 is het Verdrag van Malta vastgelegd in de Wet op de archeologische monumentenzorg (geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988). Door archeologie tijdig in de planvorming te betrekken, kunnen de archeologische waarden hierin eventueel worden ingepast. Het uitgangspunt ten aanzien van de aanwezige archeologische waarden in de planvorming is, volgens Rijks- en provinciaal beleid, behoud in situ (ter plekke of binnen de context van de vindplaats).

Beoordeling

Het plangebied is op basis van het geldende bestemmingsplan bestemd met dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Hiervoor geldt dat bij de realisatie van bouwwerken groter dan 2.500 m2 en bodemingrepen dieper dan 40 cm een archeologisch rapport overlegd dient te worden om de archeologische waarden vast te stellen. Deze grenswaarden worden niet overschreden door de ontwikkeling. Een onderzoek is niet noodzakelijk.

Gevolg planvoornemen

Gelet op bovenstaande vormt het aspect archeologie geen belemmering voor het planvoornemen.

Cultuurhistorie

In een bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, rekening is gehouden. Ook de facetten historische bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Beoordeling

Binnen het plangebied is geen bestaande bebouwing aanwezig. Op de navolgende afbeelding is de Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie van de provincie Noord-Holland weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0396.BPrsw1782023-VA01_0012.png"

Uitsnede Informatiekaart Landschap en Archeologie provincie Noord-Holland met ligging plangebied rood omlijnd

Op basis van de Informatiekaart Landschap en Archeologie van de provincie Noord-Holland kan worden geconcludeerd dat er geen cultuurhistorische waarden aanwezig zijn binnen het plangebied. In de omgeving bevinden zich geen rijks- of gemeentelijke monumenten die 'aangetast' worden met het voorgenomen initiatief. Daarnaast wordt in de bestaande kavelstructuur geen wezenlijke wijziging aangebracht. Ook ligt het plangebied niet in een beschermd dorps- of stadsgezicht.

Conclusie

Gelet op bovenstaande vormt het aspect cultuurhistorie geen belemmering voor het planvoornemen.

4.11 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

De milieueffectrapportage is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Milieueffectrapportage (m.e.r.) is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 Wet milieubeheer (Wm). Naast de Wet milieubeheer is het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen.

Een m.e.r.-procedure is noodzakelijk als een besluit wordt genomen over een activiteit waarbij belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. De vraag of door voorgenomen activiteiten belangrijke nadelige milieugevolgen veroorzaakt kunnen worden staat dan ook centraal bij het beoordelen of een m.e.r. moet worden uitgevoerd. De Europese Unie heeft in de richtlijn m.e.r. reeds aangegeven bij welke activiteiten er zeer waarschijnlijk sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Deze activiteiten zijn door de Nederlandse regering overgenomen en verwerkt in onderdeel C van het Besluit m.e.r. Voor deze activiteiten geldt direct een m.e.r.-plicht.

Ook zijn in het Besluit m.e.r. activiteiten aangewezen waarvoor het niet zeker is of er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Deze zijn beschreven in onderdeel D van het Besluit m.e.r. Om te bepalen of er bij deze activiteiten uit onderdeel D sprake kan zijn van belangrijke nadelige milieugevolgen dient hiervoor per geval een m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden.

De belangrijkste wijziging is onder andere: het meer in overeenstemming brengen van het Besluit m.e.r. met de Europese richtlijn m.e.r. Hierbij hebben onder andere de zogenaamde drempelwaarde voor activiteiten een indicatief karakter gekregen. Met deze wijziging is bepaald dat voor activiteiten die op de bij het besluit m.e.r. behorende C- en D lijst zijn opgenomen, áltijd aandacht aan m.e.r. geschonken dient te worden. Hierbij dient te worden bepaald of een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.

Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D- lijst die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.- regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de Europese-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

In de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage is een dergelijke ontwikkeling aangemerkt als nummer D9 'Een landinrichtingsproject dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan'. De drempelwaarde voor een m.e.r.-beoordeling zoals opgenomen in lijst D van het Besluit m.e.r. op betreft gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • een functiewijziging met een oppervlakte van 125 hectare of meer van water, natuur, recreatie of landbouw;
  • vestiging van een glastuinbouwgebied of bloembollenteeltgebied van 50 hectare of meer.

In het kader van de voorbereiding is geconstateerd dat het plan niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied ligt. In Hoofdstuk 2 zijn de kenmerken van het project beschreven. Daaruit is gebleken dat de drempelwaarde uit lijst D van het Besluit milieueffectrapportage niet wordt overschreden. Verder zijn in de voorgaande paragrafen van Hoofdstuk 4 van deze onderbouwing de verschillende milieuaspecten behandeld. Een m.e.r.–beoordeling voor dit project is daarom niet noodzakelijk.

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het milieubelang van de onderhavige ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen en dat er geen nadelige effecten zijn te verwachten. Het aspect m.e.r.-beoordeling vormt geen belemmering voor het project.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Algemene plansystematiek

Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. De toelichting bevat een motivatie en verantwoording van de keuzes die gemaakt zijn.

Het plan voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). Hiermee is het plan digitaal uitwisselbaar conform de laatste standaarden.

5.2 De bestemmingen

Het voorliggend bestemmingsplan is voor een groot deel een voortzetting van de vigerende juridische regeling. De juridische regels uit het plan 'Partiële herziening Heemskerk Buitengebied - 2017' van 6 juli 2017 zijn, voor zover van toepassing, overgenomen voor het voorliggende plan.

Binnen het plangebied komen de bestemmingen 'Agrarisch - Tuindersgebied' en 'Waarde - Archeologie 4' voor. De reden voor de bestemmingsplanherziening was enkel het mogelijk maken van de bouw van het bedrijfsgebouw ten behoeve van de bestaande kwekerij. De overige plannen waren al uitvoerbaar binnen de huidige planregels of zullen via een ander traject mogelijk gemaakt worden. Daar waar veranderingen hiervoor niet noodzakelijk waren zijn de regelingen uit het plan 'Partiële herziening Heemskerk Buitengebied - 2017' van 6 juli 2017 overgenomen.

Agrarisch - Tuindersgebied

Waar nodig zijn de regels in lijn gebracht met de actuele wet- en regelgeving. Voor het voorliggende plan is een bouwvlak aangebracht om de bouw van de gereedschapsschuur mogelijk te maken en is een aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - geurgevoelig object' aangebracht. Voor deze bepaling is aansluiting gezocht bij de 'Wet geurhinder en veehouderij'. Daarnaast zijn de mogelijkheden voor het oprichten van een bedrijfswoning verwijderd uit de regels.

Waarde - Archeologie 3

De regeling ter bescherming van archeologische verwachtingswaarden is overgenomen uit de regeling van het bestemmingsplan 'Partiële Herziening Heemskerk Buitengebied - 2017'. De bescherming is in de vorm van een dubbelbestemming opgenomen. Een dubbelbestemming werkt primair ten opzichte van de onderliggende enkelbestemming.

Hoofdstuk 6 Haalbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt betreft een particulier initiatief waarbij alle kosten voor rekening komen van de initiatiefnemer. Voor de gemeente zijn derhalve aan de ontwikkeling van dit plan geen kosten verbonden.

De gemeente Heemskerk sluit met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst af, waarin wordt vastgelegd dat de verantwoordelijkheid voor gemaakte kosten betreffende eventuele planschade bij de initiatiefnemer ligt. De exploitatie is op deze manier anderszins verzekerd.

Het opstellen van een exploitatieplan is daarom niet nodig. Het plan is economisch uitvoerbaar en heeft verder geen consequenties voor de gemeentelijke kas.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het ontwerpbestemmingsplan is gepubliceerd en heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. Er zijn tijdens de inzagetermijn geen zienswijzen ingediend.

Overleg in het kader van 3.1.1. Bro is niet nodig omdat het plan past binnen de kaders van deze diverse overlegpartners. Er is verder geen provinciaal belang of rijksbelang aanwezig.